Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
13-03-2009
Mahmoud Darwish, Yeghishe Charents, Melih Cevdet, Oskar Loerke, Paul Morand, Yuri Andrukhovych
De Palestijnse dichter Mahmoud Darwish werd geboren in Al-Birwa, Palestina, op 13 maart 1941. Hij was het tweede kind van Salim en Houreyyah Darwish. Zijn vader, moslim, was landeigenaar. Zijn moeder was analfabete, zijn grootvader leerde hem lezen. Tijdens de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 werd hun dorp vernietigd en vluchtte de familie naar Libanon. Een jaar later keerden ze terug naar de omgeving van Akko, dat nu in Israël lag, en vestigden ze zich in Deir Al Asad. Darwish bezocht de middelbare school in Kafr Yasif. Daarna verhuisde hij naar Haifa. Hij publiceerde zijn eerste gedichtenbundel Asafir Bila Ajniha op negentienjarige leeftijd. In 1970 vertrok hij naar de Sovjet-Unie. Hij studeerde daar een jaar aan de Universiteit van Moskou, waarna hij naar Egypte en Libanon verhuisde. Toen Darwish in 1973 lid werd van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO, werd hem de toegang tot Israël ontzegd. In 1995 kreeg hij toestemming om er de begrafenis bij te wonen van zijn vriend Emile Habibi. Daarna kreeg hij van de Israëlische overheid de toestemming om te blijven. Hij ging toen in Ramallah op de Westelijke Jordaanoever wonen. Darwish is tweemaal gehuwd en gescheiden. Zijn eerste echtgenote was de schrijfster Rana Kabbani. In 1985 trouwde hij met de Egyptische tolk Hayat Heeni. Darwish publiceerde meer dan dertig gedichtenbundels en acht prozawerken. Hij was uitgever van de bladen Al Jadid, Al Fajr, Shu'un Filistiniyya en Al Karmel (1981). Hij kreeg internationale erkenning voor zijn poëzie, waarin zijn affectie voor Palestina en zijn misprijzen voor de staat Israël centraal stond.In 2004 ontving Darwish de Prins Claus Prijs voor zijn oeuvre. Zijn werk werd in meer dan twintig talen vertaald.
Identity Card
Record ! I am an Arab And my identity card is number fifty thousand I have eight children And the nineth is coming after a summer Will you be angry?
Record ! I am an Arab Employed with fellow workers at a quarry I have eight children I get them bread Garments and books from the rocks... I do not supplicate charity at your doors Nor do I belittle myself at the footsteps of your chamber So will you be angry?
Record ! I am an Arab I have a name without a title Patient in a country Where people are enraged My roots Were entrenched before the birth of time And before the opening of the eras Before the pines, and the olive trees And before the grass grew.
My father.. descends from the family of the plow Not from a privileged class And my grandfather..was a farmer Neither well-bred, nor well-born! Teaches me the pride of the sun Before teaching me how to read And my house is like a watchman's hut Made of branches and cane Are you satisfied with my status? I have a name without a title !
Record ! I am an Arab You have stolen the orchards of my ancestors And the land which I cultivated Along with my children And you left nothing for us Except for these rocks.. So will the State take them As it has been said?!
Therefore ! Record on the top of the first page: I do not hate people Nor do I encroach But if I become hungry The usurper's flesh will be my food Beware.. Beware.. Of my hunger And my anger !
Psalm 9
O rose beyond the reach of time and of the senses
O kiss enveloped in the scarves of all the winds
surprise me with one dream
that my madness will recoil from you
Recoiling from you
In order to approach you
I discovered time
Approaching you
in order to recoil form you
I discovered my senses
Between approach and recoil
there is a stone the size of a dream
It does not approach
It does not recoil
You are my country
A stone is not what I am
therefor I do not like to face the sky
not do I die level with the ground
but I am a stranger, always a stranger
Mahmoud Darwish (13 maart 1941 - 9 augustus 2008)
De Armeense dichterYeghishe Charents werd geboren op 13 maart 1897 in Kars (toen Rusland, nu Turkije). In 1915 trok hij naar Moskou om zijn opleiding aan de universiteit verder te vervolgen. Hij werd getuige van de revolutie en werd door de ideologie ervan beïnvloed. In 1918 sloot hij zich aan bij het Rode Leger. In 1919 keerde hij terug naar Jerevan en werkte hij een tijd als leraar. Toen de communisten in 1922 Armenië bezetten ging hij opnieuw naar Moskou, maar keerde al snel weer terug om zich aan literatuur en cultuur te wijden. Hij publiceerde zes dichtbundels en een roman.
Uit: Poem For Everone (Fragment)
Part four
Yerevan.
That is to say - Nairi.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Crossroads of continents
Where East and West meet
Stands ancient Nairi
A blood-stained
Question mark
Erect
Like a dream
Driven deep into past
Is that not Nairi? . . . . .
The days are flying
Days of fire
Flying fast . . . .
Shall I grasp your soul
And hurl it like an iron disk
Hurl it into the future . . . .
They are now
Re-building the world -
Re-building it
Street by street -
A Muscovite workman
By the name ofIvan,
A Chung-Fu,
A Hans,
A Boghos -
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
EPILOGUE
Now -
Everywhere - Can you hear?
Bells ringing . . . .
Ringing with defiance!
I tell you the world has become
A street of universal joy
And a Chung-Fu from Peking
Drinks and shouts
To your health, Boghos!
And if my bright hopes
Were to turn to ashes
I shall continue to sing
Hosannas to you
Mighty iron-brother!
And if these days of fire
Were to end in disaster
I shall continue to sing
Sing your glorious deeds
I - a feeble
Final voice . . . .
Vertaald door Ara Baliozian
Yeghishe Charents (13 maart 1897 29 november 1937)
Ik loop langs de boom. Hij staat waar hij hoort, Maar als ik nu plotseling omkijk?
Ik loop over de koude stenen. Mijn hele lichaam wordt warm, Wat is dit voor hellevuur?
Ik neem de zon aan mijn zij, Leg de zee voor mij open. Boom, steen, zon, zee, Stuk voor stuk arm en ellendig.
Ik ben een van jullie. Ik sta waar ik hoor - als de boom, Ben koud als de steen, Warm als de zon, Kalm als de zee.
Op een dag zei ik tegen mezelf- 'Ik heb dus ook ogen Net als handen en voeten.' Dat bedacht ik met mijn verstand. Eerst kregen mijn handen en voeten verstand Toen kreeg mijn verstand handen en voeten. Alle werkverdeling verdween.
Deze deur heb ik zelf ingetrapt, Als een gek, als een wild beest. Ineens stond ik oog in oog Met dat gelukkige, trouwe, natuurlijke, Dat eerlijke, heldere, oorspronkelijke, Verloren heelal.
Mein Haus, es steht nun mitten im Silberdistelwald. Pan ist vorbeigeschritten. Was stritt, hat ausgestritten in seiner Nachtgestalt.
Die bleichen Disteln starren im Schwarz, ein wilder Putz. Verborgne Wurzeln knarren: Wenn wir Pans Schlaf verscharren, nimmt niemand ihn in Schutz.
Vielleicht, daß eine Blüte zu tiefer Kommunion ihm nachfiel und verglühte: mein Vater du, ich hüte, ich hüte dich, mein Sohn.
Der Ort liegt waldinmitten, von stillstem Licht gefleckt. Mein Herz - nichts kam geritten, kein Einhorn kam geschritten - mein Herz nur schlug erweckt.
Les gratte-ciel ! Il y en a qui sont des femmes et d'autres des hommes ; les unssemblent des temples au Soleil, les autres rappellent la pyramide aztèque de laLune. Toute la folie de croissance qui aplatit sur les plaines de l'Ouest les villesaméricaines et fait bourgeonner à l'infini les banlieues vivipares s'exprime ici parune poussée verticale. Ces in-folios donnent à New-York sa grandeur, sa force, sonaspect de demain. Sans toits, couronnés de terrasses, ils semblent attendre desballons rigides, des hélicoptères, les hommes ailés de l'avenir. Ils s'affirmentverticalement, comme des nombres, et leurs fenêtres les suivent horizontalementcomme des zéros carrés, et les multiplient. Ancrés dans la chair vive du roc,descendant sous terre de quatre ou cinq étages, portant au plus profond d'eux-mêmes leurs organes essentiels, dynamos, chauffage central, rivetés au fer rouge,amarrés par des câbles souterrains, des poutrelles à grande hauteur d'âme, despylônes d'acier, il s'élèvent, tout vibrants du ballant formidable des étagessupérieurs ; la rage des tempêtes atlantiques en tord souvent le cadre d'acier, mais,par la flexibilité de leur armature, par leur maigreur ascétique, ils résistent. Lesmurs ont disparu, ne jouant plus aucun rôle de soutien ; ces briques creuses dont laconstruction est si rapide qu'on peut monter d'un étage par jour, ne sont qu'un abricontre le vent et ces granits, ces marbres qui garnissent la base des édifices n'ontque quelques millimètres d'épaisseur et ne constituent plus qu'un ornement ; lesplafonds en lattis sont simplement agrafés aux charpentes, le toit est fait de feuillesd'acier. »
Forbsie's fat face shone. "Do we have to line up?" he said to Artie.
"Everybody does," Artie answered, his face contorting at the offending glasses. "The girls go in the girls' door an' the boys go in the boys' door. You better not let 'em catch you going in the girls' door."
"Why not?" asked Brian.
"You're not s'posed to. There's two toilets. There's the girls' toilet on the girls' side -- an' the boys' on the boys' side -- in the basement."
"Is there!" said Forbsie.
"That's where old Tinhead is." Artie referred to Mr. Briggs, the school janitor, said to have a silver plate in his head ever since he had served with the Princess Pats in the war.
Ahead of them and behind them small groups of children made their way to the school on the eastern edge of the town. "There's the China Kids," said Artie.
Brian saw them, the Wongs, Tang and Vooie. It was Vooie's first day at school, and his sister, Tang, with the protectiveness of an older sister, had the collar of his coat clenched tight in her hand. Brian had seen the Wong children often, for they had grown up on that section of gray cement that ran before their father's Bluebird Café. Now that the mother, a small amber woman brought from China by Wong to bear him Tang and Vooie, had died, the father had left Vooie to his sister's care. He cooked meals for the children, and that was all. Brian knew Wong too, a small, stooped Chinese with a white mustache, who wore summer and winter a rooster-comb-toque. Brian had seen him often behind the café counter with its welter of cigarette and tobacco packets, its jaw breakers, licorice plugs, whips, pipes, and staring fried-egg candies.
Brian's confidence ebbed as they neared the schoolyard on the prairie edge and as Artie regaled the other boys with stories of the terrible Miss MacDonald. She was cranky; she hated kids; it was she, he told Forbsie and Brian, who would be their teacher.
Het stadje waarin ze woonde was niet interessant voor kinderen, een groep huizen, straten erdoorheen die stervormig naar het middelpunt, een marktplein liepen. Op dat plein stonden parkeermeters bij rechthoekige vakken, er midden op verhief zich de kerk. Net een begraafplaats met grafzerken die hongerig riepen om kwartjes dat was zon beetje alles wat er over het plaatje te vertellen viel.
(...)
Als wij winkelruiten of spiegels voorbij liepen, volgde ik zijn ogen die het niet na konden laten er blikken in te werpen, waren de ruiten vuil of de spiegels verweerd dan zag ik ogen die boos spatten ., Spiegels kunnen mensen rechtstreeks met hun beeltenis confronteren, als er niets in de wereld zou zijn dat je beeltenis kon weerkaatsen, dan zou je op grond van andere tekens een beeld van jezelf moeten vormen, meer gebaseerd op je innerlijk en gericht op wat anderen over je zeiden. Het zou voor Simon beter geweest zijn
Hermine de Graaf (Winschoten, 13 maart 1951)
De Franse schrijver Didier Decoin werd geboren op 13 maart 1945 in Boulogne-Billancourt (Seine). Hij is de zoon van de cineast Henri Decoin. Decoin begon zijn loopbaan als journalist bij France Soir, Le Figaro en bij de radio. In 1977 ontving hij voor zijn roman John l'Enfer de Prix Goncourt. Decoin schrijft ook scenarios voor film en televisie.
Uit: Avec vue sur la mer (2005)
Durant la Première Guerre mondiale, mon père pilotait, dans la prestigieuse escadrille de Guynemer, une extravagante libellule de toile et de bois dont on lui avait juré qu'il s'agissait d'un avion de chasse. Et de fait, l'insecte volait Du moins quand il faisait beau et que les mitrailleurs ennemis ne s'acharnaient pas trop sur lui. Un jour qu'il avait essuyé les feux conjugués d'une batterie antiaérienne et d'un biplan à croix noires embusqué sous l'ourlet d'un nuage rose, mon père, bien que blessé, avait tout de même réussi à ramener dans les lignes françaises son aéroplane transformé en passoire. En s'extrayant de la carcasse, il avait recensé soixante-seize impacts. Avec l'éclat que lui-même avait reçu dans le dos, cela faisait soixante-dix-sept raisons de mourir. Et donc soixante-dix-sept miracles puisqu'il était toujours là pour les compter. H en avait déduit que ce nombre était pour lui celui de la chance, et il me l'avait en quelque sorte légué, me prédisant que 1977 serait le millésime de ma vie. Il ne s'était pas trompé puisque cette année-là j'épousai Chantai en septembre, mon roman John l'Enfer obtint le prix Goncourt en novembre et, en décembre, nous apprîmes que nous allions avoir notre premier enfant.
Didier Decoin (Boulogne-Billancourt 13 maart 1945)
They must escape from that figure, now decent, clean, and solemn, lying upon the bed upstairs. Mathew took his niece by the hand and said:
"My dear, a little fresh air is the thing for both of us. It will cheer you up."
So they went out for a walk together. Maggie knew, with a deep and intimate experience, every lane and road within twenty miles' radius of St. Dreot's, There was the high-road that went through Gator Hill to Clinton and then to Polwint; here were the paths across the fields to Lucent, the lanes that led to the valley of the Lisp, all the paths like spiders' webs through Rothin Wood, from whose curve you could see Polchester, grey and white, with its red-brown roofs and the spires of the Cathedral thrusting like pointing fingers into the heaven. It was the Polchester View that she chose to-day, but as they started through the deep lanes down the St. Dreot's hill she was startled and disturbed by the strange aspect which everything wore to her.
Hugh Walpole (13 maart 1884 1 juni 1941)
De Duitse dichteres en schrijfster Inge Müller werd geboren op 13 maart 1925 in Berlijn. Na WO II werkte zij als secretaresse, journaliste, werkster, Trümmerfrau en correspondente. Vanaf 1953 was zij zelfstandig schrijfster. Vaak werkte zij samen met haar man, de schrijver Heiner Müller aan toneelstukken en hoorspelen. Zij had ongetwijfeld zelf een groot talent, maar bleef toch lange tijd in de schaduw van haar man.
Uit: Daß ich nicht ersticke am Leisesein
"Du sollst zu deinem Großvater kommen", sagte die Nachbarin, als ich auf ihr Klingeln öffnete."Nein", sagte ich und schob die Tür zu."Sags deiner Mutter", rief die Nachbarin."Was ist?" fragte Mutter hinter meinem Rücken und schob die Tür wieder auf."Ihr Schwiegervater ist unten auf der Straße. Die Kleine soll ihm helfen, sagt er. Er hat sein Fahrrad verloren.""Danke", sagte meine Mutter und schlug die Tür zu. "Der versoffene Kerl. Es ist eine Schande." Sie redete weiter, aber ich hörte es nicht mehr. Ich rannte die Treppe hinunter. Ich wußte jetzt, daß es nicht Großvater war, der auf mich wartete. Auf der kleinen Mauer vorm Haus saß Opa Meier."Ich war gleich gekommen", sagte ich, "aber sie sagte, es war Großvater. Sie weiß nicht Bescheid."Opa Meier starrte auf einen Käfer, der auf den Steinen zu seinen Füßen herumkrabbelte. "Ich bin nicht dein Großvater, was?" Er hob den Käfer auf und setzte ihn auf die Hecke neben der Mauer."Nein", sagte ich. "Du bist mein Opa Meier.""Nach der Schrift bin ich dein Großvater. Dein Vater ist mein Sohn. Stimmt doch, was?" sagte Opa Meier und sah noch immer auf den Käfer. "Flieg", sagte er und stieß ihn mit einem Finger an. "Wer fliegen kann, wird nicht zertreten.""Nein", schrie ich. "Du bist nicht mein Großvater. Ich hab nur einen. Du bist mein Opa Meier.""Schrei nicht", sagte er. "Du hast recht. Zum Teufel mit dem Großvater."Ich war zufrieden. "Wo hast du dein Rad verloren?" fragte ich. Opa Meier sah mit einem schnellen Blick zur Haustür. "Ist sie oben?"Ich wußte, daß er meine Mutter meinte. Ich nickte und setzte mich zu ihm auf die Mauer. "Leise", sagte er und zog mich näher zu sich heran. "Sonst holt sie dich weg.
Inge Müller (13 maart 1926 1 juni 1966)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Richard Zoozmann werd geboren op 13 maart 1863 in Berlijn. Daar bezocht hij het gymnasium en werkte hij later bij een bank. Zoozmann is nog vooral bekend als verzamelaar en uitgever van citaten uit de wereldliteratuur.
Das Glück
Es huscht das Glück von Tür zu Tür,
Klopft zaghaft an: - wer öffnet mir?
Der Frohe lärmt im frohen Kreis
Und hört nicht, wie es klopft so leis.
Der Trübe seufzt: Ich laß nicht ein,
Nur neue Trübsal wird es sein.
Der Reiche wähnt, es pocht die Not,
Der Kranke bangt, es sei der Tod.
Schon will das Glück enteilen sacht;
Denn nirgends wird ihm aufgemacht.
Der Dümmste öffnet just die Tür -
Da lacht das Glück: "Ich bleib bei dir!"
Richard Zoozmann (13 maart 1863 15 februari 1934)
De Duitse dichter, schrijver en criticus Oskar Blumenthal werd geboren op 13 maart 1852 in Berlijn. Als letterkundige werd hij bekend door zijn uitgave van het verzameld werk van Christian Dietrich Grabbe. Hij was een gevreesd criticus bij het Berliner Tageblatt van 1875 tot 1887. Zijn blijspel Im weißen Rößl diende als uitgangspunt voor de latere gelijknamige operette.
Bei Opern macht oft gleichen Kummer Das Tonwerk wie das Textgedicht: Die Dichtung reizt die Lust zum Schlummer, Doch die Musik erlaubt ihn nicht.
***
Das ist ein häßliches Gebrechen, wenn Menschen wie die Bücher sprechen. Doch reich und fruchtbar sind für jeden die Bücher, die wie Menschen reden!
I was talking to Hand, one of my two best friends, the one still alive, and we were planning to leave. At this point there were good days, good weeks, when we pretended that it was acceptable that Jack had lived at all, that his life had been, in its truncated way, complete. This wasn't one of those days. I was pacing and Hand knew I was pacing and knew what it meant. I paced like this when figuring or planning, and rolled my knuckles, and snapped my fingers softly and without rhythm, and walked from the western edge of the apartment, where I would lock and unlock the front door, and then east, to the back deck's glass sliding door, which I opened quickly, thrust my head through and shut again. Hand could hear the quiet roar of the door moving back and forth on its rail, but said nothing. The air was arctic and it was Friday afternoon and I was home, in the new blue flannel pajama pants I wore most days then, indoors or out. A stupid and nervous bird the color of feces fluttered to the feeder over the deck and ate the ugly mixed seeds I'd put in there for no reason and lately regretted--these birds would die in days and I didn't want to watch their flight or demise. This building warmed itself without regularity or equitable distribution to its corners, and my apartment, on the rear left upper edge, got its heat rarely and in bursts. Jack was twenty-six and died five months before and now Hand and I would leave for a while. I had my ass beaten two weeks ago by three shadows in a storage unit in Oconomowoc--it had nothing to do with Jack or anything else, really, or maybe it did, maybe it was distantly Jack's fault and immediately Hand's--and we had to leave for a while. I had scabs on my face and back and a rough pear-shaped bump on the crown of my head and I had this money that had to be disseminated and so Hand and I would leave. My head was a condemned church with a ceiling of bats but I swung from this dark mood to euphoria when I thought about leaving.
Dave Eggers (Chicago, 12 maart 1970)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Shihab Nye werd geboren op 12 maart 1952 in St. Louis, Missouri. Zij heeft een Palestijnse vader en een Amerikaanse moeder. Gedurende haar middelbare schooltijd woonde zij in Ramallah en in Jeruzalem. Zij studeerde daarna Engels en wereldreligies aan Trinity University in Texas. Nye publiceerde verschillende bundels, waaaronder You and Yours (2005) en 19 Varieties of Gazelle: Poems of the Middle East (2002).
Blood
"A true Arab knows how to catch a fly in his hands,"
my father would say. And he'd prove it,
cupping the buzzer instantly
while the host with the swatter stared.
In the spring our palms peeled like snakes.
True Arabs believed watermelon could heal fifty ways.
I changed these to fit the occasion.
Years before, a girl knocked,
wanted to see the Arab.
I said we didn't have one.
After that, my father told me who he was,
"Shihab"--"shooting star"--
a good name, borrowed from the sky.
Once I said, "When we die, we give it back?"
He said that's what a true Arab would say.
Today the headlines clot in my blood.
A little Palestinian dangles a truck on the front page.
Dean stands in the back, saying, 'God! Yes!' -- and clasping his hands in prayer and sweating. 'Sal, Slim knows time, he knows time.' Slim sits down at the piano and hits two notes, two C's, then two more, then one, then two, and suddenly the big burly bass-player wakes up from a reverie and realizes Slim is playing 'C-Jam Blues' and he slugs in his big forefinger on the string and the big booming beat begins and everybody starts rocking and Slim looks just as sad as ever, and they blow jazz for half an hour, and then Slim goes mad and grabs the bongos and plays tremendous rapid Cubana beats and yells crazy things in Spanish, in Arabic, in Peruvian dialect, in Egyptian, in every language he knows, and he knows innumerable languages. Finally the set is over; each set takes two hours. Slim Gaillard goes and stands against a post, looking sadly over everybody's head as people come to talk to him. A bourbon is slipped into his hand. 'Bourbon-orooni -- thank-you-ovauti ...' Nobody knows where Slim Gaillard is. Dean once had a dream that he was having a baby and his belly was all bloated up blue as he lay on the grass of a California hospital. Under a tree, with a group of colored men, sat Slim Gaillard. Dean turned despairing eyes of a mother to him. Slim said, 'There you go-orooni.' Now Dean approached him, he approached his God; he thought Slim was God; he shuffled and bowed in front of him and asked him to join us. 'Right-orooni,' says Slim; he'll join anybody but won't guarantee to be there with you in spirit. Dean got a table, bought drinks, and sat stiffly in front of Slim. Slim dreamed over his head. Every time Slim said, 'Orooni,' Dean said 'Yes!' I sat there with these two madmen. Nothing happened. To Slim Gaillard the whole world was just one big orooni.'
A theatre person of my acquaintance--a man whose judgement must be respected, though more for the infallibility of his intuition than for his reasoning--remarked just the other week, "The Theatre of the Absurd has had it; it's on its way out; it's through."
Now this, on the surface of it, seems to be a pretty funny attitude to be taking toward a theatre movement which has, only in the past couple of years, been impressing itself on the American public consciousness. Or is it? Must we judge that a theatre of such plays as Samuel Beckett's "Krapp's Last Tape," Jean Genet's "The Balcony" (both long, long runners off-Broadway) and Eugene Ionesco's "Rhinoceros"--which, albeit in a hoked-up production, had a substantial season on Broadway--has been judged by the theatre public and found wanting?
And shall we have to assume that The Theatre of the Absurd Repertory Company, currently playing at New York's off-Broadway Cherry Lane Theatre--presenting works by Beckett, Ionesco, Genet, Arrabal, Jack Richardson, Kenneth Koch and myself--being the first such collective representation of the movement in the United States, is also a kind of farewell to the movement? For that matter, just what is The Theatre of the Absurd?
Well, let me come at it obliquely. When I was told, about a year ago, that I was considered a member in good standing of The Theatre of the Absurd I was deeply offended. I was deeply offended because I had never heard the term before and I immediately assumed that it applied to the theatre uptown--Broadway.
Edward Albee (Washington DC, 12 maart 1928)
De Duitse schrijfster Kathrin Schmidt werd geboren op 12 maart 1958 in Gotha. Van 1976 tot 1981 studeerde zij psychologie in Jena, daarna was zij wetenschappelijk assistente in Leipzig en wetenschappelijk medewerkster aan het Institut für Vergleichende Sozialforschung in Berlijn. 1986/87 studeerde zij aan het Literaturinstituut "Johannes R. Becher". Na de val van de muur werd zij redactrice bij het vrouwenblas Ypsilon. Sinds 1994 is zij zelfstandig schrijfster.
Uit: Die Gunnar-Lennefsen-Expedition
Josepha Schlupfburgs Faible für Taschenkalender geht weit über jenes Maß hinaus, das sich aus bloßer Erwerbsarbeit ergeben könnte. Du steckst in den Kalender eine Ewigkeit, den du entblätterst bei Kaffee und Bodenfrost, murmelt sie, wenn ihre Nächte unter der Rassel eines vorsintflutlichen (falls der Leser das Wort Sintflut als Synonym für den letzten Krieg gelten zu lassen geneigt ist) Weckers regelmäßig dahinsterben, aller Schlaf einer splittrigen Scheibe Toast zum Opfer fällt und der dicke braune Aufguß der Marke Rondo Melange mindestens dreimal ihre Tasse füllt. In der Küche einer Wohnung übrigens, die Josepha Schlupfburg seit ihrem sechsten Lebensjahr mit ihrer Urgroßmutter Therese teilt, mehr in Freud denn in Leid - und doch durch die Not an Wohnungen gedrungen, seit sie erwachsen ist und gern ein Eigenes hätte, ihren Rhythmus zu finden. Gewohntem ergeben, steht die Druckerin Josepha Schlupfburg auch heute (wie eh und je) mit der fünften Stunde auf, zu der die alte Therese zum ersten Mal zur Toilette zu schlurfen pflegt. Die Außenwand bezeichneter Küche, die den Hintergrund des hier zu schildernden morgendlichen Aufbruchs abgibt, hat Josepha Schlupfburg mit exakt zweiundzwanzig bebilderten Kalendern behängt, deren erster aus dem Jahre ihrer Geburt stammt und wie die der darauffolgenden sechs Jahre von Thereses Hand mit nicht zu vergessenden Terminen, Geburts- und Namenstagen und einer Vielzahl kaum zu entschlüsselnder Zeichen, Kreuzchen und Punkte übersät worden ist. Vom Jahr ihres Schulbeginns an hat dann Josepha die Feder geführt und vermerkt, was zu vermerken ihr wichtig schien. Zu den Weihnachtsfesten brachte sich Therese den Inhabern der Buch- und Schreibwarengeschäfte als treue Kundin in Erinnerung: Sie kaufte Kalender. Die Küchenwand bietet Tier-, Zirkus-, Pferde-, Kunst-, Vogel-, Blumen-, Kirchen- und Frauenkalender, deren monatliche Seiten eine Plastspirale zusammenhält oder Papierleim. Josepha, die sich beim Frühstücken unbeobachtet weiß, hat sich mit den Jahren einen rituellen Spaß daraus gemacht, mittels der ihr innewohnenden magischen und Zeitverschiebungs-Kräfte am jeweils Ersten des Monats durch einen besonderen Klapp-Blick die entsprechende Seite aufzuschlagen.
Der Raum glich einer dieser Zellen in psychiatrischenAnstalten. Zellen, in denen man die Patienten einschließt, dieaggressiv gegen sich und andere sind. Wo die Wände mitweichem Polster verkleidet sind, so dass sich die Patientennicht verletzen können. Aber es war keine Gummizelle, in dieer sie gesperrt hatte. Der Raum war großzügiger als eine Zelle,und auch wenn die Wände gepolstert waren, der Boden warmit einem grauen, fleckigen Teppichboden ausgelegt.Außerdem gab es überall Steckdosen, und die Tür war keineZellentür. Aber auch sie war von innen mit schwerem,weichem Polster verkleidet. Das Schaumstoffpolster an denWänden war schäbig und dreckig.Es war dunkel. Der Raum hatte nur ein einziges Fenster,aber das führte nicht nach draußen. Es führte in einenanderen Raum. Und es war sowieso mit einem schwarzen Tuchabgeklebt, so dass kein Licht hindurchdringen konnte. Nurmanchmal, wenn er die Tür öffnete, kam Licht herein, unddann konnte sie sich etwas umsehen.
M. A. Numminen, Gabriele d'Annunzio, De Schoolmeester, Helga Goetze, Irving Layton, Françoise d'Eaubonne, Sergej Michalkov
De Finse schrijver, dichter, zanger, componist, entertainer en filmmaker Mauri Antero Numminen werd geboren op 12 maart 1940 in Somero. Vanaf 1960 studeerde hij in Helsinki acht jaar lang economie, sociologie, filosofie en Fins. Al tijdens zijn studie verscheen zijn eerste roman Energiasäästäjä (Energiespaarder). Ook nam hij toen al muziek op en draaide hij korte films. In 1970 richtte hij het Uusrahvaanomainen Jatsiorkesteri (Neorustikaal Jazzorkest) op. In hetzelfde jaar verscheen de bundel Kauneimmat runot (De mooiste gedichten). Sindsdien publiceerde hij in onregelmatige afstanden nieuwe bundels, briefwisselingen en romans. Zijn bekendste roman is Tango on intohimoni(Duits: Tango ist meine Leidenschaft, 1998).
Uit: Tango ist meine Leidenschaft (Vertaald door Eike Fuhrmann)
Das Glied schwillt an und stört beim Tanzen. Auf dem Land verschwinde ich dann immer gleich nach dem Tanz in den Wald, reiße einen Birkenzweig ab und bestrafe das Glied mit scharfen kleinen Hieben. Die Züchtigung bringt es wieder zur Räson, und ich kann zurück und eine andere Braut auf den Tanzboden holen. In der Stadt muß ich dazu auf die Toilette, aus der hinteren Hosentasche die spezielle Gliedpeitsche hervorholen und das steife Organ durchhauen. Klar, daß es sich beruhigt. Gewalt ist das einzige Mittel, das Glied schlaff zu kriegen. Obwohl es sich wie zum Trotz in irgendeiner Kurve beim nächsten GehTango schon wieder aufrichtet. Scheint, als kapiert es nicht, was aus so einem Benehmen folgt. Besonders ärgerlich find ich, daß ich, immer wenn das Glied steif wird, gerade mit einer Frau am Tanzen bin. Zu Hause, wenn ich im Gedenken an meine Jugend mit dem Besen tanze, zeigt das Glied nicht die geringste Irritation. Es ist biologisch auf Frauen fixiert. Ich selbst halte viel von Frauen, geistig, aber ich laß mich deswegen doch nicht vom Sinn meines Lebens abbringen
De Franse schrijfster en feministe Françoise d'Eaubonne werd geboren op 12 maart 1920 in Parijs. Haar jeugd werd getekend door de ziekte van haar vader die in de loopgraven van WO I aan mosterfgas was blootgesteld. Toen zij zestien was brak de Spaanse burgeroorlog uit, later gevolgd door WO II. In 1971 behoorde zij tot de oprichters van FHAR, een revolutionaite homobeweging. In 1974 muntte zij in haar boek Le féminisme ou la mort de term ecofeminsme. d'Eaubonne schreef meer dan vijftig boeken : romans, essays, gedichten en science fiction.
Uit: An Open Letter to the Pope (1998)
Sexocide is the right word because it was a matter of misogyny striking an entire sex under pretext of witchcraft and held responsible for Original Sin, as were the Jews for the death of Christ: a misogyny brought to a head by the writings of the Fathers of the Church as well as by brilliant theologians like Tertullien and Origene. For a long time, amidst the influence of Thomas Aquinas, Jean Chrysostome and Saint Jerome among so many others, the insults and curses of this tradition served to lay the way for this "witch-hunt" which was, above all, a "woman-hunt" more than a hunt for witchcraft itself, because just as the Malleus of Kramer and Sprenger states, "Sorcerers (male witches) are of little consequence."We remind Your Holiness that these two authors were not the fathers, yet the birthers of this bane the plague of misogyny the most famous being the Dominican Jakob Sprenger (1436-1496) now recognized by historians as a sexual obsessive on the brink of psycopathology despite his chaste morality.
On the contrary it was the completely corrupt Pope Innocent VIII, whose orgies maintained the anxiety of Sin and the fear of the daughters of Eve, who gave print to this wide call to murder and upheld it. He approved of Sprengers choice to elect the term Maleficarum rather than Maleficorum to underline that it was especially a question of pursuing and killing the Evil in women, hardly in male witches. These are well-known historical truths.
The story is even more remarkable when one considers that despite the passage of time, a very convincing case of heresy in regards to this famous manual, prelude to Mein Kampf, has never been exposed.
Françoise d'Eaubonne (12 maart 1920 3 augustus 2005)
Der erste Schlag kam überraschend. Petri hatte die Gestalt, die auf dem Wanderweg wartete, nicht gesehen. Er war spät dran, außerdem gingen ihm der Streit und die bevorstehende Sitzung im Kopf herum. Niemand sah, wie sich der Angreifer
auf den langsam bergauf strampelnden Radfahrer stürzte. Der erste Schlag warf Petri vom Fahrrad, nahm ihm aber nicht das Bewusstsein. Nur der Helm zerbrach. Dann fuhr die Eisenstange auf sein Gesicht nieder und brach ihm die Nase.
Petri gab nicht so leicht auf. Er war klein und schlank, aber wendiger als der Gegner in seiner Lederkluft. Mit einem Tritt brachte er den Angreifer fast zum Straucheln, doch dessen Schläge wurden daraufhin noch wuchtiger.
Als Petri versuchte sich aufzurappeln, zog der Angreifer ein Messer. Petri war schon auf den Knien, er schrie, da bohrte sich das Messer in seine Schulter. Das Gesicht des Unbekannten war sekundenlang dicht vor ihm, geschützt vom Visier eines Motorradhelms, und Petri sah sein eigenes Entsetzen in den Augen des anderen. Dann zog der Angreifer das Messer aus der Wunde und stach erneut zu, wieder und wieder.
Semjon schießt früher als Anastas. Und dann fällt, schräg hinter Forell noch ein Schuss. Die frostbeulige Fratze zerplatzt. Die Türme (...) stehen so eindeutig auf den höchsten Punkten des kahlen Landes, dass ihre Aufgabe und ihre Wirkungsweise über alle Zweifel erhaben sind. Das ist die Grenze. Der zunächstehende Turm ist besetzt. Auf den anderen ist zwischen den Sparren der Soldat nicht zu erkennen. Natürlich ist auch er besetzt.
(...)
"Die Ärzte haben es sich eine Weile überlegt, ehe sie dem heimgekehrten Clemens Forell behutsam erklären, daß er den Sinn für Farben verloren habe. Nach und nach haben sie ihm noch vielerlei Veränderungen mit Schonung begreiflich machen müssen, weil nun einmal ein Mensch, der jahrelang im Blei gehaust hat und drei Jahre das Leben eines Tieres und bei den Tieren führen mußte, nicht mehr als jener zurückkehren kann, der er vordem gewesen ist."
Josef Martin Bauer (11 maart 1901 15 maart 1970)
Die große Mühle in Kraupatischken war vor zwei Jahren abgebrannt.
Man nannte sie die »große Mühle«, weil das Flüßchen, das unfern diesem Dorf in den Pregel mündete, weiter aufwärts noch zwei oder drei Mühlen trieb, die über eine geringere Wasserkraft verfügten. Aber die Mühle hatte auch wirklich zu der Zeit, in der sie angelegt wurde, und in diesem Teile von Preußisch-Litauen für ein bedeutendes Werk gelten können. Später, bei verbesserter Technik, war sie von mancher Konkurrentin überholt. Aber sie hieß noch immer im Volksmunde »die große Kraupatischker Mühle«, und so hieß sie auch, nachdem sie abgebrannt war und bis auf ein unversehrt gebliebenes Seitenhäuschen als Ruine dalag.
Es war übrigens seit dreißig oder vierzig Jahren, also ungefähr so weit zurück, als die jetzigen älteren Männer Kinder gewesen waren, üblich geworden, sie auch die »alte« Kraupatischker Mühle zu nennen. Nicht weil ihr eine neue zur Seite stand, sondern weil sie wirklich nachgerade alt, recht alt war. Davon konnten sich alle Mahlgäste überzeugen, die unter ihr mächtiges Dach traten die ganze Mühle schien, aus einiger Entfernung gesehen, nur Dach zu sein und das Gebälk bewunderten. Es stammte noch aus der Zeit, als an den Quellflüssen des Pregels meilenweite Wälder mit ihren Beständen von uralten Eichen das Land bedeckten dort, wo sich unter der Herrschaft des deutschen Ordens und unter den Herzögen und viel später noch bis in die Regierungszeit des Großen Kurfürsten hinein »die Wildnis« als Schutz gegen feindliche Einfälle ausdehnte.
Chloé Delaume, John Rechy, Jakob Wassermann, Karel van de Woestijne, Boris Vian, Otto Heinrich Kühner, Manolis Anagnostakis
De Franse schrijfster en performance artieste Chloé Delaume werd geboren als Nathalie Dalain op 10 maart 1973 in Parijs. Haar kinderjaren bracht zij door in Beirut. In 1983 was zij getuige van een drama dat haar leven ingrijpend veranderde. Haar vader vermoordde haar moeder en doodde toen zichzelf. Daarna woonde zij bij grootouders, ooms en tantes. Zij wilde lerares worden, maar de studie stelde haar teleur en zij besloot ter gaan schrijven en intussen te werken als o.a. serveerster. Haar eerste roman Les Mouflettes d'Atropos verscheen in 2000. Delaume schrijft ook muziek en presenteert multimedia performances.
Uit: Les juins ont tous la même peau
"Je ne sais pas parler aux morts. Enfin, aux morts que je ne connais pas, que je nai jamais connus, que je ne pourrais jamais connaître. Parler aux anciens morts tous proches minaudant déjà loin, je sais. Autant qu'aux déjà presque morts. Mais aux corps étrangers, à ces osso-buco filandreux génétiques, à ceux qui ne mont jamais parlé, jamais parlé à moi, au moins une fois à moi toute seule. Là cest une autre histoire. Je ne sais plus rien du tout. Comment on parle à ces morts-là. Quel ton on se doit demployer. Sur les cordes vocales amorcer si mineur aigues charmilles, ou plutôt fa profond, le dièse de la distance fourbu de violacé. Je nen sais rien du tout. Adopter quoi, le vouvoiement le tutoiement. Lino marbré troisième personne du singulier majuscule à pompons, ou le i creusé, au contraire. Personne ne sait. Comment on parle à ces morts-là. Personne nose forcer la serrure, en tout cas pas officiellement.
Alors un mort comme celui-là, comme mon mort, mon mort principal, je dois my prendre comment avec. Comment avec un mort qui ne ma jamais parlé et qui pourtant ma dit. Il ne ma jamais fait que cela, rien dautre de visible à lil nu. Comment parler à ce mort-là, cest une question, je me demande. Peut-être que. Je ferais mieux de la fermer, ça règlerait bien des problèmes."
Chloé Delaume (Parijs, 10 maart 1973)
De Amerikaanse schrijver John Rechy werd geboren op 10 maart 1934 in El Paso, Texas, als zoon van een Schotse vader en een Amerikaans-Mexicaanse moeder. Na een opleiding aan het Texas Western College studeerde hij aan de New School for Social Research in New York City. Hij doceerde creatief schrijven aan o.a. de University of Southern California en de University of California at Los Angeles.In de jaren zestig en zeventig werd zijwerk nog geregeld gecensureerd wegens de (homo) sexuele inhoud, maar een boek als City of Night (zijn eerste roman uit 1963)werd een bestseller.
Uit: City of Night
This is clip street, hustle street - frenzied-nightactivity street: the moving back and forth against the walls; smoking, peering anxiously to spot the bulls before they spot you; the rushing in and out of Wallys and Harrys: long crowded malehustling bars.
And here too are the fairyqueens - the queens from Everywhere, America - the queenly exiles looking for new husbands restlessly among the vagrant hustlers with no place to stay, and the hustlers will often clip the queens (if there is anything to clip), and the queens will go on looking for their own legendary permanent Daddies among the older men who dig the queens special brand of gone sexplay, seldom finding those permanent connections, and living in Main and Spring Street holes: sometimes making it (employed and unemployed, taking their daddies and being taken by the hustlers) - sometimes, hardly, sometimes not at all.
And the malehustlers live with them off and on, making it from bar to lonesome room, bragging about the $50 score with the fruit from Bel Air who has two swimming pools, jack, and said hed see you again (but if he didnt show, you dont say that), and youre clinching a dime and a nickel for draft beer at Wallys or Harrys or the 1-2-3 or Ji-Jis so you can go inside and score early, and make it with one of the vagrant young girls to prove to yourself youre still All Right.
Ohne Rücksicht auf die Gewöhnung meines Geistes, sich in Bildern und Figuren zu bewegen, will ich mir gedrängt von innerer Not und Not der Zeit Rechenschaft ablegen über den problematischesten Teil meines Lebens, den, der mein Judentum und meine Existenz als Jude betrifft, nicht als Jude schlechthin, sondern als deutscher Jude, zwei Begriffe, die auch dem Unbefangenen Ausblick auf Fülle von Mißverständnissen, Tragik, Widersprüchen, Hader und Leiden eröffnen.
Heikel war das Thema stets, ob es nun mit Scham, mit Freiheit oder Herausforderung behandelt wurde, schönfärbend von der einen, gehässig von der anderen Seite. Heute ist es ein Brandherd. Es verlangt mich, Anschauung zu geben. Da darf denn nichts mehr gelten, was mir schon einmal als bewiesen gegolten hat. Auf Beweis und Verteidigung verzichte ich somit überhaupt, auf Anklage und jede Art konstruktiver Beredsamkeit. Ich stütze mich auf das Erlebnis.
Unabweisbar trieb es mich, Klarheit zu gewinnen über das Wesen jener Disharmonie, die durch mein ganzes Tun und Sein zieht und mir mit den Jahren immer schmerzlicher fühlbar und bewußt worden ist. Der unreife Mensch ist gewissen Verwirrungen viel weniger ausgesetzt als der reife. Dieser, sofern er an eine Sache hingegeben ist oder an eine Idee, was im Grunde dasselbe besagt, entringt sich nach und nach der Besessenheit, in der das Ich den Zauber des Unbedingten hat, und Welt und Menschheit kraft einer angenehmen und halbfreiwilligen Täuschung dem gebundenen Willen in den Transformationen der Leidenschaften zu dienen scheinen.
Harde modder, guur krystal: in mijn naakte woonste rijk en arm aan niets en al, ben 'k de ziekste en schoonste.
Huis dat afsluit en dat kijkt: hart dat, onbewogen, hoort de zee die wast en wijkt vóor verzádigde oogen.
In geen spiegel, gruwvol-eêl, 't beeld van een begeeren. Al de beezmen zijn te veel om den grond te keeren. Ziekste en schoonste; - neen: zelfs niet de armoê van te weten dat u niemand lijden ziet, en de schoonheid u verliet waar gij roerloos in uw Niet waart gezeten
Geur van het reeuwsche beest
Geur van het reeuwsche beest; geur van de beursche vrucht; geur van de zee; geur van eene aarde zonder lucht; - ik ben de late; ik ben de slechte; ik ben de dwaze; ik ben de zieke hoop waarop geen hoop zal azen.
Ik ben de laatste peer in de ijlte van den boom. Ik ben alléen ter killen herfst, en ik ben lóom. Ik ben geboden nood; ik ben vergeten have; ik ben de zwaarste en rijpste en zal geen kele laven.
Karel van de Woestijne (10 maart 1878 - 24 augustus 1929)
La vie, c'est comme une dent D'abord on y a pas pensé On s'est contenté de mâcher Et puis ça se gâte soudain Ça vous fait mal, et on y tient Et on la soigne et les soucis Et pour qu'on soit vraiment guéri Il faut vous l'arracher, la vie
Boris Vian ( 10 maart 1920 - 23 juni 1959)
De Duitse dichter en schrijver Otto Heinrich Kühner werd geboren op 10 maart 1921 in Teningen-Nimburg. Vanaf 1947 studeerde hij filosofie, literatuur en muziekwetenschappen in Heidelberg. Tussen 1950 en 1965 werkte hij voor de Süddeutsche Rundfunk als dramaturg en lector voor hoorspelen. Ook zelf schreef hij hoorspelen, waaronder Die Übungspatrone (1950), dat tot de meest uitgezonden werken van na de oorlog behoort. Kühner schreef verder romans, verhalen en gedichten, de laatsten vaak humoristisch of grotesk van aard.
Eine kleine Geschichte
Pummerer, in morgendlich heiterer Ruh,
lächelte seinem Nachbarn Mommer zu.
Dieser, durch das Lächeln ebenfalls heiter,
gab es an den Straßenbahnschaffner weiter,
der an die kleine Verkäuferin und die
an Dr. Müller-Zinn, Facharzt für Psychiatrie.
Dieser an Schwester Elke vom Kinderhort,
diese an die Toilettenfrau - und so fort.
So kam es schließlich irgendwann
abends gegen 6 Uhr am Schillerplatz an
bei einem im Augenblick traurig-tristen
durch das Lächeln doch erheiterten Polizisten,
so dass er, als Pummerer den Verkehr blockierte,
den Verstoß nur mit einem Lächeln quittierte.
Otto Heinrich Kühner (10 maart 1921 18 oktober 1996)
Friedrich von Schlegel (10 maart 1772 11 januari 1829)
Portret doorFranz Gareis, 1801
De Amerikaanse dichter en schrijver Joaquin Miller werd geboren op 10 maart 1839 in Liberty, Indiana. Tijdens de goudkoorts trok Miller naar Californië. Bij het begin van de burgeroorlog ging hij naar Oregon waar hij een krant, de Eugene City Democratic Register, verwierf en als journalist en uitgever werkzaam was. In 1868 verscheen zijn eerste dichtbundel. In 1870 was hij in Engeland, waar hij met zijn verhalen over de goudkoorts en gevechten met indianen een literaire sensatie werd.
Byron
IN men whom men condemn as ill
I find so much of goodness still,
In men whom men pronounce divine
I find so much of sin and blot,
I do not dare to draw a line
Between the two, where God has not.
Joaquin Miller (10 maart 1839 17 februari 1913)
De Spaanse schrijver Pedro Antonio de Alarcón werd geboren op 10 maart 1833 in Cuadix. Als jongeman was hij een vurig antimonarchist en voorstander van liberale hervormingen. Samen met vrienden richtte hij het satirische tijdschrift El Eco de Occidente op. In 1859 ging hij als vrijwilliger mee op een veldtocht naar Marokko. De briefroman, waarin hij zijn ervaringen verwerkte, maakte hem rijk en beroemd. In latere jaren trok Alarcón zich steeds meer terug uit de politiek om zich geheel aan het schrijven te wijden. Hij geldt nu als een van de grote Spaanse schrijvers uit de 19e eeuw.
Uit : Der Freund des Todes (El amigo de la muerte: Vertaald door Astrid Schmitt)
Er war ein armer Junge, groß, mager, mit gelblicher Haut, guten schwarzen Augen, breiter Stirn und den schönsten Händen der Welt, sehr schlecht gekleidet, von stolzer Haltung und unerschöpflichem Humor Er war neunzehn Jahre alt und hieß Gil Gil.
Gil Gil war der Sohn, Enkel, Urenkel, Ururenkel und weiß Gott was noch alles der besten Flickschuster am Hofe, und als er auf die Welt kam, brachte er seiner Mutter, Crispina López, den Tod; auch ihre Eltern, Großeltern, Urgroßeltern und Ururgroßeltern waren demselben Gewerbe rechtschaffen nachgegangen.
Juan Gil, der rechtmäßige Vater unseres melancholischen Helden, entdeckte seine Liebe zu ihm noch nicht, als er erfuhr, daß er mit beiden Fersen an die Tür des Lebens trat, sondern erst, als man ihm sagte, daß er den Mutterleib verlassen hatte, obwohl er auf diese Weise seine Frau verlor, woraus ich zu folgern wage, daß dieser arme Schuhmacher und Crispina López das Musterbeispiel einer kurzen, aber schlechten Ehe waren.
So kurz war seine Ehe, daß sie kürzer gar nicht mehr hätte sein können, wenn wir bedenken, daß sie ein rechtmäßig gezeugtes Kind hinterließ , rechtmäßig bis zu einem gewissen Punkt. Ich will damit sagen, daß Gil Gil ein Siebenmonatskind war, oder besser gesagt, daß er sieben Monate nach der Eheschließung seiner Eltern auf die Welt kam, was nicht immer einunddasselbe ist
Allerdings, wenn man auch nur dem Anschein nach urteilt, hätte Crispina López es verdient, mehr betrauert zu werden, als ihr Mann es tat, denn als sie von der väterlichen in seine Schuhmacherwerkstatt kam, brachte sie als Aussteuer außer einer fast übermäßigen Schönheit und einer großen Menge Leib- und Bettwäsche einen sehr reichen Kunden mit keinen geringeren als einen Grafen, und noch dazu den Grafen Ríonuevo! , der einige Monate lang (wir glauben, es waren sieben) die seltsame Laune hatte, seine kleinen, zarten Füße in das derbe Schuhwerk des guten Juan zu zwängen, dieses unwürdigsten Vertreters der heiligen Märtyrer Crispin und Crispinian , die im Reich Gottes sind
Pedro Antonio de Alarcón (10 maart 1833 19 juli 1891)
De Canadese dichter, schrijver, zanger, componist, vertaler en theater producer Georges Dor werd geboren op 10 maart 1931 in Drummondville. Dor werkte eerst voor de Canadese radio. Lange tijd schreef hij ook gedichten, maar in 1964 werd hij door vrienden aangemoedigd om mee te doen aan een zangwedstrijd. In 1966 kwam zijn eerste album uit. Zijn beroemdste compositie en lied is "La Manic".Dor ging door met zingen tot 1972 en nam tot 1978 nieuwe platen op. Daarna werkte hij voornamelijk als producent en schrijver voor televisie en theater. Wel schreef hij ook nog twee romans en publiceerde hij nog enkele dichtbundels.
Mon amour à nen plus finir
Tu es la fleur et le printemps
Tes yeux sont comme le beau temps
Ils ont la douceur de septembre
Tu ne sais pas combien je taime
Je ne sais pas très bien moi-même
Je taime trop, je ne sais plus comment
Tu mas donné sans le savoir
Lenvie de vivre éperdument
Je taime du matin au soir
Et je taime éternellement
Qui a fixé le jour et lheure
De ta venue dans ma demeure
Mon amour à nen plus finir
Tu es en moi parfaitement
Comme le temps est dans le temps
Et comme un oiseau dans lespace
Il faudra bien toute une vie
Pour te prouver un seul je taime
Le tout premier que je tai dit
Les autres sont celui-là même
Pourquoi veux-tu que je me taise
Quand je veux te dire je taime
Au beau milieu de lamour même
Quand tu es partout à la fois
Et dans mon âme et dans mes bras
Vivant au coeur de la vie même
Quand lamour est la récompense
Quoiquon en dise quoiquon en pense
De ceux qui ne font pas semblant
Mais de ceux qui saiment vraiment
Je taime autant quen ce pays
Il y a de bourgeons au printemps
Et de feuilles mortes à lautomne
Je taime autant quon puisse aimer
Dans les limites de nos vies
Et dans linfini de nos rêves
Je taime tant que certains jours
Je suis à lenvers de lamour
Quelque part dans ton paradis
Comme au premier jour de la vie
Georges Dor (10 maart 1931 24 juli 2001)
De Ierse dichter Samuel Ferguson werd geboren op 10 maart 1810 in Belfast. Hij studeerde aan het Trinity College in Dublin waar hij in 1832 zijn MA behaalde. Omdat zijn vader het familiebezit er door had gejaagd moest Ferguson al werken tijdens zijn studie en daarom begon hij met schrijven voor Blackwood's Magazine. Hij maakte verschillende reizen naar Europa en door heel Groot Brittanië, ook om zich te verdiepen in archeologische opgravingen. Zijn bundel Lays of the Western Gael werd gepubliceerd in 1865. Zijn belangrijkste werk is het lange gedicht Congal uit 1872. Vanwege zijn belangstelling voor Ierse mythologie en geschiedenis wordt hij gezien als voorloper van William Butler Yeats.
,,Een vroege ochtend met een meloen van een zon in een helblauwe lucht. Mijn moeder opent een raam, buigt zich naar voren en kijkt omhoog. Haar gebeeldhouwd profiel snijdt in de beuk aan de Olympiakade. Een prachtig gezicht. Enthousiast grijpt mijn vader naar de altijd gereedstaande banjo naast het dressoir en jaagt er een jazzy riff uit, maar moeder gebaart om stilte. En nu horen we ook een naar soort gebrom en ze zegt: 'Ik geloof dat het oorlog is.' En ja, hoog in de blauwe hemel varen ze in dambordformatie over. De Junkers, geladen met valschermjagers. En daartussendoor klinkt het bommen van een stuk afweergeschut, ergens bij Schiphol. En de radio gaat aan. Het kinderkoor van Jacob Hamel.''
Nach der Vorstellung, Mitternacht, soupieren die Kavaliere mit den »Stars«.
Fünf junge Damen sind es, Schwestern. Vier sind hellblond, mit tiefen Scheiteln in ihren seidenen leichten Haaren. Eine ist hellbraun, mit tiefem Scheitel in ihren seidenen leichten Haaren.
Alle fünf tragen weite seidene schwarze Kleider und hellgraue Empire-Hüte mit drei schwarzen Straußfedern. Eine sechste ist in Reserve da. Plötzlich ist sie verschwunden. Wohin?! Niemand könnte es ergründen. Entführt, versunken?!?
Siehst Du, wie gut es ist, daß eine in der Reserve ist?! Gleich bestellt man einen neuen Reservisten und ein schwarzes Seidenkleid und einen Hut Empire.
Ein Graf schrieb der wunderbaren Mage einmal in ihr englisches Stammbüchlein: »Wenn Sie haben eine üble Laune, mein Herr, so nehmen Sie nicht Beechams Pillen, sondern soupieren sie mit Mage, und Ihre Krankheit wird fort sein, ganz fort.«
Viele Herren versuchten seitdem dieses einfache Mittel und allen half es. Frohen Sinn verbreitet sie wirklich, wie ein Kind bei seinen Großeltern.
Ein Baron sagte einmal während eines Soupers: »Fünf little dogs wird man euch schenken, ihr Süßen, gelbe Hündchen mit dunklen Schnäuzchen. Alle werden zu gleicher Zeit auf eurem Schoße sitzen und «
»Und?!« fragten die fünf jungen Mädchen.
»Und . Kleine Hunde können nichts dafür.«
Die fünf Fräulein lachten darüber wie Kanarienvögel im Sonnenlichte. Ganze Trillerketten rollten sie, wie man bei »Harzern« sich auszudrücken pflegt.
»You are ein kleines Swein,« sagte Mage zu diesem Kavaliere und tippte ihn auf seine Glatze, welche er in höchstem Maße besaß.
Die Kavaliere bestellten fünf Eierpünsche. Dafür schwärmen die jungen Fräulein. »Keinen Champagner! Keinen Rheinwein! Eierpunsch! Eierpunsch, o bitte !«
»Ich vermutete gar nicht, daß im Eierpunsche soviel Poesie läge«, sagte einer der Kavaliere und leckte Mages Löffelchen ab.
Niet dat het wat uitmaakt, maar mijn broer is dood. De aarde draait nog steeds om haar as. Mijn moeder gelooft nog steeds in God. Mijn vader weet nog van niets.
Jimmy ligt in zijn bed, met een koelinstallatie eronder. Morgen komt de kist, hij zal worden gecremeerd. Het zal precies gaan zoals hij het wilde. Ik heb alles tot in detail genoteerd en aan de begrafenisondernemer doorgegeven. Die was verbaasd dat ik hem te woord stond; ik vertelde dat mijn ouders gescheiden waren en dat mijn moeder er niet toe in staat was. Het leek me sterk dat hij dat nooit eerder had meegemaakt.
Mijn moeder heeft God bedankt, omdat Hij Jimmy tot zich heeft genomen voordat de dokter kwam. Jimmy had tegen de dokter gezegd dat hij een spuitje wilde. Hij was negentien, volgende week zou hij twintig worden, hij was volwassen. Mijn moeder vond het verschrikkelijk. Ze zei dat God zoiets moest beslissen, niet Jimmy. Mijn broer zei tegen haar dat het God heus niets zou uitmaken als hij wat eerder kwam, Hij zou het wel begrijpen.
De Nieuw-Zeelandse (Maori) schrijfster Keri Hulme werd geboren op 9 maart 1947 in Christchurch. Zij studeerde 1967/1968 rechten aan de universiteit van Canterbury, maar moest de studie wegens geldgebrek staken. Vervolgens nam zij allerlei baantjes aan, zoals postbode, kok en visser. In 1985 ontving zij voor haar roman"The Bone People" de Booker Prize. In 1987 verscheen haar verhalenbundel Erzählungen "The Windeater. Te Kaihau".
Uit: The Bone People
"She dresses and goes down to the beach, and sits on the top of a sandhill until the sky pales.
Another day, herr Gott, and I am tired, tired.
She stands, and grimaces, and spits. The spittle lies on the sand a moment, a part of her a moment ago, and then it vanishes, sucked in, a part of the beach now.
Fine way to greet the day, my soul go down to the pools. Te Kaihau, and watch away the last night sourness.
And here I am, balanced on the saltstained rim, watching minute navyblue fringes, gill=fingers of tubeworms, fan the water put the shadow of a finger near them, and they flick outasight. Eyes in your lungs neat. The three-fin blenny swirls by tena koe, fish. A small bunch of scarlet and gold anemones furl and unfurl their arms, graceful petals, slow and lethal tickle tickle, and they turn into uninteresting lumps of brownish jelly havent made sea-anemone soup for a while, whaddaboutit? Not today, Josephine at the bottom, in a bank of brown bulbous weed, a hermit crab is rustling a shell. Poking at it, sure its empty? Ditheringly unsure but now, nervously hunched over his soft slug of belly, he extricates himself from his old hutch and speeds deftly into the new at least, thats where you thought you were going, e mate? hoowee, there really is no place like home, even when its grown a couple of sizes too small..
Keri Hulme (Christchurch, 9 maart 1947)
De Duits- en Tsjechisch-talige schrijver Ota Filip werd geboren op 9 maart 1930 in Ostrau. Hij studeerde journalistiek en werkte als redacteur bij verschillende kranten en bij de radio. In die tijd begon hij uit verveling de roman Cafe an der Straße zum Friedhof te schrijven, waarvoor hij in 1967 de grote prijs van de stad Ostrau ontving.Een jaar na de bezetiing van Tsjechoslowakije werd hij gearresteerd en voor veertien maanden vastgezet. Daarna werkte hij een tijd lang o.a. als chauffeur en meubelmaker. In 1974 werden hij en zijn gezin uitgeburgerd en sindsdien woont hij in Beieren. In 1986 ontving hij de Adelbert-von-Chamisso-Preis voor migrantenliteratuur.
Uit: Im Licht der goldenen Stadt
Was blieb nach 1945 von der grossartigen, natürlich vorwiegend deutschsprachigen jüdischen Kultur in Prag zurück? Der alte jüdische Friedhof mitten in Prag mit seinen in vier Jahrhunderten künstlich aufgeschütteten zwölf Erdschichten, mit ebenso vielen Gräberschichten und mit mehr als 12|000 Grabsteinen, ist heute - leider - eine Touristenattraktion; es blieben die Alt-Neue Synagoge, ein jüdisches Museum, mehr als 77|000 von den Nazis ermordete böhmische Juden und dann nur Geschichten, Legenden, Märchen und Erzählungen aus einer grossen, mehr als tausendjährigen Geschichte des Prager Judentums. Und Franz Kafka? Der wird in Prag inzwischen ganz geschickt vermarktet. Es wird nicht lange dauern, und westliche Touristen werden sich in Prag schicke T-Shirts mit der Aufschrift »I love Kafka« oder Wandteller mit Kafkas traurigem Gesicht kaufen können. Erst dann wird es in Prag richtig »kafkaesk«. Aber wenn Sie Kafkas Prag erleben wollen, dann besuchen Sie Franz Kafka auf dem jüdischen Teil des Friedhofs in Prag- Olgany. Hier werden Sie bestimmt keine oder nur wenige Touristen antreffen. Der neue jüdische Friedhof kann den Besuchern nämlich nicht wie der alte, von Touristen überlaufene in der Nähe der Pariser Strasse das Grab des legendären Prager Rabbi Loewy bieten, der den berühmten Golem schuf (Gustav Meyrink schrieb 1915 über den Golem einen herrlichen Roman), auch keine Berühmtheiten aus der Geschichte des Prager Ghettos, sondern nur den schlichten Grabstein mit Franz Kafkas Namen, mit den Namen seiner Eltern und Schwestern, und dann die Stille zwischen den schwarzen, von wilden Holundersträuchern überwachsenen Marmorsteinen mit ihren goldenen, längst vergessenen Namen von einst ehrwürdigen jüdischen Familien aus Prag und Umgebung. Die Geschichte wiederholt sich nicht, nicht einmal die Geschichte einer Literatur. Diese Regel trifft auch auf die Geschichte der grossartigen deutschen oder deutschsprachigen Literatur in Prag zu.
Ota Filip (Ostrau, 9 maart 1930)
De Oekraïense dichter, schrijver en schilder Taras Sjevtsjenko werd geboren op 9 maart 1814 in Morynzi bij Kiev. In 1837 ging hij naar de kunstacademie en kon door te schilderen voorzien in zijn levensonderhoud. Vanaf 1838 concentreerde hij zich meer op het schrijven en in 1840 verscheen zijn eerste bundel Kobzar. In de jaren daarop volgden onder de invloed van de reizen die hij door zijn vaderland maakte, en geconfronteerd jey onvrijheid en armoede werken met een steeds rebelsere ondertoon. Taras Sjevtsjenko werd het prototype van de Oekraïense romanticus.
My Testament
When I am dead, bury me
In my beloved Ukraine,
My tomb upon a grave mound high
Amid the spreading plain,
So that the fields, the boundless steppes,
The Dnieper's plunging shore
My eyes could see, my ears could hear
The mighty river roar.
When from Ukraine the Dnieper bears
Into the deep blue sea
The blood of foes ... then will I leave
These hills and fertile fields --
I'll leave them all and fly away
To the abode of God,
And then I'll pray .... But till that day
I nothing know of God.
Oh bury me, then rise ye up
And break your heavy chains
And water with the tyrants' blood
The freedom you have gained.
And in the great new family,
The family of the free,
With softly spoken, kindly word
Remember also me.
The Mighty Dnieper
The mighty Dnieper roars and bellows,
The wind in anger howls and raves,
Down to the ground it bends the willows,
And mountain-high lifts up the waves.
The pale-faced moon picked out this moment
To peek out from behind a cloud,
Like a canoe upon the ocean
It first tips up, and then dips down.
The cocks don't crow to wake the morning,
There's not as yet a sound of man,
The owls in glades call out their warnings,
And ash trees creak and creak again.
Vertaald doorJohn Weir
Taras Sjevtsjenko (9 maart 1814 - 10 maart 1861) Zelfportret, rond 1840
On the morning the last Lisbon daughter took her turn at suicide-it was Mary this time, and sleeping pills, like Therese-the two paramedics arrived at the house knowing exactly where the knife drawer was, and the gas oven, and the beam in the basement from which it was possible to tie a rope. They got out of the EMS truck, as usual moving much too slowly in our opinion, and the fat one said under his breath, "This ain't TV, folks, this is how fast we go." He was carrying the heavy respirator and cardiac unit past the bushes that had grown monstrous and over the erupting lawn, tame and immaculate thirteen months earlier when the trouble began.
Cecilia, the youngest, only thirteen, had gone first, slitting her wrists like a Stoic while taking a bath, and when they found her, afloat in her pink pool, with the yellow eyes of someone possessed and her small body giving off the odor of a mature woman, the paramedics had been so frightened by her tranquillity that they had stood mesmerized. But then Mrs. Lisbon lunged in, screaming, and the reality of the room reasserted itself: blood on the bath mat; Mr. Lisbon's razor sunk in the toilet bowl, marbling the water. The paramedics fetched Cecilia out of the warm water because it quickened the bleeding, and put a tourniquet on her arm. Her wet hair hung down her back and already her extremities were blue. She didn't say a word, but when they parted her hands they found the laminated picture of the Virgin Mary she held against her budding chest.
The poles of the earth have wandered. The equator has apparently moved. The continents, perched on their plates, are thought to have been carried so very far and to be going in so many directions that it seems an act of almost pure hubris to assert that some landmark of our world is fixed at 73 degrees 57 minutes and 53 seconds west longitude and 40 degrees 51 minutes and 14 seconds north latitude--a temporary description, at any rate, as if for a boat on the sea. Nevertheless, these coordinates will, for what is generally described as the foreseeable future, bring you with absolute precision to the west apron of the George Washington Bridge. Nine A.M. A weekday morning. The traffic is some gross demonstration in particle physics. It bursts from its confining source, aimed at Chicago, Cheyenne, Sacramento, through the high dark roadcuts of the Palisades Sill. A young woman, on foot, is being pressed up against the rockwall by the wind booms of the big semis--Con Weimar Bulk Transportation, Fruehauf Long Ranger. Her face is Nordic, her eyes dark brown and Latin--the bequests of grandparents from the extremes of Europe. She wears mountain boots, blue jeans. She carries a single-jack sledgehammer. What the truckers seem to notice, though, is her youth, her long bright Norwegian hair; and they flirt by air horn, driving needles into her ears. Her name is Karen Kleinspehn.
Als ik de meeste critici mag geloven, dan ben ik een Marokkaanse schrijver. Maar ik geloof de meeste critici niet. Volgens andere, welwillende mensen ben ik een Marokkaans-Nederlandse schrijver. Deze aanduiding klinkt echter ongemakkelijk. Zij loopt tegelijkertijd op muil en klomp - en dat loopt verdomd moeilijk. Dan heb je nog de voorzichtige mensen met een hang naar volledigheid (die zijn in de minderheid), voor wie ik de titel N.S.M.A.N.N. (Nederlandse schrijver van Marokkaanse Afkomst met Nederlandse Nationaliteit) heb verzonnen. Dit is, maatschappelijk gezien, de enige juiste aanduiding, maar je maakt er geen vrienden mee. Het klinkt als een zeldzame ziekte. Het N.S.M.A.N.N.-syndroom. Je komt er de kroeg niet mee in.
Uit: Taifun. Aufzeichnungen eines Geheimdienstmannes
"Die goldene Regel, doziere ich wieder einmal, während ein halbes Dutzend Augenpaare mich erwartungsvoll anblickt, man bleibt für Chinesen stets ein Ausländer, so gut man auch mit ihnen auskommt. Man bemühe sich also nie, sich ihnen durch Nachahmung ihrer Sitten anzubiedern. Respektiert wird man, wenn man ihre Sitten achtet, sich nicht über sie belustigt zeigt, so eigenartig sie auch sein mögen, die eigenen aber beibehält, und zwar unverschleiert. Weil wir Amerikaner und das begreift jeder Chinese schnell die höhere Zivilisation haben, die stärkere Macht, das tiefere Wissen, die bessere Technik, und weil wir allein den Weg kennen, auf dem auch die Chinesen zu allen diesen Dingen kommen können
Ich spreche über Eßgewohnheiten und Hygiene, über das Verhältnis der Geschlechter zueinander, die Rolle der Familie und den Ahnenkult, die Bereitschaft der Chinesen, zuzuhören, wenn Geschichten erzählt werden, ihren Humor, den wir als primitiv empfinden, ihre Sensibilität, mit der sie spüren, wenn ein Fremder nicht ehrlich sagt, was er denkt.
Versucht nie, ihnen etwas vorzumachen, warne ich. Ihr geht bewaffnet nach dem Norden, um dafür zu sorgen, dass der Norden ein Vorposten Amerikas bleibt und die Kommunisten dort nicht allein schalten können, wie es ihnen beliebt: ihr seid die Vorhut der Vereinigten Staaten, was ihr tut, das tut ihr, damit China eine Demokratie wird und nicht ein kommunistisches Pseudoparadies!
Gut, meldet sich Captain Birch, ein junger Mann, der einige Zeit Baptistenprediger gewesen ist, und dann als Aufklärer bei General Chennaults Flying Tigers diente, jener Gruppe von Abenteurern des Luftkrieges, die in der Art einer Fremdenlegion für Tschiang Kai-shek flogen, bevor die Vereinigten Staaten in den pazifischen Krieg verwickelt und sie schließlich als 14. Luftflotte in die US-Streitkräfte eingegliedert wurden.
"We have some advantages over human beings, you know. Human beings have to carry their own weight about, and they don't know how blissful it is to be unconscious of weight: to be wave-borne, to float on the idle sea, to leap without effort in a curving wave, and look up at the dazzle of the sky through a smother of white water, or dive so easily to the calmness far below and take a haddock from the weed-beds in a sudden rush of appetite."
I make no comment, lost in my own private maze, thinking about other things: warrants, stock offerings, ESOPs, LBOs, IPOs, finances, refinances, debentures, converts, proxy statements, 8-Ks, 10-Qs, zero coupons, PiKs, GNPs, the IMF, hot executive gadgets, billionaires, Kenkichi Nakajima, infinity, Infinity, how fast a luxury car should go, bailouts, junk bonds, whether to cancel my subscription to The Economist, the Christmas Eve when I was fourteen and had raped one of our maids, Inclusivity, envying someone's life, whether someone could survive a fractured skull, waiting in airports, stifling a scream, credit cards and someone's passport and a book of matches from La Côte Basque splattered with blood, surface surface surface, a Rolls is a Rolls is a Rolls. To Evelyn our relationship is yellow and blue, but to me it's a gray place, most of it blacked out, bombed, footage from the film in my head is endless shots of stone and any language heard is utterly foreign, the sound flickering away over new images: blood pouring from automated tellers, women giving birth through their assholes, embryos frozen or scrambled (which is it?), nuclear warheads, billions of dollars, the total destruction of the world, someone gets beaten up, someone else dies, sometimes bloodlessly, more often mostly by rifle shot, assassinations, comas, life played out as a sitcom, a blank canvas that reconfigures itself into a soap opera. It's an isolation ward that serves only to expose my own severely impaired capacity to feel. I am at its center, out of season, and no one ever asks me for any identification. I suddenly imagine Evelyn's skeleton, twisted and crumbling, and this fills me with glee. It takes a long time to answer her question-Where are you going?-but after a sip of the port, then the dry beer, rousing myself, I tell her, at the same time wondering: If I were an actual automaton what difference would there really be?
"Libya," and then, after a significant pause, "Pago Pago. I meant to say Pago Pago," and then I add, "Because of your outburst I'm not paying for this meal."
Der Winter hat begonnen und wird sicher kälter werden, als er hierzulande ohnehin wird. Denn der Staub schwächt das Sonnenlicht, und am Morgen ist die Luft eisig. Ein weißer Teller hängt am Himmel, über den die Schwaden ziehen, dunkle Staubfahnen oder Wolken, das lässt sich schwer unterscheiden, sicher durchmischt sich beides. Wenn die trübe Schicht sich für kurze Zeit aufhellt, ohne dass dabei blaue Flecken sichtbar werden, glitzert der Staub golden, und dieses märchenhafte Flimmern mag ich, weil es mich an die Abenteuerfilme erinnert, die ich als Junge gesehen habe. Heute Morgen aber war der Staub nichts als eine finstere Fahne am Himmel, und keiner weiß, wer diese Fahne vor sich her trägt und zu wessen Ehren sie weht.
Saisi par l'inspiration, il composa illico un lai, qui, suivant la tradition du Canticum Canticorum Salomonis, magnifiait l'illuminant corps d'Anastasia :
Ton corps, un grand galion où j'irai au long-cours, un sloop, un brigantin tanguant sous mon roulis,
Ton front, un fort dont j'irai à l'assaut, un bastion, un glacis qui fondra sous l'aquilon du transport qui m'agit,
Ton pavillon auditif, un cardium, un naissain, un circinal volubilis dont j'irai suivant la circonvolution,Ton cil, la vibration d'un clin, la nictation d'un instant,Ton sourcil, l'arc triomphal sous qui j'irai m'abymant au plus profond du puits de ton cristallin noir,
Ton palais, madrigal balbutiant, atoll, corail purpurin pour qui j'irai m'asphyxiant au fond du flot,
Ton cou, donjon lilial, Kasbah du talc, parangon du tribart, carcan pour ma strangulation,
Ton bras, pavois, palan, jalon d'amour, airain poignant, torsion du garrot où s'assouvira ma pulsion,Ta main, animal aux cinq doigts, sampan, skiff, doris, ponton, louvoyant, bourlinguant, drossant au hasard sur nos corps alanguis,
Ton dos, littoral, alluvions, marais salants, lit aplani, vallon bombant, arc s'incurvant sous l'aiguillon du plaisir,
Ta chair, O chair, galuchat blanc du cachalot fatal, chagrin dont la disparition garantira ma mort, cuir où, jusqu'à la fin, j'irai gravant ton nom,..."
Uit: Vienne, chemises bleues (vertaald door Jean-Claude Capèle)
Le grand stade de football qui contenait soixante-dix mille spectateurs ne put pas accueillir tous les gens venus écouter Karl Haselgruber. Comme on n'avait manifestement pas prévu une telle affluence - plus du double étaient venus - on avait installé sur les murs, à l'extérieur du stade, de gigantesques écrans permettant à ceux qui étaient restés dehors de suivre dans les meilleures conditions ce qui se passait à l'intérieur. On y voyait justement un orchestre à grand effectif qui jouait des marches célèbres. Tous les musiciens portaient des chemises bleues ornées, à la place du cur, d'un "V" de la victoire de couleur blanche. Le public hurlait et chantait, puis, lorsque résonnèrent les premières mesures de la Marche de Radetzky, il se mit à frapper frénétiquement dans ses mains.
J'étais arrivé à un moment où le stade n'était pas encore totalement plein, mais je n'avais pas osé entrer parce que j'avais peur qu'un membre du service d'ordre du "Mouvement" qui, comme les musiciens, portaient tous la chemise bleue au "V" blanc et étaient armés de matraques, ne me reconnaisse et ne m'empêche d'entrer. Ma photo avait été publiée récemment par le journal à petit format et gros tirage, proche du "Mouvement", avec la légende suivante en caractères gras : "La mouche à merde serbo-cosmopolite sur le corps sain du peuple". Cette photo n'était pas particulièrement flatteuse. Mon grand nez y était fortement mis en valeur, car il était le signe de ma judéité "dissimulée" ou, pis encore, de mes origines balkaniques. On aurait pu aussi m'appeler "le vautour sur le cadavre de la défunte République", mais le vocabulaire de ces nouveaux journalistes était tout aussi indigent que celui des nouveaux hommes politiques.
Inge hatte mir von der Schaukel beim Graben zugesehen. Nach einer Viertelstunde kam sie zurückgeschlendert. Sie setzte einen Fuß auf den immer höher werdenden Erdwall, beugte sich vor und sah zu mir in die Tiefe. »Und wozu soll das gut sein dein Loch?«, wollte sie diesmal wissen. Ich sagte nichts. Ich fand, die Antwort auf diese Frage verstand sich von selbst. Löcher graben war offenkundig eine ernsthafte, anstrengende Tätigkeit und folglich aus sich heraus wertvoll. Ritterburgen oder Indianerlandschaften im Sandkasten bauen das war Spiel. Löcher graben hingegen, mit dem Spaten, den gewöhnlich Herr Wachtmann führte, der sich einmal in der Woche um unseren Garten kümmerte, war Arbeit. Es hatte mit Erwachsensein und Großwerden zu tun, und beim Großwerden fragte auch niemand: Wozu soll das gut sein? Wenn ich gekonnt hätte, hätte ich Inge mit dem Zungenbrecher geantwortet, den mir Winfried Drove, ein Künstlerfreund meiner Eltern, seit einiger Zeit beizubringen versuchte. Winfried Drove liebte die Zungenbrecher. Er kam oft zu Besuch, unterhielt sich mit meiner Mutter, mit meinem Vater und auch mit mir, und seit ich von seiner Liebe zu den Zungenbrechern wusste, fragte ich ihn jedes Mal nach neuen. Wenn ihm kein neuer einfiel, bat ich ihn, die alten, die ich schon kannte, zu wiederholen: In Ulm, um Ulm und um Ulm herum. Hinter Hansens Hinterhaus hängen hundert Hemden raus. Fischers Fritze fischt frische Fische.
Uit: The Woman in the Dunes (Vertaald door E. Dale Saunders)
He sprang up and, hurrying to the door, looked out again. The wind had risen. The sun was almost directly over the hole. Heat waves, glistening as if alive, rose from the burning sand. The sand cliff towered higher and higher above him; its omniscient face seemed to tell his muscles and bones the meaninglessness of resistance. The hot air penetrated his skin. The temperature began to rise higher.
As if he had gone mad, he began to yell -- he did not know what, his words were without meaning. He simply shouted with all the strength of his voice, as though he could make the bad dream come to its senses, excuse itself for its blundering, and whisk him from the bottom of the hole. But his voice, unaccustomed to shouting, was fragile and wan. Moreover, his words were absorbed by the sand and blown by the wind, and there was no way of knowing how far they reached.
Suddenly a horrible sound interrupted him. As the woman had predicted the night before, the brow of sand on the north side had lost its moisture and collapsed. The whole house seemed to let out a soulful shriek, as if mortally wounded, and a gray blood began to drop down with a rustling sound from the new gap between the eaves and the wall. The man began to tremble, his mouth full of saliva. It was as if his own body had been crushed.
Der Verein fand sich später vollzählig auf der Bude ein. Leutnant Fröhlich war gekommen, Horber hatte Meldung gemacht, und dann war Fröhlich bis zum ersten Spind herangetreten und hatte folgendermaßen zu ihnen gesprochen: »Kinder. Schaubeck ist tot. Der Ami ist noch dreißig Kilometer weg. Alles geht kaputt. Mir wär's am liebsten, ihr würdet abhauen. Schnellstens. Ich kann's euch nicht befehlen, ich darf's nicht. Aber der Posten an der Westmauer weiß Bescheid. Der läßt euch durch.« So hatte Fröhlich gesprochen. Dann hatte er jeden der sieben angesehen, so lange, daß es den jungen fast peinlich wurde. Und dann hatte Fröhlich etwas gesagt, was noch kein Mensch bis dahin in dieser Form aus seinem Munde gehört hatte. »Scheißkrieg, verdammter!« Es war nur ein Murmeln, wie es manchmal aus Kehlen kommt, die mühsam das Schluchzen zurückhalten. Aber jeder im Raum hatte es gehört. Fröhlich machte kehrt, wie auf dem Exerzierplatz. Und verließ die Stube. Zwei Stunden vor dem Alarm hatte er die Nachricht erhalten, daß die Russen jene deutsche Einheit völlig aufgerieben hatten, bei der sein Sohn seit drei Monaten eingesetzt war. Leutnant Fröhlich galt die ganze Liebe der sieben Buben. Er war neben dem Unteroffizier Heilmann der einzige in der Kaserne, der sich ausgiebig mit den Sechzehnjährigen beschäftigte und dabei keinen Schliff kannte. In der riesengroßen Kaserne kam sich der Verein verloren vor. Die sieben Jungen waren das letzte Aufgebot aus der kleinen Stadt. Man hatte sie Mitte April aus dem Klassenzimmer weg zum Volkssturm geholt, mit feldgrauen Uniformen ausgerüstet und jedem einen funkelnagelneuen Karabiner 98 k in die Hand gedrückt. Schaubeck hatte sie damals begrüßt. »Mensch, was kommt denn da für ein müder Verein?«
Uit: I Promessi sposi (Vertaald door Burkhart Kroeber)
Der See von Como erstreckt sich mit dem einen seiner Zweige gegen Süden zwischen zwei Ketten von ununterbrochenen Bergen und bildet an ihrem Fuße eine Menge von Buchten und Busen. Nachdem diese vielfach hervorgetreten und sich wiederum zurückgezogen, verengt er sich plötzlich und nimmt zwischen einem Vorgebirge zur Rechten und einem weiten Gestade zur Linken den Lauf und die Gestalt eines Flusses an. Die Brücke, welche beide Ufer daselbst verbindet, scheint dem Auge diese Umgestaltung des Gewässers noch merkbarer zu machen und die Stelle zu bezeichnen, wo der See endet und die Adda beginnt. Weiterhin aber entfernen sich die beiden Ufer aufs neue voneinander, der Wasserspiegel wird wieder geräumiger und verläuft sich in neue Buchten und Busen; der Fluß ist wieder zum See geworden. Das Gestade, durch die Anschlemmung dreier großer Wassermassen gebildet, senkt sich allmählich und lehnt sich an zwei zusammenhängende Berge, von welchen der eine San Martino, der andere wegen seiner vielen, reihenweis emporragenden Hügelchen, die ihm wirklich Ähnlichkeit mit einer Säge geben, in lombardischer Mundart der Resegone, die große Säge, genannt wird; wer ihn daher unter einem rechten Winkel, wie etwa von Mailands Basteien aus, die gerade im Norden desselben liegen, erblickt, unterscheidet ihn in jener langen und weiten Gebirgsflur angeblich an diesem einfachen Kennzeichen von allen übrigen Bergen, deren Name weniger bekannt, deren Gestalt weniger ausgezeichnet ist.
Alessandro Manzoni (7 maart 1785 22 mei 1873)
Portret door Francesco Hayez
De Dominicaanse dichter en schrijver Manuel del Cabral werd geboren op 7 maart 1907 in Santiago de los Caballeros. Hij was een van de belangrijkste dichters van de Dominicaanse republiek en naast de Cubaan Nicolás Guillén een goede representant van de poesía negra, die zich ononderbroken voor de rechten van zijn volk inzette. In zijn jeugd vestigde hij zich in de Vs. Daarna was hij als diplomaat werkzaam in verschillende landen. In 1992 ontving hij de Premio Nacional de Literatura.
Do not throw him (Fragment)
Do not throw him, police; do not kill him, no; Dont you see that he has the same face as you?
Running broken without shoes. Don't you see?
Running perhaps with such a serious honesty that he runs looking for a judge...
Come closer, police but hold on to your rifle Come closer. Don't you see?
De Vlaamse schrijfster, filosofe, hoogleraar en essayistePatricia De Martelaere is op 51-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van kanker. Patricia De Martelaere werd geboren op 16 april 1957 in Zottegem. Zij was verbonden als hoogleraar aan de universiteiten van Brussel en Leuven. Naast romans publiceerde ze een viertal essaybundels over filosofische, literaire en psychologische onderwerpen. In 2002 debuteerde ze als dichter met de bundel Niets dat zegt. Ze werd bekroond met de Belgische Staatsprijs voor Literatuur, werd drie keer genomineerd voor de ako Literatuurprijs en kreeg de publieksprijs Gouden Uil. Zie ook mijn blog van 16 april 2008.
Uit: Nachtboek van een slapeloze
Woensdag 8 juni 1983, 02.00 uur Mijn borstkas is zo leeg en hol als een tomaat op een feestdis waar je vergeten bent de garnalen in te doen (en anderzijds, mijn hoofd, barstensvol, wriemelend, alsof dáár de garnalen zaten, halfdood, spartelend van dierlijk, dodelijk onbehagen). Ik voel mij de hele dag alsof er de dag daarvoor iets is gebeurd dat nu bij alles wat ik doe als koffiedik onderaan mijn gedachten ligt. Iemand of iets werd mij ontnomen, en ik mag er niet aan denken, ik moet het zo snel mogelijk proberen te vergeten, zó voel ik mij de hele dag maar eigenlijk is er helemaals niets gebeurd, er is niets waaraan ik niet mag denken, en dat is telkens weer een vreemde, bijna ontgoochelende ontdekking: dat ik me voel als een minnaar die treurt om het verlies van zijn geliefde, terwijl ik bij mijn weten nooit een geliefde heb gehad, laat staan verloren.
Patricia De Martelaere(16 april 1957 - 6 maart 2009)
Uit: Over de liefde en andere duivels (Vertaald door Adri Boon)
Zij denkt dat u edelen in een val van Satan zijn gelopen,' zei de onderkoning. Niet alleen wij, maar heel Spanje zei de bisschop. 'We zijn de oceaan overgestoken om de leer van Christus te verbreiden, en daar zijn we in geslaagd voor zover het missen, processies en patroonsfeesten betreft, maar niet waar de ziel in het geding is'. Hij sprak over Yucatán. waar weelderige karhedralen waren verrezen om de heidense piramiden aan het oog te onttrekken, zonder dat men er bij stil stond dat de inheemse bevolking naar de mis ging omdat hun heiligdommen onder de zilveren altaren bleven voortleven. Hij sprak over de rassenvermenging die ze hadden veroorzaakt sinds de verovering: Spaans bloed met indiaans bloed, Spaans en indiaans bloed met dat van allerlei soorten negers, tot aan West-Soedanese mohammedanen aan toe, en hij vroeg zich af of er wil plaats was in Gods riik Voor, een dergelijk allegaartje. Ondanks zijn moeizame ademhaling en zijn ouderdomskuchje eindigde hij zonder de onderkoning een pauze te gunnen. `Wat kan dat alles anders zijn dan een streek van de Vijand?'
en met kinderlijk geloof streed tegen oud verdriet.
Ik bemin je met een liefde die verloren leek
zoals mijn idolen, -- Ik bemin je met de nood
en lach en adem van mijn leven! -- Als God gebiedt,
zal ik je nog beter beminnen na de dood.
Vertaald door Lepus
Consolation
All are not taken; there are left behind
Living Belovèds, tender looks to bring
And make the daylight still a happy thing,
And tender voices, to make soft the wind:
But if it were not soif I could find
No love in all this world for comforting,
Nor any path but hollowly did ring
Where 'dust to dust' the love from life disjoin'd;
And if, before those sepulchres unmoving
I stood alone (as some forsaken lamb
Goes bleating up the moors in weary dearth)
Crying 'Where are ye, O my loved and loving?'
I know a voice would sound, 'Daughter, I AM.
Can I suffice for Heaven and not for earth?'
Elizabeth Barrett Browning (6 maart 1806 29 juni 1861)
Portret door Thomas Buchanan Read
De Franse schrijver Stéphane Hoffmann werd geboren op 6 maart 1958 in Saint-Nazaire. Hoffmann kreeg zijn opleiding aan de colleges Saint-François-Xavier (Vannes) en Saint-Louis (Saint-Nazaire) en studeerde vervolgens aan de Sorbonne, Paris II Assas en aan de universiteit van Nantes geschiedenis en rechten. Na zijn studie richtte hij zich eerst op public relations en op de journalistiek. Hij is o.a. redacteur van La Baule Privilèges en sinds 1996 van Nantes Métropole Magazine.
Uit: Journal d'un crétin
"Je m'appelle Guy Lacroix. J'ai 40 ans. Depuis quinze ans, je suis marié à Sylvie, qui en a 37. Sylvie est ma lumière. Nous nous sommes rencontrés lors d'un pèlerinage à Chartres. Nous habitons le XVe arrondissement de Paris. Rue de la Convention. Juste face à l'hôpital Boucicaut. C'est un quartier que j'aime, à taille humaine, avec une bonne équipe paroissiale. Je suis sous-directeur d'un établissement bancaire. Dans mon métier même, je peux agir. Je veux être une lumière, une force qui va. Un témoin des valeurs auxquelles je crois. Je suis Guy Lacroix. Je suis quelqu'un, même avec un petit "q". Mais si chacun agit dans son petit coin, nous y arriverons. "
Stéphane Hoffmann (Saint-Nazaire, 6 maart 1958)
De Japanse schrijver Teru Miyamoto werd geboren op 6 maart 1947 in Kobe. Hij studeerde af in letteren aan de Otemon Gakuin Universiteit en begon te werken als copywriter. In 1970 schreef hij zijn eerste roman en gaf zijn baan op om te schrijven.
Uit: The Swallows' Nest (Vertaald door Anthony Hood Chambers)
Yoshitake Kenji, president of the Dream Street Shopping Arcade Merchants' Association, abruptly slid open the little glass window, pointed to the eaves, and said, "We want to get rid of this swallows' nest." Tomi opened her sunken eyes in surprise. How long did a swallow live? The question had preoccupied her recently, and just then she'd been absorbed in thoughts about swallows.
"Get rid of it?" Like Yoshitake, she spoke the language of southern Osaka.
"That's right. There was a meeting of the Association last night. A majority vote. People said the swallows' nest under the eaves of this tobacco stand impedes the future development of the Dream Street Shopping Arcade."
"Why is that?"
Yoshitake cleared his throat, leaned forward, and glanced around the interior of Tomi's shop as he groped for words. "Well, you see, well..." In fact, it was not the swallows' nest he wanted to dislodge, but Tomi, who held the rights to a one-mat space in the Furukawa Stationery Shop. Trying to look both stern and gentle at the same time, he knitted his brows and smiled. The demands that this attempt made on his facial muscles gave rise to faint twitches all over. Rattled, he rubbed his face with both hands.
Teru Miyamoto (Kobe, 6 maart 1947)
De Zwitserse schrijver, fotograaf en journalist Nicolas Bouvier werd geboren op 6 maart 1929 in Lancy. Met zijn reisbeschrijvingen groeide hij uit tot een cultauteur in dit genre. Bouvier studeerde geesteswetenschappen en recht in Genève. In 1959 brak hij zijn studie af en maakte hij met de bevriende schilder Thierry Vernet in een Fiat een reis via Joegoslavië en Turkije naar Afghanistan. Daarna reisde hij alleen verder naar Sri Lanka en Japan. Terug in Zwitserland schreef hij L'usage du monde.
Uit: L'Usage du Monde
Travnik, Bosnie, le 4 juillet.
"Ce matin, soleil éclatant, chaleur ; je suis monté dessiner dans les collines. Marguerites, blés frais, calmes ombrages. Au retour, croisé un paysan monté sur un poney. Il en descend et me roule une cigarette qu'on fume accroupis au bord du chemin. Avec mes quelques mots de serbe je parviens à comprendre qu'il ramène des pains chez lui, qu'il a dépensé mille dinars pour aller trouver une fille qui a de gros bras et de gros seins, qu'il a cinq enfants et trois vaches, qu'il faut se méfier de la foudre qui a tué sept personnes l'an dernier.
"Ensuite je suis allé au marché. C'est le jour : des sacs faits avec la peau entière d'une chèvre, des faucilles à vous donner envie d'abattre des hectares de seigle, des peaux de renard, des paprikas, des sifflets, des godasses, du fromage, des bijoux de fer-blanc, des tamis de jonc encore vert auxquels des moustachus mettent la dernière main, et régnant sur tout cela, la galerie des unijambistes, des manchots, des trachomeux, des trembleurs et des béquillards.
"Ce soir, été boire un coup sous les acacias pour écouter les Tziganes qui se surpassaient. Sur le chemin du retour, j'ai acheté une grosse pâte d'amande, rose et huileuse. L'Orient, quoi!"
J'examinai la carte. C'était une petite ville dans un cirque de montagnes, au coeur du pays bosniaque. De là, il comptait remonter vers Belgrade où l'"Association des peintres serbes l'invitait à exposer. Je devais l'y rejoindre dans les derniers jours de juillet avec le bagage et la vieille Fiat que nous avions retapée, pour continuer vers la Turquie, l'Iran, l'Inde, plus loin peut-être... Nous avions deux ans devant nous et de l'argent pour quatre mois. Le programme était vague, mais dans de pareilles affaires, l'essentiel est de partir ».
Michelangelo, Jan Kjærstad, Stanisław Jerzy Lec , Victoria Benedictsson, Cyrano de Bergerac, Luigi Alamanni
De Italiaanse beeldhouwer, schilder, architect en dichter Michelangelo werd geboren op 6 maart 1475 in Caprese. Michelangelo was een leerling van de schilder Domenico Ghirlandaio en van de beeldhouwer Bertoldo di Giovanni. In Florence leerde hij de klassieke oudheid kennen, die van grote invloed is geweest op zijn werk, en kwam hij via Lorenzo de' Medici in contact met enkele van de grote wetenschappers van zijn tijd. In 1496 trok hij naar Rome, waar hij in 1498/99 de bekende Pietà in de St.-Pieter maakte. Na terugkeer in Florence kreeg hij de opdracht voor de eveneens bekende David.
Paus Julius II gaf de opdracht tot de fresco's op het plafond van de Sixtijnse Kapel (1508-12): taferelen uit Genesis, omrand met afbeeldingen van profeten en naakte jongeren. Michelangelo werkte vier jaar aan het plafond, liggend op zijn rug. Hij schilderde daarna niet meer, tot hij in 1536 begon aan Het Laatste Oordeel, op de achterwand van de Sixtijnse Kapel. Dat was in 1541 gereed. Onder de titel Rimes verscheen van Michelangelo ook een verzameling gedichten en epigrammen.
Rime 290
Verlost van een ondragelijk gewicht en van de waan der aarde, o Heer, ontbonden koerst nu mijn schip geteisterd naar de gronden waar gij ver van de storm voor anker ligt.
Uw liefde, uw kruis, uw smartelijk gezicht, uw doornenkroon, uw nagels en uw wonden geven mijn ziel, die zucht onder haar zonden, uitzicht en hoop op uw vertroostend licht.
En nu ik in diepe deemoed wil verzaken, o Heer, aan 't leven dat ik heb geleid, bespaar mij nu de strengheid uwer wrake!
O help mij nu ik oud ben en bereid om door Uw bloed mijn fouten goed te maken! Ik bid u, Heer, scheld mij mijn zonden kwijt!
Vertaald door Frans van Dooren
Sonett an Tommaso Cavalieri
Du weißt, Herr, daß ich weiß, wie sehr du weißt,
daß ich, um dich zu fühlen, dich erreiche,
und weißt, ich weiß, du weißt, ich bin der Gleiche:
Uit: Der Honigkrug (Vertaald door Andrea Dobrowolski)
Da stimmte etwas ganz und gar nicht. Das Unterholz wurde immer dichter, er watete bis zu den Knien im Farnkraut. Der Pfad, er musste den Pfad wiederfinden. Plötzlich erblickte er etwas Gelbes, das links von ihm an einem Ast hing und hin und her baumelte. Ein Stofffetzen? Neugierig bahnte Fredric sich einen Weg durch das Gebüsch auf dieses auffallende gelbe Ding zu. Da verschwand der Boden unter seinen Füßen. Er fiel einfach durch das Farnkraut hindurch, hinab in ein Loch, und spürte einen gewaltigen Druck gegen die Brust. Er saß völlig fest in einem tunnelförmigen Spalt, unter ihm war nur Leere. Er musste da in der Öffnung zu einem unterirdischen Raum hängen, einer Höhle, einem Abgrund. Sein Kopf ragte gerade noch über den Boden, einige Farnwedel kitzelten ihn im Gesicht, und er nieste.
Yesterday we were in Sextorp. We walked up the slope behind the house. It was just as the sun had sunk down behind a light, hazy wall of cloud. The lake was still, in gray-blue gauze. All the contours were drawn together as with a wide, soft brush. Ellen Key1 and I were sitting alone on the bench, and on another farther away, Hilda, Hilma, Matti,
and Karl. Ellen sat talking about the intensity that the sense of external details can have during exceptionally strong psychic movements....
While we talked about this, the others sat making small talk off on the bench. "Aren't you Schultz in Erik Grane?"2 said Hilda, impudently unabashed, as usual. "Not completely, but there probably are certain features." And with this he cast such a strange glance at Mathilda. This abrupt utterance must clearly have broken the mood, and Matti felt a need to dismiss it.
"Look, there's a single round window up there; what a lovely view they must have from there," she said.
"Come on, let's see if there's one like it on the other side," he replied, and they walked alone to the top of the hill, where they stopped and looked out on the lake. And then it came:
"Buddy, do you think you can care for me?"3
On our way home, we all sat very quietly. I sat thinking how lovely Matti had grown -- more beautiful for each day since he'd come....
Victoria Benedictsson (6 maart 1850 21 juni 1888)
Uit: Voyage dans la Lune & Histoire comique des etats et empires du Soleil
Quelques-uns de la compagnie me régalèrent d'un grand éclat de rire. « Ainsi peut-être, leur dis-je, se moque-t-on maintenant dans la lune, de quelque autre, qui soutient que ce globe-ci est un monde. » Mais j'eus beau leur alléguer que Pythagore, Epicure, Démocrite et, de nôtre âge, Copernic et Kepler, avaient été de cette opinion, je ne les obligeai qu'à rire de plus belle. Cette pensée cependant, dont la hardiesse biaisait à mon humeur, affermie par la contradiction, se plongea si profondément chez moi, que, pendant tout le reste du chemin, je demeurai gros de mille définitions de lune, dont je ne pouvais accoucher ; de sorte qu'à force d'appuyer cette croyance burlesque par des raisonnements presque sérieux, il s'en fallait peu que je n'y déférasse déjà, quand le miracle ou l'accident, la Providence, la fortune, ou peut-être ce qu'on nommera vision, fiction, chimère, ou folie si on veut, me fournit l'occasion qui m'engagea à ce discours : Étant arrivé chez moi, je montai dans mon cabinet, où je trouvai sur la table un livre ouvert que je n'y avais point mis. C'était celui de Cardan ; et quoique je n'eusse pas dessin d'y lire, je tombai de la vue, comme par force, justement sur une histoire de ce philosophe, qui dit qu'étudiant un soir à la chandelle, il aperçut entrer, au travers des portes fermées, deux grands vieillards, lesquels après beaucoup d'interrogations qu'il leur fit, répondirent qu'ils étaient habitants de la lune, et, en même temps, disparurent.
Cyrano de Bergerac (6 maart 1619 28 juli 1655)
Buste inSannois (Val-dOise).
De Italiaanse dichter Luigi Alamanni werd geboren op 6 maart 1495 in Florence. Hij was betrokken bij een complot tegen Giulio de' Medici, de latere paus Clement VII en vluchtte naar Frankrijk waar hij een vertrouweling werd van Frans I. Zijn faam als dichter dankt hij vooral aan La Coltivazione dei Campi, een gedicht geïnspireerd door de Georgica van vergilius.
When evening dips inside water fountains my town disappears among muted hues.
From far away I remember frogs croaking, the moonlight, the cricket's sad cries.
The fields devour the Vespers' church bells but I am dead to the sound of those bells.
Stranger, don't fear my tender return across mountains, I am the spirit of love
coming back home from faraway shores.
Mystery
Daring to lift my eyes towards the dry treetops, I don't see God, but his light is immensely shining.
Of all the things I know my heart feels only this: I'm young, alive, alone, my body consuming itself.
I briefly rest in the tall grasses of a river bank, under bare trees, then move along beneath clouds to live out my young days.
I'm Glad
In the roughness of Saturday night I'm glad to watch people outside laughing in the open air.
My heart also is made of air my eyes reflect the joy of the people and in my hair shines Saturday night.
Young man, I'm glad with my miserly Saturday night, I'm happy with people I am alive, I am happy with the air.
I am used to the evil of Saturday night.
Vertaald door Adeodato Piazza Nicolai
Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 2 november 1975)
De Britse schrijver Danny King werd geboren op 5 maart 1969 in Slough, Berkshire. Hij bezocht de Yateley School, maar verliet die toen hij zestien was zonder diploma. Daarna werkte hij een tijd lang in de bouw. In 1991 volgde hij een toelatingscursus voor Farnborough College of Technology, Daarna kon hij journalistiek studeren aan The London College of Printing. Tussen 1993 en 2002 werkte hij voor verschillende tijdschriften. In de late jaren tachtig werd hij een paar keer gearresteerd wegens inbraak en autodiefstal. Naar aanleiding van de veroordelingen hiervoor besloot hij naar eigen zeggen om weer te gaan studeren.
Uit: The Burglar Diaries
Fred sees red 'What?' says Ollie, shining the torch in my face for the umpteenth fucking time. 'Get the instructions.' 'What instructions?' 'For the video.'
Ollie swishes the torchlight around the room a couple of times as I struggle to disconnect the cables out the back of the machine, before bringing it back to rest in my face.
'Why?'
'Electric told me to get 'em while we was here.'
'Where are they?'
What a great question. Like I'd know any better than he would. Ollie's like that though, king of the stupid question. Ain't no question too pointless for him to ask. It's the same all the time, whenever we go anywhere together for the first time he becomes a real 'where's the bogs' or 'how much further is it' merchant. One time after I had a medical and I was telling him about it, he even asked me what blood type group he was. My standard answer to all of these questions, over the years, has invariably been 'How the fuck should I know?' You would have thought he'd got the message by now.
Aan de Merwede buiten Gorcum dwaalde op een dag van den winter een jongen over de uiterwaard. Het roode zonlicht scheen door den nevel op het water toen hij stilstond, verbaasd dat hij zoo dicht voor den oever was gekomen. Hij strekte de handen uit om te grijpen, de eend schoot weg en liep met slepende vlerk terug over de slib en het gras en hij struikelde, maar sprong op om het dier te achterhalen. Opeens zag hij het niet meer. En bukkend over plassen en brokken klei zocht hij den grond af tusschen den dijk en het water, tot hij gekwaak hoorde ver weg en den stapel rijshout ontwaarde bij de bocht van den dijk. Hij wist dat hij zoo ver niet gaan mocht, hij merkte ook dat het al avond werd. Terwijl hij ging dacht hij aan het roode gezicht van zijn vader en aan den stok, hij lette niet op de modder en hij vergat pas dat het een kwade Zaterdag zou zijn toen hij voor het rijshout stond. Lang was hij daar bezig aan den stapel, hooger dan hij reiken kon, roekeloos de takken uiteen rukkende zoodat zij rondom vielen, tot hij ten leste aan den kant van de glooiing in een spleet de vederen aanraakte, maar zij ontglipten hem weer. Toen hij rondkeek zag hij dat de schemerige mist zoo dik was geworden dat hij de rivier niet meer onderscheiden kon. Achter hem naar de stad ging de schim van den dijk uit zicht en anders was alles grauw. Hij keerde zich om, hij schrok en dook laag achter het hout.
Voor hem lag een lange plas, iets lichter dan de grond, en daarboven voor de schans op den dijk stond een gestalte, zonder beweging, een douaneman met een steek, de handen rustend op het geweer. Alleen het hoofd wendde soms van den kant van de rivier naar den stapel hout, soms naar achteren en soms naar den kant van Schelluinen. De jongen voelde zijn handen en voeten stijf van de kou. En hij hoorde geluiden, van water dat sijpelde of zoog, van een voet uit de modder, een takje dat kraakte.
Arthur van Schendel (5 maart 1874 11 september 1946)
De blik van een sperwer op een boomtak in de bosrand, Gronsveld.
Twee vrouwen liepen onder hem door. Ze waren te druk in gesprek om naar boven te kijken. De sperwer bleef zitten.
Ikzelf stond helemaal aan de andere kant van een bolle akker. Ik zag hem met mijn Leitz Trinovid 10x40B. Hij zag mij met het blote oog. Hij aarzelde geen seconde. Hij wipte op en vloog weg.
Dieren vinden het niet prettig om gezien te worden. Je wordt gezien, je wordt gegrepen, zo gaat het in de natuur maar al te vaak. En dan die ogen van een verrekijker, zo groot, zo hol en koud.
De blik van een steenuiltje in een knotwilg aan de dijk, Driel.
Het steenuiltje heeft zich in de nachtploeg laten indelen om overdag lekker in het zonnetje te kunnen zitten. Ogen dicht. Doet hij ze open, dan zie je het felst denkbare geel, een geel dat hem in combinatie met een suggestie van gefronste wenkbrauwen een strenge gelaatsuitdrakking geeft.
En hij ziet jou, je kijker.
Wat? Staat daar iemand naar mij te kijken? Ongeloof aan de ene, verontwaardiging aan de andere kant.
Zijn emoties spreken overigens niet alleen uit de ogen, hij toont ze ook, nogal overdreven, met geschokte bewegingen vankop en lijf. Acteren zonder misverstand, Ko van Dijk in zakformaat.
Saturday morning I was walking past Nora's house and she was standing outside building a fire in her oven. I stopped to say hello and we were talking and she said her grandchildren had brought home a library book that had my "Laguna Coyote" poem in it.
"We all enjoyed it so much, but I was telling the children the way my grandpa used to tell it is longer."
"Yes, that's the trouble with writing," I said, "You can't go on and on the way we do when we tell stories around here.
She went on. Without willing it, her feet carried her in a wide circle. Soon she began to recognise the houses; she had been in that street before. Somehow, this was distasteful to her; so, striking off at right angles, she walked straight before her for over a dozen blocks. By now, it was growing darker. The sun had set. The hands of a clock on the power-house of a cable line pointed to seven. No doubt, Minna had come long before this time, had found her mother gone, and had--just what had she done, just what COULD she do? Where was her daughter now? Walking the streets herself, no doubt. What was to become of Minna, pretty girl that she was, lost, houseless and friendless in the maze of these streets? Mrs. Hooven, roused from her lethargy, could not repress an exclamation of anguish. Here was misfortune indeed;here was calamity. She bestirred herself, and remembered the address of the boarding-house. She might inquire her way back thither. No doubt, by now the policeman would be gone home for the night. She looked about. She was in the district of modest residences, and a young man was coming toward her, carrying a new garden hose looped around his shoulder.
Frank Norris (5 maart 1870 25 oktober 1902)
De Italiaanse schrijver Ennio Flaiano werd op 5 maart 1910 in Pescara geboren. Hij bezocht internaten in Fermo, Chieti, Senigallia en Brescia en vanaf 1922 bezocht hij een gymnasium in Rome. Hij studeerde daarna architectuur, maar voltooide de studie niet. In 1939 begon hij te werken als journalist en criticus voor het weekblad Oggi. Tijdens WO II diende hij als soldaat. Zijn eerste draaiboek schreef hij voor de film Pastor Angelicus van Romolo Marcellini. Zijn enige roman Tempo di uccidere schreef hij in 1946. In 1989 werd deze nog door Giuliano Montaldo verfilmd. In 1949 werd hij redacteur bij Il Mondo en begon hij meer voor de film te schrijven, vooral voor Fellini (La dolce vita, 8 ½) Ook publiciceerde hij vervolgens verhalen en een komedie.
Uit: A Martian in Rome
October 12--Today a Martian descended in his spaceship upon Villa Borghese, in the racetrack lawn. So I will try to maintain, in writing these notes, the calm that I completely lost at the announcement of this incredible event, to repress the anxiety that immediately pushed me into the streets to mingle with the crowd. The entire suburban population poured into the city's center, blocking traffic completely. I must say that everyone's joy and curiosity is mixed with a hope that yesterday could have seemed absurd, and is instead growing more intense with every passing hour. The hope that "now everything will change." Rome immediately assumed the slovenly and homely appearance of grand occasions. There's something in the air that is reminiscent of July 25th, of 1943; the same people hugging; the same old commoner women that walk by heading towards imaginary barricades, shouting the praises of freedom; the same army reserve officers that wore their uniforms, convinced they would be able, in their getup, to make their way through the crowd and reach the riding track: which is instead guarded by police tanks and two regiments in fighting trim.
You already can't get through Piazza Fiume: the packed crowd, swaying, waits, sings, shouts, improvises dances. I saw the first drunks. The roofs of the buses (stuck in the streets like ships surprised by winter in a glacial sea) were swarming with young people and screaming children who were waving large dirty flags. The stores have lowered their rolling shutters. At times the blowing wind brings a distant burst of applause that reignites curiosity and causes disorientation, a greater and more cheerful confusion.
Ennio Flaiano (5 maart 1910 20 november 1972)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Fritz Usinger werd geboren op 5 maart 1895 in Friedberg, Hessen. Hij werkte eerst als docent, vanaf 1949 als zelfstandig schrijver. In 1946 ontving hij als tweede schrijver na de oorlog de Georg-Büchner-Preis. Hij publiceerde tien dichtbundels, de laatste, Der Stern Vergeblichkeit, in 1962. Ook schreef hij veertien essaybundels.
DIR ZUM GEDÄCHTNIS
Dies ist die Zeit, da ich nach allen Seiten
Die Boten meiner alten Liebe schicke,
Nur dich zu suchen und mir zuzuleiten,
Damit ich endlich wieder dich erblicke,
Die so entschwunden ist und nicht zu finden,
Einst mir ganz nah und jetzt in fernster Ferne.
Was mag dich ganz ins Unsichtbare binden,
So lautlos, wie auf einem andren Sterne?
Wie eine Sonne schick ich meine Strahlen
Welthin, dass nirgendwo ein Winkel bliebe,
Drin du nicht fühltest, wie zu vielen Malen
Ein Kuss dich anrührt dieser langen Liebe.
Und wenn auch niemals Antwort zu mir fände
Die Strahlen glänzen selbst in leere Welten.
Liebe ist so, dass nie ein Nein sie bände,
Auch wenn ihr keine Antwort-Worte gelten.
Dir zum Gedächtnis schenke ich mich immer
An Wolken, Winde, gar an fremde Sterne.
Den Himmeln leihe ich noch zarten Schimmer,
Erinnerung an dich, in fernste Ferne.
Und wenn dereinst am Ende aller Zeiten
Die Gräber klaffend Leib und Geist entlassen,
Am Jüngsten Tag, such ich durch Himmelsweiten,
Bis ich dich finde, deine Hand zu fassen.
Fritz Usinger (5 maart 1895 9 december 1982)
De Duitse dichter en schrijver Friedrich Schnack werd geboren op 5 maart 1888 in Rieneck, Unterfranken. Na een opleiding tot koopman werkye hij eerst bij een bank en een handelsfirma. Als soldaatv in WO I raakte hij in gevangenschap op het eiland Prinkipo. In 1923 werd hij feuilletonredacteur bij de Dresdner Neuesten Nachrichten en later bij de Neuen Badischen Landeszeitung in Mannheim. Vanaf 1926 was hij zelfstandig schrijver. Het meeste succes had hij als schrijver van verhalen en romans, zoals de trilogie Sebastian im Wald, 1926; Beatus und Sabine, 1927; Die Orgel des Himmels, 1927.
Die Linde
Unter deinem mächtigen Gestühle
Überfällt mich ahnungslose Kühle,
Strömt mich an des Sommers Atemstoß,
Und ich spüre aus der Blätter Wehen
Fremden Lebens heimliches Geschehen,
Deine Seele groß.
Wie sie sich verzweigt im Baume,
Aufwärts steigt und wirkt im Raume,
Überwindend ihren Erdengrund:
Wie sie schauert, klingt und leuchtet,
Lichtgesalbt und regenangefeuchtet,
Mit dem Himmel schloss sie ihren Bund.
Wölbig wohnen, wunderbare Haube,
Licht und Finsternis in deinem Laube,
Nacht und Tag.
Wenn die Abendsterne blinken,
Wenn die Morgensterne sinken,
Grüßt sie deines Herzens Schlag
Friedrich Schnack (5 maart 1888 6 maart 1977)
De Duitse schrijver en filosoof Moritz Carrière werd geboren op 5 maart 1817 in Griedel, hessen. Hij studeerde in Gießen, Göttingen en Berlijn, ging vervolgens enkele jaren op reis naar Italië en promoveerde daarna in Gießen in de filosofie. Vanaf 1854 was hij hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Akademie der Bildenden Künste in München.
Uit: Das Wesen und die Formen der Poesie
Ich singe wie der Vogel singt,
Der in den Zweigen wohnet,
Das Lied, das aus der Kehle dringt,
Ist Lohn, der reichlich lohnet.
In diesen Worten Goethe's ist es schon gesagt daß der Lyriker die eigene Innerlichkeit ausspricht, daß er in der Selbstbefreiung und dem Selbstgenuß des Gefühls seine Befriedigung findet. Wir bezeichnen die lyrische Poesie als die subjective; subjectiv aber nennen wir einmal das persönliche Seelenleben im Unterschied von der Außenwelt und den Dingen, dann aber auch dasjenige was nur einer bestimmten Individualität angehört, wie wenn wir im Unterschied von dem Allgemeingiltigen, durch sich selbst Einleuchtenden von einer subjectiven Wahrheit reden, die gerade nur für einen Einzelnen Ueberzeugungskraft hat und von dessen Gemüthsstimmung getragen wird. Allein indem dies ganz Persönliche, indem das Gefühlsleben in individueller Unmittelbarkeit ausgesprochen wird, erlangt es die Weihe der Kunst dadurch daß die hier angeschlagene Saite in allen Herzen mittönt, weil das allgemeine Wesen der Menschheit in seiner Tiefe berührt worden. So ist Mignons Lied von Italien der Sehnsuchtslaut dieses Kindes nach dem fernen schönen Vaterlande; aber es erklingt darin zugleich der geheimnißvolle Zug in die Ferne, das Heimweh der Seele [190] nach einem verlorenen Paradies, das in jedem Herzen schlummert.
Moritz Carrière (5 maart 1817 19 januari 1895) Akademie der Bildenden Künste, München, 19e eeuw (Geen portret beschikbaar)
Günther erzählte mir, dass Bolinas ein Fischerdorf war, das Anfang der Siebziger von Hippies übernommen wurde. Er selbst sei seit zehn Jahren hier, eigentlich Fahrlehrer aus Bochum, aber nach einem Lottogewinn aus der Deutschland AG ausgestiegen. Hier habe er Frieden gefunden, kein Massentourismus bringe die Gewalt und den Konsum aus der Außenwelt hierher. Alle Wegweiser, die die Straßenmeisterei auf der Landstraße aufstellte, verschwänden noch in der selben Nacht. Hastig fügte er hinzu, dass ich natürlich okay sei, weil kein Massentourist. Man lebe gut hier, immer gebe es etwas zu feiern und zu rauchen; ganz besonders heute, auf der Geburtstagsparty für den Summer of Love. Man könne auch im Saloon sitzen, der übrigens Zimmer vermiete, und Gün Tonics trinken, oder Gün Fiddich. Er lachte und bot an, mich zu massieren. Ich stand auf und bekam seine Visitenkarte: Günther, massage for the working class, Ocean View Boulevard, Bolinas. Ich ging.
Es war ein heißer Tag. Als ich zum ersten Mal mit den Füßen auf die Dorfstra-ße trat, merkte ich, wie weich und klebrig der Teer war. Eine Frau mit langen grauen Zöpfen kämpfte mit einem handbetriebenen Rasenmäher. Er blieb im viel zu hohen Gras stecken, aber sie versuchte es immer wieder mit einer Beharrlichkeit, die ich in einem Hippiedorf einer Wiese gegenüber nicht erwartet hätte. Auf dem Weg zum Strand wurde es immer hektischer: Schüsseln, Lebensmittel, Bierdosen und Colaflaschen wurden zum Strand getragen, ein großer Grill wurde angefeuert. Im Sand war eine Bühne aufgebaut und eine Band begann mit dem Soundcheck. Ich ging in den Saloon und mietete mir ein Zimmer.
Uit: De vliegeraar van Kabul (Vertaald door Miebeth van Horn)
'Mijn vader was een natuurkracht, een uit de kluiten gewassenexemplaar van de Pashtun, met een volle baard, een grilligebos bruine krullen die even tegendraads was als de man zelf,handen die eruitzagen alsof ze in staat waren een wilg uit degrond te rukken, en felle zwarte ogen die de duivel smekend omgenade op de knieën konden dwingen, zoals Rahim Khan altijdzei. Als hij met zijn geweldige lengte van 1.92 meter op een feestde kamer binnen stampte, trok hij alle ogen naar zich toe, alszonnebloemen die zich naar de zon wenden. Baba was zelfs als hij sliep niet te negeren. Ik stopte altijd plukjeswatten in mijn oren en trok de deken over mijn hoofd, ennog drong het geluid van Babas gesnurk dat veel weg had vanhet ronken van een vrachtwagenmotor door de muren heen.En mijn kamer was helemaal aan de andere kant van de hal.Hoe mijn moeder ooit kans heeft gezien in dezelfde kamer alshij te slapen is me een raadsel. Dat staat op de lange lijst dingendie ik mijn moeder had willen vragen als ik haar ooit had ontmoet.'
Khaled Hosseini (Kabul, 4 maart 1965)
De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Kleindienst werd geboren op 4 maart 1975 in Salzburg. Hij studeerde germanistiek, pedagogie en politicologie. Kleindienst schrijft gedichten, proza en drama.
elaborierte nähe
bilder allabendlich:
vergessen, unvergessen,
orgasmisch zentriert
bilder von tulkarem
verändert zu spät
wahr genommen
der ein, einschreibbare
wehlaut wiederholung
unterm strich
so zu sagen
es wäre
es sei
auch
diesmal
zu
wenig
minder: postkartengrüße
maledivische kadaver, angeschwemmt
in überragender nahaufnahmen-manier, nur jetzt,
nur jetzt: hieße es abschied nehmen
vom bild mit palmen im hintergrund,
vom geruch des balsamierenden kokosnussöls,
abstand zu nehmen von übermalungen
in der vielzahl eines toten, eines nur jetzt
ließe sich auch das maledivische nahe
entfernter betrachten
Robert Kleindienst (Salzburg, 4 maart 1975)
De Duitse schrijfster en vertaalster Annette Seemann werd geboren op 4 maart 1959 in Frankfurt am Main. Zij studeerde tot 1982 1982 in Frankfurt a. M. en Poitiers germanistiek en romanistiek. Haar vertalersloopbaan begon met drie theaterstukken van Carlo Gozzi. In 1998 publiceerde zij de roman Das falsche Kind. Sinds 2002 woont zij in Weimar, waar zij in 2003 voorzitster werd van de vriendenkring van de Gesellschaft Anna Amalia Bibliothek. Over de voormalige hertogin van Weimar Anna Amalia schreef zij ook een biografie.
Uit: Anna Amalia - Herzogin von Weimar
Anna Amalias Projekt, die Weimarer Bibliothek auch für bürgerliches Publikum, Schüler und Studenten inbegriffen, zu öffnen, hatte Vorläufer, etwa in ihrer Heimatstadt Wolfenbüttel, doch für den mitteldeutschen Raum war es einzigartig. Wenngleich die Bücher der Herzogin keineswegs große Kostbarkeiten darstellten, so ergänzten sie doch die vorhandenen Weimarer Buchschätze ideal. In Anna Amalias Regierungszeit und danach wurde dieser Bestand konsequent weiter ausgebaut. Es waren im wesentlichen Prägungen, die die Herzogin in dem kultur- und bildungsfreundlichen Elternhaus in Wolfenbüttel und Braunschweig empfing, die sie zu Käufen anregten. Die Kapitel dieses Buchs über die Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel und die mütterliche Privatbibliothek ebenso wie über die Weimarer Herzogliche Bibliothek und Anna Amalias private Büchersammlung führen dies näher aus.
Annette Seemann (Frankfurt am Main, 4 maart 1959)
De Duitse dichter, graficus, karikaturist en satiricus F. W. Bernstein (eig. Fritz Weigle) werd geboren op 4 maart 1938 in Göppingen. Samen met Robert Gernhardt, Eckhard Henscheid, F. K. Waechter, Chlodwig Poth, Bernd Eilert en Hans Traxler richtte hij de legendaire Neue Frankfurter Schule op, waarvan het satirische blad Titanic in 1979 de spreekbuis werd.
«Mon destin, c'est l'effort de chaque nuit vers moi-même, c'est le retour au cur, à pas lents, le long des villes asservies à la bureaucratie du mystère. Que m'importe d'être né, d'être mort, d'avoir cent ans de cheveux, des dispositions pour la marine marchande, un mètre d'esprit de contradiction et des femmes fidèles dans les lits des autres ? Que m'importe d'avoir ma place retenue d'avance sur ce monde que je connais pour l'avoir fait ? Je suis de ceux qui sèment le destin, qui ont découvert le vestiaire avant de se risquer en pleine vie. Je suis arrivé tout nu, sans tatouages cosmiques. Le doux géant qui me tracasse quand je me sens encore désossé par le sommeil, c'est l'Univers que je me suis créé, qui me tient chaud en rêve. Et si je meurs demain, ce sera d'une attaque de désobéissance. »
Léon-Paul Fargue (4 maart 1876 24 november 1947)
"It was Saturday night, the best and bingiest glad time of the week. Piled up passions were exploded on Saturday night and the effect of a week's monotonous graft in the factory was swilled out of your system in a burst of goodwill.
(,,,)
"You followed the motto of be drunk and be happy! Kept your craft arms around female waists and felt the beer going beneficially down the elastic capacity of your guts."
Uit:The Garden of the Finzi-Continis (Vertaald door Jamie McKendrick)
We walked up and down for perhaps twenty minutes, following the arc of the beach. The only jolly person of the company was a little girl of nine, daughter of the young couple in whose car I was riding. Thrilled by the same wind, the sea, the mad eddies of sand, Giannini gave her gay, expansive nature free rein. Though her mother tried to forbid it, she had taken off her shoes and stockings. She rushed towards the waves attacking the shore, and allowed her legs to get wet up to the knees. She seemed to be having the time of her life, in other words; and in fact, a little later, when we climbed back into the cars, I saw in her lively little cheeks, a passing shadow of frank regret.
After we had reached the Via Aurelia again, in five minutes' time we were in sight of the turnoff for Cerveteri. Since it had been decided that we were going straight back to Rome, I was sure we would go on. But instead, at this point, our car slowed down more than was necessary, and Giannina's father thrust his arm out of the window. He was signaling to the second car, about thirty yards behind us, his intention to turn left. He had changed his mind.
Giorgio Bassani (4 maart 1916 13 april 2000)
De Duits-sorbische dichter, schrijver en vertaler Kito Lorenc werd geboren op 4 maart 1938 in Schleife (Oost-Sachsen). Zie ook mijn blog van 4 maart 2007.
How strange it mustlook to an uninitiated observer: either you are loaned a typewritten manuscript for twenty-fourhours, or there could be a gathering of about twenty people in one room, all silently reading the one work, a sheet at a time; you read one page, pass it on, and wait for the next from your neighbor. The smoke filled room is in a silence broken only by the rustle of paper going hand to hand. Somewhere my work is being read just like this, and we both understand fully what that means. Soon, soon, we shall come up against that bloody-meat grinder, and the more we know about who set it in motion and why, the better our chances of standing fast and surrendering nothing: not our fledgling faith, nor our convictions, nor our future freedom. For surely our homeland will not be enslaved and paralyzed by fear for ever? Can emigration really be the only solution? At present it does seem to be the only way, or they'll wring our necks the moment we dare utter a peep. And we want to live oh, how we want to live! This system will last for centuries, is the gloomy prediction of our new friends... Never mind what people think: totalitarianism endures not through force of intellect, but by force of tanks.And there's no shortage of those!"
Irina Ratushinskaya (Odessa, 4 maart 1954)
De Poolse journalist, schrijver en dichter Ryszard Kapuściński werd geboren in Pinsk, Polen (thans Wit-Rusland), op 4 maart 1932. De familie Kapuściński wist na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een deportatiekonvooi van het Sovjet-Russische leger richting Siberië te ontvluchten en uit te wijken naar Lviv en vervolgens naar Warschau. Zijn vader sloot zich bij het verzet aan en de jonge Kapuściński kreeg in de hoofdstad met ontberingen zoals honger te maken. Na de oorlog studeerde hij geschiedenis en Poolse taal- en letterkunde aan de universiteit van Warschau. In 1949 maakte hij zijn debuut met gedichten in het blad Dzis i Jutro. Bij het jeugdblad Sztandar Mlodych deed hij zijn eerste schreden op het journalistieke pad; hij reisde ervoor door allerlei Aziatische landen waarbij hij onder meer India, China en omliggende landen aandeed. Kapuściński sloot zich in 1953 bij de Poolse communistische partij aan. Eind jaren vijftig maakte hij onder andere journalistieke reportages over Belgisch-Kongo. In Afrika maakte hij de dekolonisatie en de chaotische tijd daarna van nabij mee. Niet alleen zag hij 27 revoluties en staatsgrepen aan zich voorbijtrekken, ook werd hij viermaal onderworpen aan een ter dood veroordeling.Toen in 1981 Solidarność, de vrije vakbond van Walesa alsmede de journalistiek met een strenge aanpak van de Poolse communistische regering te maken kregen, besloot Kapuściński voor zijn lidmaatschap van de communistische partij te bedanken.
Uit: The Shadow of the Sun (Vertaald door Klara Glowczewska)
More than anything, one is struck by the light. Twilight everywhere. Brightness everywhere. Everywhere, the sun. Just yesterday, an autumnal London was drenched in rain. The airplane drenched in rain. A cold wind, darkness. But here, from the morning's earliest moments, the airport is ablaze with sunlight, all of us in sunlight.
In times past, when people wandered the world on foot, rode on horseback, or sailed in ships, the journey itself accustomed them to the change. Images of the earth passed ever so slowly before their eyes, the stage revolved in a barely perceptible way. The voyage lasted weeks, months. The traveler had time to grow used to another environment, a different landscape. The climate, too, changed gradually. Before the traveler arrived from a cool Europe to the burning Equator, he already had left behind the pleasant warmth of Las Palmas, the heat of Al-Mahara, and the hell of the Cape Verde Islands.
Today, nothing remains of these gradations. Air travel tears us violently out of snow and cold and hurls us that very same day into the blaze of the tropics. Suddenly, still rubbing our eyes, we find ourselves in a humid inferno. We immediately start to sweat. If we've come from Europe in the wintertime, we discard overcoats, peel off sweaters. It's the first gesture of initiation we, the people of the North, perform upon arrival in Africa.
Ryszard Kapuściński (4 maart 1932 - 23 januari 2007)
De Surinaamse dichter Bernardo Ashetu (Eig. Hendrik George van Ommeren) werd geboren in Kasabaholo op 4 maart 1929. Hij bracht zijn jeugd in Suriname door en een groot deel van zijn latere leven als scheepsmarconist in de Caraïbische wateren. Hij debuteerde in de reeks Antilliaanse Cahiers van De Bezige Bij met de omvangrijke bundel Yanacuna (1962), ingeleid door Cola Debrot, waarin behalve gedichten ook enkele korte poëtisch getoonzette prozastukjes staan, die mogelijk als prozagedicht zijn op te vatten.
Onkruid
Bespot mij niet
vandaag
nu 't mis is
met m'n kleurkrijt.
De tonen zijn
te zwak van
m'n mooie klarinet.
Bespot mij niet
vandaag
nu ik met de
spade omwoel m'n
tuin vol bitter onkruid.
Bernardo Ashetu (4 maart 1929- 3 augustus 1982)
De Franse dichter Jacques Dupin werd geboren in Privas, Ardèche, op 4 maart 1927. Hij behoort met André du Bouchet, Yves Bonnefoy en Philippe Jacottet tot een generatie Franse dichters die rond 1950 debuteerde. Vanaf 1967 zouden deze dichters samenwerken in het tijdschrift L'Éphémère, waaraan ook Paul Celan, die La nuit grandissante van Dupin vertaalde in het Duits, korte tijd meewerkte.Al in 1950 was Dupin redactiesecretaris van het tijdschrift Cahiers d'Art waar hij het métier van (kunst)uitgever leerde en zich verdiepte in het modernisme. Hij bezocht Brancusi, Picasso, Laurens en Léger, en werd een vertrouweling van Lam, Hélion, Nicolas de Staël en Francis Bacon. In 1954 ontmoette hij Juan Miró, het begin van een hechte vriendschap, en bezocht hij voor het eerst het atelier van Giacometti. Hij was jarenlang artistiek directeur van de legendarische galerie Maeght te Parijs, en later van Galerie Lelong. Door deze professionele bezigheden en zijn persoonlijke contacten met kunstenaars kwam het dat zijn eigen poëzie geïllustreerd werd door kunstenaars als Masson, Giacometti, Miró, Tapiès, Alechinsky
Le prisonnier
Terre mal étreinte, terre aride,
Je partage avec toi l'eau glacée de la jarre,
L'air de la grille et le grabat.
Seul le chant insurgé
S'alourdit encore de tes gerbes,
Le chant qui est à soi-même sa faux.
Par une brèche dans le mur,
La rosée d'une seule branche
Nous rendra tout l'espace vivant,
Etoiles,
Si vous tirez à l'autre bout.
L'initiale
Poussière fine et sèche dans le vent,
Je t'appelle, je t'appartiens.
Poussière, trait pour trait,
Que ton visage soit le mien,
Inscrutable dans le vent.
Jacques Dupin (Privas, 4 maart 1927)
De Amerikaanse schrijver Thomas S. Stribling werd geboren op 4 maart 1881 in Clifton, Tennessee. Nadat hij gestopt was met zijn werk als docent en als advocaat begon hij avonturenverhalen te schrijven voor populaire magazines. Zijn belangrijkste werk als serieuze schrijver ontstond tussen 1921 en 1938. Hij had succes met zijn eerste roman Birthright (1921).In der jaren dertig schreef hij de trilogie bestaande uit The Forge (1931), The Store (1932), en Unfinished Cathedral (1934). Voor The Store ontving hij in 1933 de Pulitzer Prijs.
Uit: Laughing Stock
There was a girl in Clifton to whom I had been reading THE FORGE chapter by chapter. When I finished the last installment, we sat thinking about the story, and she asked me what I was going to do next. I said that I didn't know; I was very tired, I didn't want to stay in Clifton, and there was nowhere I wanted to go. She suggested that I would feel all right pretty soon and start my next novel. I said, "Let's get married and go on a wedding tour." She said that she didn't want to interfere with my work. I told her that I didn't think she would. Then she talked on, and I discovered that that wasn't her real point at all; her real point was that she didn't want me to interfere with her work; she was a public-school music supervisor and was very much enraptured with orchestras and large choruses.
We talked the matter over for some time. If we were married, we were to live down in South Florida where she had her position. I didn't know whether or not I could write seriously down in South Florida. We pondered the matter for several days, and, finally, we drove over to Corinth, Mississippi, and were married by the county court clerk.
We arrived in Corinth late in the afternoon, and as we drove up to the courthouse, neither of us knew whether the clerk would be in at that hour. We were both dubious as to whether we really wanted the clerk to be in his office.
Wenige Schritte vom Eingangstor des Vatikans entfernt, in der Via di Porta Angelica, neben einer lauthals ihre frischen grünen Feigen anbietenden Römerin - "Fichi freschi! vuole! fichi freschi! dai!" - hielt ein kahlgeschorener 50jähriger Mann, der ein weißes Leibchen mit dem Aufdruck "Mafia. Made in Italy" trug, einen an einem Stab aufgesteckten kleinen Plastiknegerkopf in die Höhe und zeigte ihn, immer wieder ein paar Schritte vor- und zurücklaufend, vorbeigehenden, neugierig stehenbleibenden, erschrocken oder amüsiert zurückweichenden Pilgern. Über seinem Hosenschlitz hing an einer feingliedrigen Kette ein rosaroter, großer Kunststoffschnuller, den er immer wieder in den Mund nahm, um grimassenschneidend daran zu lutschen, kauen oder saugen. Den Stock zwischen die Oberschenkel schiebend und mit dem aufgesteckten Negerkopf an seinen Hoden reibend, kreischte er in weinerlichem Tonfall: "Mamma! Mamma!" Mehrere neugierig aus einem im Schritttempo vorbeifahrenden Reisebus herausstarrende japanische Touristen klatschten in die Hände, andere hoben ihre Fujicas. Ihm gegenüber saß mit gefalteten Händen auf einem Zeitungsblatt des Osservatore Romano ein Mann ohne Unterkörper, ein menschlicher Torso mit schulterlangen, rötlich schimmernden Haaren, der nickend seine Hand ausstreckte, wenn ihm ein mitleidiger Passant einen Geldschein oder eine Münze reichte. Hinter seinem Rücken klebte an der Vatikanmauer ein Plakat, auf dem ein maskiert auf einem elektrischen Stuhl sitzendes Kind abgebildet war. Unter den festgebundenen Beinen des Kindes stand mit großen schwarzen Lettern: "150 mila prigionieri politici torturati in Iran." Als ein Mädchen mit schulterlangen Haaren vorbeiging, griff der unterkörperamputierte langhaarige Mann nach ihrer Hand, küßte die in der Sommerhitze hervorstehenden Adern ihres Handrückens, streichelte ihr langes blondes Haar und murmelte mit leuchtenden Augen: "Was für ein schönes Haar!"
De grote roergangers van deze tijd, alle rimpels met zich dragend van de levenszee, vrezen geen verzet van de domoren van het verstand: ´wie denkt, denkt vroeg of laat wel met ons mee´.
Maar wie met onvervalste wijsheid van een ongeschoolde en van droom en drift doortrilde hand de hemel aansnijdt om zijn naam te kerven in de regenbogen - die beschouwt de gangster aan het roer als vijand.
Zelfportret
Stralend-witte vader, in een snorrende wolk hommels op de aarde neergedaald.
Lieve moeder in het groen gelegen, brandende van boterbloemen; bunkers.
Zing ik als de kindren zongen, bommen, bommen, goede bommen, op de aarde neergedaald.
Hans Verhagen (Vlissingen, 3 maart 1939)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Kola Boof werd (naar eigen zeggen) geboren als Naima Bint Harith op 3 maart 1972 in Omdurman, Soedan. In 1980 moest ze toekijken hoe haar beide ouders werden vermoord. Haar Egyptische oma vond haar te zwart en stond haar af voor adoptie. Ook met haar Londense pleegouders klikte het niet, zodat ze opgroeide in een zwarte Amerikaanse familie. In de jaren negentig keerde Kola terug naar Afrika, waar ze hoopte een filmster te worden. Zo kwam ze in 1996 in een Marokkaans restaurant in contact met ene Osama bin Laden. ,,Ik zat te eten met een Senegalese voetballer. De lijfwachten van Bin Laden stuurden mijn vriend wandelen en sleepten me weg. Diezelfde avond werd ik door Bin Laden verkracht met een zak over mijn hoofd.'' Na vier maanden was Osama haar beu en kon zij vluchten. Kola begon boeken te schrijven. Daarin komt ze op voor de rechten van vrouwen en homo's en veroordeelt ze de slavernij van zwarten in haar geboorteland. Het leverde haar doodsbedreigingen van de Soedanese overheid op en een fatwa van de islam.
Uit: Diary of a Lost Girl
My life, literally, became locked away from me and only Osama possessed the key. He installed me in one of the most beautiful and prestigious getaways in all of North Africa--the famed La Maison Arabe of Medina--the breathtaking walled city of the ancient ruins of Marrakech. Its actually a Moorish estate (a bed and breakfast back then) hidden at the end of a secret road that leads into the central abdomen of the Medinas fortess. I cannot describe it to you other than to say that I have never lived anywhere more heartstoppingly grand and that one must see it to believe it (*Boof does go on to describe it in much detail later on). It is guaranteed to take your breath away.
On moving in, I was told that Winston Churchill had once occupied the room that I was to live in and that other people like Princess Diana, Mick Jagger, Anwar Sadat and Denmarks Queen Ingrid had either dined or slept on the premises or both.
Osama and I lived there at the same time that Prince Fabrizio Ruspoli was renovating and upgrading the place into the more Hotel-like property that it has become today. I think his partner was a man named Philippe Kluzelle and I remember them to be completely wonderful, friendly people--totally welcoming and a teensy bit curious about who I was, because I had arrived without Osama and lived there quite a few days by myself (a kitchen worker thought that I must be Whoopi Goldberg, while another said Naomi Campbell). Still, no one asked me any questions--and when Osama finally arrived, no one asked him any embarrassing questions either.
Kola Boof (Omdurman, 3 maart 1972)
De Amerikaanse dichter, schrijver en criticus Clifton Mark Snider werd geboren op 3 maart 1947 in Duluth, Minnesota. Hij behaalde zijn Ph.D. in Engelse literatuur in 1974 aan de University of New Mexico. Snider's dissertatie was een Jungiaanse analyse van Swinburne's Tristram of Lyonesse en sindsdien publiceerde hij artikelen over Victoriaanse literatuur en schrijvers als W. H. Auden, Emily Dickinson, Edward Lear, Carson McCullers, Algernon Charles Swinburne, Oscar Wilde, en Virginia Woolf. Als specialist in Wilde gaf hij colleges aan de California State University, Long Beach. Daarnaast is Snider een vredesactivist die verantwoordelijk is voor de website Poets Against the War (tegen Irak)
A Winter's Inspiration
Snow is like love
It covers over everything
Snow is like life
It's here today and gone tomorrow
Snow is like God's grace
Everyone can enjoy it
Snow is like an old friend
It smoothes out all the rough edges
Snow is like a good girlfriend
Fun an beautiful at the same time
Snow is like trust
It takes time to build it up
Snow is like childhood
It's over entirely too soon!
Clifton Snider (Duluth, 3 maart 1947)
De Duitse schrijver Manfred Flügge werd geboren op 3 maart 1946 in Kolding, Denemarken. Hij stamt uit een Oostpruisische vluchtelingenfamilie. Zijn jeugd bracht hij door in het Ruhrgebied. Van 1965 tot 1964 studeerde hij romanistiek en geschiedenis in Münste en Lille`. Hij werkte o.a. als docent aan de Freie Universität Berlin. Sinds 1990 is hij zelfstandig schrijver. Zijn werk bestaat uit romans, verhalen, theaterstukken, hoorspelen, kritieken en biografieën. Daarnaast vertaalt hij uit het Frans.
Uit:Ich erinnere mich an Berlin
"Nun ist er perdu, der schöne Blick von der Cafeteria der Staatsbibliothek in der Potsdamer Straße. Man konnte wunderbar das letzte Stück der Allee aus Vorkriegszeit entlang blicken bis zum Weinhaus Huth, das an einer Dachseite einen kleinen griechischen Rundtempel zu tragen schien, bis zum kantigen Hochhaus des Hotels Bellevue, und über Brachen voller Sträucher und Gerümpel bis zur Mauer darüber hinaus. Doppelstöckige Busse der Stadtrundfahrt fuhren im Schritt-Tempo an der Mauer entlang. Man sah nach Ostberlin hinein, sah Baukräne mit geknickten Hälsen wie Marabus und den Fernsehturm mit seinem Kropf. Jenseits der Mauer ahnte man die historischen Gebäude der Innenstadt. An einer Dachkante im Vordergrund erkannte man den Schriftzug'Staatsverlag der DDR'. Aber nun schiebt sich die freche, schmale Spitze des neuen Musical-Hauses vor diese Augenschneise in Richtung Mitte. Das Weinhaus Huth ist in neuer Hausnachbarschaft untergegangen, aber die Alleebäume der alten Potsdamer Straße hat man leben lassen. Nichts gegen Baustellen. Baustellen sind aufregende Schaustellen, besonders wenn sie so gigantisch sind wie in Berlin nach der Wende.
Auch Baukräne, Baugruben, Baugeräte haben ihre Romantik, ihren Pathos. Spielplätze und Spielgeräte solchen Formats wünscht sich wohl jeder. Tunnel graben, Flussläufe verändern, unter Wasser betonieren, auf künstlichen Seen mit Schwimmkränen umhertuckern - das Kind im Ingenieur kommt auf seine Kosten.
Unsere Jugend hat keine Ideale, keine Ziele mehr. Sie verliert sich in Kriminalität, Sekten oder Süchten. Sie wird zermalmt zwischen Ausländern, die sich in unserem Land breit machen und wie Parasiten auf unsere Kosten leben!" Opas Stimme wird lauter. "Wir können nicht länger zusehen, wie unsere jungen Leute verkommen. Wir müssen handeln!" "Bravo!", ruft eine heisere Altmännerstimme. "Und wir stehen nicht mehr allein", fährt Opa fort. "Überall beginnen sich gute Geister zu regen, die mahnend dazu aufrufen: ,Sei stolz darauf, ein Deutscher zu sein! Tu deine Pflicht: Säubere deine Weltanschauung von undeutschen Gedanken! Säubere dein Vaterland von undeutschem Blut!"