Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
30-05-2010
Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Randolph Bourne
I doubt not God is good, well-meaning, kind, And did He stoop to quibble could tell why The little buried mole continues blind, Why flesh that mirrors Him must some day die, Make plain the reason tortured Tantalus Is baited by the fickle fruit, declare If merely brute caprice dooms Sisyphus To struggle up a never-ending stair.
Inscrutable His ways are, and immune To catechism by a mind too strewn With petty cares to slightly understand What awful brain compels His awful hand. Yet do I marvel at this curious thing: To make a poet black, and bid him sing!
Countee Cullen (30 mei 1903 9 januari 1946)
De Amerikaanse schrijver en essayist Randolph Bourne werd geboren op 30 mei 1886 in Bloomfield, New Jersey. Hij studeerde aan de Columbia University. Tijdens WO I stonden twee groepen van progressieve intellectuelen tegenover elkaar. De twee facties die ontstonden waren de pro-oorlog factie, geleid door de educatieve theoreticus John Dewey en de anti-oorlogsbeweging factie, waarvan zowel Bourne en andere beroemde progressieven als Jane Addams deel uitmaakten. Bourne was een leerling van Dewey in Columbia, maar hij was het oneens met het idee Dewey's van het gebruik van de oorlog als een instrument om de democratie te verspreiden. Hij vond dat Dewey zijn democratische idealen verraden had door zich uitsluitend te richten op de facade van een democratische regering in plaats van op de ideeën achter de democratie, waarvan Dewey ooit beweerd had die te respecteren. Bourne werd sterk beïnvloed door Horace Kallens essay "Democracy Versus the Melting-Pot,"uit 1915 en voerde, net als Kallen, dat Amerikanisme niet geassocieerd mocht worden met Anglo-Saxisme. In zijn artikel uit 1916 "Trans-National America,"voerdeBourne aangevoerd aan dat de VS allochtone culturen moest verwelkomen in een "kosmopolitisch Amerika, " in plaats van gedwongen te assimileren aan de anglofiele cultuur.
Uit: The State
To most Americans of the classes which consider themselves significant the war brought a sense of the sanctity of the State which, if they had had time to think about it, would have seemed a sudden and surprising alteration in their habits of thought. In times of peace, we usually ignore the State in favour of partisan political controversies, or personal struggles for office, or the pursuit of party policies. It is the Government rather than the State with which the politically minded are concerned. The State is reduced to a shadowy emblem which comes to consciousness only on occasions of patriotic holiday.
Government is obviously composed of common and unsanctified men, and is thus a legitimate object of criticism and even contempt. If your own party is in power, things may be assumed to be moving safely enough; but if the opposition is in, then clearly all safety and honor have fled the State. Yet you do not put it to yourself in quite that way. What you think is only that there are rascals to be turned out of a very practical machinery of offices and functions which you take for granted. When we say that Americans are lawless, we usually mean that they are less conscious than other peoples of the august majesty of the institution of the State as it stands behind the objective government of men and laws which we see.
Alfred Austin, Emmanuel Hiel, Henri François Rikken
De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Alfred Austin was de zoon van een koopman in Leeds. Zijn moeder was een zuster van ingenieur en parlementslid Joseph Locke. Hij werd opgeleid aan Stonyhurst College in Clitheroe, Lancashire, en aan de Universiteit van Londen, waar hij in 1853 afstudeerde. In 1857 werd hij advocaat, maar besloot zich na korte tijd volledig te richten op het schrijven. Austen schreef in het mede door hem opgerichte blad National Review en in The Standard. Na de dood van Tennyson werd geen van de toen actieve dichters geschikt bevonden voor het ambt van Poet Laureate, dat daarop vier jaar lang onvervuld bleef. Austin aanvaardde de functie in 1896, na een weigering van William Morris.
Is het waken, is hert dromen Heimlijk zuchten, vurig minnen, Dwaas de driftenstrijd des levens Alle stond te herbeginnen? Bang te blikken als een weekling Naar de wenken heurer ogen, Of te dwalen, droef te peinzen: Word, ach, word ik niet bedrogen? Is het waken, is het dromen, In de roes der vlammenkussen, t Manlijk handlen, t krachtig denken Neer te drukken, uit te blussen? Bij het golven van haar boezem Als een jongling teer te smachten, Die, voor de eerste maal des levens, Voelt der driften toverkrachten?
t Is geen waken, of geen dromen, Ook geen lijden of geen strijden; Maar een laf, nietswaardig trachten Naar verjongen, naar verblijden! Koele schaduw moest ik zoeken, Waar het koortsig vuur des harten Laafnis vond en tevens voedsel Ter genezing warer smarten.
In het jaar 1832, den tijd waarin ons verhaal een aanvang neemt, was de Combé nog slechts schaars bewoond en tengevolge van de moerassen en de slechte loozing der gronden daarenboven zeer ongezond.
Combé was de naam van een neger, de eerste, die deze buitengronden bewoonde en naar wien men toen iederen tuin en iedere buitenwoning Combé noemde.
Eerst sedert 1799 werd Combé, ook wel de voorstad Zeelandia genoemd, bebouwd; ofschoon reeds in 1780 door gouverneur Wichers, om den voortdurenden aanwas der bevolking tegemoet te komen, de grond voor deze voorstad of buitenwijk gelegd was.
De Oostersche Brug overgaande, benoorden het fort Zeelandia, vond men rechts het nu nog bestaande, doch als koeliedepôt gebruikte magazijn van levensmiddelen, links de smederij en andere werkplaatsen van het garnizoen. Een weinig verder ter linkerzijde was een zeer lange slavenloods voor de, bij de bevolking onder den naam van soestè-ningre bekende slaven, die voor de reinheid en het onderhoud der straten gebruikt werden. Deze benaming was waarschijnlijk een verbastering van Sociëteits-negers, die bij de opheffing der Geoctroyeerde-Sociëteit in 1795 en later, na de afschaffing van den slavenhandel op 1 Jan. 1808, ter sluik ingevoerde en den lande vervallen slaven waren en toen in een staat, die het midden hield tusschen vrijheid en slavernij, openbaren arbeid moesten verrichten. Slechts hier en daar stond langs de elkander rechthoekig snijdende straten, tusschen het geboomte en het wied verscholen, een huisje, dat een vrijgegevene of ook wel een der samenleving ontvluchte melaatsche tot woonplaats verstrekte.
De in het wild groeiende boomen en struiken op de onbebouwde gronden en erven, door moerassen en poelen van elkander gescheiden, boden op hun hooge kruinen of tusschen het dicht gebladerte den vogelen, slangen en allerlei ongedierte een ongestoorde, veilige schuilplaats. Halverwege de tweede dwarsstraat was een ruime, doch nimmer bezochte marktplaats, waarop een groote, overdekte put in wied en onkruid verscholen lag.
Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Félix Arnaudin, Robert Prutz, Jan Geerts, David van Reybrouck, Pita Amor, Eddy Bruma
De Russische schrijver en anarchist Michail Alexandrowitsj Bakoenin werd geboren in Prjamuchino op 30 mei 1814. Op zijn veertiende vertrok hij naar Sint-Petersburg waar hij een militaire opleiding volgde bij de Universiteit van de Artillerie. Na zijn opleiding ging hij werken in de Keizerlijke Garde, maar in 1835 diende hij zijn ontslag in, omdat hij zich niet kon verenigen met het despotisme tegen de Polen dat hij moest aanschouwen. Vervolgens werkte Bakoenin in Moskou en Sint-Petersburg aan vertalingen van werken van auteurs als Fichte en Georg Hegel. In 1842 vertrok hij naar Duitsland om Hegel te bestuderen. Hier kwam hij in aanraking met Duitse socialisten, en reisde hij naar Parijs waar hij Pierre-Joseph Proudhon en George Sand ontmoette. Hij nam deel aan de opstand in Dresden (1849) wat zorgde voor een arrestatie en een terdoodveroordeling. Deze werd echter omgezet in levenslange opsluiting; Bakoenin werd uitgeleverd aan Rusland en naar Siberië gestuurd. In 1861 wist Bakoenin te ontsnappen en via Japan en de Verenigde Staten West-Europa te bereiken. Bakoenin was een anarchist die regerende machten in alle hoedanigheden verwierp: van God tot aan menselijke autoriteit, zoals de staat. Tevens was hij voor gelijkwaardigheid, waarmee hij het idee van een bevoorrechtte klasse afwees.
Uit: God and the State
Who is right, the idealists or the materialists? The question, once stated in this way, hesitation becomes impossible. Undoubtedly the idealists are wrong and the materialists right. Yes, facts are before ideas; yes, the ideal, as Proudhon said, is but a flower, whose root lies in the material conditions of existence. Yes, the whole history of humanity, intellectual and moral, political and social, is but a reflection of its economic history.
All branches of modem science, of true and disinterested science, concur in proclaiming this grand truth, fundamental and decisive: The social world, properly speaking, the human world - in short, humanity - is nothing other than the last and supreme development - at least on our planet and as far as we know - the highest manifestation of animality. But as every development necessarily implies a negation, that of its base or point of departure, humanity is at the same time and essentially the deliberate and gradual negation of the animal element in man; and it is precisely this negation, as rational as it is natural, and rational only because natural - at once historical and logical, as inevitable as the development and realization of all the natural laws in the world - that constitutes and creates the ideal, the world of intellectual and moral convictions, ideas.
Yes, our first ancestors, our Adams and our Eves, were, if not gorillas, very near relatives of gorillas, omnivorous, intelligent and ferocious beasts, endowed in a higher degree than the animals of another species with two precious faculties - the power to think and the desire to rebel.
Beim ersten Walzer, da sahen wir uns: "Ich kenne dich, reizende Dame" Sie neigte das Haupt und sprach verschämt: Längst steht ja im ´Kürschner´ mein Name."
Die Polka gab uns Gelegenheit Zur literarischen Enquete. Sie sprach: "Sie wache im Ibsen auf Und ginge mit Nietsche zu Bette."
Beim Schottisch dann: "Trotz Mann un dKind fühle nimmer sie sich gebunden, Denn ihre Rente sei hoch und fest." Da hatten wir schnell uns gefunden.
Und als der zweite Walzer enklang Hörte sie seufzend mein Werben: "Auf ewig, Liebster, bin ich nun dein, Und in Schönheit laß uns einst sterben."
Kaum schwur ich´s beim Mumm, da folgte schon Dem Freudenrausch lähmende Stille... Warum verlorst du den falschen Zopf, O Weib, schon bei der Quadrille!
Georg Schaumberg (30 mei 1855 2 maart 1931)
Leden van de Gesellschaft für modernes Leben: vlnr: Otto Julius Bierbaum, Georg Schaumberg, Oskar Panizza (rond 1893).
De Franse dichter, schrijver en fotograaf Félix Arnaudin werd geboren op 30 mei 1844 in Labouheyre in het departement Les Landes. Hij was de eerste die de Haute-Lande en de oorspronkelijke bewoners ervan onder de aandacht bracht. Arnaudin was zowel taalkundige, folklorist, historicus, antropoloog, fotograaf en schrijver. Zijn werk richtte zich op het verzamelen van verhalen en liedjes in de Gascogne, op de fotografie van landschappen, bewoners, herders en boeren. Zijn geboortehuis is nu in plaats van lopende fototentoonstellingen door de gemeente Labouheyre.
Uit: Chants populaires de la Grande Lande
« Que de choses aimées dont chaque jour emporte un lambeau ou qui ont déjà disparu et ne sont plus quun souvenir ! La lande elle-même, par-dessus tout, où flottait, lointaine, à demi éteinte, dautant plus grande dans son silence, la lente complainte du pâtre ou du bouvier perdus au vague de lespace, et aussi, tant douce à ouïr au voisinage des parcs taciturnes, la fraîche cantilène des coupeuses de bruyère, vibrant dans la torpeur de ses pâles vesprées darrière-saison ; la lande infinie abandonnée sans partage à la vie pastorale, et endormie -à jamais, semblait-il, mais des temps nouveaux sont venus brutalement briser le charme- dans son vieux rêve dimmensité et de solitude... Maintenant, la lande nexiste plus. Au désert magnifique, enchantement des aïeux, déroulant sous le désert du ciel sa nudité des premiers âges, à létendue plane, sans limites, où loeil avait le perpétuel éblouissement du vide, où lâme, élargie, enivrée, tantôt débordait de joies neuves et enfantines, tantôt sabîmait dans dineffables et si chères tristesses, a succédé la forêt, -la forêt industrielle ! avec toutes ses laideurs (...), dont létouffant rideau, partout étendu où régnait tant de sereine et radieuse clarté, borne implacablement la vue, hébète la pensée, en abolit tout essor ».
Gesetz der Liebe Wenn du dein Herz der Liebe willst ergeben, So acht' auf Eins: daß es sich völlig giebt Und ungetheilt; es lebt nur, wer da liebt, Drum klingt so ähnlich lieben auch und leben.
Drum wenn du liebst, so habe nichts daneben, Woran dein Herz noch hängt; die Welt zerstiebt Der Seele, die sich innigst weiß geliebt, Und welche selbst in Liebe will verschweben.
Wer aber unter des Geliebten Küssen Noch ängstlich seitwärts nach den Leuten schielt, Was sie wol meinen, denken, sagen müssen,
Der ist, wie fromm er sich auch sonst verhielt, Rebell zuwider göttlichen Beschlüssen, Und eitel Täuschung ist, was er erzielt
Robert Prutz (30 mei 1816 21 juni 1872)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Geerts is schrijfdocent en dichter. Hij publiceerde verscheidene gedichten in diverse tijdschriften, tot hij in 2004 bij Uitgeverij P debuteerde met de bundel Tijdverdriet en andere seizoenen. In 2005 volgde Een volle maan met onze handen ernaast.
Een vogel
Een vogel is een vis die niet kan vliegen.
Een vogel is een vis die niet zonder water kan en op het droge snakt naar lucht.
Een vogel is een vis die hoog moet omdat hij lijdt aan dieptezucht.
Een vogel moet landloos balanceren op de horizon tussen verlangen en vlucht.
Een vogel is een vis die tegen de hemel kleeft, een beest dat zijn lot lipleest.
De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.
De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Hij groeide op in Suriname en in Nederland. Hij werkte korte tijd op een advocatenkantoor alvorens zich fulltime aan het schrijven te wijden. Hij woont met zijn partner in Sint-Martens-Latem in België.
Onder zijn eigen naam publiceerde hij romans bij Querido, De Arbeiderspers, De Prom en De Bezige Bij. Onder het pseudoniem Emmanuel Lipp publiceerde hij Chinchilla Song bij De Geus.
Elke vrijdag verschijnt reeds vele jaren een column van zijn hand in de Vlaamse krant De Standaard.
Uit: Snobisme voor beginners
Ik koop oorpropjes. Om de geluiden buiten te houden. Het iets te vervangen door niets. Het niets in mijn hoofd dat alles kan zijn. Er zijn bolletjes, rolletjes en inbrenghulzen. Ik heb ze allemaal geprobeerd. Bilsom 303-oorpropjes vind ik de beste. Ik koop ze in een wapenwinkel. Jagers gebruiken ze. Criminelen ook. Ik koop er honderd tegelijk. Kneedbare oorpropjes op basis van zacht polyurethaan schuimstof. Huidvriendelijk en vuilafstotend. Ideale bescherming bij werkzaamheden die permanente gehoorbescherming vereisen. Leven in deze wereld. Ze verlagen het geluid met 33 decibel. Ik heb ontdekt dat het fijn is om niets te horen. Je van de buitenwereld afsluiten. Andere zintuigen ontwikkelen zich. Je voelt het bloed in je hoofd ruisen. Ik wil eindelijk thuiskomen. Een lege ruimte van zwart fluweel. Het is heel bijzonder tegen iemand aan te liggen die ook oorpropjes draagt. Het is alsof je dan nog dichter bij elkaar bent. Het meest multimediaal is nog altijd de mens die het vermogen heeft zich te herinneren, te fantaseren, combineren, zich dingen voor de geest te halen. Als ik de oorpropjes uitdoe kom ik terug in de wereld. Ik kan haar nog scherper waarnemen. De wereld waarin ik een mens ben tussen de mensen. Waar ik kan voelen hoe een ander zich voelt en daar verantwoordelijkheid voor draag. Ik heb het denk ik over liefde.
It is now more than forty years since Ingrid Jonker died, yet, through her poetry, there may be more people to whom she is a living presence than she was during her short lifetime. In other respects she may be more remote than ever. She was drowned in the night of 19 July, 1965 when she walked into the fiercely cold Atlantic Ocean at Three Anchor Bay in Cape Town, and moved straight into myth. The myth of the maligned, rejected, abused, misunderstood nymph of sea and sun who had foretold her death in her poetry since shed been a teenager, finally canonised when Nelson Mandela read her poem The Child at his inauguration in parliament in May 1994. How little could we, could anybody, have expected this life after death in that dark time when she opted out of the world?
Until recently, I have chosen not to be drawn into discussions or evocations of her life, notably in documentary films, some unforgivably bad. But precisely because of these I have begun to believe that perhaps I owe it to her at last to unfold, without drama or melodrama, some of the things I have kept to myself. Not the icon but the person. The woman I loved. And who nearly drove me mad. In some respects, it should be done to set the record straight; in others, simply to remember. To hold on.
There is a photo of that sad, obscene funeral, four days after her death, with family massed in a dour black bank on one side of the grave and windswept friends on the other. Her long-time lover Jack Cope tried to jump into the grave like a latter-day Laertes, and everything threatened to implode in low drama. What strikes me when I look at it today, is the realisation that almost everyone in that photo, in fact, everyone involved with Ingrid in one way or another, is now dead. Her father, the arrogant loser, followed her to the grave within a few months. Jack, who knew, as I did, the agony of being with her and constantly losing her, and who faced, long before I had to, the dread of growing old, is dead. Uys Krige, the perennial golden boy of South African letters and the one who averted the most vulgar of explosions on the day of the funeral, is dead too unbelievable as it still seems to all of us who have heard him reciting poetry or talking non-stop in five languages. Jan Rabie, beachcomber and romantic, the first modern writer of Afrikaans fiction, is dead.
The consulting-rooms of Dr Orion Hood, the eminent criminologist and specialist in certain moral disorders, lay along the sea-front at Scarborough, in a series of very large and well-lighted french windows, which showed the North Sea like one endless outer wall of blue-green marble. In such a place the sea had something of the monotony of a blue-green dado: for the chambers themselves were ruled throughout by a terrible tidiness not unlike the terrible tidiness of the sea. It must not be supposed that Dr Hood's apartments excluded luxury, or even poetry. These things were there, in their place; but one felt that they were never allowed out of their place. Luxury was there: there stood upon a special table eight or ten boxes of the best cigars; but they were built upon a plan so that the strongest were always nearest the wall and the mildest nearest the window. A tantalum containing three kinds of spirit, all of a liqueur excellence, stood always on this table of luxury; but the fanciful have asserted that the whisky, brandy, and rum seemed always to stand at the same level. Poetry was there: the left-hand corner of the room was lined with as complete a set of English classics as the right hand could show of English and foreign physiologists. But if one took a volume of Chaucer or Shelley from that rank, its absence irritated the mind like a gap in a man's front teeth. One could not say the books were never read; probably they were, but there was a sense of their being chained to their places, like the Bibles in the old churches. Dr Hood treated his private book-shelf as if it were a public library. And if this strict scientific intangibility steeped even the shelves laden with lyrics and ballads and the tables laden with drink and tobacco, it goes without saying that yet more of such heathen holiness protected the other shelves that held the specialist's library, and the other tables that sustained the frail and even fairylike instruments of chemistry or mechanics.
Dr Hood paced the length of his string of apartments, bounded-- as the boys' geographies say--on the east by the North Sea and on the west by the serried ranks of his sociological and criminologist library. He was clad in an artist's velvet, but with none of an artist's negligence; his hair was heavily shot with grey, but growing thick and healthy; his face was lean, but sanguine and expectant. Everything about him and his room indicated something at once rigid and restless, like that great northern sea by which (on pure principles of hygiene) he had built his home.
Ici larbre ne se couvrira pas dun manteau de neige,
Et pourtant cest à lombre de ces pins
que mon enfance a ressuscité
au son des aiguilles: il était une fois
Jappellerai patrie létendue des neiges,
la glace verdâtre entourant le cours deau
la langue du poème dans un pays étranger.
Peut-être que seuls les oiseaux migrateurs connaissent
lorsquils sont suspendus entre ciel et terre
la douleur de deux patries
avec vous jai été plantée deux fois
avec vous les pins jai poussé
et mes racines, dans deux paysages différents.
Vertaald door Esther Orner
A Night Song
All the stars were hidden away The moon is wrapped in black From the North to Yemen in the South There is no ray of light
The morning is a faithful widower On its hips it wears a grey bag From the North to Yemen in the South
There is no ray of light
Please light a white candle in my heart's black tent From the North to Yemen in the South The light will shine
Leah Goldberg (29 mei 1911 15 januari 1970)
De Iraanse filmregisseur en schrijver Mohsen Makhmalbāf werd geboren op 29 mei 1957 in Teheran. Zijn familie was arm en tussen zijn 8e en zijn 17e levensjaar had Moshen al 13 verschillende baantjes gehad. In 1974 werd hij gearresteerd omdat hij geprobeerd had een politieagent te ontwapenen. Pas na de revolutie van 1979 werd hij vrijgelaten. Hij bemoeide zich niet meer met de politiek en begon boeken te schrijven en films te maken. Sindsdien heeft hij zevenentwintig boeken gepubliceerd. Zijn films zijn in meer dan veetig landen vertoond. In Iran zijn diverse films echter verboden.
Uit: Limbs of no body (Artikel in The Iranian, 20 juni 2001)
Afghanistan is a country with no images, for various reasons. Afghan women are faceless which means 10 million out of the 20 million population don't get a chance to be seen. A nation, half of which is not even seen by its own women, is a nation without an image.
During the last few years there has been no television broadcasting. There are only a few two-page newspapers by the names of Shariat, Heevad and Anise that have only text and no pictures. This is the sum total of the media in Afghanistan. Painting and photography have also been prohibited in the name of religion. In addition, no journalists are allowed to enter Afghanistan, let alone take pictures.
In the dawn of the 21st century there are no film productions or movie theatres in Afghanistan. Previously there were 14 cinemas that showed Indian movies and film studios had small productions imitating Indian movies but that too has vanished.
In the world of cinema where thousands of films are made every year, nothing is forthcoming from Afghanistan. Hollywood, however, produced "Rambo" about war in Afghanistan. The whole movie was filmed in Hollywood and not one Afghan was included. The only authentic scene was Rambo's presence in Peshawar, Pakistan, thanks to the art of back projection! It was merely employed for action sequences and creating excitement. Is this Hollywood's image of a country where 10 percent of the people have been decimated and 30 percent have become refugees and where currently one million are dying of hunger?
The Russians produced two films concerning the memoirs of Russian soldiers during the occupation of Afghanistan. The Mujahedin made a few films after the Russian retreat, which are essentially propaganda movies and not a real image of the situation of the past or present-day Afghanistan. They are basically a heroic picture of a few Afghans fighting in the deserts.
Two feature films have been produced in Iran on the situation of Afghan immigrants, "Friday" and "Rain". I made two films "The Cyclist" and "Kandahar". This is the entire catalogue of images about Afghans in the Iranian and world media. Even in TV productions worldwide there are a limited number of documentaries. Perhaps, it is an external and internal conspiracy or universal ignorance that maintains Afghanistan as a country without an image.
Uit: Sympathieadresse ans Volk der Hirten (Bespreking van Lern dieses Volk der Hirten kennen door Walter Widmer in Die Zeit)
Was hülfe es diesen Unbelehrbaren, wenn sie erführen, daß in der Schweiz die Bundesräte, also die Minister, mit der Straßenbahn fahren, daß ein Kompetenzstreit der Minister um die Größe eines Standers ein gesamtschweizerisches Gelächter auslösen würde? Was sagt es deutschen Juristen, wenn sie hören, daß ein hochgeachteter, sehr beliebter Gerichtspräsident zurücktreten mußte, weil er aus Versehen ein Päckchen Zigaretten eingesteckt hatte und die Verkäuferin freilich eine Pfundskuh! ihn des Diebstahls bezichtigte? Was hilft es zu wissen, daß ein Nationalrat und Chefredakteur einer großen Zeitung unbarmherzig ins Kittchen flog, weil er in angeheitertem Zustand einen Verkehrsunfall verursachte, sich dann auf seinen Titel und Stand berief und den Polizisten frech kam?
Ich fürchte, unser der Schweizer Verhältnis zum Staat wird bei deutschen Lesern mancherorts auf Unverständnis stoßen, obschon Hans Weigel es trefflich formuliert hat: Die Schweizer sehen den Staat nicht als ein dräuendes Feindseliges irgendwo oben. Wenn sie sich, mit ihm auseinandersetzen, dann auf gleicher Ebene, sofern sie nicht auf ihn hinabsehen, ganz echt, aus Überzeugung. Der Staat, nämlich seine legislativen und exekutiven Organe, das ist nur ein notwendiges Übel, nicht ein Moloch, der sie beherrscht, sondern ihr Untertan. Die Schweizer haben keinen Respekt vor den Repräsentanten des Staats. Solche muß es geben, aber das ist kein Grund, ihnen zu huldigen, sie zu verehren oder Angst vor ihnen zu empfinden." Oder: Demokratie besteht nicht im Vermeiden, sondern im fairen Austragen von Konflikten und Skandalen.. Die Demokratie ist nicht unvollkommen, wenn etwas passiert, sondern erst dann, wenn -daraus nicht die entsprechenden Konsequenzen gezogen werden." Es ist keine Kapuzinerpredigt, sondern eine nüchterne Bilanz der Fakten, die in der Schweiz gelten.
"How does one get hold of a sword?" he continued. "Where can I steal one? Could I waylay some knight, even if I am mounted on an ambling pad, and take his weapons by force? There must be some swordsmith or armorer in a great town like this, whose shop would still be open."
He turned his mount and cantered off along the street.
There was a quiet churchyard at the end of it, with a kind of square in front of the church door. In the middle of the square there was a heavy stone with an anvil on it, and a fine new sword was struck through the anvil.
"Well," said the Wart, "I suppose it's some sort of war memorial, but it will have to do. I am quite sure nobody would grudge Kay a war memorial, if they knew his desperate straits."
He tied his reins round a post of the lych-gate, strode up the gravel path, and took hold of the sword.
"Come, sword," he said. "I must cry your mercy and take you for a better cause."
"This is extraordinary," said the Wart. "I feel queer when I have hold of this sword, and I notice everything much more clearly. Look at the beautiful gargoyles of this church, and of the monastery which it belongs to. See how splendidly all the famous banners in the aisle are waving. How nobly that yew holds up the red flakes of its timbers to worship God. How clean the snow is. I can smell smothing like fetherfew and sweet briar - and is that music that I hear?"
It was music, whether or pan-pipes or of recorders, and the light in the churchyard was so clear, without being dazzling, that you could have picked a pin out twenty yards away.
"There is something in this place," said the Wart. "There are people here. Oh, people, what do you want?"
Nobody answered him, but the music was loud and the light beautiful.
« Mon cher Jacques, Jai sur ma table, depuis trois jours, le seul exemplaire de « LOuvrier de la Nuit » que je possède ici. La couverture a bruni au soleil de quelque vitrine, elle est toute piquetée de cette neige couleur brou de noix qui est la rouille du papier et dont lhumidité jaspe les vieux livres. Il est vrai, ce récit est déjà un vieux livre. Si le bas de cette couverture demeure plus propre, cest quil porte la trace de la bande dont vous aviez eu lidée, Pierre Javet et toi-même, pour compléter le titre par cette formule qui était presque une question : « ou le malheur dêtre écrivain ». La bande a disparu, mais ces mots ont pesé sur moi durant des années. Ils mont poursuivi comme un mauvais présage, comme ces phrases que les vieux paysans prononcent pour accueillir sur cette terre un enfant dont la naissance leur parait étrange. La bande a disparu, ce quelle disait a cessé de me poursuivre, amis il me reste du temps où jécrivais ce livre, le souvenir précis, à la fois très proche et infiniment lointain. ( ) notre amitié est étroitement liée à notre travail, à ce que nous voulons tirer de ce quil y a en nous de meilleur et de pire. Car nous avons en commun cet attachement à notre jeunesse et aux années les plus dures de notre vie ( ) Au fond il suffit que le lecteur soit averti que ce livre est un cri, jeté sur le papier en quelques jours et en quelques nuits de fièvres. On peut retoucher une uvre construite, on ne retouche pas un cri.( ) Si je fais aujourdhui le compte de la douleur, de la peine, des nuits de veille, des déceptions, des sarcasmes encaissés, des jalousies sordides, des pièges de toutes sortes, des épreuves, des trahisons subies, des privations que jai imposées aussi aux miens, je suis tenté de dire que cest, en effet, un très grand malheur que dêtre atteint par le virus indestructible de lécriture.
Bernard Clavel (Lons-le-Saunier, 29 mei 1923)
De Amerikaanse schrijver Max Brand (eig. Frederick Schiller Faust) werd geboren op 29 mei 1892 in Seattle. Hij schreef voornamelijk onder pseudoniemen als Max Brand, , David Manning en Frederick Frost. In de jaren 1910 en 1920 schreef hij vooral verhalen voor pulpmahazines als Western Story Magazine. In 1938 keerde hij uit Europa terug naar de VS en vestigde hij zich in Hollywood. Daar groeide hij uit tot een van de best betaalde (script) schrijvers van zijn tijd. Ook voor zijn verhalen over Dr. Kildare ontving hij veel geld door de verfilming ervan door MGM. Faust relaiveerde zelf zijn succes en gebruikte zijn echte naam alleen voor publicatie van poëzie, zijn echte roeping.
Uit: Alcatraz
The west wind came over the Eagles, gathered purity from the evergreen slopes of the mountains, blew across the foothills and league wide fields, and came at length to the stallion with a touch of coolness and enchanting scents of far-off things. Just as his head went up, just as the breeze lifted mane and tail, Marianne Jordan halted her pony and drew in her breath with pleasure. For she had caught from the chestnut in the corral one flash of perfection and those far-seeing eyes called to mind the Arab belief.
Says the Sheik: "I have raised my mare from a foal, and out of love for me she will lay down her life; but when I come out to her in the morning, when I feed her and give her water, she still looks beyond me and across the desert. She is waiting for the coming of a real man, she is waiting for the coming of a true master out of the horizon!"
Marianne had known thoroughbreds since she was a child and after coming West she had become acquainted with mere "hoss-flesh," but today for the first time she felt that the horse is not meant by nature to be the servant of man but that its speed is meant to ensure it sacred freedom.
A moment later she was wondering how the thought had come to her. That glimpse of equine perfection had been an illusion built of spirit and attitude; when the head of the stallion fell she saw the daylight truth: that this was either the wreck of a young horse or the sad ruin of a fine animal now grown old.
« La reine, ma grand'mère, Marie de Médicis, m'aimoit extrêmement, et témoignoit, à ce que j'ai ouï dire, beaucoup plus de tendresse pour moi qu'elle n'avoit jamais fait pour ses propres enfants ; et comme Monsieur en avoit toujours été le plus chéri, cette considération, jointe à l'estime et à l'affection qu'elle avoit eues pour ma mère, fait qu'on ne doit pas s'étonner de l'amitié qu'elle avoit pour moi. Néanmoins j'ai malheureusement été privée d'en recevoir les effets par la disgrâce qui la fit sortir de France, parce que j'étois encore si jeune alors, que je ne me souviens pas seulement de l'avoir vue. Ce fut une perte qui me fut pas moins importante que celle que je fis à ma naissance, puisque je devois ; selon toutes les apparences, rencontrer en cette grande reine ce que j'avais perdue par la mort de ma mère. Ce n'est pas que madame de Saint-Georges, ma gouvernante, ne possédât, pour se bien acquitter de cette charge, toutes les qualités qu'on sauroit souhaiter. Quoique la capacité, la bonne conduite et la naissance se trouvent souvent dans les personnes qu'on met à cette place, celles de ma condition craignent si rarement celles qui sont au-dessous d'elles, quelque jeunes qu'elles soient, qu'il est comme nécessaire qu'une autorité supérieure seconde les soins de ceux qui les gouvernent : ce qui me fait oser dire que, s'il paroît en mois quelques bonnes qualités, elles y sont naturelles, et que l'on n'en doit rien attribuer à l'éducation, quoique très-bonne ; car je n'ai jamais eu l'appréhension du moindre châtiment. Ajoutez à cela qu'il est très-ordinaire de voir les enfants que l'on respecte, et à qui l'on ne parle que de leur grande naissance et de leurs grands biens, prendre les sentiments d'une mauvaise gloire. J'avois si souvent à mes oreilles des gens qui ne me parlaient que de l'un et de l'autre, que je n'eus pas de peine à me le persuader, et je demeurai dans un esprit de vanité fort incommode, jusqu'à ce que la raison m'eût fait connoître qu'il est de la grandeur d'une princesse bien née de ne pas s'arrêter à celle dont dont l'on m'avoit si souvent et si longtemps flattée. La naïveté avec laquelle je veux parler de tout ce que je vais raconter, me fait remarquer ici un trait de mon enfance. Quand l'on me parloit de madame de Guise, ma grand'mère,8 je disois : « Elle est ma grand'maman de loin ; elle n'est pas reine. »
Anne d'Orléans de Montpensier (29 mei 1627 5 april 1693)
I caught you by the neck on the shore of the sea, while you shot arrows from your quiver to wound me and on the ground I saw your flowered crown.
I disemboweled your stomach like a doll's and examined your deceitful wheels, and deeply hidden in your golden pulleys I found a trapdoor that said: sex.
On the beach I held you, now a sad heap, up to the sun, accomplice of your deeds, before a chorus of frightened sirens. Your deceitful godmother, the moon was climbing through the crest of the dawn, and I threw you into the mouth of the waves.
To My Lady of Poetry
I throw myself here at your feet, sinful, my dark face against your blue earth, you the virgin among armies of palm trees that never grow old as humans do.
I don't dare look at your pure eyes or dare touch your miraculous hand: I look behind me and a river of rashness urges me guiltlessly on against you.
With a promise to mend my ways through your divine grace, I humbly place on your hem a little green branch, for I couldn't have possibly lived cut off from your shadow, since you blinded me at birth with your fierce branding iron.
Leo Pleysier, Frank Schätzing, Maeve Binchy, K. Satchidanandan
De Belgische schrijver Leo Pleysier werd geboren in Rijkevorsel op 28 mei 1945.
Uit: De Latinos
Een mooi plan, een goed plan, een stout plan, een sympathiek plan, een aantrekkelijk plan. Daar niet van. Alleen is er nog altijd niets van terechtgekomen tot nu toe. De realiteit zit dwars en de werkelijkheid wil niet mee. Hoe lang nog? Het ziet er voor Anna en Toon allemaal niet zo best uit nee. Hun lang gekoesterde ambitie, hun grote toekomstproject dreigt alleen maar een fictie te blijven. Een hersenschim. Een fantasie. Een misrekening. Een fiasco. Daar ziet het hoe langer hoe meer naar uit. Teleurstelling en ontgoocheling loeren al om de hoek.
(...)
Het allermooiste kindje wordt vervolgens begraven op een kleine, terrasvormige met stenen ommuurde hoogte die zich boven Calistos verheft. [ ] Zo erg. Zo onrechtvaardig. Zo schrijnend. Zo triest. En toch. Wat had het een fraaie en bekoorlijke beelden kunnen opleveren als een buitenstaander op het idee was gekomen om met een camera achter deze begrafenisstoet aan te lopen om deze teraardebestelling op film vast te leggen. Want het is toch werkelijk prachtig: het majestueuze Andelandschap met daarin een minuscuul bergdorp vanwaar een kleurrijke stoet indianen zich langs een smal pad naar de hogerop gelegen begraafplaats begeeft.
Leo Pleysier (Rijkevorsel, 28 mei 1945)
De Duitse schrijver Frank Schätzing werd geboren in Keulen op 28 mei 1957.
Uit: Limit
Jericho hatte die erste Maschine abgewürgt. Dieses Modell war neu und gegenüber dem Vorgänger stark verändert. Die Kontrollen erstrahlten auf einer Benutzeroberfläche, es gab keine mechanischen Elemente mehr. Er rutschte aus dem Sattel, sprang auf das zweite, laufende Airbike und tastete sich über den Touchscreen. Diesmal hatte er mehr Glück. Die Maschine reagierte, allerdings mit der Heftigkeit eines angestochenen Bullen, bockte und versuchte ihn abzuwerfen. Seine Hände umspannten die Griffe. Früher hatten sie waagerecht gestanden, jetzt bogen sie sich aufwärts und ließen sich in alle Richtungen drehen. Das Bike geriet in heftige Kreiselbewegung. Wie bei einem Spielautomaten blinkten die Anzeigen. Auf gut Glück berührte Jericho zwei davon, und die Karussellfahrt endete, dafür wurde er auf die Vorderfront der Zentrale zugetragen, verlagerte unmittelbar vor der Kollision sein Körpergewicht und flog eine ausgedehnte 180-Grad-Kurve. Sein Blick suchte die Umgebung ab.
Von Yoyo oder Zhao keine Spur.
Allmählich glaubte er den Bogen rauszuhaben. Er ließ die Maschine steigen, wobei er versäumte, die Düsen synchron zu schwenken, was ihn gleich wieder in die Bredouille brachte, weil sich das Bike nun raketengleich in den Himmel schraubte. Unaufhaltsam fühlte er sich aus dem Sattel rutschen, mühte sich mit fliegenden Fingern, den Fehler zu korrigieren, erlangte die Kontrolle zurück, flog eine weitere Kurve, den Hochofen im Auge.
Da waren sie!
Frank Schätzing (Keulen, 28 mei 1957)
De Ierse schrijfster en columniste Maeve Binchy werd geboren op 28 mei 1940 in Dalkey.
Uit: Quentins
When Maggie did so well in her Leaving Certificate her father said it was something that called for a Serious Celebration. The Nolan family were going out to have dinner in a hotel.
This had never happened before.
They had never even been in an ordinary restaurant let alone a hotel restaurant. Other people went to the Chinese or the Italian. It was the end of the Sixties, Ireland was coming on.
But not the Nolans. There was never the money to spare. There was so much to pay for.
And so many calls on their time. Mrs Nolan's Mam lived with them for one thing and Mr Nolan's Dad had to have his dinner cooked for him and brought over to his flat every day.
Maggie was the eldest of five.
Mr Nolan worked in charge of the bacon counter at one of those old-fashioned grocery stores that people said were on the way out. He was very happy and well respected there but of course if the store really were on the way out it would be hard for Mr Nolan to get another job.
Mrs Nolan worked as a cleaner in the hospital. She was very popular with the nurses and the patients, but the work was long and tiring, her veins were bad and she hoped she would be able to continue until all the children were accounted for.
Maggie was the eldest of five. The others were all boys who wanted to play for English soccer teams. They had no interest in their studies and were utterly amazed that their big sister had got enough marks in exams to make people talk seriously about her going to University. They were even more amazed that their father was going to take them to the big posh hotel where nobody they knew had even been inside the door.
But he kept saying Maggies marks would mean nothing unless there was a Serious Celebration.
"Will it be just the three of you Mam, Dad and Maggie?" they wanted to know.
The mad have no castenor religion. They transcendgender, live outsideideologies. We do not deservetheir innocence.Their language is not of dreamsbut of another reality. Their loveis moonlight. It overflowson the full moon day.Looking up they seegods we have never heard of. They areshaking their wings whenwe fancy they areshrugging their shoulders. They holdeven flies have soulsand the green god of grasshoppersleaps up on thin legs.At times they see trees bleed, hearlions roaring from the streets. At timesthey watch Heaven gleamingin a kittens eyes, just aswe do. But they alone can hearants sing in a chorus.While patting the airthey are taming a cycloneover the Mediterranean. Withtheir heavy tread, they stopa volcano from erupting.They have another measureof time. Our century istheir second. Twenty seconds,and they reach Christ; six more,they are with the Buddha.In a single day, they reachthe big bang at the beginning.They go on walking restless fortheir earth is boiling still.The mad are notmad like us.
Uit: Walker Percy: A Life(Door Patrick H. Samway, S.J.)
It is said that anyone who grows up in the Mississippi Delta knows the anecdotal histories of 1,200 people, and indeed many Southerners pride themselves on their ability to trace quickly some fairly complicated family trees. Although Walker Percy rarely spoke about his family history (see the Appendix), he knew that it was both long and complicated. His sense of it was deeply embedded in his consciousness, because certain prominent last names were often repeated as first or middle names in subsequent generations of Percys--a common feature of Southern nomenclature.
Such naming guaranteed that the ghostly presence of an ancestor would haunt the person carrying it. For example, his grandfather was named Walker Percy, his great-grandfather's brother was John Walker Percy, and his great-great-grandfather's wife's brother-in-law, John Williams Walker, had a son, LeRoy Pope Walker, who was Secretary of War under Confederate President Jefferson Davis and a brigadier general in the Confederate Army. (Walker Percy once wrote his friend Shelby Foote that he took the name of John when he converted to Catholicism because he had "two Southern surnames for a name, even if one of them was that of a distinguished Confederate Sec'y of State." Foote corrected him about Secretary Walker--"he wasn't distinguished" and he was Secretary of War.) In reverse irony, LeRoy Walker's brother was Percy Walker--a name fans often misused for Walker Percy (if they were not miscalling him Perry Walters). In addition, family names seem to be constantly recycled, sometimes in a curiously asexual manner. Walker Percy's brother, Billups Phinizy ("Phin") Percy, for example, has a daughter, Melissa Phinizy Percy, who is married to a second cousin, Bolling Phinizy Spalding, and their son is named Phinizy Percy Spalding. Indicative of Walker's own awareness of his ancestry, one of his daughters, Mary Pratt Percy Lobdell, is named after her great-grandmother Mary Pratt DeBardeleben Percy, a key figure in the Percy family history. (In one draft of the novel The Thanatos Syndrome, Percy has a character named Alice Pratt, in this case a young woman from Montgomery, Alabama.) Since he spent his formative years in Birmingham (Alabama), Athens (Georgia), and Greenville (Mississippi), he willy-nilly learned his family history from Percy, Debardeleben, and Phinizy relatives.
'Sanderson was a man of a certain culture, which his passionate search for truth had rid of intellectual ostentation. In another age the landowner might have become a monk, and from there gone on to become a hermit. In the mid nineteenth century, an English gentleman and a devoted husband did not behave in such a manner, so he renounced Belgravia for New South Wales, and learned to mortify himself in other ways. Because he was rich and among the first to arrive, he had acquired a goodish slice of land. After this victory of world pride, almost unavoidable perhaps in anyone in his class, humility had set in. He did live most simply, together with his modest wife. They were seldom idle, unless the reading of books, after the candles were lit, be considered idleness. This was the one thing people held against the Sandersons, and it certainly did seem vain and peculiar. They had whole rows of books, bound in leather, and were forever devouring them. They would pick out passages for each other as if they had been tidbits of tender meat, and afterwards shine with almost physical pleasure. Beyond this, there was nothing to which a man might take exception. Sanderson tended his flocks and herds like any other Christian. If he was more prosperous than most, one did not notice it unduly, and both he and his wife would wash their servants' feet in many thoughtful and imperceptible ways.
'We are how many miles now from your property?' Voss would ask on and off.
And Sanderson would tell.
'I am most anxious to see it,' Voss said invariably.
Places yet unvisited can become an obsession, promising final peace, all goodness. So the fallible man in Voss was yearning after Rhine Towers, investing it with those graces which one hopes to find at the heart of every mirage, entering its mythical buildings, kindling a great fire in the expectant hearth Its name glittered for him, as he rode repeating it to himself.'
Uit: Piet Calis.De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948
Tijdens de gesprekken tussen Leiker en Lubberhuizen kwam ook de gedachte op om het tijdschrift voor zowel oudere als jongere schrijvers open te stellen. Hoe dat in het vat gegoten moest worden, bleef nog vaag. Wel werd met het idee gespeeld daartoe twee zelfstandige redacties aan te stellen.
Leiker vertelde in 1983 over het tijdschrift: Voor dat blad heb ik de naam Voorpost bedacht. Als oud-militair vond ik dat een geschikte naam voor een literair tijdschrift.2 Denkbaar is overigens dat Leiker ook op dat idee gebracht werd door een blad onder de naam Voorpost dat de jonge schrijvers A. Marja en Hanno van Wagenvoorde al in 1940 hadden willen oprichten en waarbij ook Anna Blaman betrokken was geweest.
Leiker vertelde verder: Geert Lubberhuizen met zijn grote liefde voor het mooi verzorgde boek vond dat Voorpost in een portefeuille moest worden uitgegeven. Dus losse rijmprenten op klein formaat en een novelle in fraai gebonden vorm. Daar is ook materiaal voor verzameld. Mijn voorstel was om helemaal geen schuilnamen meer te gebruiken, maar om die prenten en die boekjes die dan in zo'n portefeuille zouden zitten, anoniem tepubliceren. Voorpost zou dus een verzameling losse teksten en boekjes worden.
Afgesproken werd een werkgroep te vormen, die de publicatie van het blad voorbereiden zou. Leiker ging daartoe allereerst op zoek in eigen kring.
Uit: F. Hale: Fritz Hochwälders Das Heilige Experiment
Das heilige Experiment gave Hochwälder his breakthrough as a renowned playwright. He began to do serious research on the Jesuit enterprise in South America at the Central Library in Zürich, where he also read Dostoevskys The brothers Karamazov and The demons. In fact, however, Hochwälders first serious exposure to the history of the Society of Jesus had come two years before his departure from Austria when he read René Fülöp-Millers Macht und Geheimnis der Jesuiten.5 When interviewed after the Second World War about the etiology of Das heilige Experiment, he attributed it in part to this work, in which both the accomplishments and the darker sides of the history of the Society of Jesus are emphasised. From then on I had a theme working inside me, but not anchored yet to any dramatic structure, Hochwälder recalled. The National Socialist takeover of Austria and German expansion elsewhere in Europe provided that framework. Upon reading The demons, he was struck by Dostoevskys prediction of the danger of a faithless socialism which in its very materialistic faithlessness will acquire a religious tinge. Suddenly I felt the play focus inside me. This inspiration prompted Hochwälder to request a two-month leave of absence from the refugee labour camp in the canton of Ticino where he was then residing. This was granted late in 1941. Armed with a pencil and a
modest amount of paper, the young Austrian went to the balcony of a house overlooking Ascona. Hochwälder initially hoped to use this period to work out the philosophical problems inherent in the play germinating in his mind, but his creativity accelerated to a level unprecedented in his brief career. At the end of his furlough, most of the manuscript was thus complete, albeit in a rudimentary and never published form titled Die Jesuiten in Paraguay.6 This proto-text took less than three weeks to write in December 1941.
'You're very welcome, Mr Bond.' Halloran smiled and offered him a cigarette from a fresh pack of Luckies. 'We want to make your stay comfortable. Anything you want, just say so and it's yours. You've got some good friends in Washington. I don't myself know why you're here but it seems the authorities are keen that you should be a privileged guest of the Government. It's my job to see you get to your hotel as quickly and as comfortably as possible and then I'll hand over and be on my way. May I have your passport a moment, please.'
Bond gave it to him. Halloran opened a briefcase on the seat beside him and took out a heavy metal stamp. He turned the pages of Bond's passport until he came to the US Visa, stamped it, scribbled his signature over the dark blue circle of the Department of Justice cypher and gave it back to him. Then he took out his pocket-book and extracted a thick white envelope which he gave to Bond.
'There's a thousand dollars in there, Mr Bond.' He held up his hand as Bond started to speak. 'And it's Communist money we took in the Schmidt-Kinaski haul. We're using it back at them and you are asked to co-operate and spend this in any way you like on your present assignment. I am advised that it will be considered a very unfriendly act if you refuse. Let's please say no more about it and,' he added, as Bond continued to hold the envelope dubiously in his hand, 'I am also to say that the disposal of this money through your hands has the knowledge and approval of your own Chief.'
Bond eyed him narrowly and then grinned. He put the envelope away in his notecase.
'All right,' he said. 'And thanks. I'll try and spend it where it does most harm. I'm glad to have some working capital. It's certainly good to know it's been provided by the opposition.'
'Fine,' said Halloran; 'and now, if you'll forgive me, I'll just write up my notes for the report I'll have to put in. Have to remember to get a letter of thanks sent to Immigration and Customs and so forth for their co-operation. Routine.'
"-Vous avez aimé, Jim. Pour de bon, Jim. Cela se sent. Pourquoi ne lavez-vous pas épousée? -Cela nest pas arrivé. -Où est-elle ? -En France Comment est-elle ? -Pure, elle aussi. Jim sentit une pression du bras de Lucie. -Vous laimez encore, et elle vous aime ? -Oui, mais nous nous voyons peu, bien que nous soyons libres. -Ne faites pas souffrir, Jim -Et puis, il y a du nouveau. -Lequel ? -Je vous admire, Lucie. Jai pris gout à vous voir. Je crains doublier Jules. -Il ne faut pas loublier, il faut le prévenir. [ ] Lété tourna vite. Jules fit sa demande à Lucie, ajoutant que, quelle que fût sa réponse, il resterait toujours à sa merci. Lucie lui dit quelle était touchée, quelle ne pourrait probablement jamais lépouser, et quelle souhaitait que leur grande amitié nen souffrît pas. Jules, qui sy attendait pourtant, devint blanc, lui baisa les mains, et vint trouver Jim. -Jim, dit-il, Lucie ne veut pas de moi. Jai la terreur de la perdre et quelle sorte tout à fait de ma vie. Jim, aimez-la, épousez-la, et laissez-moi la voir. Je veux dire : si vous laimez, cessez de penser que je suis un obstacle. "
Henri-Pierre Roché (28 mei 1879 9 april 1959)
Scene uit de film Jules et Jim vanFrançois Truffaut
Madame Wolff had in vain endeavored to avoid using the great hall at all, for the foolish old legend of the sealed chamber aroused a certain superstitious dread in her heart, and she rarely if ever entered the hall herself.But merry Miss Elizabeth, her pretty young daughter, was passionately fond of dancing, and her mother had promised that she should have a ball on her wedding day.Her betrothed, Secretary Winther, was also a good dancer, and the two young people combated the mother's prejudice against the hall and laughed at her fear of the sealed room.They
thought it would be wiser to appear to ignore the stupid legend altogether, and thus to force the world to forget it.In spite of secret misgivings Madame Wolff yielded to their arguments.And for
the first time in many years the merry strains of dance music were heard in the great hall that lay next the mysterious sealed chamber.
The bridal couple, as well as the wedding guests, were in the gayest mood, and the ball was an undoubted success.The dancing was interrupted for an hour while supper was served in an adjoining
room.After the repast the guests returned to the hall, and it was several hours more before the last dance was called.The season was early autumn and the weather still balmy.The windows had been
opened to freshen the air.But the walls retained their dampness and suddenly the dancers noticed that the old wall paper which covered the partition wall between the hall and the sealed chamber
had been loosened through the jarring of the building, and had fallen away from the sealed door with its mysterious inscription.
Bernhard Severin Ingemann (28 mei 1789 24 februari 1862)
Amid the roar of the thundering waves I suddenly heard the cry of Land, land! while at the same instant the ship struck with a frightful shock, which threw everyone to the deck and seemed to threaten her immediate destruction. Dreadful sounds betokened the breaking up of the ship, and the roaring waters poured in on all sides: Then the voice of the captain was heard above the tumult shouting, Lower away the boats! We are lost! Lost! I exclaimed, and the word went like a dagger to my heart; but seeing my childrens terror renewed, I composed myself, calling out cheerfully, Take courage, my boys! We are all above water yet. There is the land not far off; let us do our best to reach it. You know God helps those that help themselves! With that, I left them and went on deck. What was my horror when through the foam and spray I beheld the only remaining boat leave the ship, the last of the seamen spring into her and push off, regardless of my cries and entreaties that we might be allowed to share their slender chance of preserving their lives. My voice was drowned in the howling of the blast; and even had the crew wished it, the return of the boat was impossible. Casting my eyes despairingly around, I became gradually aware that our position was by no means hopeless, inasmuch as the stern of the ship containing our cabin was jammed between two high rocks, and was partly raised from among the breakers which dashed the fore part to pieces. As the clouds of mist and rain drove past, I could make out, through rents in the vaporous curtain, a line of rocky coast, and rugged as it was, my heart bounded toward it as a sign of help in the hour of need. Yet the sense of our lonely and forsaken condition weighed heavily upon me as I returned to my family, constraining myself to say with a smile, Courage, dear ones! Although our good ship will never sail more, she is so placed that our cabin will remain above water, and tomorrow, if the wind and waves abate, I see no reason why we should not be able to get ashore.
Uit: Reis naar het einde van de nacht (Vertaald door E.Y. Kummer)
Dat was het eind van deze dialoog, want ik herinner me goed dat hij nog net tijd had om te zeggen: En t brood? En toen niets meer. Daarna, alleen maar een vlam, met lawaai erbij. Maar dan een lawaai zoals je nooit zou geloven dat het bestond. Mn ogen, oren, neus en mond waren opeens zo vol lawaai dat ik werkelijk dacht dat dit het eind betekende, dat ik zelf vuur en lawaai was geworden.
Maar nee, de vlam verdween, het lawaai bleef lang in mn hoofd hangen, en mn armen en benen beefden alsof iemand ze van achteren heen en weer schudde. t Leek of mijn ledematen ervandoor gingen, maar ze bleven toch bij me. In de rook, die nog lang daarna in mn ogen prikte, bleef de scherpe geur van kruit en zwavel hangen, alsof men de luizen en vlooien van de hele wereld wilde verdelgen.
Onmiddellijk daarop dacht ik aan wachtmeester Barousse, die zo juist uit elkaar gespat was, zoals de andere knaap ons verteld had. Dat was goed nieuws. Prachtig! dacht ik meteen. Dat is een hele grote ploert minder in het regiment! Hij had me voor de krijgsraad willen slepen voor een blik conserven. Ieder zn privé-oorlogje! zei ik bij mezelf. Van die kant bekeken, scheen de oorlog zo nu en dan wel zn nut te hebben, dat moest ik toegeven! Ik kende nog wel drie of vier rotschoften in het regiment die ik, net als Barousse, graag aan een granaat had geholpen. Wat de kolonel betrof, die wenste ik geen kwaad toe. Toch was hij ook dood. Ik zag hem eerst niet meer. Dat kwam omdat hij door de ontploffing op het talud was geslingerd, languit op zn zij, in de armen van de cavalerist te voet, de boodschapper, die ook dood was. Ze omhelsden elkaar, die twee, nu en voor eeuwig, maar de cavalerist had geen hoofd meer, je zag alleen een opening boven in zn hals, met bloed erin dat klokkend sudderde, zoals jam in een pan. De buik van de kolonel was opengereten, zn gezicht was afschuwelijk vertrokken. t Had hem beslist pijn gedaan, toen het gebeurde. Zn eigen schuld! Als hij bij de eerste kogels weg was gegaan, was hem dit niet overkomen.
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 - 1 juli 1961)
Hollanders, zegt Louis Seynaeve in Het verdriet van België tegen zijn vriendin, Hollanders verstaan geen kloten, Constance. Zij interesseren zich helemaal niet aan België.
Maar het land ligt wel bij ons om de hoek, ze spreken er voor de helft een taal die op de onze lijkt, ze hebben een federale minister-president die in vergelijking met Balkenende nog heel wat lijkt omdat hij in drie jaar nog pas twee kabinetten heeft verklungeld, maar daar staat tegenover dat hij in die tijd al drie keer naar zn koning terug moest omdat hij geen formatie rondkreeg, en dat hij het verschil niet kent tussen de Brabançonne en de Marseillaise. In het 1-uur-nieuws van de VRT vroegen ze aan de voorzitster van de Vlaamse socialisten of de geboren christen-democraat Leterme nog kans zal zien om Leterme II een doorstart te bezorgen. De voorzitster lachte vriendelijk, en zei: Ach, Leterme. Daar is geen depanneren aan.
We kunnen veel herkennen, maar niettemin: geen belangstelling. Toen vorige week de Vlaamse liberalen onaangekondigd met hun regering braken, had ons Journaal daar een itempje van twintig seconden voor over, in sommige avondkranten was het nieuws als kortje op een economiepagina terechtgekomen, en de volgende ochtend las ik de column van iemand die toegaf dat hij niets van dat BHV-gedoe begreep, maar uit wiens toon je kon afleiden dat hij er eigenlijk heel trots op was dat die onzin hem boven de pet ging. Wel columns schrijven, maar te lui om het nieuws van de buren bij te houden.
Je zei: Er zijn cafés in de straat, laten we daar eens naar toe gaan. Het was een onbekende buurt in een stad waar ik wel eens in winkels had geneusd. Mijn moeder op zoek naar mooie kleren die toch goedkoop zijn en ik naar plekken waar ze videogames verkopen. We liepen langs spiegels, voorbij het grofvuil. We zagen de reflectie van onze eigen benen en dat was tof. Het kon zo in een videoclip. Ik keek om me heen en probeerde de indrukken zo goed mogelijk in me op te nemen en vast te leggen, als het beste fototoestel van Nederland. Dit was het dan. Mijn nieuwe leven was begonnen. Als ik mijn Game Boy bij me had gedragen, dan had ik hem nonchalant achter me gegooid, want ik had hem niet meer nodig. Ik zag het grijze ding kletteren: het Dit Matrix scherm schoot los, zoals het van ouderdom vanzelf losging, het ketste tegen de straat en vloog omhoog, de klep van de batterijen vloog eraf, en de batterijen zelf, die doken erachteraan. Ik sprong erop. Krak, net als Mario dat doet om met zijn opponenten af te rekenen. In een flits was de kapotte Game Boy een blauwe schildpad met stekels; ik stelde me voor hoe ik erop landde, hoe de stekels zich een weg baanden door mijn schoenzolen en hoe ik het leven liet. Je moet het een keer meegemaakt hebben voordat je ze de volgende keer kunt ontwijken. Je kunt dan rustig een andere strategie bedenken. Zo sterk zien die beesten er niet uit, er moet een manier zijn om met ze af te rekenen zonder stekels in je zolen te krijgen. Het denkbeeldig gebroken plastic liet ik achter me. Ik probeerde je hand te pakken, maar dat stond je niet toe. Je vond dat stom, meer iets voor kinderen, of voor moeders met kinderen. Ik tuurde om me heen, hield onder mijn linkerarm een grote doos. Daar zat een Super Nintendo in. Die was anders dan de gameboy. Dierbaar, kostbaar, het nieuwste van het nieuwste of toch zeker pas drie jaar oud, iets om nog wat beter over na te denken voor ie zonder pardon in de goot werd geworpen of in de gracht, tussen de brokken piepschuim en de half gezonken boten.
De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009
Für mich riechen deine Hände nach Muskat und Kindertagen.
Für mich ist dein Mund ein sanftes Ufer, nahgespült und unbewacht.
Für mich hat sich das Blau deiner Augen zurückgezogen zu meinen Schiffen. Wir schlafen auf dem Flußbrett. Fische von damals kommen und küssen uns die Zehen.
*
Die Farbe der Liebe ist blau, ich weiß. Nur, daß diese Erde genarbt von unseren Küssen mit ihren gebrochenen Farben auf uns lastet. Der Fesselballon trägt die Wurzeln in der Hosentasche. Ich habe dich mit einer Wolke verwechselt.
Said (Teheran, 27 mei 1947) (Teheran, 27 mei 1947)
Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3B S. Vestdijk
Overigens had Vestdijk op 5 september al in Het Parool een artikel gepubliceerd, getiteld Wel Duitsch op school. Vestdijk nam hierin duidelijk stelling tegen hen die vonden dat het Duits als leervak op middelbare scholen niet gehandhaafd moest worden. Vrij Nederland behoorde tot de tegenstanders van het Duits als leervak. Het blad poneerde een mening die niet was mis te verstaan: Afschaffing van het Duitsch als leervak is een waardig, scherp en blijvend protest van het geheele Nederlandsche volk tegen de gebeurtenissen van 10 Mei 1940 tot 7 Mei 1945. Afschaffing van het Duitsch als leervak ontlast het overladen onderwijsprogramma en maakt tijd vrij, veel beter te besteden aan andere vakken als Nederlandsch, vaderlandsche geschiedenis, Engelsch en Fransch. Door afschaffing van het Duitsch als leervak beschermt het Nederlandsche volk zich tegen een naburigen haard van geestelijke besmetting, welks gevaarlijkheid nog vergroot wordt door de nauwe verwantschap van beide talen en door de geestesgesteldheid van zeer velen, wier moedertaal het Duitsch is.
Handhaving van het verplichte onderwijs in het Duitsch beteekent ernstige en onnodige verzwakking van de positie der Nederlandsche beschaving, dus van Nederland, tegenover een gevaarlijken buur.
We kunnen ons de geestelijke benauwenis die in de eerste naoorlogse jaren heerste en die mensen tot dit soort opinies bracht nauwelijks meer voorstellen. De afschaffing van het Duits als leervak, alleen omdat de nationaal-socialisten deze taal spraken en schreven, is al even benepen als, bijvoorbeeld, het taboe dat in het hedendaagse Israël rust op de muziek van Wagner, enkel en alleen omdat de nationaal-socialisten in die muziek, die ze zonder twijfel niet begrepen, wat van hun waanideeën terugvonden.
Vestdijk intussen had van een dergelijke benepenheid geen last. Hij was vóór het leervak Duits. Men las wel eens, dat het hier ging om een waardig protest tegen... ja, tegen wien of wat eigenlijk? schreef hij. Tegen Duitschland? Nederland heeft vijf jaar lang met voldoende waardigheid tegen de Duitsche overheersching geprotesteerd om dit eenigszins holle gebaar er niet aan toe te voegen. Men krijgt trouwens den indruk dat hier minder de behoefte aan protest in het spel is dan wel de zucht naar wraak.
Adriaan Venema(27 mei 1941 31 oktober 1993)
Vestdijk en zijn biograaf Nol Gregoor
De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. John Barth viert vandaag zijn 80e verjaardag. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009
Uit: Coming Soon!!!
Call me ditsy, call me whatchadurn please; just an old-fart Chesapeake proggers what I am, with more orneriness than good sense else I wouldnt be sitting here a-hunting and a-pecking on "Big Bitsys" ergonomic keyboard whilst the black wind roars and the black water rises and the power flickers and the cabin shakes. Idve hauled my bony butt across Backwater Strait to high ground over in Crassfield whilst the hauling was still doable, before the storm-surge from Zulu Two (stay tuned) puts Hick Fen Island* eight fingerforking feet under Backwater Sound.
"Whoa ho there, Dits," my minds ear hears the gentle reader gently interpose: "Wheres Hick Fen I.? Wherere Backwater Sound and ditto Strait and mainland Crassfield? Whos Zulu Two, and whaddafugs a progger, and whos thissere EARL character, that you havent even mentioned yet?"
All in good time, mon semblable et cet, which Yrs Truly dont happen to have a whole skif?oad of just now. Anyhow, old Ditsy-Belles a gal that likes her stories straight up, if you read me: Get things going, says I, then cut to the chase, or old Ditsll chase to the cut. Once upon a times about as far as well go in the way of wind-up for your pitch. You say It was a dark and stormy night? We copy, mate: now on with the story, ess vee pee.
Ditsy-Belle, Ditsy-Boy: Ive done time in my time as mainly male and ditto feem; have attained the age where whats between my legs matters less to either of us than whats between my ears or just twixt you and me. Which is to say, a certain high-density disk-in-the-hand that I progged from the bush this morning after Zulu One (a dark and stormy night forsooth) in the westmost marshes of B.E.W.A.R.(E.), the Backwater Estuarine Wetlands Area Reserve (East): a double-sided disk triple-zipped in a ZiplocTM baggie inside another inside another and hence bone-dry enough, as bones go hereabouts, that I could read its blot-free label through all three bags in the mucky marshgut whither itd wended from wherethefuckever.
"Mr. Keefer," said the judge advocate, "at any time prior to 18 December were you informed that Maryk suspected Queeg of being mentally ill?"
"Yes."
"Describe how you learned this fact."
"At Ulithi, about two weeks before the typhoon, Maryk showed me a medical log he'd kept on Queeg's behavior. He asked me to come with him to the New Jersey to report the situation to Admiral Halsey."
"What was your reaction to the medical log?"
"I was dumfounded to learn that Maryk had kept it."
"Did you consent to go with him?"
"Yes."
"Why?"
"Well, I was stunned. And I--that is, he was my superior officer and also my close friend. I didn't consider refusing.
"Did you believe that the log justified the relief of Queeg?"
"No. when we arrived aboard the New, Jersey, I told him as forcibly as I could that in my opinion the log would not justify the action, and that both of us would be liable to a charge of combining, to make a mutiny."
"What was his response?"
"He followed my advice. We returned to the Caine and no further reference was made by either of us to the log or to Queeg's mental condition."
"Did you inform the captain of Maryk's log?"
"I did not."
"Why not?"
"It would have been disloyal and contrary to the best interests of the ship to stir up my captain against my executive officer. Maryk had evidently abandoned his intention to pursue the matter. I considered the matter closed."
You can look all over the world but you wont find neighbors as kind and thoughtful as the people in Bullet Park.
He possesses for a moment the curious power of being able to frighten himself.
Oh, I wish it would never get darknever. I suppose you know all about that lady who was mistreated and strangled on Maple Street last month. She was my age and we had the same first name. We had the same horoscope and they never found the murderer
I heard her swear and a moment later I heard the noise of falling glass, and why is this sound so portentous, so like a doomcrack bell?
He turned on a light and saw how absorbed his son was in the lisping clown.
society had become so automative and nomadic that nomadic signals or means of communication had been established by the means of headlights, parking lights, signal lights and windshield wipers. Hang the child murderer. (Headlights.) Reduce the state income tax. (Parking lights.) Abolish the secret police. (Emergency signal.) The bishop had suggested that churchgoers turn on their windshield wipers to communicate their faith in the resurrection of the dead and the life of the world to come.
The place had long ago gone to seed and had then been abandoned. The water traps were dry, the windmill had lost its sails and the greens were bare concrete but most of the obstacles were intact and on summer nights men and boys still played the course although there were no trespassing signs all over the place.
I was feeling good too but we have a problem here and we cant evade it just because the veal birds smell good.
The man explained that he was after draft evaders because he had spent a year and a half in a POW camp in Germany, eating rats and mice. He wanted the younger generation to learn what it was all about.
I was leaning against the bar in a speakeasy on Fifty-second Street, waiting for Nora to finish her Christmas shopping, when a girl got up from the table where she had been sitting with three other people and came over to me. She was small and blonde, and whether you looked at her face or at her body in powder-blue sports clothes, the result was satisfactory. "Aren't you Nick Charles?" she asked.
I said: "Yes."
She held out her hand. "I'm Dorothy Wynant. You don't remember me, but you ought to remember my father, Clyde Wynant. You--"
"Sure," I said, "and I remember you now, but you were only a kid of eleven or twelve then, weren't you?"
"Yes, that was eight years ago. Listen: remember those stories you told me? Were they true?"
"Probably not. How is your father?"
She laughed. "I was going to ask you. Mamma divorced him, you know, and we never hear from him--except when he gets in the newspapers now and then with some of his carryings on. Don't you ever see him?"
My glass was empty. I asked her what she would have to drink, she said Scotch and soda. I ordered two of them and said: "No, I've been living in San Francisco."
She said slowly: "I'd like to see him. Mamma would raise hell if she found it out, but I'd like to see him."
"Well?"
"He's not where we used to live, on Riverside Drive, and he's not in the phone book or city directory."
Apres l'homme domestique ou l'ouvrier, il m'aurait plu de voir un nouveau Barye s'attaquer á l'homme fauve, préférer le truand au peinard, comme il célébra le tigre et le loup plutôt que le boeuf et le chien .
Et quel musicien transposerait en son art leurs insidieuses modulations, le timbre de leur voix gutturales, ces intonations imprévues, cette façon de redoubler, en s'appelant les uns les autres, la derniere voyelle de leur noms, par un coup de gosier semblable á un sanglot et qui me donne chaque
fois la chair de poule : Palu ...hul, Bugu...hutte ! Zwolu hue !..
Mais le verbe lui-même parviendrait-il á s'assimiler le fluide de ces enfants de la libre aventure ; le fumet de cette venaison humaine ? Par exemple, á certaines heures oú ils me paraissaient tellement saturés de vie et de jeunesse, que je m'évoque jusqu'au graillon de leur baiser et la saumure de leur salive !
L'autre jour, je m'imaginais être cet artiste absolu : poete, sculpteur, peintre et musicien, le tout á la fois . Que dis-je ? Un instant je crus même avoir usurpé la suprême béatitude réservée aux seuls dieux .
La force physique, l'adresse, la résistance musculaire fournissent le theme principal des causeries de mes inséparables et le prétexte á leurs jeux . Ce jour donc, ils m'entraînerent dans leur gymnase, pompeusement intitulé Arenes athlétiques . Représentez-vous, au fond d'un étroit boyau du quartier des Marolles, ironiquement appelé rue de la Philanthropie, un asez vaste hangar, ancien atelier de charron, ou magasin de chiffonniers, dans lequel on pénetre par un bouge ne différant des autres taudis de la ruelle que par les photographies des célébrités foraines accrochées aux parois .
Sur la lice jonchée de tan et de sciure de bois, dont l'odeur résineuse se mêle á des émanations humaines, s'éparpillent des halteres et des poids . A travers la buée opaque et rousse, á peine combattue par une fumeuse lampe á pétrole, je démêle les habitués de l'endroit, des apprentis pour la
plupart, venus en grand nombre á cause du samedi soir.
Uit: Beinahe ein Vorzugsschüler oder Pièce Touchée
Für die Palästinawanderung der vielen Tausenden, ja Zehntausenden von Prager Zionisten hatte die großmütige englische Regierung damals genau zehn Einwanderungserlaubnisse oder Zertifikate bereitgestellt, nicht mehr und nicht weniger. Sie hätte alle retten können; sie wußte, daß die Deutschen sich zum Einmarsch in Prag rüsteten, wußte, daß jeder Jude, der zurückblieb, verloren war sie machte auch einige schwache Rettungsansätze und brachte noch manch einzelnen in letzter Minute in Sicherheit , im ganzen aber zog sie es vor, den überwiegenden Rest der jahrhundertalten Gemeinde Prag an Hitlers Schlachtmesser zu liefern.
"THE dramatic moment of the birthday feast came A nearly at the end of the meal when Mrs. Mal- don, having in mysterious silence disappeared for a space to the room behind, returned with due pomp bearing a parcel in her dignified hands. During her brief absence Louis, Rachel, and Julianhero of the nighthad sat mute and somewhat constrained round the debris of the birthday pudding. The constraint was no doubt due partly to Julian's characteristic and notorious grim temper, and partly to mere anticipation of a solemn event. Julian Maldon in particular was self-conscious. He hated intensely to be self-conscious, and his feeling towards every witness of his self-consciousness partook always of the homicidal. Were it not that civilization has the means to protect itself, Julian might have murdered defenseless aged ladies and innocent young girls for the simple offense of having seen him blush. He was a perfect specimen of a throw-back to original ancestry. He had been born in London, of an American mother, and had spent the greater part of his life in London. Yet London and his motherseemed to count for absolutely nothing at all in his composition. At the age of seventeen his soul, quitting the exile of London, had come to the Five Towns with a sigh of relief as if at the assuagement of a long nostalgia, and had dropped into the district as into a socket. In three months he was more indigenous than a native. Any experienced observer who now chanced at a week-end to see him board the Manchester express at Euston would have been able to predict from his appearance that he would leave the train at Knype. He was an undersized man, with a combative and suspicious face. He regarded the world with crafty pugnacity from beneath frowning eyebrows.
"Stop!" whispered my old Mongol guide, as we were one day crossing the plain near Tzagan Luk. "Stop!"
He slipped from his camel which lay down without his bidding. The Mongol raised his hands in prayer before his face and began to repeat the sacred phrase: "Om! Mani padme Hung!" The other Mongols immediately stopped their camels and began to pray.
"What has happened?" I thought, as I gazed round over the tender green grass, up to the cloudless sky and out toward the dreamy soft rays of the evening sun.
The Mongols prayed for some time, whispered among themselves and, after tightening up the packs on the camels, moved on.
"Did you see," asked the Mongol, "how our camels moved their ears in fear? How the herd of horses on the plain stood fixed in attention and how the herds of sheep and cattle lay crouched close to the ground? Did you notice that the birds did not fly, the marmots did not run and the dogs did not bark? The air trembled softly and bore from afar the music of a song which penetrated to the hearts of men, animals and birds alike. Earth and sky ceased breathing. The wind did not blow and the sun did not move. At such a moment the wolf that is stealing up on the sheep arrests his stealthy crawl; the frightened herd of antelopes suddenly checks its wild course; the knife of the shepherd cutting the sheep's throat falls from his hand; the rapacious ermine ceases to stalk the unsuspecting salga. All living beings in fear are involuntarily thrown into prayer and waiting for their fate. So it was just now. Thus it has always been whenever the King of the World in his subterranean palace prays and searches out the destiny of all peoples on the earth."
Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 3 januari 1945)
Uit: Reise in die mittäglichen Provinzen von Frankreich im Jahre 1785-1786
Freund! Ich bin nun gerettet wie ein Fisch, der den Köder vom Faden gebissen hat, und mit dem Angelhaken in der Gurgel davon schwimmt. Hätte ich, zu einem Bettler herab gesunken, mein Land verlassen müssen, wo ich als König regierte, bänger hätte mir [313] kaum um das Herz seyn können, als da mir nun die Wohnung der Unschuld und Freude im Rücken und, abgeschnitten von allem, was mir lieb war, die ganze weite freudenlose Welt vor mir lag. Ach! nichts begleitete mich, als mein trauriger Schatten. Mir fehlte Margots sonorische Stimme ich vermißte den Nachtrab meines treuen schwatzhaften Johann, und mein zerstreuter Blick, der selbst manchmal sich nach meinem guten asthmatischen Mops umsah, kehrte betroffen über seinen Verlust zurück. Und o wie viele andere stachlichte Empfindungen die ich aus Zärtlichkeit gegen mich nicht berühren mag kletteten sich nicht an dieses belastende Gefühl von Trennung und Einsamkeit! Es war mir, als ob an jedem Pflasterstein, über den ich auf meinem Wege fortschritt, ein Theil meines Eigenthums hängen blieb, so daß ich es mit jeder Minute kleiner, unbedeutender werden, und zuletzt in ein Nichts verschwunden sah.
Ich konnte es nicht über mich gewinnen, auf der Chaussee fort bei der steinernen Bank vorbei zu gehen, auf der sich meine Eigenliebe, und, wie Du weißt, ganz ohne Noth, brüstete, und aus einem Mißverständnisse, das ich mir noch nicht vergeben kann, in so lebhafte Bewegung gerieth. In solchen Umständen, lieber Eduard, ist es sehr bequem, wenn man neben der Landstraße noch einen Rasenweg findet.
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 26 oktober 1817)
Uit: Die Schönheitslinie(Vertaald door Thomas Stegers)
Heute Abend, acht Uhr, war er zu einem Blinddate verabredet, und der heiße Augusttag war bestimmt vom Flimmern der Nerven, unterbrochen von Schönwetterperioden lüsterner Träumereien. Das Date war nicht gänzlich "blind" - "nur sehr kurzsichtig", wie Catherine Fedden sich ausgedrückt hatte, als Nick ihr das Foto und den Brief gezeigt hatte. Anscheinend gefiel ihr das Äußere des Mannes, der Leo hieß und auch gut ihr Typ hätte sein können, wie sie gestand; nur seine Handschrift erschreckte sie: Sie wirkte kunstvoll und gleichzeitig ungestüm. Catherine besaß ein Taschenbuch, 'Grafologie': 'Der Charakter in der Hand', das alle möglichen Warnungen vor den Neigungen und Hemmungen der Menschen enthielt ("Künstler oder Verrückter?", "Schoßhündchen oder Reißwolf?"). "Diese wahnsinnigen Oberlängen, Darling", sagte sie. "Dahinter steckt jede Menge Ego." Wieder hatten sie sich mit spitzen Lippen über den kleinen Bogen billigen, blauen Briefpapiers gebeugt. "Und das bedeutet nicht zufällig bloß einen starken Sexualtrieb?", fragte Nick. Sie hatte das verneint. Er war sehr aufgewühlt und sogar ziemlich gerührt über diesen Brief eines völlig fremden Menschen; aber es stimmte, der Text an sich weckte kaum Erwartungen. "Nick - OK! Habe deinen Brief erhalten. Arbeite in der Personalabteilung (London, Bezirk Brent). Wir können uns treffen, uns über Interessen und Wünsche unterhalten. Wann? Wo?" - und dann ein riesiges, wucherndes L für Leo, das die ganze untere Hälfte des Blattes einnahm. Wenige Wochen zuvor war Nick in das große, weiße Haus der Feddens in Notting Hill eingezogen. Sein Zimmer befand sich unterm Dach und war mit seinem Fluidum von Teenager-Heimlichkeiten und -Trotz eindeutig dem Kinderbereich zuzuordnen. Tobys aufgeräumte Bude lag am Kopf der Treppe, Nicks Zimmer ein Stück weiter den durch eine Dachluke erhellten Flur entlang und Catherines am Ende. Nick hatte keine Geschwister, aber hier konnte er sich in die Rolle eines verlorenen mittleren Kindes hineinversetzen. Es war Toby, der ihn hergebracht hatte, früher schon, in den Ferien, seine "Saison" in London über - eine lang anhaltende, anregende Auszeit von seiner eigenen, alles andere als glanzvollen Familie -; und es war Toby, dessen Gestalt, halb bekleidet, noch immer hier herumspukte.
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)
De Egyptische schrijfster en literatuurwetenschapster Radwa Ashourwerd geboren op 26 mei 1946 in Caïro.
Uit: Siraaj. An Arab Tale(Vertaald door Barbara Romaine)
She had been a lisping child not four feet tall when her grandfather took her with him. It was a night when the full moon cast its light on the men and the sea. Mounted on camels, they made their way along the beach, singing. She was afraid, despite the singing, the moonlight, and her grandfather's strong arm encircling her as she rode before him on the camel. The sea was at ebb tide, and they advanced farther and farther into the wet sand, searching for ambergris. She stared at the moon in alarm, then turned and buried her head in her grandfather's shoulder, and began to cry, begging him to take her back to her mother. Did her heart know, then, and speak to her?
Men go to sea, they go and then they come back . . . they go and then they don't come back, so the women go out to wait for them, their shoulders rigid with fear, furrows of anxiety etched in their faces. Amina saw it all: the women striking their cheeks in lamentation, when they knew for certain, rending their garments, wailing with cries that split the air, cleaving it in two as the executioner's blade cleaves the living head from the body.
They say that the sea is generous; even as she fears its treachery, she never admits her fear, but rather dissimulates, even to her own heart.
Het type van Johan: de wijze, de succesfilosoof, de intellectueel aandoende, of een beeld gevend van wat cafévrouwen zich als romantische intellectuelen voorstellen. De rol spelend van de man met geld. De vlotte heer met rijzige gestalte, met maniertjes, de man die de wereld kent, de he-man met allure, de rustigheid van: Ik ben 37 jaar hoor, weet jij wel wat dat betekent? Maar wijven zijn mijn ongeluk, Peter, ze laten me niet met rust.
Ik glimlach, knik, gelijkgevend, dat heeft hij graag.
Ik kom ergens binnen, ik zie even rond, daar zit er al een mij te begluren. Maar zeg, ik word ook al eens moe, hoor. Ik ben geen jonge snaak meer. Ik ga naar de veertig. Maar wat wil je, ze hangen aan mijn arm, ze zuigen zich aan mij vast. Ook al was ik niets van plan: ze komen op me af als vliegen op een klontje suiker.
Tik (weer bier).
Het bier is weer best zeg ik.
Het bier is weer best herhaalt hij met kleine schokjes lachend. Hij rookt, blaast ostentatief, loert rond met zijn brutale oogjes.
We rijden met zijn Fiat 1800 met sport-knalpot, rukkend door de stad, zoeken weer een ander schuin café op. We proberen geregeld een nieuwe kroeg. Hij danst een beetje loom en totaal ontspannen met meiden, doet ze intussen lachen, overdondert met zijn zelfzekerheid, met zijn opdringerigheid. Een vliegenpikker moet opdringerig kunnen zijn. Zij speuren haast altijd naar stille vrouwen, naar de zwijgzamen. Dikwijls zijn de passieven gemakkelijke prooien. Soms zoeken ze zulke vrouwen onbewust. Of lelijke vrouwen, daar heb je een dankbare prooi aan, die zijn altijd verrukt, direkt verkocht, werpen zich open als een geslacht en gereinigd rund. Vele passieve, lelijke of onzekere vrouwen, zijn types die zich in toom houden, omdat ze angst hebben van zichzelf, van hun losbrekend zelf. Zij die huilend en krochend stukgaan. Daarnaar speuren zij, de geoefende vrouwenkenners.
Ik, zegt hij, ik schijn het te hebben voor de magere types. Als ik zo eens overschouw welke mijn figuren zoal waren, dan sta ik er zelf een beetje verbaasd over: mijn eerste vrouw, mijn tweede vrouw, die van mij weggelopen is, mijn derde, die je kent, dan Betty, Loulou van de Prado, en tenslotte mijn jong ding, kindje.
Il était une fois (cétait, ah ! mais il y a fort longtemps : en un temps où locéan recouvrait toutes terres), un pauvre pauvre pauvre pêcheur de perles qui vivait dans une hutte, sur le rivage effilé dun croissant de sable. Il plongeait chaque matin dans la mer turquoise, chaude, et claire, et calme. Il y plongeait longtemps, retenant son souffle, très profond, jusquau fond. Il y plongeait à la recherche de ces longues huîtres au cur dargent, desquelles il remontait ses perles noires.
Un jour (un de ces jours sans pareil mais tous les jours sont mortels, nest-ce pas ?), le pêcheur fut attiré par une lueur inhabituelle qui semblait venir des entrailles de la mer. Cette lueur lintrigua tant quil délaissa la parcelle perlière qui lui portait chance, pour découvrir lorigine de cette clarté surnaturelle. Il plongea de plus belle, senfonçant vers la nuit éternelle.
Il aperçut alors la béance gigantesque dun tridacne abyssal. Jamais un tel bénitier navait existé de mémoire de pêcheur de perles Il sen approcha lentement, presque respectueusement, et la crainte se mêlait en son sang à lexcitation. La lueur blafarde provenait du cur du coquillage monstrueux. Le pêcheur voulut sen approcher pour mieux voir, mais le tridacne resserra aussitôt ses mâchoires.
Il dut attendre à bonne distance, luttant contre lasphyxie. Et le bénitier souvrit à nouveau, brisant lobscurité sourde et oppressante. Cest à cet instant que le pêcheur la vit pour la première fois. Elle était dune beauté nacrée, à la fois fragile et éternelle. Elle semblait séveiller, et ses yeux dalbâtre grandissaient à mesure que, doucement, elle se dressait. Il voulut la regarder encore, mais son corps implorait, et il remonta.
Ivan O. Godfroid (Boussu, 26 mei 1971)
De Duitse schrijfster Isabella Nadolny (eig. Isabella Peltzer) werd geboren op 26 mei 1917 in München.
Uit: Die Stunden vor Morgengrauen
»Wenn wir«, sagte mein Bruder Leo, »jeden Sommer zu viert auf Sommerfrische gehen, so kostet
das pro Jahr . . . Wartet mal.« Er griff nach einem Blatt Papier und fragte mich über die Schulter:
»Wie lange dauern deine Ferien eigentlich?«
Ich gab mürrisch Auskunft. Gegen die Autorität eines um elf Jahre älteren Bruders war nichts
auszurichten.
»Und zwei Jahre mußt du doch noch zur Schule gehen ist sowieso wenig genug«, murmelte er, »zweimal Ferien à sechs Wochen. Also das macht . . .« Er blinzelte gegen den Rauch seiner
Zigarette und rechnete. »Da ist es viel billiger, wir bauen uns ein Sommerhaus.«
Er strich die Zahlen aus und begann einen Grundriß zu zeichnen. Wir saßen im Eßzimmer, Mama in dem Sessel unter dem Porträt, so daß man prüfen konnte, ob es ähnlich genug war. Nur drei der vielen Porträts, die von Mama gemalt worden waren, hatten in unserer Wohnung Platz gefunden, einer großen, altmodischen Wohnung mit hochherrschaftlichen Stuckdecken.
»Ein Sommerhaus«, sagte Mama und drehte mit gedankenvoll gerunzelter Stirn an ihrem Ring, »ein Sommerhaus wäre fein. Man könnte einen Hund dort halten!«
Hunde und Pferde waren vielleicht das einzige, was Mama seit jenem Tage entbehrt hatte, als sie neunzehnjährig das Schloß ihrer Ahnen verließ, um zu heiraten. Hätte sie, der Pferde und Hunde wegen, damals den ungarischen Offizier genommen, der sie so glühend verehrte, so wäre ich heute schwarzhaarig und braunäugig, was ich mir immer gewünscht habe. Sie verzichtete jedoch auf die
Pferde und Hunde und heiratete Papa. Das ist zu verstehen. Papa war reizend, hochmusikalisch und ungewöhnlich sprachbegabt, wenn auch etwas schüchtern. In seinem Paß stand als Berufsbezeichnung »Kaufmann«, ein dehnbarer Begriff, der nichts besagte, außer daß Papa Geld genug hatte, um nur gelegentliche weite Geschäftsreisen unternehmen zu müssen, und zwar von Moskau aus, wo er und seine ganze Verwandtschaft lebten.
J'ai vu là le fameux livre de La Popelinière, si longtemps désiré par lui et que Pichon ne lui a cédé que lors du procès de Lacour : il s'en débarrassa bien vite alors. C'est un gros maroquin rouge, avec des coqs pour armoiries; une grosse et riche impression sur papier de Hollande et des miniatures, dont une ou deux rappellent un peu Carmontelle, dont les autres ne nomment personne. Il n'y a dans ce livre même, comme dans tous les autres du même genre, que de la cochonnerie et point d'art. Chose incroyable, pas une saleté, même dans ce XVIIIe siècle si voluptueux, n'a été relevée par l'art. Comment un véritable artiste du temps n'a-t-il pas, en un jour de bandaison, jeté au papier quelque gouache verveuse; quelque polissonnerie chaude et spirituelle ? Cela me passe! Mais plus je vais - et ici, j'ai sous les yeux les plus beaux échantillons de l'obscénité - moins je trouve dans toutes ces scènes un coup de crayon ou de pinceau qui mérite d'arrêter les yeux des amateurs. Cela m'a fait bonne bouche, après cela, de feuilleter un album du Carrache. Quelle grandeur dans l'obscénité! Ce sont des amours cosmogoniques, des jouissances de Pasiphaé.
Nous montrant cela, Henkey parle et parle sans cesser, mais par arrêts, d'une voix un peu chantante, mais égale, qui va toujours, coupe les mots, les reprend, d'une voix jaillissante et toujours repartante, qui à la longue vous lasse, vous entre dans le crâne, dans les nerfs des tempes, comme une goutte d'eau qui tomberait et à tout moment redoublerait.
Il ne vous regarde pas, il regarde ses ongles, et comme nous regardons un de Sade :
«J'attends une peau, une peau de jeune fille qu'un de mes amis dit m'avoir. On la tanne Si vous voulez voir ma peau Il m'a proposé de la voir enlever devant moi Six mois pour la tanner Mais il faut deux femmes, c'est entre les cuisses, et alors, vous comprenez, il en faut deux Mais c'est désagréable, il faudrait enlever la peau sur une jeune fille vivante J'ai mon ami, le docteur Barth, vous savez Il voyage dans l'Afrique, et dans les massacres, il m'a promis de me prendre une peau, comme ça, pendant la vie Et alors, ce serait très bien »
Puis il ouvre une grande boîte. C'est un marbre qu'on dit être de Pradier, une scène de tribaderie, très mauvaise, veule et mal dessinée; il n'y a guère de Pradier qu'une main de femme, gracieusement et mollement infléchie par la jouissance.
Je suis sorti de chez cet homme comme d'un cauchemar, brisé, l'estomac en bas, comme après avoir bu, la tête vide.
Edmond De Goncourt (26 mei 1822 - 16 juli 1896)
Portret doorJean-François Raffaëlli
De Engelse schrijfster Lady Mary Wortley Montagu werd geboren in Thoresby Hall, Nottinghamshire, op 26 mei 1689.
Uit: Letters of the Right Honourable Lady My Wy Me
TO MRS. S. C.
_Nimeguen, Aug_.13. O. S. 1716.
I AM extremely sorry, my dear S. that your fears of disobliging your relations, and their fears for your health and safety, have hindered me from enjoying the happiness of your company, and you the pleasure of a diverting journey.I receive some degree of mortification from every agreeable novelty, or pleasing prospect, by the reflection of your having so unluckily missed the delight which I know itwould have given you.If you were with me in this town, you would be ready to expect to receive visits from your Nottingham friends.No two places were ever more resembling; one has but to give the Maese the name of the Trent, and there is no distinguishing the prospect.The houses, like those of Nottingham, are built one above another, and are intermixed in the same manner with trees and gardens.The tower they call Julius Caesar's, has the same situation with Nottingham castle; and I cannot help fancying, I see from it the Trentfield, Adboulton, places so well known to us.'Tis true, the fortifications make a considerable difference.All the learned in the art of war bestow great commendations on them; for my part, that know nothing of the matter, I shall content myself with telling you, 'tis a very pretty walk on the ramparts, onwhich there is a tower, very deservedly called the Belvidera; where people go to drink coffee, tea, &c. and enjoy one of the finest prospects in the world.The public walks have no great beauty but the thick shade of the trees, which is solemnly delightful.But I must not forget to take notice of the bridge, which appeared very surprising to me.It is large enough to hold hundreds of men, with horses and carriages.They give the value of an English two-pence to get upon it, and then away they go, bridge and all, to the other side of the river, with so slow a motion, one is hardly sensible of any at all.I was yesterday at the French church, and stared very much at their manner of service.The parson clapped on a broad-brimmed hat in the first place, which gave him entirely the air of _what d'ye call him_, in Bartholomew fair, which he kept up by extraordinary antic gestures, and preaching much such stuff as the other talked to the puppets.
Mary Wortley Montagu (26 mei 1689 21 augustus 1762)
De Nederlandse dichteres Machteld Brands werd geboren in 1986 in Kampen. Tijdens het studiejaar 2008 2009 was zij huisdichter van de Rijks Universioteit Groningen, waar zij Algemene Taalwetenschap studeert. Ze publiceerde met vaste regelmaat haar gedichten in de universiteitskrant.
Dagje UB
De portier denkt aan hoe ze ieder jaar weer jonger worden de meisjes
met hun slonzige staartjes en als het warmer wordt lachend en vrolijk flipfloppend door de gangen
de baliemedewerkster ziet wel daarbeneden wordt het elk jaar gezelliger
met Groninger gebabbel en als de dag bijna klaar is dansen om haar de haren klepperen de tenen
Friedrich Dieckmann, Egyd Gstättner, Claire Castillon, Eve Ensler, Robert Ludlum
De Duitse schrijver Friedrich Dieckmann werd geboren op 25 mei 1937 in Landsberg an der Warthe.
Uit: Freiheit ist nur in dem Reich der Träume (Schillers Jahrhundertwende)
Der Achtunddreißigjhrige, der, ein Windlicht in der Hand, am 11. Oktober 1798 durch das im Abenddämmer liegende Weimar geht, um seinQuartier aufzusuchen, die Gästewohnung im Schloß,
wo Frau und Schwägerin auf ihn warten, dieser hochgewachsene, etwas vornübergeneigt laufende Mann mit den blauen Augen, der schmalen, weit vorspringenden Nase, dem starken Kinn, kommt aus dem Theater, er hat der Generalprobe seines neuen, erst vor vier Tagen fertig gewordenen Stückes beigewohnt, »Wallensteins Lager«. Aber was heißt beigewohnt? Er hat es gesehen und gehört, zumeist aus dem Zuschauerraum, dem von Grund auf erneuerten, aber manchmal auch aus der Kulisse; zwischendurch hatte er dem Regisseur noch ein paar Textänderungen an die Hand gegeben, die ihm am Vormittag, ehe er in Jena mit Lotte und Caroline in die Kutsche gestiegen war, in den Sinn gekommen waren. Denn dem Regisseur, der zugleich der Intendant und beinahe auch der Bühnenbildner ist, seinem Freund, Kollegen, Kooperator, dem Geheimen Rat, Weimars oberster Kunstinstanz, war erst vor einer Woche noch etwas Lustiges zu seinem Stück eingefallen, eine drastische Priester-Ermahnung an die zügellose Soldateska.
Das hatte er ganz schnell machen und abliefern müssen, und es war, als es schon einstudiert wurde, noch gar nicht fertig gewesen.
Und nicht nur das war noch nicht fertig gewesen in der letzten Woche, ein Eingangslied für den Abend hatte auch noch gefehlt. Hätten sie besser dieses alte Volkslied von der Zerstörung Magdeburgs nehmen sollen, das der Goethe in petto gehabt hatte, mitsamt der Melodie? »O Magdeburg die Stadt, die schöne Mädchen hat« elf Strophen hatte es gehabt und war so traurig-schön, so herzzerreißend-schicksalsergeben gewesen, daß ers beiseite gelassen hatte. Es paßte nicht zu seinemStück, das auf einen andern, herzhaften Ton gestimmt war. Zusammen hatten sie versucht, ein
passendes Lied zu schreiben, jener war mit ein paar Strophen angekommen, er hatte noch einige zugesetzt es war simpel genug eraten, um fü diese Landsknechtsschar zu passen: »Es leben
die Soldaten, der Bauer gibt den Braten . . .«
Friedrich Dieckmann (Landsberg an der Warthe, 25 mei 1937)
Das Studium war meine Galgenfrist. Die ist jetzt zu Ende. Heute bin ich dreiundzwanzig, morgen bin ich Doktor, und übermorgen fängt das Leben an. Aber wie soll ich das machen: Leben? Was heißt das und wie geht das: Leben? Ich bin dazu weder qualifiziert noch ausgerüstet, Vladimiro! Ich müsste, um mein Leben zu leben, bei null anfangen mit meinen dreiundzwanzig Jahren. Das Leben ist etwas Unmögliches. Allein durch ihre Art zu leben, haben mich meine Eltern gelehrt, daß das Leben unheimlich kompliziert und widerwärtig ist. Nur das widerwärtige Leben ist das richtige Leben, das wahre, das eigentliche. Durch ihre Art zu leben haben mich meine Eltern gelehrt, daß das Leben etwas so Schwieriges ist, daß man es praktisch nicht schaffen kann: Ich jedenfalls auf gar keinen Fall. Ich kann ein bisschen zeichnen. Aber leben kann ich nicht. Zeichnen ist etwas für Kinder. Alle Kinder zeichnen. Und alle Erwachsenen hören zu zeichnen auf. Man müsste sich die Frage stellen, warum ich mit dreiundzwanzig Jahren noch immer nicht zu zeichnen aufgehört habe. Ich kann das Grab meines Bruders pflegen und eine Doktorarbeit schreiben. Aber leben kann ich nicht. Ich kann mit Paula, Fulvia und Argia ein paar Tage nach Piran fahren, Scampi essen und baden gehen. Aber leben kann ich nicht. Nur die hervorragendsten Repräsentanten der Menschheit schaffen es, ihr schwieriges Dasein zu bewältigen, indem sie Friseure werden. Die Philosophie ist dazu da, dass der Friseur während des Frisierens etwas zu plaudern hat. Meine Mutter und mein Vater sind unfehlbar: jedes Mal, wenn sie in ihrem Leben vor einer Entscheidung gestanden sind, haben sie mit Weisheit und Verstand die richtige jedenfalls bestmögliche Entscheidung getroffen.
Elle est belle, au-dessus de mon berceau, devant l'école, dans la voiture garée au coin, et puis maintenant, vingt ans plus tard, dans le café où elle m'attend pour boire un thé, vert, c'est à la mode, il paraît que ça peut faire maigrir, alors elle essaye, des fois qu'elle perde un os ou deux.
( )
Je marche vers elle, il va bien se produire un drame sur la route, m'arriver quelque chose, ou au moins une idée, depuis le temps que je la cherche, cette idée, pour la sauver et me perdre. Je marche et, quandj'arriverai, elle aura des ampoules, c'est ainsi qu'on fonctionne. Quandj'ai mal au ventre, on retire son colon ; quandj'ai mal à la tête, on lui trouve une bille cachée derrière un oeil. Sij'ai mal quelque part, aussitôt ma mère meurt. Sij'ai peur, elle appelle ; sij'ai soif, elle transpire ; on n'a pas vu donner autant et sans retour. Si je prends, elle donne. Si je marche, elle accourt. Si je pars, elle revient. Tiens,j'essaye. Ce serait bien.
Claire Castillon (Neuilly-sur-Seine, 25 mei 1975)
De Amerikaanse schrijfster en feminste Eve Ensler werd op 25 mei 1953 in New York geboren.
Uit: The Good Body
In the midst of a war in Iraq, in a time of escalatingglobal terrorism, when civil liberties are disappearingas fast as the ozone layer, when one out of threewomen in the world will be beaten or raped in herlifetime, why write a play about my stomach?
Maybe because my stomach is one thing I feel Ihave control over, or maybe because I have hopedthat my stomach is something I could get controlover. Maybe because I see how my stomach has cometo occupy my attention, I see how other womensstomachs or butts or thighs or hair or skin have cometo occupy their attention, so that we have very littleleft for the war in Iraqor much else, for that matter.When a group of ethnically diverse, economicallydisadvantaged women in the United States wasrecently asked about the one thing they wouldchange in their lives if they could, the majority ofthese women said they would lose weight. Maybe Iidentify with these women because I have boughtinto the idea that if my stomach were flat, then Iwould be good, and I would be safe. I would be protected.I would be accepted, admired, important,loved. Maybe because for most of my life I have feltwrong, dirty, guilty, and bad, and my stomach isthe carrier, the pouch for all that self-hatred. Maybebecause my stomach has become the repository formy sorrow, my childhood scars, my unfulfilled ambition,my unexpressed rage. Like a toxic dump, it iswhere the explosive trajectories collidethe Judeo-Christian imperative to be good; the patriarchal mandate that women be quiet, be less; the consumer-stateimperative to be better, which is based on the assumptionthat you are born wrong and bad, and thatbeing better always involves spending money, lots ofmoney. Maybe because, as the world rapidly dividesinto fundamentalist camps, reductive sound bites, andpolarizing platitudes, an exploration of my stomachand the life therein has the potential to shatter thesedangerous constraints.
Moira Trevor, standing in front of his desk at Georgetown University, asked the question so seriously that Jason Bourne felt obliged to answer.
"Strange," he said, "no one's ever asked me that before. David Webb is a linguistics expert, a man with two children who are living happily with their grandparents" --- Marie's parents --- "on a ranch in Canada."
Moira frowned. "Don't you miss them?"
"I miss them terribly," Bourne said, "but the truth is they're far better off where they are. What kind of life could I offer them? And then there's the constant danger from my Bourne identity. Marie was kidnapped and threatened in order to force me to do something I had no intention of doing. I won't make that mistake again."
"But surely you see them from time to time."
"As often as I can, but it's difficult. I can't afford to have anyone following me back to them."
"My heart goes out to you," Moira said, meaning it. She smiled. "I must say it's odd seeing you here, on a university campus, behind a desk." She laughed. "Shall I buy you a pipe and a jacket with elbow patches?"
Bourne smiled. "I'm content here, Moira. Really I am."
"I'm happy for you. Martin's death was difficult for both of us. My anodyne is going back to work full-bore. Yours is obviously here, in a new life."
"An old life, really." Bourne looked around the office. "Marie was happiest when I was teaching, when she could count on me being home every night in time to have dinner with her and the kids."
"What about you?" Moira asked. "Were you happiest here?"
= cloud passed across Bourne's face. "I was happy being with Marie." He turned to her. "I can't imagine being able to say that to anyone else but you."
My feet crackling splinters of glass and dried putty,
The half-grown chrysanthemums staring up like accusers,
Up through the streaked glass, flashing with sunlight,
A few white clouds all rushing eastward,
A line of elms plunging and tossing like horses,
And everyone, everyone pointing up and shouting!
She
I think the dead are tender. Shall we kiss? --
My lady laughs, delighting in what is.
If she but sighs, a bird puts out its tongue.
She makes space lonely with a lovely song.
She lilts a low soft language, and I hear
Down long sea-chambers of the inner ear.
We sing together; we sing mouth to mouth.
The garden is a river flowing south.
She cries out loud the soul's own secret joy;
She dances, and the ground bears her away.
She knows the speech of light, and makes it plain
A lively thing can come to life again.
I feel her presence in the common day,
In that slow dark that widens every eye.
She moves as water moves, and comes to me,
Stayed by what was, and pulled by what would be.
Theodore Roethke (25 mei 1908 - 1 augustus 1963)
De Franse schrijver en historicus Georges Bordonove werd geboren in Enghien-les-Bains op 25 mei 1920.
Uit: La vie quotidienne de Napoléon en route vers Saint-Hélène
Combien j'ai été fou de me jeter entre vos mains! Je m'étais fait une fausse idée de votre caractère national; j'avais UNE OPINION ROMANESQUE de la nation anglaise. A cette idée se joignait un peu d'orgueil. J'aurais rougi de me livrer à l'un des souverains dont j'avais conquis les États, et dans les capitales desquels j'étais entré en vainqueur; c'est ce qui m'a déterminé à me confier à vous que je n'avais jamais subjugués. Docteur, je suis bien puni de la haute opinion que j'avais conçue de votre nation!
Georges Bordonove (25 mei 1920 - 16 maart 2007)
De Amerikaanse schrijfster Jamaica Kincaid (eig.Elaine Cynthia Potter Richardson) werd geboren in Saint John's, Antigua en Barbuda, op 25 mei 1949.
Uit:Small Place
If you go to Antigua as a tourist, this is what you will see. If you come by aeroplane, you will land at the V. C. Bird International Airport. Were Cornwall (V. C.) Bird is the Prime Minister of Antigua. you may be the sort of tourist who would wonder why a Prime Minister would want an airport named after himwhy not a school, why not a hospital, why not some great public monument? You are a tourist and you have not yet seen a public monument in Antigua. As your plane descends to land, you might say, What a beautiful island Antigua ismore beautiful than any of the other islands you have seen, and they were very beautiful, in their way, but they were much too green, much too lush with vegetation, which indicated to you, the tourist, that they got quite a bit of rainfall, and rain is the very thing that you, just now, do not want, for you are thinking of the hard and cold and dark and long days you spent working in North America (or, worse, Europe), earning some money so that you could stay in this place (Antigua) where the sun always shines and where the climate is deliciously hot and dry for the four to ten days you are going to be staying there; and since you are on your holiday, since you are a tourist, the thought of what it might be like for someone who had to live day in, day our in a place that suffers constantly from drought, and so has to watch carefully every drop of fresh water used (while at the same time surrounded by a sea and an oceanthe Caribbean Sea on one side, the Atlantic Ocean on the other), must never cross your mind.
There is an old fashioned I-HOP on Lombard Street in San Francisco, probably one of the originals, blue roof, A-Frame, from the days when they were known as International House of Pancakes. Driving south on a hot afternoon, fresh out of both air conditioning and Diet Coke, we decided to stop for refreshment. A pleasant young woman greeted us and escorted us to a booth, my red-headed lady and I, brought us water and menus and an assurance that a waitress would soon be with us. She may have even supplied us with a name, "Barcelona will be your waitress this afternoon," I prefer waitresses who don't have names, I prefer an arm clutching a pencil with a yellow pad at the end of it. It was about 3:30 in the afternoon, Bermuda Triangle time in restaurants: the last of the lunch crowd has lurched out, belching martini fumes, time to wash the floors and scrape the food off the windows. We decided on what we wanted, I chose a chocolate malt, my red- headed lady decided on iced tea, then we visited the washrooms one at a time so in case the waitress came one of us would be there to give her the order. The waitress did not appear. She never appeared. There came a point when we simultaneously realized we had been waiting an extraordinarily long time for service. We stared around. There was only one other occupied table, far away. The silence was eerie. It reminded me of the Mary Deare. Food steaming on some tables, but no one in sight, especially a waitress. We waited a few more minutes. We finished our water. I really wanted a chocolate malt. No one came or went. "In another dimension, in another I-HOP, perhaps in Sacramento, or San Luis Obispo, or maybe even Honolulu, a tall, blond man and his red-headed lady have just been served a chocolate milkshake and an iced tea," I said. "They've drunk them up, received their check, and are now going to try and sneak out without paying. Look furtive," I said, standing up. "I'm going to walk sideways down the aisle. Try to look as if you have a sugar dispenser in your purse."
He said it doesn't look good he said it looks bad in fact real bad he said I counted thirty-two of them on one lung before I quit counting them I said I'm glad I wouldn't want to know about any more being there than that he said are you a religious man do you kneel down in forest groves and let yourself ask for help when you come to a waterfall mist blowing against your face and arms do you stop and ask for understanding at those moments I said not yet but I intend to start today he said I'm real sorry he said I wish I had some other kind of news to give you I said Amen and he said something else I didn't catch and not knowing what else to do and not wanting him to have to repeat it and me to have to fully digest it I just looked at him for a minute and he looked back it was then I jumped up and shook hands with this man who'd just given me something no one else on earth had ever given me I may have even thanked him habit being so strong
Waarom namen van goden uitspreken, sterren van schuim uit een onzichtbare oceaan, stuifmeel van de verste tuinen, als het leven ons pijn doet, als elke dag die komt ons het hart verscheurt, als elke nacht ineengekrompen, vermoord neervalt, als het lijden van iemand, van een mens ons onbekend maar straks aanwezig en slachtoffer, de vijand en de liefde en alles dat ons ontbreekt om volmaakt te zijn ons pijn doen? Zeg nooit dat de duisternis niet met één slok kan verslinden het geluk. Kijk om je heen: er is de andere, er is altijd de andere. Wat hij ademt is wat je verstikt, wat hij eet is jouw honger. Hij sterft met de zuiverste helft van jouw dood.
Vertaald door Henri Thijs
Chess
Because we were friends and sometimes loved each other,
perhaps to add one more tie
to the many that already bound us,
we decided to play games of the mind.
We set up a board between us:
equally divided into pieces, values,
and possible moves.
We learned the rules, we swore to respect them,
and the match began.
We've been sitting here for centuries, meditating
ferociously
how to deal the one last blow that will finally
annihilate the other one forever.
Rosario Castellanos (25 mei 1925 7 augustus 1974)
The University of South Midland, whose main campus is located in Cap City, has never had a Nobel laureate, but its football team has been the national champion three times in the last eight years, and its coach, Dr. John Strong, has been on the cover of Time, Newsweek, U.S. News, and Sports Illustrated (three times, twice as he was doused with Gatorade by his team and assistant coaches after a victory); the editorial page of The Wall Street Journal has even floated his name as a future Republican vice-presidential candidate because of his devotion both to winning and to American ideals. All the university sports teams are named the Rhinos, although there is no palaeontological evidence that herds of rhinoceroses ever roamed the empty vistas of the Great Plains. I teach a night school course in criminal law at Osceola County Community College in Cap City, and at the first class meeting each semester I tell my students that when I open the Kiowa Times-Ledger and the Capital City Herald every morning, I turn first to the obituary page. In an obit, I say, the spaces between the lines tell all. What is omitted is often more interesting than what is said. Example, from yesterdays Herald, the deceased, a forty-nine-year-old professor of agronomy at the university, unknown to me, killed by a hit-and-run driver in a Kmart parking lot; said driver, just turned fifteen and without a license, apprehended two blocks from the accident site after blindsiding a brand-new Volvo SUV on a pre-purchase trial spin: He is survived by his second wife, from whom he was recently divorced, and by a stepson from his first marriage. Think of the moral and sexual misdemeanors woven into that simple sentence, the mosaic of small, mean betrayals. The mind has difficulty entertaining all the agronomists sins and discontents, mortal and venial, the permutations and possibilities of discarded and discarding spouses. And that is before we consider the teenage jerkoff who thought the Kmart parking lot was the Talledega Superspeedway.
John Gregory Dunne (25 mei 1932 30 december 2003)
Frank hatte zwei Mal schnell hintereinander geschossen. Er schoss in dem Augenblick, als wir uns einig geworden waren, nicht zu schießen. Ich stand wie gelähmt, als die zwei dumpfen Schläge durch den Wald blafften; dann rannte ich einfach fort, ohne mich nach Frank umzusehen. Nur fort, versinken, unsichtbar machen oder einfach in Luft auflösen, und beim Laufen hörte ich die beiden Schüsse tausendfach an meine Ohren trommeln. Als ich Franks Wagen erreichte, den er in einer Feldeinfahrt geparkt hatte, schloss er gerade den Wagen auf. Bist du geflogen?, fragte ich keuchend. Mir war, als dauerte es Stunden, bis das Auto ansprang und Frank losfuhr, ich hatte den Eindruck, als bewegte er sich im Zeitlupentempo auf der schmalen Straße, die von Hagen nach Dortmund von der Ruhr bergauf führt. Fahr doch schneller!, schrie ich. Fahr! Fahr!
In looking round the wide and luminous circle of our great living Englishmen, to select one to whom I might fitly dedicate this work,one who, in his life as in his genius, might illustrate the principle I have sought to convey; elevated by the ideal which he exalts, and serenely dwelling in a glorious existence with the images born of his imagination,in looking round for some such man, my thoughts rested upon you. Afar from our turbulent cabals; from the ignoble jealousy and the sordid strife which degrade and acerbate the ambition of Genius,in your Roman Home, you have lived amidst all that is loveliest and least perishable in the past, and contributed with the noblest aims, and in the purest spirit, to the mighty heirlooms of the future. Your youth has been devoted to toil, that your manhood may be consecrated to fame: a fame unsullied by one desire of gold. You have escaped the two worst perils that beset the artist in our time and land,the debasing tendencies of commerce, and the angry rivalries of competition. You have not wrought your marble for the market,you have not been tempted, by the praises which our vicious criticism has showered upon exaggeration and distortion, to lower your taste to the level of the hour; you have lived, and you have laboured, as if you had no rivals but in the dead,no purchasers, save in judges of what is best. In the divine priesthood of the beautiful, you have sought only to increase her worshippers and enrich her temples. The pupil of Canova, you have inherited his excellences, while you have shunned his errors,yours his delicacy, not his affectation.
Edward Bulwer-Lytton (25 mei 1803 - 18 januari 1873)
Uit: The Essential Writings of Ralph Waldo Emerson (Introductie door Maty Oliver)
The distinction and particular value of anything, or any person, inevitably must alter according to the time and place from which we take our view. In any new discussion of Emerson, these two weights are upon us. By time, of course, I mean our entrance into the twenty-first century; it is almost two hundred years since Emerson's birth in Boston. By place, I mean his delivery from the town of Concord, and his corporeal existence anywhere. Now he is only within the wider, immeasurable world of our thoughts. He lives nowhere but on the page, and in the attentive mind that leans above that page. This has some advantage for us, for he is now the Emerson of our choice: he is the man of his own time--his own history--or he is one of the mentors of ours. Each of these possibilities has its attractions, for the man alive was unbelievably sweet and, for all his devotion to reason, wondrously spontaneous. Yet as time's passage has broken him free of all mortal events, we begin to know him more clearly for the labors of his life: the life of his mind. Surely he was looking for something that would abide beyond the Tuesday or the Saturday, beyond even his first powerful or cautionary or lovely effect.
of sterven van de dorst, dat gaat in Holland niet;
nog moeilijker is het om sporen na te laten
wanneer je op je fiets van huis wegrijdt,
laat staan wanneer je wegvaart. Holland-
herinneringen. En die breng je met geen dijk
of dam tot staan. 't Is in die zin dat ik
al vele malen langer leef in Holland
dan al die golven die daarginder rollen
zonder bestemming. Net als deze regels.
Elegie
Mn lieveling, de kroeg is nog hetzelfde, dezelfde rotzooi pronkt nog aan de muren, dezelfde prijzen. Beetre wijn misschien? Ik dacht van niet; niet beter en niet slechter. Een status quo, en ach, zo hoort het ook.
Een vliegenier zit sombertjes alleen, als een gevallen engel, drinkt zn wodka. Violen werken in op mijn verbeelding, vanwege vroeger. Buiten tekenen zich maagdlijk witte daken af, en ergens begint een klok te luiden. t Is al nacht.
Je loog, waarom? Waarom kan ik niet langer een leugen van de waarheid onderscheiden, en eis ik nieuwe woorden, steeds maar weer, gedempte, vreemde en jou onbekende, maar woorden welke, net als in t verleden, uitsluitend kunnen komen uit jouw mond.
Vertaald door Peter Zeeman
Odysseus to Telemachus
My dear Telemachus,
The Trojan War
is over now; I don't recall who won it.
The Greeks, no doubt, for only they would leave
so many dead so far from their own homeland.
But still, my homeward way has proved too long.
While we were wasting time there, old Poseidon,
it almost seems, stretched and extended space.
I don't know where I am or what this place
can be. It would appear some filthy island,
with bushes, buildings, and great grunting pigs.
A garden choked with weeds; some queen or other.
Grass and huge stones . . . Telemachus, my son!
To a wanderer the faces of all islands
resemble one another. And the mind
trips, numbering waves; eyes, sore from sea horizons,
Nine months Landsman's been flopping at the Hotel Zamenhof without any of his fellow residents managing to get themselves murdered. Now somebody has put a bullet in the brain of the occupant of 208, a yid who was calling himself Emanuel Lasker.
"He didn't answer the phone, he wouldn't open his door," says Tenenboym the night manager when he comes to roust Landsman. Landsman lives in 505, with a view of the neon sign on the hotel across Max Nordau Street. That one is called the Blackpool, a word that figures in Landsman's nightmares. "I had to let myself into his room."
The night manager is a former U.S. Marine who kicked a heroin habit of his own back in the sixties, after coming home from the shambles of the Cuban war. He takes a motherly interest in the user population of the Zamenhof. He extends credit to them and sees that they are left alone when that is what they need.
"Did you touch anything in the room?" Landsman says.
Tenenboym says, "Only the cash and jewelry."
Landsman puts on his trousers and shoes and hitches up his suspenders. Then he and Tenenboym turn to look at the doorknob, where a necktie hangs, red with a fat maroon stripe, already knotted to save time. Landsman has eight hours to go until his next shift. Eight rat hours, sucking at his bottle, in his glass tank lined with wood shavings. Landsman sighs and goes for the tie. He slides it over his head and pushes up the knot to his collar. He puts on his jacket, feels for the wallet and shield in the breast pocket, pats the sholem he wears in a holster under his arm, a chopped Smith & Wesson Model 39.
"I hate to wake you, Detective," Tenenboym says. "Only I noticed that you don't really sleep."
In einer Aufwallung von Direktheit und quasi sinnfreier Intentionalität hatte der Höllor, die Arme von sich werfend himmelwärts, ausgerufen: LOSLABERN: Traktat, Traktat über den Tod, über Wahn, Sex und Text, und, erheitert von diesem soeben durch ihn hindurchgefahrenen Expressivitätsereignis: Bericht!, der Herbst 2008!, dem davon Angestoßenen sofort stattgegeben und es geschehen lassen, dass da also LOSGELABERT würde, und dabei erzählt, wie ich, hier ja in Gestalt des Klagor noch, auf der Buchmesse 2008 bei Joachim Unseld auf dem Gang gestanden war, zu etwas vorgerückter Stunde schon, an dieser Ecke bei der Treppe, im Gespräch mit dem Schriftsteller Binswanger und dem Feuilletonredakteur Canetti, selbst schon etwas angetrunken, dadurch aber auch gesteigert animiert und verstärkt bei Sinnen, und wie es dort also zu diesen sofortistisch hochfahrenden Darlegungen über das LOSLABERN, eine entsprechend maximale Ethik der Schrift gekommen war, eine Moral des Schreibens, ich hatte in den Tagen zuvor diesbezüglich einige Notizen gemacht und war dadurch aktuell besonders besessen von diesen für mich verschiedene sehr existentielle Fragen lösenden Ideen, redete dadurch aber auch wie eingesperrt in diese Ideen daher, viel zu sehr gefesselt von ihnen, grotesk hysterifiziert durch sie, ich fing schon an, mich zum Ausgleich gegen das von mir selbst Gesagte nocheinmal auf das zuvor von Binswanger Gesagte konzentrieren zu wollen, während ich aber zugleich weiter über das LOSLABERN redete, es war mir jedoch entfallen, worauf genau ich eigentlich gerade zu antworten versuchte, der binswangersche Gesprächsbeitrag war von mir missbräuchlich nur in einen Anstoß für diesen meinerseitigen Moralmonolog umformatiert worden, ein Missbrauch der Kommunikationsfreiheiten nach Artikel 5 Grundgesetz (du sollst nicht missachten das Gesagte deines Gegenübers), es war mir jedoch viel weniger gegenwärtig, was er eben gesagt hatte, als das von mir in den vergangenen Tagen zur Moral der Schrift Zusammennotierte, und während ich gerade am Preisen der mit dieser Schriftmoral einhergehenden, ihr tatsächlich vorausgehenden richtigen Haltung zu den Realien des Sozialen im mitmenschlichen Kontakt gewesen war, war mir im staunenden Innersten meiner betrübten Seele klar, was für ein absolut absurder Irrsinn dies hier war, den Takt und die Tugenden der Geselligkeit als Basis für ein richtiges Schreiben zu preisen und dabei wie ein Verrückter und rücksichtslos monoman auf die direkt um einen Herumstehenden einzutexten und auch gar nicht mehr damit aufzuhören, das LOSLABERN, das einfach so dahergelaberte Schreiben, als höchste Textethik darzustellen, weil ja in ihm als vorher schon Gelöstes alles Entscheidende darin und enthalten und ausgesprochen sei usw usf, und in Wirklichkeit dabei selber daherzureden und aufzutreten wie der letzte Idiot, als, um hier zuletzt ganz an den Anfang, in die achternbuschischen Urgründe der Textmotorik zurückzukehren: DER DEPP.