De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008.
Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß
In seinen Kameraden war es die Freude am Sport, das Animalische, welches sie eines solchen gar nicht bedürfen liess, so wie am Gymnasium das Spiel mit der Literatur dafür sorgt. Törleß war aber für das eine zu geistig angelegt und dem anderen brachte er jene scharfe Feinfühligkeit für das Lächerliche solcher erborgter Sentiments entgegen, die das Leben im Institute durch seine Nötigung steter Bereitschaft zu Streitigkeiten und Faustkämpfen erzeugt. So erhielt sein Wesen etwas Unbestimmtes, eine innere Hilflosigkeit, die ihn nicht zu sich selbst finden liess. Er schloß sich seinen neuen Freunden an, weil ihm ihre Wildheit imponierte. Da er ehrgeizig war, versuchte er hie und da, es ihnen darin sogar zuvorzutun. Aber jedesmal blieb er wieder auf halbem Wege stehen und harte nicht wenig Spott deswegen zu erleiden. Dies verschüchterte ihn dann wieder. Sein ganzes Leben bestand in dieser kritischen Periode eigentlich nur in diesem immer erneuten Bemühen, seinen rauhen, männlicheren Freunden nachzueifern, und in einer tief innerlichen Gleichgültigkeit gegen dieses Bestreben. Besuchten ihn jetzt seine Eltern, so war er, solange sie allein waren, still und scheu. Den zärtlichen Berührungen seiner Mutter entzog er sich jedesmal unter einem anderen Vorwande. In Wahrheit hätte er ihnen gern nachgegeben, aber er schämte sich, als seien die Augen seiner Kameraden auf ihn gerichter. Seine Eltern nahmen es als die Ungelenkigkeit der Entwicklungsjahre hin. Nachmittags kam dann die ganze laute Schar. Man spielte Karten, aß, trank, erzählte Anekdoten über die Lehrer und rauchte die Zigaretten, die der Hofrat aus der Residenz mitgebracht hatte. Diese Heiterkeit erfreute und beruhigte das Ehepaar. Daß für Törleß mitunter auch andere Stunden kamen, wußten sie nicht. Und in der letzten Zeit immer zahlreichere. Er hatte Augenblicke, wo ihrn das Leben im Institute völlig gleichgültig wurde. Der Kitt seiner täglichen Sorgen löste sich da, und die Stunden seines Lebens fielen ohne innerlichen Zusammenhang auseinander. Er sag oft lange - in finsterem Nachdenken - gleichsam über sich selbst gebeugt. Zwei Besuchstage waren es auch diesmal gewesen. Man hatte gespeist, geraucht, eine Spazierfahrt unternommen, und nun sollte der Eilzug das Ehepaar wieder in die Residenz zurückführen. Ein leises Rollen in den Schienen kündigte sein Nahen an, und die Signale der Glocke am Dache des Stationsgebäudes klangen der Hofrätin unerbittlich ins Ohr.
Scene uit de film van Volker Schlöndorff (met o.a. Matthieu Carrière, Bernd Tischer en Marian Seidowsky)
Also nicht wahr, lieber Beineberg, Sie geben mir auf meinen Buben acht? wandte sich Hofrat Törleß an den jungen Baron Beineberg, einen langen, knochigen Burschen mit rnächtig abstehenden Ohren, aber ausdrucksvollen, gescheiten Augen. Der kleine Törleß schnitt ob dieser Bevormundung ein mißmutiges Gesicht, und Beineberg grinste geschmeichelt und ein wenig schadenfroh. Überhaupt - wandte sich der Hofrat an die übrigen - möchte ich Sie alle gebeten haben, falls meinem Sohne irgend etwas sein solite, mich gleich davon zu verständigen. Dies entlockte nun doch dem jungen Törleß ein unendlich gelangweiltes: Aber Papa, was soli mir denn passieren?!obwohl er schon daran gewöhnt war, bei jedem Abschiede diese ailzu große Sorgsamkeit über sich ergehen lassen zu müssen. Die anderen schlugen indessen die Hacken zusammen, wobei sie die zierlichen Degen straff an die Selte zogen, und der Hofrat fügte noch hinzu: Man kann nie wissen, was vorkommt, und der Gedanke, sofort von allem verständigt zu werden, bereitet mir eine große Beruhigung; schließlich könntest du doch auch am Schreiben behindert sein. Dann fuhr der Zug ein. Hofrat Törleß umarrnte seinen Sohn, Frau von Törleß drückte den Schleier fester ans Gesicht, um ihre Tränen zu verbergen, die Freunde bedankten sich der Reihe nach, dann schlog der Schaffner die Wagentür. Noch einmal sah das Ehepaar die hohe, kahle Rückfront des Institutsgebaudes, - die mächtige, langgestreckte Mauer, welche Park umschloß, dann kamen rechts und links nur mehr graubraune Felder und vereinzelte Obstbäume.
Robert Musil (6 november 1880 15 april 1942)
De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008.
Uit: A Home at the End of the World
Once our father bought a convertible. Don't ask me. I was five, He bought it and drove it home as casually as he'd bring a gallon of rocky road. Picture our mother's surprise. She kept rubber bands on the doorknobs. She washed old plastic bags and hung them on the line to dry, a string of thrifty tame jellyfish floating in the sun. Imagine her scrubbing the cheese smell out of a plastic bag on its third or fourth go round when our father pulls up in a Chevy convertible, used but neverthelessa moving metal landscape, chrome bumpers and what looks like acres of molded silver car-flesh. He saw it parked downtown with a For Sale sign and decided to be the kind of man who buys a car on a whim. We can see as he pulls up that the manic joy has started to fade for him. The car is already an embarrassment. He cruises into the driveway with a frozen smile that matches the Chevy's grille. Of course the car has to go. Our mother never sets foot. My older brother Carlton and I get taken for one drive. Carlton is ecstatic. I am skeptical. If our father would buy a car on a street corner, what else might he do? Who does this make him? He takes us to the country. Roadside stands overflow with apples. Pumpkins shed their light on farmhouse lawns. Carlton, wild with excitement, stands up on the front seat and has to be pulled back down. I help. Our father grabs Carlton's beaded cowboy belt on one side and I on the other. I enjoy this. I feel useful, helping to pull Carlton down. We pass a big farm. Its outbuildings are anchored on a sea of swaying wheat, its white clapboard is molten in the late, hazy light. All three of us, even Carlton, keep quiet as we pass. There is something familiar about this place. Cows graze, autumn trees cast their long shade. I tell myself we are farmers, and also somehow rich enough to drive a convertible. The world is gaudy with possibilities. When I ride in a car at night, I believe the moon is following me. "We're home," I shout as we pass the farm. I don't know what I am saying. It's the combined effects of wind and speed on my brain. But neither Carlton nor our father questions me. We pass through a living silence. I am certain at that moment that we share the same dream. I took up to see that the moon, white and socketed in a gas-blue sky, is in fact following us. It isn't long before Carlton is standing up again, screaming into the rush of air, and our father and I are pulling him down, back into the sanctuary of that big car.
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)
De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.
Uit: Uit het paradijs
Ik heb mijn moeder gezien. Ze is al meer dan dertig jaar dood. Toch was ze het. Vannacht gaf ze mijn halfbroer en mij een lift in een Dyna Panhard 1952, omdat mijn auto panne had. Het is nu kwart over acht's morgens. Ik bel de garage. 'Met David Berk. Mijn auto staat op een pad bij Overveen.' 'Wat is er gebeurd?' 'Hij deed het niet.' 'Startproblemen?' 'Nee. Dat ging prima. Bij het optrekken viel hij uit. Opeens stilte.' Een onzichtbare hand draaide het contactsleuteltje om. Iemand gooide een deken over de brandende motor. Weet ik veel hoe of waarom zoiets gebeurt. 'Benzine op?' 'Pas getankt.' 'Vreemd ' 'Ik kreeg hem niet meer aan de praat' 'Waar staat hij precies? In Overveen zei u? Weet u dat zeker?' 'Ik rijd er blindelings naartoe. Ik heb er mijn jeugd doorgebracht ' 'Blijft u even aan de lijn.' Bij de kastanje leveren een kauw en een jonge merel met veel gekrijs en gefladder een gevecht op leven en dood.
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)
De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.
Uit: Nederzetting Peperpot
Het was, hoewel twee uur in de middag, vrij koel. Mijn ogen deden zeer en ik moest wennen aan het licht dat mij even raadselachtig voorkwam als dat aan de Maagdenstraat, wanneer er geen bussen staan. Wat hier te Peperpot, een javaanse nederzetting, speelde, was, dacht ik, meer de entourage van kidnap.
Het was een oude angst die plotseling naar boven gekomen was en welke ik niet kon los denken van de voorstelling die ik had van mijn grootmoeder en ook mijn moeder op de ochtend dat mijn grootvader op de Sutly stapte om van hieruit naar India terug te keren. Mijn moeder, die een jaar of vijf was, zou dus hier aan de weg hebben gestaan met een zwart koord om haar taille, terwijl zij haar gezicht bedekt hield achter een witte doek die besmeurd was met haldi [gele kleurstof].
Naast deze angst om onder andere meegenomen te worden door de Politie, en die sinds de onafhankelijkheid een sterkere rol speelde, was er ook die voor javaanse desperado's. Zij waren voor mij de garantie voor veiligheid maar het jammerlijke was dat ik mij nu ook zorgen maakte over javaanse babies die net zo klein en weerloos waren als de indiaanse poppen tussen het groen.
Goed, er was in het centrum van Paramaribo terwijl ik bezig was met mijn kernproeven aan het Pad van Wanica, een militaire coup gepleegd. Ik zou helaas niet weten hoe en ook niet door wie de manufacturenwinkels aan de Maagden- en de Jodenbreestraat, waren leeggedragen. Of door wie de ruiten waren ingegooid. Maar intussen was ook het Politiebureau aan de Waterkant in brand gestoken en was mijn reactievermogen op valse beschuldigingen, een stuk afgenomen. Maar dat was meer een zeer persoonlijke gedachte. Of javanen er anders over denken weet ik niet. In ieder geval zitten die nooit zomaar te kijken naar een film met roof en zijn - wat daar nauw mee samenhangt - experts in het vaststellen van het uur, en dat op de seconde af. Of men hier, in Peperpot dus, ook wist om hoe laat bovengenoemde coup gepleegd was, is natuurlijk een andere zaak.
Als ik mij nu hield aan kidnap en mijn fantasie daarbij de vrije loop gaf, dan was er op deze nederzetting niet zoveel bijzonders aan de hand behalve dat ik boordevol herinneringen zat uit de filmwereld in het centrum van de stad. Met de schoten die gevallen waren gingen ook de handen van de Amerikaanse cowboys in Beverly Hills. En was het verder logisch dat het licht een raadselachtige uitwerking op mij had. Daar zaten de javanen die graag in de bioscoop zitten ook mooi mee. En was het nog de vraag of zij de oude coden van gastvrijheid nog meester waren. Ik was op weg naar Marie Karsowidjojo. Iets anders. Ik kon er met welk argument ook, niet onderuit dat mensen in nood graag grijpen naar parfums, zeeppoeder en tandpasta. Marie zou... Mijn god, nee. Niet dat ik dat wist.
Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)
06-11-2009 om 00:00
geschreven door Romenu
|