Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
15-04-2013
Tomas Tranströmer, Henry James, Daniël Samkalden, Jérôme Lambert, Benjamin Zephaniah, Wilhelm Busch, Ina Boudier-Bakker
It is a great pleasure to write the word; but
I am not sure there is not a certain impudence in pretending to add anything to
it. Venice has been painted and described many thousands of times, and of all
the cities of the world is the easiest to visit without going there. Open the
first book and you will find a rhapsody about it; step into the first
picture-dealer's and you will find three or four high-coloured "views"
of it. There is notoriously nothing more to be said on the subject.
Every one has been there, and every one has
brought back a collection of photographs. There is as little mystery about the
Grand Canal as about our local thoroughfare, and the name of St. Mark is as
familiar as the postman's ring. It is not forbidden, however, to speak of
familiar things, and I hold that for the true Venice-lover Venice is always in
order. There is nothing new to be said about her certainly, but the old is
better than any novelty. It would be a sad day indeed when there should be
something new to say. I write these lines with the full consciousness of having
no information whatever to offer. I do not pretend to enlighten the reader; I
pretend only to give a fillip to his memory; and I hold any writer sufficiently
justified who is himself in love with his theme.
Ik heb mijn fraaie Apple-laptop vernietigd.
Een fatale afloop van een reeks broeierige dagen sinds uit het niets de
enter-toets van mijn toetsenbord het voor gezien hield en losbrak in redeloze
anarchie. De enter-toets deed het in deze nieuwe boosaardige realiteit niet
óf de enter-toets deed het onophoudelijk. In het ene geval kon ik geen regels
meer openlaten, niet meer chatten, geen zoekopdrachten meer uitsturen. In het
andere geval klonk een ziek geratel en zeilden mijn teksten weg over een
eindeloos aantal lege paginas, werden wachtwoorden en pincodes te vroeg
bekrachtigd, accounts onbruikbaar verklaard en passen geblokkeerd. Pure
hysterie. Hysterie die ik een halt probeerde toe te roepen door met mijn
rechterhand op de enter-toets te slaan. Soms ging het dan even goed en was de
orde hersteld, maar steeds sneller ging het weer mis. Eerst sloeg ik nog met
een zeker respect voor de geniale techniek die ik niet kon doorgronden.
Gaandeweg sloeg ik harder en harder, als straf. Als straf voor de
ongehoorzaamheid. Als represaille voor het onacceptabele getreiter van mijn
computer. s Nachts voelde ik in mijn duim het bloed kloppen en de pijn zeuren
als ik de tv had uitgezet en wachtte tot ik in slaap viel. s Ochtends zag ik
het bijproduct van deze pijn als ik mijn laptop opende en schrok van een steeds
dieper wordende holte, een vallei, rechts van het toetsenbord. Per ongeluk
laten vallen, zei ik toen een vriend mij vroeg wat er in godsnaam was gebeurd
en ik hield voor me dat een sadistisch machtsspel gaande was.
Ce qui me dérange, c'est quand le tyran qui
règne sur ses sujets en profite et exige de chacun un peu plus chaque jour. J'ai
toujours peur que les gens se perdent eux même, qu'ils ne se retrouvent plus et
ne comprennent que des années plus tard, enfin libérés, à quel point ils furent
malheureux. Sans parler du nombre d'années supplémentaires pour soigner tout
ça, se restaurer, se reconstruire vraiment. Je crois que les mécanismes qui
régissent nos curs sont beaucoup plus fragiles qu'on ne se le figure.
( )
Les cailloux me paraissaient les êtres les
plus enviables de la Création. D'abord parce qu'ils ne sembarrassent pas de
savoir s'ils sont heureux ou non. Ils sont. Point barre. Ensuite parce qu'ils
sont toujours bien là où le destin les a posés. Un caillou ne dépare jamais son
environnement. Même un galet de plage qui se retrouverait par un concours de
circonstances au milieu d'une forêt aurait toujours l'air à sa place. Il ne
serait ni trop plat, ni trop salé, ni trop joli. Et je suis sûr que les autres
cailloux de la forêt l'accueilleraient sans préjugés. Les cailloux ne jugent
pas, les cailloux ne se plaignent pas.
Mirror mirror on the wall
Could you please return our ball
Our football went through your crack
You have two now
Give one back.
Vegan Steven
There was a young vegan
Called Steven,
Who just would not kill for no reason,
This kid would not eat
No cheese or no meat
And he hated the foxhunting season.
Als je nou niet
gaat, denken ze, dat je niet meer komt.
De jongen, verveeld,
hing tegen de vensterbank naar buiten te kijken, in de zonnige stille straat.
Zijn moeder kwam
naast hem staan, haar hand op zijn schouder.
Toé nou jongen, denk
eens, die menschen doe je d'r nog een beetje plezier mee.
De jongen zuchtte.
Hij wist wel, zijn
moeder stónd erop, en hij wou ook wel, och jawel, als hij er maar niet zoo láng
hoefde te zitten, en er nou niet net heenmoest op dien éénen dag, dat hij voor
't eerst eens van kostschool thuis was - zijn heele middag weg... en 't was er
ook zoo náár...
Dan ga ik maar, zei
hij lusteloos.
Buiten lag de straat
in blakende zonnehitte - stille zondagstraat van klein provincie-stadje. Maar
het was den jongen, of na die vier weken op kostschool buiten, alles hier in
blijde herkenning tegen hem opsprong .. de huizen, de menschen.. kijk, ouwe
Kees van den bakker altijd nog als een dooie mol op de stoep!... en een
gelukkig gevoel, iets, om opeens te willen hollen, schreeuwen, pretmaken,
barstte in hem los.
Hé! Frits!! hoorde
hij achter zich gillen, toen een langgerekt gefluit. Mèt bleef hij staan, keek
om.
Achter hem kwamen
hard aanloopen Jan en Barend Keg, met Hannes van Slooten, zijn speciale vrienden.
Rood van verwachting rende hij terug, op hen toe.
Ina
Boudier-Bakker (15 april 1875 - 26 december 1966)
De Nederlandse dichteres Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zij bezocht de International School in haar geboorteplaats en studeerde Nederlands, literatuurwetenschap en Latijn op de VU in Amsterdam. Van Zonneveld schreef recensies voor Recensieweb en publiceerde eerder werk in De tweede ronde en in het ambachtelijk gedrukte Avantgaerde en op Tzum.
Hemel, zei hij
Hemel, zei hij en ik schreef het op irreëel decorgeschilder waardeloos gebazel over lichtval waar ik in hing als een spin
Zijdezachte draden die de wind niet wilde breken en een weke warme glimlach, het vertrouwen van een kind
dat vlinder wilde zijn
Alle acht mijn ogen werden glimlachend bedrogen Alle acht mijn ogen hebben in het licht geloofd
De Vlaamse schrijver, cenarist, acteur en regisseur Patrick Bernauw werd geboren op 15 april 1962 in Aalst en woont in Erembodegem. Tot zijn bekendste proza-werken behoren de docudetective Mysteries van het Lam Gods (1991) en, in samenwerking met Guy Didelez, de historische jeugdroman In het Teken van de Ram (1996) die in eigen land werd onderscheiden met de Prijs Knokke-Heist voor de Beste Jeugdroman en in Duitsland met de Eule des Monats. Zijn proza-werk voor de jeugd werd voorts nog twee maal bekroond met de John Flandersprijs voor Vlaamse Filmpjes, en het werd vertaald in het Frans, het Duits, het Noors, het Italiaans, het Spaans en het Pools. Zijn meest recente werken zijn doorgaans historische thrillers voor volwassenen, zoals Het Bloed van het Lam (2006), Nostradamus in Orval (2007), Het Illuminati Complot (2008 - De "illuminati" zijn een complotgroep die de wereld wil overheersen.), "De Paus van Satan" (2011) en "De Zaak Louis XVII" (2012). In 1994 ontving hij voor zijn luisterspel La Comédie Française de Provinciale Paul de Mont Prijs voor toneel. In 1998 richtte Patrick samen met zijn broer Fernand het muziektheatergezelschap Compagnie de Ballade op, dat zowel voor een volwassenen publiek als voor jongeren speelt. Patrick Bernauw schrijft niet alleen de teksten waarvoor zijn broer Fernand de muziek componeert, maar regisseert de stukken ook en acteert/zingt erin mee. Met De Sterke Verhalen Blues trok hij meer dan tien jaar door het hele Vlaamse land. Bernauw is sinds 1985 voltijds auteur en staat sinds 1987 aan het roer van zijn eigen productiehuis het Onafhankelijk Radiofonisch Gezelschap ORAGE cvba, destijds opgericht om luisterspelen en radiodocumentaires te maken voor de vrije radio's. In 1999 stopte ORAGE definitief met het produceren van audiodrama en vormde zich om tot productiehuis voor theater- en multimedia-projecten.
Uit: Het Bloed van het Lam
“‘Pseudologia phantastica,’ luidde de diagnose van Mennaert. Het is in de ogen van Maarten een kwal van een vent, maar dit betekent niet noodzakelijk dat Mennaert ongelijk heeft. ‘Het dorpskerkje van Rennes-le-Château verkeerde in een ver gevorderde staat van ontbinding,’ gaat Lena verder alsof Maarten haar nooit heeft onderbroken. ‘En in 1891…’ Ze spreekt het jaartal heel nadrukkelijk uit en ze kijkt hem nu ook zo aan… als om te achterhalen of hij nog bij de les is. ‘Het jaar waarin Là-bas verscheen,’ knikt hij. ‘In 1891 dus verwijderde hij de altaarsteen die rustte op twee oude Visigotische zuilen, de restanten van een bouwwerk uit de zesde eeuw waarop de kerk aan het eind van de elfde eeuw was opgetrokken.’ Eén van de zuilen bleek hol te zijn. In de holle ruimte ontdekte Saunière vier perkamenten, gevat in verzegelde houten foedralen. Twee ervan bevatten stambomen; de eerste ging terug tot 1244, de tweede tot 1644. De overige documenten leken van de hand van een laat achttiende eeuwse voorganger van Saunière, Antoine Bigou. Oppervlakkig bekeken, kon men de teksten beschouwen als vrome fragmenten uit het Nieuwe Testament, gesteld in het Latijn. Maar hier en daar waren er woorden aan elkaar blijven kleven, liepen er lijnen door hele zinnen, werden er overbodige letters toegevoegd of boven de rest van de letters geplaatst. ‘Saunière is er vermoedelijk niet in geslaagd de code te breken waarin de boodschap gesteld was. Niettemin realiseerde hij zich op iets belangrijks gestoten te zijn. Hij trok met zijn ontdekking naar de bisschop van Carcassone, die hem op staande voet doorstuurde naar Parijs. Daar maakte hij kennis met de linguïst en cryptografisch expert Emile Hoffet, die zich ondanks zijn priesterroeping ten zeerste interesseerde voor allerlei esoterische onderwerpen en contacten onderhield met diverse secten en geheime genootschappen. Hoffet introduceerde de plattelandspriester in kringen die gefrequenteerd werden door letterkundigen als Mallarmé en Maeterlinck, de componist Debussy, Emma Calvé… Emma was een geval apart… Ze moet zo een beetje de Maria Callas van haar tijd geweest zijn, en ze was de hogepriesteres van een esoterische secte en de maîtresse van verscheidene invloedrijke occultisten. Al gauw deden er ook geruchten de ronde over een amoureuze affaire tussen Saunière en Calvé.”
Mon père continuait à habiller de noir son
existence. Son deuil interminable m'accablait chaque fois davantage. Alors,
quand la coupe était pleine, je courais retrouver Clara. Sa maison riante
m'accueillait à lit ouvert. Ses caresses me rassasiaient. Nous faisions l'amour
à en perdre la tête pour oublier la mort de ma mère.
Chez Clara, c'était mieux qu'une auberge espagnole. On y trouvait plus que ce
qu'on y apportait. J'apportais mes seize ans, et j'y trouvais l'amour, le vrai.
(...)
Sur le chemin du retour, bercé par les
cahots ferroviaires, je pensais à toi, l'Arquebuse. Ta mort ferait de moi un
riche héritier en rillettes et autres cochonnailles ; mais tu me laisserais
longtemps le regret de tes sourires. Pour la première fois, tu m'apparus
égoïste; car enfin, tes retrouvailles avec le bon Dieu étaient bien jolies,
mais qu'allais-je faire de mes pleurs? Tu ne serais plus là pour les sécher.
Grand-mère irresponsable, tu n'avais pas songé qu'en mourant tu me léguerais
aussi de la tristesse. Voilà ce que c'est que les vieux. Et, chose plus cruelle
encore, tu me forçais à étouffer mes larmes ; car pleurer aurait été te trahir.
Pourtant, le jour de ta mort, je te ferais cette infidélité. L'espace de
quelques sanglots, je me laisserais chialer, tu m'entends, oui chialer comme un
enfant. Mais rassure-toi, ce sera très bref. Je te promets d'être heureux et de
rire aux éclats à la sortie de ton enterrement. Sitôt la grille du cimetière
franchie, je m'engage même à basculer une fille dans une meule de foin. On fera
l'amour à ta santé ; ça ne sera pas triste ; je le jure sur ta tête.
Alexandre Jardin (Neuilly, 14 april 1965)
De Zwitserse dichter en schrijver Roman Graf werd geboren geboren op 14 april
1978 in Winterthur, Zwitserland. Zie ook alle tags voor Roman Graf
op dit blog.
Neuer Tag
Nacht
Lebt in den Tag hinein.
Welt im Traum
Beginnt mich zu verlassen.
Ich muss jetzt selbst erschaffen.
Liege fest im warmen Laken.
Wer dreht die Heizung auf,
Wo ist der Abend hin.
Ich zieh mich an.
Die Arbeit geht nicht aus.
Der Anfang eines
Tages
Augen auf, der Tag da. Dein Herz
Nicht eingeschlafen in der Nacht.
Und du wieder kein Zar.
Wie immer (zwanzig Jahre) Gepuffte Weizenkost,
Während draussen das Gold der Sonne.
Du stehst im März eines Jahres.
Die Pflanzen fangen an zu blühen
Und Blätter. Welt noch nicht untergegangen.
Hält im Gleichgewicht. Zuhause die Arbeit,
Ein Gedicht verficht irgendetwas.
Was wolltest du denken?
Tee beruhigt die Gedanken.
Trinken.
Uit: Celestial Harmonies (Vertaald
door Judy Sollosy)
Green peppers or tomatoes stuffed with
cottage cheese and dill, or just a boiled onion with mayonnaise, canned liver
paté tuned up with sour cream and thyme - something. For the sake of
appearances. Our mother could make something out of almost nothing. No, not
just something, but something beautiful. In every sphere of life she was at war
with anything ugly, anything that lacked shape. Hard semolina pudding from
goat's milk and grits, which she then flattened out, baked, cut into rounds,
then she stacked them up with jam between the layers. This was the Tower of
Babel. We could talk to our heart's delight then, partly pure nonsense, partly
gibberish (obvious wisdom). Duck sans orange. Who wants more sansorange?
(Déclassé humor.) In short, hors d'oeuvres and dolce. La dolce vita.
"A little dolce? Pur la bon buss."
This double sentence was always forthcoming, as if we had to choose.
But there was no denying the tomato juice with pepper, nutmeg, ginger and
ground orange peel, when available. We loved it. Our friends make faces and
pushed the plate away.
"You're putting on airs!"
When it came to food, there might have been a touch of the précieux in us. We
were proud of our taste buds.
Ich kenne sie als Mitarbeiterin vom Rat des
Bezirkes. Sie war unter anderem für die Schriftsteller verantwortlich. Sie nahm
regelmäßig an den Sitzungen unseres Verbandes teil, und ich erinnere mich, dass
sie mütterlich war. Und Staatsmacht. Am Telefon sagt sie mir, dass sie morgen
in den Urlaub fahre. Parlaments- und Schulferien in Thüringen. Nachmittags
müsse sie zur Stadtratssitzung, also wenn, dann solle ich sofort kommen. wöhnt,
bis 60 oder 65 zu arbeiten, und dann bekam man automatisch seine Rente. Jetzt
aber, dieser Bürokraten Überlebens- Schreibkram, der ängstigt viele.«
Dann würde sie noch einige sehr alte Frauen im Haus betreuen. Beispielsweise
die Elisabeth Keyser, schon über 80. »Ich schaue jeden Abend nach ihr, das ist
sozusagen mein Nachtgebet.« Aber wenn ich wirklich über das soziale Engagement
der PDS schreiben wolle, sei ich bei ihr falsch. Da müsste ich mit der Heide
Schwalbe sprechen. Die habe als Vorsitzende des Jugendhilfeausschusses in der
Stadt ein Kinderparlament gegründet, oder mit der ehemaligen Pastorin Renate
Müller, die 1990 in die PDS eingetreten sei, oder mit der Designerin Hayde-Nina
Klonz, die sich nun um Häftlinge kümmere und mit ihnen im Knast Bilder male,
oder mit der Else Duske, die mit anderen Genossen jeden Dienstag im Suhler Büro
der Thüringer PDS-Vorsitzenden Gabi Zimmer sitze und dort Rentenantragsstellern
Hilfe zur Selbsthilfe gebe. Über 5.000 wären schon dort gewesen.
Sie haben keine Gefühle füreinander. Ihre
Eltern hatten keine Zeit, es ihnen zu lehren, und jetzt beschäftigt sich
niemand mehr mit ihnen. Sie haben viel Zeit, denn es gibt nichts mehr zu tun.
Die Landschaften sind zerstört, es lohnt sich kaum noch zu reisen. Sie setzen
sich auf die Tische und machen die Beine breit. Sie sind unkeusch und zügellos,
und doch weiß ich nicht, wie sie Liebe machen. Den Nutten fehlen die Freier.
Und reißt sich einmal eine die Kleider vom Leib, schaut keiner hin. Vielleicht
weil die Musik fehlt.
Er hätte weiter geredet. Er wäre vielleicht noch tiefer gegangen, hätte noch
weiter ausgeholt. Er hätte ein terminologisch-philosophisches System aufbauen
können. Er hätte mir seine Jugend erzählen können. Aber er sah mir an, dass ich
den Kontakt zerbrach. Wir waren noch aus der Zeit, da man sich ohne Worte
verstand. Wo ein Blick noch ein Meer war. Wir wussten das Gleiche. Wir hatten
Augen, Ohren, Gefühl und Wissen. Wir hatten gehört, gesehen, gefühlt und
gelebt. Wir wussten zu allem die richtigen Worte. Wir wussten das Gleiche. Wir
waren stumm.
Wenn man sich der Dorfmitte nähert, rücken die
Häuser näher zusammen, sie haben sich auf städtisch herausgeputzt und ihre
Gärten hinter sich versteckt, als ob sie sich der Tomatenstauden schämten und
der wuchernden Gurken. Wer zu den Beeten will, muss zuerst durch die Garage,
die früher mal eine Scheune war, und bevor er wieder auf die Straße hinausgeht,
wechselt er die Schuhe. Die Grundstücke sind durch immer neue Erbteilungen
verwinkelt und verzahnt; man kennt seine Nachbarn, wenn man hier wohnt, hat
ihnen seit Generationen in die Fenster gesehen und in die Geschichten.
Man hat mir zum Beispiel (das wird Dir
gefallen) von einem Mann erzählt, der konnte sich zwischen zwei Schwestern
nicht entscheiden, heiratete schließlich die eine und nahm die andere mit ins
Haus, und immer, wenn die ledige schwanger war, musste sich die verheiratete den
Bauch ausstopfen, um das Kind später als ihr eigenes ausgeben zu können. Ich
habe die Geschichte gehört, als ob sie sich gestern ereignet hätte oder vorgestern,
aber als ich Genaueres wissen wollte, stellte sich heraus, dass sie im letzten
Jahrhundert spielt. Wie der Mann geheißen hat und seine zwei Frauen, das wusste
man nicht mehr zu sagen, aber das Haus, in dem die beiden immer abwechselnd ihre
Kinder geboren haben, das konnte man mir noch zeigen.
Die Leute in diesen Häusern sind anders als die
am Rande des Dorfes, obwohl es nur ein paar Schritte dahin sind, bürgerlicher,
sie haben Jobs irgendwo in der Umgebung, oder sie ziehen sich
zumindest an, als ob sie Arbeit haben würden,
wenn sich nur welche finden ließe. Am Morgen fahren sie mit ihren Autos weg,
lassen die grün lackierten Scheunentore offen stehen, so dass man die Stapel mit
den Mineralwasser kisten sehen kann und die sauber aufgeräumte Werkbank, am
Abend kommen sie wieder zurück, aus ihren Küchen riecht es nach Zwiebeln und
Knoblauch, und wenn man später noch einmal vorbeigeht, flackern die
Fernsehschirme hinter den Fenstern.
Der Unwille legte sich sofort, als es den
fremden Herrn erblickte.
Verzeihen Sie, stotterte es errötend, ich
dachte, es wäre einer von unsern Jungen; sie wissen, dass die Eltern um diese
Zeit schlafen, vergessen es aber oft und da wollte ich schelten!
Nun, da schelten Sie nur, sagte Herr von
Buchwald lächelnd. Wir habens verdient, wenn wir die Eltern gestört haben,
und werden später wieder reinschauen.
Das junge Mädchen, das mit klugen Augen die
Sache durchschaut hatte, dachte sich wohl, dass der Junge zu den Eltern in
Pension gebracht werden solle, und da sie wünschten, zu drei Pflegesöhnen noch
einen vierten bei sich aufzunehmen, sagte sie mit gewinnender Stimme:
Nein, fortlassen darf ich Sie nicht, da
würde der Papa ungehalten sein. Bitte, wollen Sie eintreten?
Herr von Buchwald betrat einen geräumigen
hellen Vorsaal, der, nach dem Büfett und dem großen Esstisch zu urteilen, als
Speisezimmer diente. Das junge Mädchen hatte augenscheinlich hier mit Näharbeit
gesessen. Sie war noch in ihrer Hand, auch war es Herrn von Buchwald nicht
entgangen, dass es eine geplatzte Weste war, die von der kunstfertigen Hand des
kleinen Blondkopfes wiederhergestellt wurde. Ein gutes Zeichen, dachte er,
hier flicken sie für die Pensionäre. Was ihn weiter angenehm berührte, war
die einfache und äußerst sauber gehaltene Wohnung. Das junge Mädchen öffnete
die Tür des Besuchszimmers und ließ die Fremden mit der Versicherung hinein,
der Papa würde gleich kommen. Während
Herr von Buchwald gern die schneeweißen
Gardinen, die blanken Fenster, die blühenden, wohlgepflegten Blumen btrachtete
und von da seine Blicke auf gute Kupferstiche und Photographien schweifen ließ,
sagte er sich: Hier weht gesunde Luft, innerlich und äußerlich, Gott gebe,
dass ich mich nicht täusche.
Ich kann mich nur
einer einzigen Schikane erinnern, welche wir über uns ergehen lassen mussten: Das
Schwimmbassin durften wir nicht
gleichzeitig mit den »Ariern« benutzen. Nur am Abend
wurde uns eine
kurze Badezeit bewilligt. Man könnte diese Verfügung ironisieren und von der
humoristischen Seite betrachten.
Viele der von ihr
Betroffenen taten dies auch. Aber gerade das ist ja das Unheimliche: Alle nahmen wir diese uns
auferlegte Demütigung als die natürlichste Sache der Welt hin. Was beweist, wie
schnell sich
Unterdrückte an den Zustand ihrer Unterdrückung gewöhnen und sich deren Regeln
unterwerfen. Dr. Alfred Dang, der Direktor der antifaschistischen
Pestalozzi-Schule von Buenos
Aires, sah sich
einmal zu seiner Bestürzung der schüchternen Frage ausgesetzt, die ein gerade
aus Deutschland eingetroffenes jüdisches Emigrantenkind an ihn richtete. Der
Junge wollte wis-
sen, ob es sich auf
die Bank neben seinen »arischen« Mitschüler setzen dürfe. Und ein alter Nennonkel
meines Vaters erkundigte sich verwundert, wie es mir als Jude eigentlich
gelungen sei, in
eine staatliche
Landwirtschaftsschule aufgenommen zu werden.
Als unser Schiff
die deutschen Hoheitsgewässer hinter sich gelassen hatte, atmeten die jüdischen
Emigranten erleichtert auf und beglückwünschten sich einander, weil sie dem
Hitlerterror
entronnen waren.
Vermutlich haben sich bei einer solchen Gelegenheit auch die knapp zwei Jahre
später ausreisenden Passagiere zugeprostet, nicht ahnend, dass sie sich auf
einer Irrfahrt befanden, auf einem jener Gespensterschiffe, die einen Hafen
nach dem andern anlaufen würden, in der vergeblichen Bemühung, sich seiner dem
Tod geweihten Menschenfracht zu entledigen.
Robert Schopflocher (Fürth, 14 april 1923)
De Duitse dichter en schrijver Martin Kessel (eig. Hans
Brühl) werd geboren op 14 april 1901 in Plauen (Vogtland). Zie ook alle tags voor Martin
Kessel op dit blog.
Aphorismen
"Die Jugend
verachtet die Folgen; darauf beruht ihre Stärke."
"Es gibt
Besserwisser, die niemals begreifen, daß man recht haben und ein Idiot sein kann."
"Man glaubt für
gewöhnlich, es gebe keine Steigerungsform von tot. Diese gibt es aber doch:
ausgestorben."
"Man ist in dem
Maße zur Freiheit reif als man zur Selbstkritik fähig ist."
Uit: Mein
erster Aufenthalt in Marokko und Reise südlich vom Atlas durch die Oasen Draa
und Tafilet
Wie
ganz anders ist die gegenüberliegende spanische Küste, grüne, wein- und
olivenumrankte Berge, überall Städte, freundliche Villen und Dörfer, kleine
Schiffe, die den Küstenverkehr vermitteln; man kann keinen grösseren Gegensatz
denken.
Gegen Abend
desselben Tages verliessen wir die Küste, ohne sie jedoch ganz aus den Augen zu
verlieren, und hielten auf Gibraltar, welches noch Nachts erreicht wurde. Bis
zum folgenden Mittag ruhte der Dampfer, sodann wurde die Meerenge
durchschnitten und wir waren um 3 Uhr vor Tanger. Zahlreiche Jollen waren
gleich vorhanden, uns Passagiere aufzunehmen, die jetzt ausser mir fast nur
noch aus Bewohnern des Landes Marokko bestanden. Eine Jolle war bald gefunden,
aber man kann auch mit diesen kleinen Fahrzeugen nicht unmittelbar ans Land
kommen, sondern bedarf dazu eines Menschen, der einen heraustragen muss. Bei
sehr flachem Strande ist nämlich die Brandung so stark, dass die Böte dort
nicht anlegen können. Ich miethete einen kräftigen Neger, der mich rittlings
auf seinen Schultern vom Boote aus ans Land trug.
Für einzelne
Reisende sind die Douane-Schwierigkeiten nicht lästig, zumal für mich, da mein
Pass bekundete, dass ich unter englischem Schutze stände. Die Dragomanen der
verschiedenen Consulate fragen die gelandeten Fremden nach ihrer Nationalität,
und als ich meinen Bremer Pass in die Hände eines vornehm aussehenden Juden
legte, des Dolmetsch des englischen Generalconsulates, waren im Augenblick alle
Schwierigkeiten beseitigt. Die Hansestädte standen dazumal unter
grossbritanischem Schutze, während Preussen sich durch Schweden vertreten
liess.
Ein
Absteigequartier war auch bald gefunden, das Hôtel de France, welches von einem
Levantiner Franzosen gehalten wurde, ein reizendes Haus, in ächt maurischem
Style. Von einem früheren Gouverneur Stadt erbaut, gehörte dasselbe jetzt der
marokkanischen Regierung, der Eigenthümer der Gastwirthschaft hatte es nur
miethweise.
Kinderen mogen van hem spelen
op de begraafplaats naast zijn huis
of mogen daar stil zijn
en bloemen neerleggen op de graven
en mogen de volgende dag op school zeggen: 'Luister,
gisteren legde ik bloemen neer op het graf van je oma.'
Huis bij de rivier.
Vissen in de rivier.
Wat ik hoor
Dat is wat ik gehoord heb,
het is mij verteld,
maar niet als iets
wat ik niet moet vergeten.
Iets horen
van lang geleden,
alsof voor alles geldt
dat het altijd nog kan komen.
Wat begint met
een langzame golf,
een deur die opengaat,
wil iemand naar binnen?
Wat ik mij herinner
is wat mij verteld is,
langzaam overeind komen
en golven komen door de schemering, van wat?
Nachoem
Wijnberg (Amsterdam, 13 april 1961)
De Nederlandse schrijfster,freelance journaliste
en columniste Saskia Noort werd
geboren inBergen op 13 april 1967. Zie ook alle tags voor Saskia
Noort op dit blog.
Uit: 40
Zomervakantie
Het ligt op de bank en het hangt. Rara wat is
dat? Mijn zoon in zijn favoriete zomervakantiepositie. Vriendjes zijn op
vakantie, buiten kletteren de verfrissende zomerbuitjes al dagenlang tegen de
ruiten, alle computerspelletjes zijn gespeeld, alle dvds bekeken, alle scheten
uitgewisseld per MSN,alle ijsjes opgegeten, alle ballen lek. Tennissen? Bleh.
Een boswandeling? Gadver. Naar de storm kijken aan het strand? Dûh. Museumpje
pakken in Amsterdam? Kots-kots.
Het hangt ondersteboven,voeten over de rugleuning, chips malend onderuit en die
enkele vriend die hij op heeft weten te snorren, hangt ernaast. Giebelend.
Ruftend. Boerend. Neuspeuterend. Alles omvermaaiend met hun onhandige knokige
ledematen. Overal commentaar op leverend met hun verveelde, overslaande
stemmen. Ja hoor, mam, wat zie je eruit. Jezus, pap, doe even normaal. En naar
bed gaan ze ook al helemaal nooit meer. Met hun alles horende oren hangen ze om
je heen, met hun allesziende ogen registreren ze ieder non-verbaal bericht, Big
Kid Is Watching You, en een beetje ruziemaken, laat staan seksen is er niet
meer bij. Jullie gaan toch niet scheiden, hè? Jullie gaan toch niet vrijen,
hè?
Uit: In the forest of
paradoxes(Vertaald
doorAlison Anderson)
Why do we write? I imagine that each of us
has his or her own response to this simple
question. One has predispositions, a milieu,
circumstances. Shortcomings, too. If we are
writing, it means that we are not acting.
That we find ourselves in difficulty when we are faced with reality, and so we
have chosen another way to react, another way to communicate, a certain
distance, a time for reflection.
If I examine the circumstances which
inspiredme to writeand this is not mere self-indulgence, but a desire for
accuracyI see clearly that the starting point of it all for me was war. Not
war in the sense of a specific time of major upheaval, where historical events
are experienced, such as the Frenchcampaign on the battlefield at Valmy, as
recounted by Goethe on the German side and my ancestor François on the side of
the armée révolutionnaire.
That must have been a moment full of
exaltation and pathos. No, for me war is what civilians experience, very young
children first and foremost. Not once has war ever seemed to me to be an
historical moment. Wewere hungry, we were frightened, we were cold, and that is
all. I remember seeing the troops of Field Marshal Rommel pass by under my window
as they head
ed towards the Alps, seeking a passage to the
north of Italy and Austria. I do not have a particularlyvivid memory of that
event.
I do recall, however, that during the years
which followed the war we were deprived of everything, in particular books and
writing materials. For want of paper and ink, I made my first drawings and
wrote my first texts on the back of the ration books, using a carpenters blue
and red pencil. This left me with a certain preference for rough paper and
ordinary pencils. For want of any childrens books, I read my grandmothers
dictionaries. They were like a marvellous gateway, through which I embarked on
a discovery of the world, to wander and daydream as I looked at the illustrated
plates, and the maps, and the lists of unfamiliar words.
Jean-Marie
Gustave Le Clézio (Nice, 13 april 1940)
As you plaited the harvest bow
You implicated the mellowed silence in you
In wheat that does not rust
But brightens as it tightens twist by twist
Into a knowable corona,
A throwaway love-knot of straw.
Hands that aged round ashplants and cane sticks
And lapped the spurs on a lifetime of game cocks
Harked to their gift and worked with fine intent
Until your fingers moved somnambulant:
I tell and finger it like braille,
Gleaning the unsaid off the palpable,
And if I spy into its golden loops
I see us walk between the railway slopes
Into an evening of long grass and midges,
Blue smoke straight up, old beds and ploughs in hedges,
An auction notice on an outhouse wall
You with a harvest bow in your lapel,
Me with the fishing rod, already homesick
For the big lift of these evenings, as your stick
Whacking the tips off weeds and bushes
Beats out of time, and beats, but flushes
Nothing: that original townland
Still tongue-tied in the straw tied by your hand.
The end of art is peace
Could be the motto of this frail device
That I have pinned up on our deal dresser
Like a drawn snare
Slipped lately by the spirit of the corn
Yet burnished by its passage, and still warm.
Postscript
And some time make the time to drive out west
Into County Clare, along the Flaggy Shore,
In September or October, when the wind
And the light are working off each other
So that the ocean on one side is wild
With foam and glitter, and inland among stones
The surface of a slate-grey lake is lit
By the earthed lightening of flock of swans,
Their feathers roughed and ruffling, white on white,
Their fully-grown headstrong-looking heads
Tucked or cresting or busy underwater.
Useless to think you'll park or capture it
More thoroughly. You are neither here nor there,
A hurry through which known and strange things pass
As big soft buffetings come at the car sideways
And catch the heart off guard and blow it open.
Seit ich zum erstenmal "Tausendundeine
Nacht" gelesen hatte, drang immer die gleiche rubinene Glut aus der Nacht
der Basare, lief der gleiche kleine Wasserverkäufer durch die schweren Schlagschatten,
stand die gleiche unsichtbare Sonne an einem tiefblauen Himmel über der
Morgenkühle in den Häuserschluchten. Umgeben von Armut und Verfall und dem
Einbruch einer widerwärtigen Technik stand ich lange neben den Märchenerzählern
an den Straßenecken. Ihre Sprache verstand ich nicht; nur in den Augen ihrer
zerlumpten Zuhörer lebten die Bilder und Gestalten meiner Kindheit. Lange
suchte ich nach einem Licht, das ich einmal deutlich gesehen hatte. Ich habe es
nicht gefunden.
Mit dreizehn Jahren las ich zufällig das "Kommunistische Manifest";
es hatte später Folgen. Mich bestach daran der große poetische Stil, dann die
Schlüssigkeit des Gesagten. Zu den Folgen gehörte, daß ich es mehrmals las, im
Laufe der Jahre sicher zwei dutzendmal. In drei Ländern hörte ich bei meinem
Lehrer Hermann Duncker Vorlesungen über das Manifest; Duncker, der das Werk vom
ersten bis zum letzten Wort hätte auswendig hersagen können, gehört zu jenen
nicht mehr Lebenden, die noch mit Tränen der Ergriffenheit in den Augen über
marxistische Theorie sprachen. Das berühmte Werk führte mich zu schwierigeren,
umfangreicheren Schriften der marxistischen Literatur, aber ich kehrte immer
wieder auch zu ihm zurück. Längst schon glaubte ich, es genau zu kennen, als
ich, es war etwa in meinem fünfzigsten Lebensjahr, eine unheimliche Entdeckung
machte. Unter den Sätzen, die für mich seit langem selbstverständlich geworden
waren, befand sich einer, der folgendermaßen lautete: "An die Stelle der
alten bürgerlichen Gesellschaft mit ihren Klassen und Klassengegensätzen tritt
eine Assoziation, worin die freie Entwicklung aller die Bedingung für die freie
Entwicklung eines jeden ist." Ich weiß nicht, wann ich begonnen hatte, den
Satz so zu lesen, wie er hier steht. Ich las ihn so, er lautete für mich so,
weil er meinem damaligen Weltverständnis auf diese Weise entsprach. Wie groß
war mein Erstaunen, ja mein Entsetzen, als ich nach vielen Jahren fand, daß der
Satz in Wirklichkeit gerade das Gegenteil besagt: "... worin die freie
Entwicklung eines jeden die Bedingung für die freie Entwicklung aller
ist."
Stephan
Hermlin (13 april 1915 6 april 1997)
Hier met de
Albanese schrijver Zihni Sako (rechts) op een congres in 1952
If there were other trees
in our neighbourhood
I would not love you so.
But if you knew
how to play backgammon with me
I would love you even more.
O beautiful tree!
When you die
I hope we'll have moved
to another neighbourhood.
FOR FREE
We are living for free;
The air's for free, the clouds are for free,
hills and dales are for free.
Rain and mud are for free.
The outside of cars,
the foyers of movie-houses,
shop-windows are for free.
It's not the same as bread and cheese -
but salt-water is for free.
Freedom will cost you your life,
but slavery is free - somewhere -
to anyone who wants it.
We are living for free. For
free.
THE TRAM-DRIVER
He looks in front of him all the time.
He doesn't smoke.
He is
a wonder!
Met zijn zaklantaarn
scheen hij langs de bomenrij, maar ineens was het alsof zijn licht geweldig
aangloeide. Hij keek om: het waren de koplampen van een auto die vlakbij
stilhield. Hij deed zijn lantaarn uit. Een deur sloeg, er klonken stemmen,
lichtbundels van lantaarns zochten tussen de bomen en verblinden hem.
'Blijf staan!' zei een
stem.
Hij stak zijn handen in
de lucht en begon voorzichtig naar het licht toe te lopen. De Bundels weken uit
zijn ogen, en hij zag twee mannen. Ze hadden uniformen aan, en op hun auto
stond POLICE.
'Ze is hier,' zei hij.
'Wie is hier.'
'Madame Twenty. Ze moet
hier zijn. Ik zoek haar al de hele tijd, maar ik kan haar niet vinden. Ik ben
Jacques Bekker, de Nederlandse quizmaster.'
Hij werd achter in de
auto gezet, de politiemannen vroegen per radio om versterking, en toen die er
was, en men op zijn aanwijzingen het lichaam van Moniek gevonden had werd hij
naar Strobe gebracht. Onderweg, zo zouden de politiemannen later op de avond
aan de toegestroomde pers vertellen, herhaalde hij voordurend dat hij een
lafbek was die voor eeuwig zijn kans had gemist.
Ich hatte eine Villa in Schweden, am Ufer
des Fryken in Värmland. Vom Fenster und von der Veranda war der See zu sehen,
der in der Sonne hell aufschien. Vogelbeerbäume säumten eine Schneise im Wald.
Solange der Nachbar die Schneise nicht zuwuchern ließ, wurde sie von Rehen
genutzt, um in der Dämmerung zum Trinken ans Ufer zu ziehen.
Wenn die Tannen nachts in der Spur des
MondesSchatten auf die Kiesel warfen und das Gras am Schuppen grau und verwittert aussah,
wenn nach einer stürmischen Nacht Kastanienhülsen, Birkenzweige und die Blätter
der Akazie über die Holzplanken der Veranda trieben und das Haus im blauen
Licht wirkte wie der letzte, verlassene Ort, oder wenn an einem
Frühsommermorgen der Tau die verrosteten Seile des Fahnenmastes im Garten
versilberte und die Luft so klar war, dass sie schmerzend scharfe Bilder aus
der Landschaft trieb, war es, als hätte bis zu diesem Moment jemand anderes
mein Leben gelebt. Ich aber wäre die ganze Zeit hier gewesen.
Ich war in meine Villa so verliebt wie Tania
Blixen in ihre Farm in Afrika, und genauso blauäugig hatte ich sie auch
gekauft. Die Abenteuer schienen mir, die ich nie in Kenia gewesen bin, vergleichbar groß. Unerschrocken
unternahm ich Tagesmärsche in den nächsten Ort, um Proviant für die kommenden
Wochen zu kaufen, verhandelte mit Einheimischen über die Reparatur meines
Brunnens und hielt Elche für mindestens so gefährlich wie Löwen, weshalb ich
wahrscheinlich nie einen sah. Glücklicherweise war ich am Ende nicht ganz so pleite wie die dänische Schriftstellerin,
aber ich war am Anfang auch nicht annähernd so reich gewesen.
Robbie Feaver's troubles were more immediate.
Last night three Special Agents of the Internal Revenue Service's Criminal
Intelligence Division had visited him at home -- one to talk and two to listen.
They were, as you would expect, rumpled men in inexpensive sport coats, grave
but polite. They had handed him a grand jury subpoena for all of his law
partnership's financial records and tried to ask Robbie questions about his
income tax returns. Wisely, he had refused to reply.
He could suit himself, responded the one
agent who spoke. But they wanted to tell him a couple things. Good news and
bad. Bad first.
They knew. They knew what Robbie and his law
partner, Morton Dinnerstein, had been up to. They knew that for several years
the two had occasionally deposited a check they received when they won or
settled one of their personal injury cases in a secret account at River
National Bank, where the firm transacted no other business. They knew that out
of the River National account Dinnerstein and Robbie had paid the usual shares
of what they'd earned -- two thirds to the clients, one ninth to the referring
attorneys, odd amounts to experts or court reporters. Everyone had received his
due. Except the IRS. They knew that for years now, Feaver and his partner had
been writing checks to cash to draw down the balance of the account, never
paying a dime in tax.
You guys are cold-cocked, the agent added.
Robbie laughed now, very briefly, repeating the words.
I didn't ask how Robbie and his partner could
have ever believed a scheme so simpleminded would work. I was long accustomed to
the dumb ways people get themselves in trouble. Besides, the fact was that
their scam had operated smoothly for years. A checking account that paid no
interest was unlikely to come to the Service's attention. It was, frankly,
noteworthy that it had, a development that would inevitably be traced to freak
coincidence, or, if things were spicier, betrayal.
Uit: Alan
Ayckbourn's programme note for the Theatre Royal, Windsor, 1968
My only contact
with the Theatre Royal until now was a rather embarrassing one. My
mother-in-law, determined to see her daughter's newly acquired, un-employed
actor husband established as a second Terence Rattigan, besieged John
Counsell's office with 'phone calls, letters and visits insisting they
presented a play of mine. Mr. Counsell politely but firmly declined the
invitation. But all that was several years and six plays ago. The fact remains
though, that when we heard that Relatively
Speaking was to be presented here both mother-in-law and I glowed smug
with contentment.
I thought it might be worth devoting these columns to describing exactly how a
play comes to be written. In particular this play, since every single one is
different, and the actual process of writing it down devious and mysterious.
Some write in pencil; some directly on to typewriters; some at dawn some at
midnight. Some wait for inspiration, some, like me, bash on with page one and
hope they reach page ninety-five without confronting a major obstacle. Plays
are sometimes written back to front with the first scene the last to be
completed. This play, for the record, was written in pencil over several
midnights, the second scene first and the first scene last and was completed in
ten days flat. I remember I had a large woolly cat for company who didn't
really belong to us but seemed to like basking in the heat generated by my
creative processes.
Alan
Ayckbourn (Londen, 12 april 1939)
Scene uit Relatively
Speaking, Nyacks Elmwood Playhouse, 2009
De Amerikaanse
schrijver Tom Clancywerd geboren op 12 april 1947 in Baltimore County, Maryland. Zie ookalle tags voor Tom Clancy op dit blog.
Uit: Red
Rabbit
The scary part,
Jack decided, was going to be driving. He'd already bought a Jaguar
pronounced jag-you-ah over here, he'd have to remembe but both times he'd
walked to it at the dealership, he'd gone to the left-front door instead of the
right. The dealer hadn't laughed at him, but Ryan was sure he'd wanted to. At
least he hadn't climbed into the passenger seat by mistake and really made an
ass of himself. He'd have to remember all that: The "right" side of
the road was the left. A right turn crossed oncoming traffic, not a left turn.
The left lane was the slow lane on the interstates-motorways, he corrected
himself. The plugs in the wall were all cockeyed. The house didn't have central
heating, despite the princely price he'd paid for it. There was no
air-conditioning, though that probably wasn't necessary here. It wasn't the
hottest of climates: The locals started dropping dead in the street when the
mercury topped 75. Jack wondered what the D.C. climate would do to them.
Evidently, the "mad dogs and Englishmen" ditty was a thing of the
past.
But it could have been worse. He did have a pass to shop for food at the
Army-Air Force Exchange Service otherwise known as the PX at nearby Greenham
Commons Air Base so at least they'd have proper hot dogs, and brands that
resembled the ones he bought at the Giant at home in Maryland.
So many other discordant notes. British television was different, of course,
not that he really expected much chance to vegetate in front of the phosphor
screen anymore, but little Sally needed her ration of cartoons. Besides, even
when you were reading something important, the background chatter of some
mindless show was comforting in its own way. The TV news wasn't too bad,
though, and the newspapers were particularly good-better than those he normally
read at home, on the whole, but he'd miss the morning Far Side. Maybe the
International Tribune had it, Ryan hoped. He could buy it at the train station
kiosk. He had to keep track of baseball anyway.
Im gemütlichen Wohnzimmer eines
Forsthauses in Ostpreußen saß ein kleiner Familienkreis eng und traulich
beisammen: der Förster Stegemann mit seiner noch ganz jungen, lieblichen Frau,
die ihr Kindchen in den Armen hielt und versuchte, mit zärtlichen Worten und
dem Spiel ihrer Finger dem kleinen Geschöpf das erste Lächeln zu entlocken.
Neben ihr lehnte Gebhard, ein kräftiger, etwa zehnjähriger Junge; er sah nach
dem Schwesterchen, das so wohlig in der Mutter Armen ruhte, und wartete
gespannt, ob es noch einmal gelänge, das Lächeln hervorzuzaubern, das vorhin
wie ein Sonnenstrahl über das Kindergesichtchen gehuscht war. Als es gelang,
sah er die Mutter beglückt an und wandte sich lebhaft an seinen Vater: "Hast
du es diesmal gesehen?"
Nein, er hatte es
wieder nicht gesehen, weil ihm etwas anderes noch anziehender war, als das
erste Lächeln seines Töchterchens. Er hatte auf Mutter und Sohn gesehen. Ihn
freute, daß diese beiden sich so gut verstanden. Es war noch nicht lange her,
daß er diese junge Frau heimgeführt hatte, nachdem seine erste Frau, Gebhards
Mutter, gestorben war. Eine lange Reihe stiller Jahre hatte er mit dem Knaben
verlebt, den eine treue Magd schlicht und streng erzog. Innig nah standen sich
Vater
und Sohn, ernst und
pflichttreu war der Förster, anspruchslos der Junge.
Kräftig wuchs er in
der frischen Waldluft heran und machte von seinem sechsten Lebensjahr an
täglich einen stundenlangen Weg, um auf einem benachbarten Gut an dem
Unterricht mit den Knaben des Gutsbesitzers teilzunehmen. Auf diesem Weg
begleitete ihn ein treuer Hund des Försters, der schon immer sein Spielkamerad
gewesen und jetzt sein Beschützer auf einsamen Waldwegen war.
Agnes Sapper (12 april 1852 19 maart 1929) München, Sendlinger Tor
Hou me vast, geduld, ook nu we samengaan
Als gaan en hurken, strelen en kapotte handen.
Als je kunt zal ik mij ook vanavond kuilen
Voor de nacht, en dromen, dromen dat ik slaap,
En dat ik slaap door alles heen en iedereen.
Als je me wekt zal ik me morgenochtend buigen,
En buigen opnieuw, over mijn bord, een vrouw, het lot
Dat mij aan tafel roept met zijn afwezige stem.
Ik zal er eten van haar brood, haar vlees, en eten
Tot ik niet meer kan, en weggegeten ben.
Jij bent
schatrijk geboren
Jij en ik, dat is twee
Plus dit. Dat is drie. Dat is vragen
Om ruzie, men komt er niet uit.
Wij zitten perplex in elkaar.
Wij maken hetzelfde misbaar.
Jij en ik dat is een.
Jij bent schatrijk geboren
En kocht mij met gemak.
Dat zet ik je betaald
Op deze rekening.
Ik ben geen slapend geld
Vandaag, ik handel in ons.
Ik werk mij in het zweet
Van jou, ik bid en vloek mij
Uit de naad van ons,
Ik maak je winst op de markt.
Jij bent wat ik hier tel,
Mijn tol, mijn kapitaal.
Ik viel jou in de schoot
Van goud, ik woeker met wissels
Van ons en koop je terug
Nu ik ons doorverkoop
Aan vreemden, de truc is gelukt.
Wij staan op hetzelfde biljet.
Ritueel
Zij hebben ons hart ingepikt,
Onze groei, onze poppen genekt,
Onze tuin op de trein gezet,
Ons verblind met hun lichtende as.
Zij hebben de zwarte zak
Van hun afwezigheid strak
Over ons heengetrokken
En toen onze oren verpest
Met de ruis van hun hemelse spraak.
Dus waar ik vandaan kom, daar
Moet je die opgebaarde
Nog lichtjes blozende doden
Lang en bedachtzaam slaan.
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)
De Amerikaanse
dichter en schrijver Mark Strandwerd geboren op 11 april 1934 in Summerside,
Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.
Man and Camel
On the eve of my fortieth birthday
I sat on the porch having a smoke
when out of the blue a man and a camel
happened by. Neither uttered a sound
at first, but as they drifted up the street
and out of town the two of them began to
sing.
Yet what they sang is still a mystery to me
the words were indistinct and the tune
too ornamental to recall. Into the desert
they went and as they went their voices
rose as one above the sifting sound
of windblown sand. The wonder of their
singing,
its elusive blend of man and camel, seemed
an ideal image for all uncommon couples.
Was this the night that I had waited for
so long? I wanted to believe it was,
but just as they were vanishing, the man
and camel ceased to sing, and galloped
back to town. They stood before my porch,
staring up at me with beady eyes, and said:
"You ruined it. You ruined it
forever."
The Everyday
Enchantment of Music
A rough sound was polished until it became a
smoother sound, which was polished until it became music. Then the music was
polished until it became the memory of a night in Venice when tears of the sea
fell from the Bridge of Sighs, which in turn was polished until it ceased to be
and in its place stood the empty home of a heart in trouble. Then suddenly
there was sun and the music came back and traffic was moving and off in the
distance, at the edge of the city, a long line of clouds appeared, and there
was thunder, which, however menacing, would become music, and the memory of
what happened after Venice would begin, and what happened after the home of the
troubled heart broke in two would also begin.
The failure of sand
nothing grows, everything gets erased.
He said that while
leaning with his hand on the back of the park bench, and I noticed that he did
not seem as imposing as I had first supposed. It was clear his life had not
been a walk in the park. He then took the straw hat he had been fingering and
put it on his head, saying, Do you know who said that quote?
Honestly my memory
fails me.
James Joyce, in
Ulysses.
But before I could
find a moment to ask him his name, or if we had met previously, he disappeared,
leaving me to flounder in my confusion.
With him, my desire
to read also disappeared that day, as his solemn voice continued to ring in my
ears. I remained there, motionless, until nightfall.
In the days that
followed I continued going to the same place, sitting in the same bench,
patently hoping to meet that man who appeared to me a connoisseur of the world
of literature. But he never came. In fact, nothing at all transpired that could
confirm to me the reality of our meeting, that it was not simply all a confused
dream.
Summer had begun to
expire when one day I entered a large bookshop specialized in foreign
literature located in the center of Barcelona. I was looking for a copy of Ulysses by James Joyce. While I was
rummaging through the shelves, my attention was taken by a group of
black-and-white photographs hanging above the bookcase. They were pictures of
famous authors, and there between Sartre and Camus I trembled when I saw it
hung a photo of one with a completely shaven head smoking a Cuban cigar.
As Isat on the bottom step of the wharf,
A melon-rind flowed by with the current;
Wrapped in my fate I hardly heard the chatter
Of the surface, while the deep was silent.
As if my own heart had opened its gate:
The Danube was turbulent, wise and great.
Like a man's
muscles when hard at his toil,
Hammering, digging, leaning on the spade,
So bulged and relaxed and contracted again
Each single movement, each and every wave.
It rocked me like my mother for a time
And washed and washed the city's filth and grime.
And the rain began
to fall but then it stopped
Just as if it couldn't have mattered less,
And like one watching the long rain from a cave,
I gazed away into the nothingness.
Like grey, endless rain from the skies overcast,
So fell drably all that was bright: the past.
But the Danube
flowed on. And the sprightly waves
In playful gaiety laughed at me again,
Like a child on his prolific mother's knee,
While other thoughts were racing through her brain.
They trembled in Time's flow and in its wake,
Like in a graveyard tottering tomb-stones shake.
Er zijn twee hachelijke
partijen: één strevende
naar het belachelijke,
dat is die der levenden;
en één van gezag,
dat is die der doden;
en als het aan mij lag
waren beide verboden.
Lag het aan mij
dan stichtte ik graag,
en liefst nog vandaag,
een derde partij.
De 'Waar Alleen Zij
Die Nergens Toe Horen,
Toe Horen Partij'
zij hierbij geboren.
Ik nodig degenen
die zich klimdrab
of zitsteen menen
tot lidmaatschap,
en maak bekend
dat dit gedicht
zich tot hen richt
als president;
want evenals
gesprek en spook
heeft het geen leven
en geen dood ook.
Echt gisteravond
gebeurd
Wij zaten gewoon naast elkaar
en keken als altijd naar de tv
toen ik plotseling merkte: Nee,
dat is allemaal niet waar,
ik ben op een vreemde planeet
waar mijn vrienden mij achterlieten
en voor zover ik weet
zit ik eenzaam op visite.
Tegenover mij stond een lijst
waar een landschap in werd gereisd,
en waaruit tot overmaat
raar werd gepraat.
En ineens was dat weer niet waar
en we zaten opnieuw naast elkaar.
Wel blijft mij een bepaald
gevoel van onzekerheid:
wordt het niet langzaamaan tijd
dat ik word opgehaald?
Sluiting
Als ik morgen niet opsta
moet je niet schrikken:
per slot, elke opera
en alle toneelstukken
hebben hun ogenblikken,
het vallen van gordijnen
of andere ongelukken.
Dit is dan het mijne.
Sluit dus mijn gezicht,
doe die mond en twee ogen
maar netjes dicht
en ik ben voltooid.
Laat zo maar gaan,
en die oren mogen
nog openstaan,
want je weet nooit
To be an African
leader was to be a thief, but evangelists stole peoples innocence, and self-
serving aid agencies gave them false hope, which seemed worse. In reply,
Africans dragged their feet or tried to emigrate, they begged, they pleaded,
they demanded money and gifts with a rude, weird sense of entitlement. Not that
Africa is one place. It is an assortment of motley republics and seedy
chiefdoms. I got sick, I got stranded, but I was never bored. In fact, my trip
was a delight and a revelation. Such a paragraph needs some explanation at
least a book. This book perhaps.
As I was saying, in those old undramatic days of my school- teaching in the
bundu, folks lived their lives on bush paths at the ends of unpaved roads of
red clay, in villages of grass-roofed huts. They had a new national flag to
replace the Union Jack, they had just gotten the vote, some had bikes, many
talked about buying their first pair of shoes. They were hopeful and so was I,
a teacher living near a settlement of mud huts among dusty trees and parched
fields. The children shrieked at play; the women, bent double most with
infants slung on their backs hoed patches of corn and beans; and the men sat
in the shade stupefying themselves on chibuku, the local beer, or kachasu, the
local gin. That was taken for the natural order in Africa: frolicking children,
laboring women, idle men. Now and then there was trouble: someone transfixed by
a spear, drunken brawls, political violence, goon squads wearing the
ruling-party T- shirt and raising hell. But in general the Africa I knew was
sunlit and lovely, a soft green emptiness of low, flat-topped trees and dense
bush, bird squawks, giggling kids, red roads, cracked and crusty brown cliffs
that looked newly baked, blue remembered hills, striped and spotted animals and
ones with yellow fur and fangs, and every hue of human being, from pink-faced
planters in knee socks and shorts to brown Indians to Africans with black
gleaming faces, and some people so dark they were purple.
MY DEAR COGOI, to
tell the truth I'm not so sure that no one is able to write a man's life as
well as he can, even though I was the one who wrote that. Of course, that
sentence has a question mark. In fact, if I remember correctlyso many years
have passed, a century, the world around us was young, a verdant, dewy-eyed
dawn, still it was already a prisonif I remember correctly, that question
mark, hauling all the rest along with it, was the very first thing I actually
wrote down. When Dr. Ross urged me to write those pages for the yearbook, I
would have liked to send him a batch of pages with just a nice big question
mark and nothing elseit would have been the honest thing to dobut I didn't
want to be impolite toward him, kindly and benevolent as he was, unlike the
others, and then too it wasn't a good idea to irritate someone who could oust
you from a comfortable niche, like the editorial office of the penal colony
almanac, and send you to that hellhole, Port Arthur, where if you sat down to
rest for even just a second, worn out from the rocks and icy water, you'd feel
the cat-o'-nine-tails on your back.
So I only wrote the
first sentence in front of that question mark, rather than my entire life ...
mine, his, whoever's. Life, our grammar teacher Pistorius used to
sayaccompanying the Latin citations with calm, sonorous gestures in that room
hung with red that darkened and faded away toward evening, childhood's embers
glowing in the shadowslife is not a declaration or a statement but an
interjection, a punctuation mark, a conjunction, at most an adverb. In any
case, never one of the so-called principal parts of speech"Are you sure
that's what he said?"Oh ... you're right, Doctor, it's possible that ...
perhaps it wasn't he who used that expression, it must have been Miss Perich,
subsequently Perini, the teacher in Fiume, but later on, much later.
Besides, that
initial question can't be taken seriously since it implicitly contains the
commonly known response, like a question in a sermon posed to the faithful in a
rising tone. "Who so able to write a man's life as the living man
himself?" No one, of course, you can almost hear the congregation murmur
in response to the preacher. If there's one thing I've grown used to, it's
rhetorical questions, ever since I wrote the sermons for Reverend Blunt, who
paid me half a shilling apiece, in the prison in Newgate, while he played cards
with the guards and waited for me to come and play too, that way he frequently
got his half shilling backnothing strange about that, I was in there mainly
because I had lost everything gambling.
Es ist ein
halbdunkler Kellerraum. Durch ein kleines Loch in der Wand, Fenster genannt,
fällt, je nachdem die Wolken draußen sich lichten oder zusammenballen,
stärkeres oder schwach zitterndes Licht ein. Ein großer, für das niedere Gemach
zu großer Mann geht darin auf und ab, manchmal rüttelt er an der Tür, sein
Gesicht rötet sich, dick schwillt eine Ader auf seiner kurzen Stirn - dann
flucht er, grob, bäurisch, und fährt sich mit eigenartig täppischer, Verzweiflung
bedeutender Gebärde über sein glatt geschorenes, fast weißes Haar. / Seine Toga
ist grau und befleckt, die Purpurstreifen des Consuls hat er abgetrennt vor
seiner Flucht, aber man hat ihn natürlich doch erkannt und geschnappt - wer
kennt ihn denn nicht, Marius, zum sechsten Male Consul gegen das Gesetz, Sieger
über Jugurtha, den Neger, über die aufrührerischen Italiker, über Cimbern und
Teutonen? Er sieht seine Hände durch den Dämmer schimmern - es war falsch, sagt
er sich. Das sind nicht mehr Soldatenhände, weiß und weich sind sie geworden,
Hände eines Politikers und doch zu ungeschickt für dieses lügenhaft-feine
Spiel. Solange er General war, solange sie ihn brauchten mit seinen Legionen:
in Afrika, in den Alpen, in Asien - so lange erkannten sie ihn an, die noblen
Herren, denen er schon als Volkstribun erheblich auf die Finger geklopft hatte.
Jedoch hinter seinem Rücken - oh, das hatte er immer gewußt, sollten sie nur
nicht glauben, daß er so dumm sei -, hinter seinem Rücken rümpften sie die
Nasen, ihre vornehmen, wenn er beim Essen sich gehen ließ, aufstieß und
hochzog, schnalzte und schlürfte. Aber ins Gesicht waren sie fein devot, er war
der Herr der Legionen, abgöttisch verehrten ihn die Soldaten - nun nicht mehr,
nun nicht mehr, seit jener gekommen war, der immer dann auftauchte, wenn der
Gipfel des Ruhms erreicht zu sein schien, der Zaunkönig, den er, Marius, der
Adler, mit in die Höhe getragen hatte und der nun noch einen Meter höher flog
und frech grinste, das listige Gigerl, das sich nicht anstrengte, dem alles in
den Schoß fiel, der adrette Schleimer, der im Feldlager immer saubere
Fingernägel und parfümierte Damen hatte, dieser Sulla
Uit:Ausgewählte Schriften und Briefe(Autobiographische Skizze)
Ich heiße Wilhelm
Richard Wagner, und bin den 22. Mai 1813 in Leipzig geboren. Mein Vater war
Polizei-Aktuarius und starb ein halbes Jahr nach meiner Geburt. Mein
Stiefvater, Ludwig Geyer, war Schauspieler und Maler; er hat auch einige
Lustspiele geschrieben, worunter das Eine: »Der bethlehemitische Kindermord«
Glück machte: mit ihm zog meine Familie nach Dresden.
Er wollte, ich
sollte Maler werden; ich war aber sehr ungeschickt im Zeichnen. Auch mein
Stiefvater starb zeitig, ich war erst sieben Jahr. Kurz vor seinem Tode hatte
ich: »Üb immer Treu und Redlichkeit« und den damals ganz neuen »Jungfernkranz«
auf dem Klavier spielen gelernt: einen Tag vor seinem Tode mußte ich ihm Beides
im Nebenzimmer vorspielen; ich hörte ihn da mit schwacher Stimme zu meiner
Mutter sagen: »Sollte er vielleicht Talent zur Musik haben?« Am frühen Morgen,
als er gestorben war, trat die Mutter in die Kinderstube, sagte jedem der
Kinder etwas, und mir sagte sie: »Aus Dir hat er etwas machen wollen«. Ich
entsinne mich, daß ich mir lange Zeit eingebildet habe, es würde etwas aus mir
werden. Ich kam mit meinem neunten Jahre auf die Dresdner Kreuzschule: ich
wollte studieren, an Musik wurde nicht gedacht; zwei meiner Schwestern lernten
gut Klavier spielen, ich hörte ihnen zu, ohne selbst Klavierunterricht zu
erhalten. Nichts gefiel mir so wie der »Freschütz«: ich sah Weber oft vor
unserm Hause vorbeigehen, wenn er aus den Proben kam; stets betrachtete ich ihn
mit heiliger Scheu. Ein Hauslehrer, der mir den Cornelius Nepos explizierte,
mußte mir endlich auch Klavierstunden geben; kaum war ich über die ersten
Fingerübungen hinaus, so studierte ich mir
heimlich, zuerst
ohne Noten, die Ouvertüre zum Freischütz ein; mein Lehrer hörte das einmal und
sagte: aus mir würde nichts.
Richard Wagner (Lowrin, 10 april 1952) Lovrin, katholieke kerk
De Spaanse schrijver José
Luis Sampedro is maandagochtend, 8 april, op 96-jarige leeftijd in zijn
woning in Madrid overleden. Dat heeft zijn echtgenote na zijn crematie dinsdag
laten weten. Sampedro kreeg bekendheid met zijn roman La sonrisa etrusca, die
als De Etruskische glimlach in het Nederlands is vertaald. Zie ook alle tags voor José Luis Sampredo op dit blog.
Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
Verscholen spotjes
zetten de figuren vol in het licht; door het spel van licht en schaduw is het
bijna alsof ze tot leven komen. De roerloze oude man in het halfdonker daarentegen
lijkt in de ogen van de suppoost wel een beeld.
Als betoverd,
denkt hij onwillekeurig en om zichzelf gerust te stellen praat hij zich in dat
er niets aan de hand is.
Die oude man is
gewoon moe en omdat hij toch entree heeft betaald, wil hij ook wel even zitten.
Zo zijn mensen van het platteland nou eenmaal. Omdat er niets gebeurt, loopt
de zaalwachter na een poosje weer verder.
Nu hij weg is,
lijkt de lucht rond om de drie gedaanten in de crypte, de oude man en het
echtpaar, zich nog meer te verdichten. De tijd verstrijkt.
Ineens wordt de
betovering verbroken door een jongeman, die zegt:
Eindelijk, vader!
Kom, we gaan. Het spijt me dat ik u zo heb laten wachten, maar de directeur...
De oude Roncone
kijkt naar hem. Arme kerel, denkt hij, altijd maar gehaast en zich verontschuldigend...
En dat moet dan mijn zoon zijn?
Wacht even. Wat is
dat?
Dat daar? Het heet
De echtgenoten. Een Etruskische sarcofaag.
Een sarcofaag? Een
kist voor doden?
Ja... Maar nu
moeten we gaan.
Zijn ze echt in
dat ding begraven? Het lijkt wel een divan.
Een triclinium. De
Etrusken aten liggend, net als in Rome. En ze werden ook niet
echt begraven. De sarcofagen werden in een gesloten crypte gezet, die vanbinnen
werd beschilderd als een huis.
Precies, ja. Maar
Andrea kan het u vast beter uitleggen. Ik ben geen archeoloog.
Je vrouw? Goed, ik
zal het haar vragen.
Verbaasd kijkt zijn
zoon hem aan. Is hij er zo in geïnteresseerd? Hij kijkt opnieuw op zijn
horloge.
Milaan is nog een
heel eind, vader... Toe.
Langzaam komt de
oude Roncone overeind van de bank, met zijn ogen nog steeds strak op het paar
gericht.
Ze werden begraven
terwijl ze aten! mompelt hij verwonderd en met tegenzin gaat hij met zijn zoon
mee.
José LuisSampredo (1 februari 1917 - 8 april 2013)
La sottise, l'erreur, le péché, la lésine,
Occupent nos esprits et travaillent nos corps,
Et nous alimentons nos aimables remords,
Comme les mendiants nourrissent leur vermine.
Nos péchés sont têtus, nos repentirs sont lâches ;
Nous nous faisons payer grassement nos aveux,
Et nous rentrons gaiement dans le chemin bourbeux,
Croyant par de vils pleurs laver toutes nos taches.
Sur l'oreiller du mal c'est Satan Trismégiste
Qui berce longuement notre esprit enchanté,
Et le riche métal de notre volonté
Est tout vaporisé par ce savant chimiste.
C'est le Diable qui tient les fils qui nous remuent !
Aux objets répugnants nous trouvons des appas ;
Chaque jour vers l'Enfer nous descendons d'un pas,
Sans horreur, à travers des ténèbres qui puent.
Ainsi qu'un débauché pauvre qui baise et mange
Le sein martyrisé d'une antique catin,
Nous volons au passage un plaisir clandestin
Que nous pressons bien fort comme une vieille orange.
Serré, fourmillant, comme un million d'helminthes,
Dans nos cerveaux ribote un peuple de Démons,
Et, quand nous respirons, la Mort dans nos poumons
Descend, fleuve invisible, avec de sourdes plaintes.
Si le viol, le poison, le poignard, l'incendie,
N'ont pas encor brodé de leurs plaisants dessins
Le canevas banal de nos piteux destins,
C'est que notre âme, hélas ! n'est pas assez hardie.
Mais parmi les chacals, les panthères, les lices,
Les singes, les scorpions, les vautours, les serpents,
Les monstres glapissants, hurlants, grognants, rampants,
Dans la ménagerie infâme de nos vices,
Il en est un plus laid, plus méchant, plus immonde !
Quoiqu'il ne pousse ni grands gestes ni grands cris,
Il ferait volontiers de la terre un débris
Et dans un bâillement avalerait le monde ;
C'est l'Ennui ! - l'oeil chargé d'un pleur involontaire,
Il rêve d'échafauds en fumant son houka.
Tu le connais, lecteur, ce monstre délicat,
- Hypocrite lecteur, - mon semblable, - mon frère !
Wees altijd
dronken
Wees altijd dronken. Daar gaat het om: dat is
het enige. Om niet de afschuwelijke last van de Tijd te voelen die je schouders
verbrijzelt en je naar de aarde toe drukt, moet je je onophoudelijk bedrinken.
Maar waar aan? Aan wijn, aan poëzie, of aan
deugdzaamheid, dat moet je zelf weten. Maar bedrink je.
En als je, een enkele keer, op de traptreden
van een paleis, op het groene gras van een greppel, in desombere eenzaamheid
van je kamer, wakker wordt, en de dronkenschap is al verminderd of verdwenen,
vraag dan aan de wind, aan de golf, aan de ster, aan de vogel, aan de klok, aan
alles wat vliedt, aan alles wat zucht, aan alles wat voortrolt, aan alles wat
zingt, aan alles wat spreekt, vraag dan hoe laat het is; en de wind, de golf,de
ster, de vogel, de klok, zullen je antwoorden: 'Het is tijd om je te bedrinken!
Om niet de gemartelde slaven van de Tijd te zijn, bedrink je, bedrink je
voortdurend! Aan wijn, aan poëzie of aan deugdzaamheid, dat moet je zelf weten.
Vertaald door Thérèse Fisscher en Kees
Diekstra
Charles Baudelaire (9 april 1821 31 augustus 1867)
In 1855, foto door Nadar
De Engelse dichteres, schrijfster en spoken-word artist Joolz Denby werd
geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz
Denby op dit blog.
Uit:Wild Thing
Once upon a time, long ago and far away, I
had everything youre supposed to want. All the stuff they tell you about on
the telly and in the celeb mags, the lifestyle youre supposed to die for. I
had a good job at a major record company, a bijou loft apartment in London, the
parties, the clothes, the gorgeous rock-star boyfriend, the cocaine, the
champagne, the permanent guest-list at the kind of clubs that pissed-up
silicone sculpted glamour-models are paparazzid leaving with a Premier League
footballer in tow and without their knickers. The Brit Awards. AAA passes to
everything from Unsigned Bands Night at some tiny, hip club to The Pyramid
Stage at Glastonbury and The Stones Honest-To-God-Final-Goodbye concert at
Wembley all four nights. I had invites to everything; the OK wedding of a
whippet-sized chart-topping popstrelle and her thicko backing-dancer fiancé,
the openings of the hottest new bars, clubs, galleries, boutiques; oh, you name
it, I turned it down because I couldnt be arsed. Or I went, and made out like
I was bored stiff, which mostly, I was, celeb culture not being all that, in
actuality.
All of it. I had all of it, and more. Jesus,
the tales I could tell not that anyone would believe me because they wouldnt
be about how great it all was and what fascinating and worthwhile people
boy-bands, pop-whores and rock musicians are. Or MPs, newscasters, actors and
celebrity chefs either, for that matter. Those stories wouldnt tow the party
line, boost the media profile, you see. Ha! Christ, far from it like,
remember that MP, the one who was on the box all the time saying how Britain
should return to a state of decency and Christian principles? Him with the
blond hair and fat red face? Yeah you know. I once saw him at a party stark
naked on all fours on a dining table, coked off his tits, eating well, yeah,
not the entrées anyway. People were cheering him on while they shook bottles of
Moet up and sprayed him and his dinner with them. Cool, eh? Right.
Der Dichter HansCarossa erinnert sich an das im Krieg zerstörteMünchner Café Stephanie, auch «Café
Größenwahn»genannt, in dem um die
vorletzte Jahrhundertwende SchwabingerLiteraten und Künstler verkehrten. Obwohl auch der junge Thomas Mann in
Schwabing wohnte, zählte er nicht zu den Gästen des Cafés.Man konnte ihn aber durch die großen Fenster
«raschen Schrittes»
über die Straße gehen sehen, «unauffällig
tadellos gekleidet». DenVerfasser von
Erzählungen wie
Gladius Dei oder Tristan merkte mandiesem Herrn nicht an, eher konnte man ihn
für einen «Vertreter derGroßindustrie»
halten, der sich «auf dem Wege zur Aufsichtsratssitzung ein wenig verspätet
hatte». Weniger wohlwollende Augenzeugen assoziierten die Erscheinung des
wenige Jahre nach der Veröffentlichung seines ersten Romans Buddenbrooks(1901)
berühmt gewordenen Schriftstellers mit einem mittleren Bankbeamten. Der aus der
Hansestadt Lübeck mit neunzehn Jahren nach München gezogene Senatorensohn trug
und betrug sich nach hanseatisch korrekter, kühler und distanzierter Art.
Thomas Mann als student van de Technische Hochschule
in München, ca. 1984
In der Hochburg der Boheme fiel er gerade
durch seine Unauffälligkeit aus dem Rahmen. Seinen Doppelgänger, den
Schriftsteller Tonio Kröger in der gleichnamigen Novelle von 1903, läßt er zu
einer befreundeten Malerin sagen: «Wünschten Sie, daß ich in einer zerrissenen
Sammetjacke oder einer rotseidenen Weste umherliefe? Man ist als Künstler
innerlich immer Abenteurer genug. Äußerlich soll man sich gut anziehen, zum
Teufel, und sich benehmen wie ein anständiger Mensch.» So hielt er es sein
Leben lang. Seine Förmlichkeit im Umgang, die auf manche Menschen als Steifheit
und Kälte wirkte, der «Artistengestus des Sich-draußen-Haltens» (Theodor W.
Adorno), diente der Abschirmung des inneren Abenteurertums, dem Schutz der
künstlerischen Freiheit vor den Zumutungen der Außenwelt.
Gij, Die alles weet
en alles begrijpt,
ook waar Uw Zoon geen tijd voor heeft en geen geduld,
tot U, lieve Moeder, zing ik dit lied:
van U gekomen, keer ik tot U terug.
Moge het niet te lang duren voordat ik weer bij U ben.
Ooit een engel ontmoet
haar al eerder gezien achteraf
in andere blotevoetenmaat
Maar steeds als zodanig herkenbaar
Haar glimlach vraagt om een lasbril
haar beloften zijn van een zoetheid
die het glazuur van je tanden slijt
altijd gevleugeld en met een altijd
vlammend zwaard tussen ons in
Komt me nog meer vertellen
hemelse nakomelingen voorspellen
maar (wat ze achter haar rug
houdt) geloven durf ik het niet
Dan vallen alle kruiswegstaties om
dan stijgt ze terneergeslagen weer op
fietst langzaam en eenzaam
naar het paradijs terug
Toch blijft in mijn koelkast onbedorven
het eeuwig licht bewaard.
Zwemles
Hoe dat te ondergaan? Wie zich in het water begeeft
moet kunnen zwemmen. En wie niet kan zwemmen
doet er verstandig aan zich niet in het water te begeven
Eerst moet een kind watergewend zijn,
zich bepaalde automatismen aanleren. Daarna
moet het die weer afleren
Het regent, de voetenbaden waardoorheen je trapje af trapje op
moet lopen zijn lauwwarm, je kleren zullen nat worden
van het water, je tranen. Wie zwemt bij regen, blijft eigenlijk droog
Onder water kun je niet huilen. Of zwem je dan in verdriet?
En als je je hoofd boven water houden kan,
hard watertrappelend, met beide wijsvingers opgestoken?
Und nun, wenige
Wochen nachdem er ihren Namen gelöscht hatte, hörte er wieder von ihr. Er war
von einem Kundenbesuch ins Büro zurückgekommen, als ihm seine Sekretärin sagte,
die französische Polizei habe angerufen und wünsche ihn zu sprechen. Sie würden
gegen drei Uhr nochmals anrufen.
»Wer will mich
sprechen?«, fragte Gliese überrascht.
»Die Gendarmerie
von Vendôme. Ein Monsieur Passeret.«
Er fuhr herum und
starrte die Frau überrascht an.
»Die Gendarmerie?
Aus Vendôme? In Frankreich?«
»Ja, natürlich.«
»Was habe ich mit der
französischen Gendarmerie zu tun? Was wollen die von mir?«
»Das wollte er mir
nicht sagen.«
Er schüttelte
belustigt den Kopf.
»Gut. Stellen Sie
ihn durch, falls er sich wieder meldet.«
»Sie müssen französisch
mit ihm sprechen. Monsieur Passeret spricht kein Deutsch und kein Englisch.«
»Auch das noch.«
Eine halbe Stunde
später klingelte es.
»Monsieur Gliese?«
»Ja.«
»Können Sie mich verstehen?
Sprechen Sie Französisch?
»Ein wenig.
Sprechen Sie bitte langsam.«
»Sie sind Monsieur Sebastian
Gliese? Sie wohnen in der Nummer fünf der Körnerstraße in Berlin?«
It was her turn to
have her last moment. Afterwards, theyd take him for cremation. I looked down
at his face one last time. Ill never
see you again, I thought. I wasnt ready. I blinked and touched my
chest. Thats when it happened when I touched my chest. At first, it felt like
an itchy tingle. It quickly swelled into something more.
The more I tried to get up, the more intense it got and the more my grief
expanded. They cant take him,
I thought frantically. There is still
so much metal left in his shop. He hasnt finished his work! The
sensation spread through my chest and radiated out to the rest of my body. I
rounded my shoulders to hold it in. Then I started pulling it from the people
around me. I shuddered and gnashed my teeth. I was filling with rage. Oh not here! I thought. Not at Papas ceremony! Life wouldnt
leave me alone long enough to even mourn my dead father.
Behind me, the wailing stopped. All I heard was the gentle breeze. It was
utterly eerie. Something was beneath me, in the ground, or maybe somewhere
else. Suddenly, I was slammed with the pained emotions of everyone around me-
for Papa.
On instinct, I laid my hand on his arm. People started screaming. I didnt turn
around. I was too focused on what I had to do. Nobody tried to pull me away. No
one touched me. My friend Luyus uncle was once struck by lightning during a
rare dry season Ungwa storm. He survived but he couldnt stop talking about how
it felt like being violently shaken from the inside out. Thats how I felt now.
I gasped with horror. I couldnt take my hand from Papas arm. It was fused to him. My sand colored skin
tapered to his grey brown skin from my palm. A mound of mingled flesh.
I started screaming.
On shearing day
the weather turned cool and fine. On the strength of that and nothing more,
just a few degrees of temperature, the gray clouds scurried away to parts
unknown like a fleet of barn cats. The chore of turning ninety ewes and their
uncountable half-grown lambs through the shearing stall became a day's good
work instead of the misery expected by all. As far as Dellarobia could
remember, no autumn shearing had been so pleasant. After all the months of
dampness, the air inside the barn now seemed unnaturally dry. Stray motes of
fleece flecked the beams of light streaming from the high windows, and the day
smelled mostly of lanolin rather than urine and mud. The shorn fleeces were dry
enough to be skirted while still warm off the sheep. Dellarobia stood across
from her mother-in-law at the skirting table where they worked with four other
women, picking over the white fleece spread out between them. The six of them
surrounded the table evenly like numbers on a clock, but with more hands, all
reaching inward rather than out.
There was no
denying the clear sky was fortuitous. If the sheep had stood in rain and mud
all morning waiting to be shorn, some of the wool would have been too fouled
for sale. A lot of income turned on a few points of humidity. But good luck was
too simple for Hester, who now declared that God had taken a hand in the
weather. Dellarobia felt provoked by the self-congratulation. "So you're
thinking God made the rain stop last night, just for us?" she asked.
Then I got a job
as a grocery clerk. The man who ran the store was an Italian with a belly like
a bushel basket. When Tony Romero was not busy he stood over the cheese bin
breaking off little pieces with his fingers. He had a good business. The harbor
people traded at his store when they wanted imported food.
One morning he
waddled in and saw me with a pad and pencil. I was taking inventory.
"Inventory,"
he said. "What's that?" I told him, but he didn't like it. He looked
around. "Get to work," he said. "I thought I told you to sweep
the floor the first thing every morning."
"You mean you
don't want me to take inventory?" "No. Get to work. No
inventory."
Every day at three
there was a great rush of customers. It was too much work for one man. Tony
Romero worked hard but he waddled, his neck floated in sweat, and people went
away because they couldn't waste time waiting. Tony couldn't find me. He
hurried to the rear of the store and pounded
the bathroom door I
was reading Nietzsche, memorizing a long passage about voluptuousness. I heard
the banging on the door but ignored it. Tony Romero put an egg crate in front
of the door and stood on it. His big jaw pushed over the top and looking down
he saw me on the other side. "Mannaggia Jesu Christif" he yelled. "Come
out!" I told him I'd come out immediately. He went away roaring. But I
wasn't fired for that.
One night he was
checking the day's receipts at the cash register. It was late, almost nine
o'clock. I wanted to get to the library before it closed. He cursed under his
breath and called me. I walked over. "I'm short ten dollars." I said,
"That's funny." "It's not here."
À seize ans, pauvre
et timide
Devant les plus frais appas,
Le cur battant, lil humide,
Je voulais et nosais pas,
Et je priais, et sans cesse
Je répétais dans mes vux :
« Jésus ! rien quune maîtresse,
Rien quune maîtresse ou deux ! »
Lors une beauté, qui daigne
Magacer dun air moqueur,
Me dit : « Enfant, ton cur saigne,
Et jai pitié de ton cur.
Pour te guérir quel dictame
Faut-il donc, pauvre amoureux ?
Oh ! rien quun baiser, madame !
Oh ! rien quun baiser ou deux ! »
Puis le beau docteur, qui raille,
Me tâte le pouls, et moi,
En façon de représaille,
Je tâte je ne sais quoi !
« Où vont ces lèvres de flamme ?
Où vont ces doigts curieux ?
Puisque jen tiens un, madame,
Laissez-moi prendre les deux. »
La coquette sans alarmes
Rit si bien de mon amour,
Que jeus à baiser des larmes
Quand je riais à mon tour.
Elle sanglote et se pâme :
« Quavons-nous fait là, grands dieux ?
Oh ! rien quun enfant, madame.
Oh ! rien quun enfant ou deux ! »
Hégésippe Moreau (8 april 1810 20 december 1838)
De Nederlandse schrijfster en journaliste Judith Koelemeijer werd geboren in Zaandam op 8 april 1967. Koelemeijer studeerde Nederlands en Culturele Studies, volgde een cursus aan de postdoctorale opleiding Journalistiek en werd daarna werkzaam bij de Volkskrant. In 2000 nam ze ontslag bij die krant om zich volledig te kunnen wijden aan het schrijven van haar debuutroman “Het zwijgen van Maria Zachea”, die in 2001 verscheen. Van deze familiegeschiedenis werden meer dan 250.000 exemplaren verkocht en het boek werd bekroond met de NS publieksprijs in 2002, het Gouden Ezelsoor in 2003 en de Zaanse Cultuurprijs. In 2008 verscheen de biografie “Anna Boom”, die ook vertaald werd naar het Duits en daar verscheen onder de titel “Das Leben der Anna Boom - die Geschichte einer mutigen Frau”. Het boek stond in 2008 op de achtste plaats in de Nederlandse top tien van bestverkochte non-fictie boeken. In juni 2009 verscheen “Mijn vader, de familie en ik” in de reeks Literaire Juweeltjes. Koelemeijer schrijft vanaf oktober 2009 samen met haar zus Rosa een interviewreeks voor het tijdschrift esta. In 2013 verscheen “Hemelvaart”. Het is haar eerste autobiografische boek en het gaat over het noodlottige einde van een vakantie op het Griekse Paros in 1985.
Uit: Anna Boom
“Er werd hard op de deur gebonkt. Wel een paar keer.Ze wist zeker dat het de Russen waren. De Russen stonden voor haar huis en kwamen haar halen. Ze lag in bed. Ze kon geen kant op. Ze moest haar revolver hebben. Waar was haar revolver? Ze moest hem hebben, nu meteen, voor het te laat was, ze moest opspringen en... Iemand schudde aan haar arm. 'Wat heb jij nou?' vroeg Jan. 'Ik droomde,' zei ze, nog slaperig. 'Een nachtmerrie denk ik.' 'Je schreeuwde. Je riep: "Waar is mijn revolver?!" En toen nog een keer. "Waar is mijnrevolver!"' 'Wil je een glas water halen?' Het was vier uur 's nachts. In hun slaapkamer was het warm. Buiten hoorde ze de honden blaffen. Hun nieuwe buren in Cascais hadden veel honden, die liefst 's nachts veel lawaai maakten. Terwijl ze haar glas leegdronk, keek Jan haar nog steeds verwonderd aan. 'Wat moet jij nu met een revolver?' vroeg hij. 'Het was maar een droom. Laten we gaan slapen.' Jan deed het licht uit en ging dicht naast haar liggen. Terwijl ze naar zijn ademhaling luisterde, dacht ze aan de jonge Rus die ze al die jaren had willen vergeten - maar die zich nu niet langer liet wegstoppen in het donker. 'Wat was er vannacht?' vroeg Jan toen ze de volgende dag zoals gewoonlijk samen een borrel dronken; hij een pilsje met een jenever ernaast en zij een wodka met ijs. 'Ik droomde over de oorlog,' zei ze. 'Over de Russen. Er is iets gebeurd toen... Ik bedoel: er is zoveel gebeurd in Boedapest...”
I wandered lonely as a cloud
That floats on high o'er vales and hills,
When all at once I saw a crowd,
A host, of golden daffodils;
Beside the lake, beneath the trees,
Fluttering and dancing in the breeze.
Continuous as the stars that shine
And twinkle on the milky way,
They stretched in never-ending line
Along the margin of a bay:
Ten thousand saw I at a glance,
Tossing their heads in sprightly dance.
The waves beside them danced; but they
Out-did the sparkling waves in glee:
A poet could not but be gay,
In such a jocund company:
I gazed--and gazed--but little thought
What wealth the show to me had brought:
For oft, when on my couch I lie
In vacant or in pensive mood,
They flash upon that inward eye
Which is the bliss of solitude;
And then my heart with pleasure fills,
And dances with the daffodils.
A Night Thought
Lo! where the Moon
along the sky
Sails with her happy destiny;
Oft is she hid from mortal eye
Or dimly seen,
But when the clouds asunder fly
How bright her mien!
Far different we--a froward race,
Thousands though rich in Fortune's grace
With cherished sullenness of pace
Their way pursue,
Ingrates who wear a smileless face
The whole year through.
If kindred humours e'er would make
My spirit droop for drooping's sake,
From Fancy following in thy wake,
Bright ship of heaven!
A counter impulse let me take
And be forgiven.
You said that you loved the lark more than
any other bird because of its straight flight toward the sun. That is how I
wanted our flight to be.
Albatrosses fly over the sea, intoxicated by salt and iodine. They are like
unfettered waves playing in the air, but they do not lose touch with the other
waves.
Storks make long journeys; they cast shadows over the Earth's face. But like
albatrosses, they fly horizontally, resting in the hills.
Only the lark leaps out of ruts like a live dart, and rises, swallowed by the
heavens. Then the sky feels as though the Earth itself has risen. Heavy jungles
below do not answer the lark. Mountains crucified over the flatlands do not
answer.
But a winged arrow quickly shoots ahead, and it sings between the sun and the
Earth. One does not know if the bird has come down from the sun or risen from
the Earth. It exists between the two, like a flame. When it has serenaded the
skies with its abundance, the exhausted lark lands in the wheatfield.
You, Francis, wanted us to achieve that vertical flight, without a zigzag, in
order to arrive at that haven where we could rest in the light.
You wanted the morning air filled with arrows, with a multitude of carefree
larks. Francis, with each morning song, you imagined that a net of golden larks
floated between the Earth and the sky.
We are burdened, Francis. We cherish our lukewarm rut: our habits. We exalt
ourselves in glory just as the towering grass aspires. The loftiest blade does
not reach beyond the high pines.
Only when we die do we achieve that vertical flight! Never again, held back by
earthly ruts, will our bodies inhibit our souls.
Uit: This America of Ours. The Letters of Gabriela Mistral and Victoria
Ocampo (Introductie door Elizabeth Horan and Doris Meyer)
Ocampo's preference for French in her
earlier writings was consistent with her background and education, as was also
the case with other literary figures of her generation, such as her close
friend Ricardo Güiraldes (author of the definitive gaucho novel Don Segundo Sombra). She did not
begin to use Spanish as a literary language until the 1930s, in response to
both the urgings of friends such as Mistral and Waldo Frank and her own
dissatisfaction with translations others did of her work.
Ocampo's preferred genre was the personal
essay, or testimonio, which
eventually resulted in more than ten volumes of collected writings. Unlike
Mistral, poetry was not Ocampo's medium, although the first letter in this
volume shares with Mistral a long and very subjective poem that was published
under a pseudonym years later. Ocampo's profound poetic nature, however, is
repeatedly expressed in her prose essays through a kind of "imaginative
understanding" based on intuition, not intellect. In fact, Ocampo's constant
concern as a writer is to find unity between the intellect and the spirit, and
to bridge cultural as well as geographic divides. For this objective, the
essay's malleability and its inherent resistance to boundaries of containment
made it the perfect genre for her wide-reaching interests.
Ocampo's true entry into the public sphere
followed in part from her work with Sur,
the literary magazine she founded in 1931, and, more broadly, from the death of
her parents, whose conservative sensibilities she had tried not to offend.
After 1935, Ocampo became emotionally and financially independent.
Considerations of rank and precedence were
temporarily put aside, a handsome concession on the part of Shotwell, who is a
captain, whereas I am only a first lieutenant. One of us watches the console at
all times rather than two of us watching the console at all times, except when
we are both on our feet. One of us watches the console at all times and if the
bird flies then that one wakes the other and we turn our keys in the locks
simultaneously and the bird flies. Our system involves a delay of perhaps
twelve seconds but I do not care because I am not well, and Shotwell does not
care because he is not himself. After the agreement was signed Shotwell
produced the jacks and the rubber ball from his attache case, and I began to
write a series of descriptions of forms occurring in nature, such as a shell, a
leaf, a stone, an animal. On the walls.
Shotwell plays jacks and I write descriptions
of natural forms on the walls. Shotwell is enrolled in a USAFI course which
leads to a master's degree in business administration from the University of
Wisconsin (although we are not in Wisconsin, we are in Utah, Montana or Idaho).
When we went down it was in either Utah, Montana or Idaho, I don't remember.We have been here for one
hundred thirty-three days owing to an oversight. The pale green reinforced
concrete walls sweat and the air conditioning zips on and off erratically and
Shotwell reads
Introduction to Marketing by Lassiter and
Munk, making notes with a blue ballpoint pen.
"Ich kenne keinen Jacob Fenner."
"Er war sehr erregt. Sagte, er müsse dich unbedingt sprechen. Es klang
hysterisch. Gewiß ruft er wieder an."
"Gewiß", sagte Philip Sorel. Er stieg auf der gewaltigen Marmortreppe
in den ersten Stock hinauf und ging in eines von drei Badezimmern, in denen,
natürlich, weißer Marmor dominierte. Vergoldet leuchteten die Armaturen. Sorel
zog sich aus und trat unter die Dusche. Bis in das Bad klang die Cembalomusik.
Scarlatti, dachte er, während Wasser auf ihn herabzustürzen begann. Seit drei
Jahren Scarlatti.
Seit einundzwanzig Jahren war er mit Irene verheiratet, der älteren Schwester
Cats. Catherine, wie die Eltern sie getauft hatten, war seine erste Frau
gewesen, in allem und jedem das absolute Gegenteil Irenes: fröhlich,
warmherzig, leidenschaftlich. Ende 1974 war sie schwanger geworden. Sie lebten
in Hamburg. Mit übergroßer Freude erwarteten sie das Kind. Philip glaubte
damals, daß keine Frau mehr bei einer Geburt starb. Er irrte sich. Cat starb
bei der Geburt Kims am 5. September 1975.
Er war zu jener Zeit bereits Chef der Abteilung Softwarequalität bei Alpha und
plötzlich allein mit dem Säugling. Nur sehr schwer gelang es ihm, über Cats Tod
durch Arbeit, besonders viel Arbeit, hinwegzukommen. Aber wer sollte seinen
Sohn aufziehen, wer sich um ihn kümmern? Er konnte das nicht und wollte doch,
daß eine Frau mit aller Kraft und aller Zuneigung für Kim da war, für ihn, der
keine Mutter hatte. Sogleich nach Cats Tod übernahm Irene diese Aufgabe.
Johannes Mario Simmel (7 april 1924 1 januari 2009)
Schneidet, schneidet Hafer,
Jedes Hälmchen klein!
Wer wird Hafer binden,
Wer wird oben sein?
Wer nimmt mich,
Und wer nimmt dich,
Wer wird uns verschmähen?
Gott nimmt seins, und Satan seins,
Niemand bleibt hier stehen.
Vertaald door Robert Franz Arnold
Jens Peter Jacobsen (7 april 1847 30 april 1885)
De Duitse schrijver,
vertaler, anarchistisch politicus en joods denker Gustav Landauer werd geboren in Karlsruhe op 7 april 1870. Zie
ook alle tags voor
Gustav Landauer op dit blog.
Uit:Das Bildnis des Dorian Gray (Vertaling
door Gustav Landauer en Hedwig Lachmann)
Starker Rosenduft durchströmte das Atelier,
und als ein leichter Sommerwind die Bäume im Garten hin und her wiegte, kam
durch die offene Tür der schwere Geruch des Flieders oder der feinere Duft des
Rotdorns.
Von dem Perserdiwan, auf dem er lag und nach
seiner Gewohnheit unzählige Zigaretten rauchte, konnte Lord Henry Wotton gerade
die süßduftenden und honigfarbenen Blüten eines Goldregenstrauchs gewahren,
dessen zitternde Zweige die Last einer so flammenden Schönheit kaum tragen zu
können schienen; und hie und da flitzten die phantastischen Schatten vorbeifliegender
Vögel über die langen bastseidenen Vorhänge des großen Fensters und brachten
eine Art japanische Augenblickswirkung hervor, so daß ihm die blassen,
nephritfarbenen Maler Tokios einfielen, die vermittelst einer Kunst, die nicht
anders als unbeweglich sein kann, den Eindruck der Raschheit und Bewegung
hervorzurufen suchen. Das summende Murren der Bienen, die in dem langen
ungemähten Gras hin und her taumelten oder mit eintöniger Hartnäckigkeit die
staubiggoldenen Blütentrichter des wuchernden Geißblatts umkreisten, schienen
die Stille noch drückender zu machen. Das dumpfe Getöse Londons klang wie das
Schnarrwerk einer entfernten Orgel.
In der Mitte des Gemaches stand auf einer
hoch aufgerichteten Staffelei das lebensgroße Porträt eines ungewöhnlich schönen
jungen Mannes, und ihm gegenüber, etwas entfernt davon, saß der Künstler, der
es gemalt hatte, Basil Hallward, dessen plötzliches Verschwinden vor einigen
Jahren das Publikum erregt und so viele seltsame Vermutungen erweckt hat.
Gustav
Landauer (7 april 1870 2 mei 1919)
Helmut Berger en Herbert Lom in de Duits-Italiaanse
verfilmingdoor Massimo Dallamano uit
1970
Faut-il avouer, en désavouant ma jeunesse,
que la force de Brasse-Bouillon n'était qu'un reflet de celle de sa mère, une
contrepartie, un courant induit?
"Voyez la bobine! Tu viens, ricanait le vieux démon, te frotter à la
nouvelle inductrice, à la nouvelle force qui est simplement de signe contraire.
oui, tu viens, dans un sens, demander la main de Monique : les enfants ont
besoin d'une main pour passer la rue.
- il n'y aura pas grand monde à votre noce.
"Mariage" rectifiai-je, replongeant dans mes pensées.
"Noce" est plébéien. Et de constater aussitôt : "C'est vrai que
tu te mésallies, tu descends." Mais voici qu'intervenait une troisième
voix qui, depuis quelques temps, tranchait ces controverses: "Vous vous
rejoindrez".
Nous nous rejoignîmes ce soir-là, au fond du potager, dans un carré de
citrouilles. par une brèche du mur, on apercevait quelques arpents de vigne,
puis des kilomètres de cette campagne champenoise si différente de mes halliers
craonnais. Sur cet immense damier se dressaient quelques arbres isolés, tels
des pièces d'échec en fin de partie.
D'ailleurs, cette pauvreté ne demandait
rien. Du milieu de la Pente Douce, les maisons sales qu'on apercevait
semblaient se moquer des belles choses, parce que les belles choses tournent
toujours aux larmes et fondent. Jean était mort aussi.
Denis n'avait pas encore l'esprit social. Il ne révolutionnerait rien de cela.
Boucher se disait laid: il voulait sans humiliation s'établir un commerce
d'épicerie dans son quartier, où il se créerait une supériorité protégée par
l'hermétisme de la paroisse. Et la littérature commençait à rapporter. Déjà on
lui confiait la rédaction d'adresses pour enterrements de vie de garçon,
d'anniversaires, de mariages. Ainsi, il s'éviterait les frottements des salons
littéraires où des dames intéressées et coquettes accaparent les jeunes
talents.
Il trébucha soudain et grommela. Il s'était accroché à une crevasse qui zébrait
le ciment. A cet endroit se trouvait un ancien dépotoir. Maintenant, le pavage
travaillait. Pour se punir de ses espoirs, il s'imagina à la place de Jean. Le
vent se mit à souffler. Le soleil creva les nuages et rampa dans les champs.
Les bosquets rutilèrent: une obsession traversa Boucher, amollit tout son être:
avant l'automne, il faudrait rire et chanter dans ces bosquets avec Lise.
D'en bas arriva une rumeur de vie. Des épousailles se préparaient dans
l'enthousiasme: l'église était neuve, et les jeunes Mulots se tranquillisaient
après la vingtaine, devenaient des ouvriers rangés, de bons pères de famille,
d'excellents paroissiens.
Uit : Nécessité de faire un bon
accueil aux femmes étrangères
On a toujours jeté
l'anathème sur les grandes villes, en disant que là abondent les vices, les
infamies ; que tout vient s'y cacher, s'y confondre, s'y engloutir. Cela n'est
que trop vrai, mais aussi c'est là où l'on trouve la vertu qui y pleure et y
meurt ignorée, le désespoir qui y gémit et s'y tord les mains en silence, et le
malheur à l'attitude calme et résignée. Nous savons parfaitement que si une
autre jeune fille, d'une petite ville de province, a été séduite, déshonorée,
et abandonnée dans son malheur, cette infortunée n'a d'autre ressource pour
cacher sa honte que d'aller se confondre dans cet abîme immense où tout se
broie sous la même forme et prend la même couleur.
C'est là aussi que vient chercher un refuge la femme malheureusement mariée,
que nos institutions actuelles laissent vivre séparée de son mari, sans
pourtant lui accorder un divorce nécessaire pour le bonheur de tous deux et
l'ordre général.
C'est là aussi où vient chercher refuge l'Etrangère que l'infortune, ou la
calomnie qui en est la conséquence, a forcé d'abandonner sa terre natale. C'est
lorsque leurs curs sont brisés par les angoisses, que l'infâme anathème de
leurs semblables, peut-être mille fois plus coupables qu'elles, vient encore
peser sur leurs têtes, c'est alors qu'elles se réfugient en foule dans le sein
de ces grandes villes, y cherchant la liberté de pleurer inaperçues dans
l'ombre, et d'y cacher leur douleur et leur misère.
De Antilliaans-Nederlandse dichter en kunstenaar Quinsy Gario (ook bekend onder het pseudoniem T. Martinus) werd geboren in Curaçao op 7 april 1984 en groeide op op Sint Maarten. Gario heeft Theater-, Film- en Televisiewetenschap gestudeerd aan de Universiteit Utrecht en is begonnen aan Comparative Women's Studies in Culture and Politics. Hij heeft zijn eigen radioprogramma genaamd Roet In Het Eten dat twee wekelijks op Mart Radio wordt uitgezonden. Hij is lid van het Pan-Afrikaans kunstenaars collectief State of L3, het Antilliaans schrijverscollectief Simia Literario, redactielid van Andy's Art & Culture Market en redacteur bij Space Invaders. Van zijn hand zijn twee dichtbundels uitgekomen. In november 2011 won hij MC Theater's Hollandse Nieuwe Theatermakersprijs 2011. Een week later werd hij gearresteerd in Dordrecht voor zijn kunstproject Zwarte Piet Is Racisme. Op 30 oktober 2012 kwam theaterstuk genaamd Geit In Blik uit bij Podium Mozaïek (over de formatie van het kabinet Rutte Ascher).
Rehabilitatie
Hoe rehabiliteer je een woord? dat was mijn vraag aan de zin die vooraf ging aan deze. Ik wou het grijpen als een kreet halverwege een paragraaf gesmoord door de punten op een i die daar niet hoorde. Ik leerde lezen maar misvatte wat ons samen bracht en viel.
Geschaafde ziel en al probeer ik nu te staan, te lezen te begrijpen wat voor mijn neus wordt geduwd maar kom niet verder dan het heden. Los van de zoden, zolen van schoenen die aarde vertrappen op weg naar de oorden, soorten. We zijn meervoud dan we denken. Ik kom er nog steeds niet uit. Gevangen tussen morgen en gister probeer ik te vervangen wat vervuild is. Behoud mij van de dreiging achter vrijheid die schuil gaat in onbegrip en onbelezen acties. Versta me door te staan in de bibliotheek en lees de daden in de boeken niet de kaften, gekleurd, verkleurd door blikken, maar nog vol potentie van verroering, vervoering.
De Nederlandse schrijver en columnist Özcan Akyol werd geboren in Deventer op 7
april1984.
Akyol bezocht de mavo en studeerde later journalistiek en
Nederlands. De laatste studie heeft hij echter niet afgerond. Hij schrijft
onder andere voor Men's Health, Playboy, Hard Gras, NRC en De Volkskrant. In
september 2011 debuteerde Akyol met het korte verhaal Zero Impact in de
bundel WTF? Volwassen worden na 11 september. Dit boek gaat over jongeren die
na de aanslagen op 11 september 2001 in New York opgroeien. In oktober 2012
verscheen zijn debuutroman Eus bij uitgeverij Prometheus. Het boek, over een
Turks-Nederlandse jongen uit een gastarbeidersgezin die in aanraking komt met
criminaliteit en in de gevangenis belandt, werd gepresenteerd als een
gedeeltelijk autobiografische "schelmenroman".[2] Het kreeg voor en
bij verschijnen veel aandacht in de Nederlandse media. Er werden in een week
tijd 10.000 exemplaren verkocht. Een maand na het verschijnen werden de filmrechten
gekocht door Eyeworks.
Uit: Eus
Volgens haar
werden de Hollandse kinderen thuis gesteund door hun ouders, het was cruciaal
om te slagen op het atheneum. Net als de andere batsen moest ik óók naar het
vbo van die omhooggevallen klaploopster Die lelijke graftak Een zelfingenomen
kletskous Het vleesgeworden product van de kleinburgerlijkheid Kutje de Bruin!
Met haar fukkin poster van Rintje Ritsma in de klas, die ze adoreerde als een
klein meisje terwijl ze eigenlijk een verlept oud wijf was.
Thuis vertelde ik
vader van het vbo-advies en de volgende morgen stond hij woedend in
onsklaslokaal, duidelijk van plan het een en ander recht te breien. Met grote
passen kwam-ie voor het bureau van Faber staan, die net een stukje voorlas uit
een boek.
Klootsjak, mijn
sjoon doktor worden of atvokaat! Wie jij zijn, ha?!
Schelden kon-ie wel
in het Hollands. Die hoer bewoog zich schuifelend naar de deur, bijna scheet ze
zeven kleuren stront in haar kakibroek, terwijl mijn vriendjes en ik ademloos
toekeken, we hadden er plezier in.
Schooldirecteur van
Luijn kwam op het geluid af en kalmeerde Turis. Daarna nam-ie hem apart voor
een persoonlijk gesprek Mahir stond in de gang. Hij zou tolken.
Na wat
gediscussieer mocht ik naar de mavo, net als mijn broers, en daar had ik wel
vrede mee, want nu hoefde ik niet naar de Van Marle ook wel de Turkenschoolgenoemd.
De Nederlandsedichter en schrijver Henk Fedder werd
op 7 april 1890 te Amsterdam geboren. In eerste instantie werd hij
procuratiehouder bij de Rotterdamsche Bank, personeelschef, maar later
letterkundige. En loopbaan in het onderwijs ging niet door. Ook studeerde
Fedder voor organist. Henk Fedder heeft een aantal dichtbundels, toneelspelen,
boekbesprekingen, romans en historische romans op zijn naam staan. Het boek Onverwoestbaar
ideaal (ca. 1967) gaat over de op 11 oktober 1839 geboren Hollandse Jeanne
Merkus, een meisje van goede huize, die nu eens niet wil trouwen, sigaren
rookt, later meevecht in de Balkanoorlogen en zelfs aan het hoofd van een
cavalerie staat. Hij overleed op 29 mei 1979.
Wittebrood
Alweer gedroomd van wittebrood met ham
De honger maakt de wildste dieren tam
Maar Holland is door niets kapot te krijgen
'k wou dat er 'n postpakket met bruine bonen kwam
Kazim Ali, Jakob Ejersbo, John Pepper Clark, Günter Herburger, Uljana Wolf
De Amerikaanse
dichter, schrijver en essayist Kazim Ali werd geboren op 6 april 1971 in Croydon,
Engeland. Zie ook alle tags voor Kazim Ali op dit blog.
Hymn
My father's silence
I cannot brook. By now he must know I live and well.
My heart is nickel,
unearthed and sent. We are a manmade catastrophe.
Unable to forgive,
deeply mine this earthly light that swells sickly inside.
Like wind I drift
westward and profane when the doors of ice slide open.
While he prays my
father swallows the sickle moon, its bone sharp path spent.
Preyed upon by
calendars of stone unbound the nickel of the mountain in streams.
Mine this awful
empty night. Mine this unchiming bell, his unanswered prayers.
Mine the
rain-filled sandals, the road out of town. Like a wind unbound this shining
river mine.
Sleep Door
a light knocking on
the sleep door
like the sound of a
rope striking the side of a boat
I wake up early with blood on the sheet, a
headache and aching limbs. I can hear the girl in the kitchen. Were leaving
mid-morning. I crumple up the bed linen and chuck it in the laundry basket.
Walk into the sitting room. Alison is standing in a big T-shirt in the middle
of the floor, looking sleepy.
Wheres Dad? she asks.
I dont know, I say. I look outside his Land Rover has gone.
The only clue: missing toothbrush, toothpaste and weapon. Without saying a
word, leaving a note. Just gone. For how long? Who knows? Mum is sitting and
drinking coffee on the veranda.
He cant bring himself to say goodbye to Alison, she says.
I leap down the slope and into the boat house, sail out and go fishing, with
just a mask, snorkel and harpoon. I hover three metres down, and its beginning
to rain, even though the short rainy season is several months away its
frightening. The surface water is lashed into a lather. I hurry upwards. Grey
on grey.
Mum is still sitting on the veranda. The rain has stopped.
Arent you going to do something? I ask.
Why? she asks.
Because I say.
Youve almost left home, and Douglas is away all the time, and
Ive been chasing the employees every single day for years to tell them the
same things time and time again. And they dont take any notice only if I
stand over them. Im tired. Im tired of the humidity, of the mosquitoes, of
the hotel, of
Of Douglas, of us, I say. Mum looks shocked.
Not of all of you, she says. Alison appears in the sitting room
doorway:
Youre tired of yourself, she says.
Yes, Mum says. And Africa. Africa is killing me. She looks up
at me: If I go to England, will you come with me, Samantha? she asks.
Coming and going these several seasons,
Do stay out on the baobab tree,
Follow where you please your kindred spirits
If indoors is not enough for you.
True, it leaks through the thatch
When flood brim the banks,
And the bats and the owls
Often tear in at night through the eaves,
And at harmattan, the bamboo walls
Are ready tinder for the fire
That dries the fresh fish up on the rack.
Still, it's been the healthy stock
To several fingers, to many more will be
Who reach to the sun.
No longer then bestride the threshold
But step in and stay
For good. We know the knife scars
Serrating down your back and front
Like beak of the sword-fish,
And both your ears, notched
As a bondsman to this house,
Are all relics of your first comings.
Then step in, step in and stay
For her body is tired,
Tired, her milk going sour
Where many more mouths gladden the heart.
Judas und Jesus sind wieder da.
ein kämpferisches Paar.
Judas könnte Jesus sein.
dann wäre Jesus Judas.
Maria Magdalena sagt, küsst euch, was sie tun.
Sie werfen die Tische
von Geldwechselern um,
füttern das Volk
bei einem Fischsterben
und lassen dampfende Brote
den Hang in den See Genezareth hinunterrollen,
Zeichen zum Aufstand.
Bevor sie gekreuzigt werden,
erwecken sie Lazarus,
der barfuß im Fieber die Steine nicht spürt
und wie eine Fackel
in der Arena langsam erlischt.
Nun wissen wir , was geschieht,
sagt Judas. Sagt Jesus,
wir sind noch nicht tot,
das Martyrium beginnt erst.
Maria Magalena bleibt allein
und weint, muss ihren alten Beruf
wieder aufnehmen, diened mit Brust
und Schoß.Kunden , die nicht bezahlen
wollen, erschreckt sie
mit einem Heiligenschein.