Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
02-10-2011
Göran Sonnevi, Waltraud Anna Mitgutsch, Jan Morris
Uit: Mozart's Third Brain (Vertaald door Rika Lesser)
LXIV
another bird, that flew upward, in the Forum Romanum up toward the Rostra Maybe a serin, but I don't know Flowers were in bloom, flowers I don't recognize What may have been acanthus, growing like lupins And a red flower, close to the ground White butterflies At the house of the Vestals roses bloomed Up above the palace and the ruins of villas a falcon flew Sudden silence of birds At what sort of rostrum do what sorts of speakers appear I listen to the voices of Europe I feel no confidence; not even in my own distrust STEER! We all carry the sparkling diamond oar Hard; like the gates of Hades Shadows full of unrest The Curia, restored in the '30s, in the face of new imperial power Which senate meets there; which tribunes of the people, if they would now have audience, even in Hades We move through the centuries Faced with destitution's images The blood of the martyrs is clasped, cradled As if Agave were clutching the head of Pentheus; the blood runs down into a bowl; a grail The Etruscan votive sculptures are thin as sticks; are by Giacometti What do the dead see? What do they see that even the dying do not see? What Hesperian fruits, shining Pomegranates; golden fruits? By the Baths of Diocletian are orange trees Hidden inside there, Michelangelo's basilica, is full of power, stone-dead, of the living Small flames burn for believers Policemen stand in groups, some with bulletproof vests, submachine guns The door to a bordello stands open Private health clubs with sauna, massage At Stazione Termini are all kinds of people; from all over the planet Everything stands wide open, glowing poverty A beggar woman, emaciated, a shawl over her head, a half- grown child in her arms, also sleeping, does not wake when you give her money Which ones listen Which hear the invisible voice The one with no platform, no altar, who is not even heard at the sacrificial spring in the under- world, welling up from the rock; clear green water You want to touch the water, but I stop you Maybe it is also polluted? We go to the Colosseum, sit there together on a marble bench, the fragment of one, behold the endless stream of tourists Shadows in the planetary Hades; we among them On the Palatine there's a wedding; we talk to the cats a while Look at more flowers, butterflies One wholly ordinary sparrow, but a little different In our hotel room afterwards we make love; fiercely, with great intensity
Und jetzt überlegen wir einmal, wo es begonnen haben könnte, sagte die Ärztin. Marta saß zusammengekauert in einem ledernen Armstuhl vor einem sauber ausgeräumten Kamin, und es fror sie, obwohl die Aprilsonne durchs hohe Fenster schien. Vielleicht war es gar nicht die Kälte des Raums mit den grob verputzten Wänden, die dieses Zittern hervorrief. Sie zitterte schon seit Tagen, seit dem Augenblick, als die Psychiatrin ihr Testmaterial, ihre Würfel, Kugeln und Steckbretter wegräumte und Martas angstvoll gespanntem Blick nur kurz standhielt. Haben Sie nicht vorhin selbst Autismus gesagt? fragte sie jetzt, nickte, seufzte. Nein, ich habe nicht Autismus gesagt, rief Marta flehend, ich habe gesagt, Autismus kann es nicht sein, ich habe Jakob nie abgelehnt, nicht so, nicht, wie es in den Büchern steht, ich habe ihm nie meine Zuwendung verweigert! Sie schämte sich, Liebe zu sagen. Feilschen wollte sie mit dieser Ärztin um eine Diagnose, die nicht sein konnte, weil sie sich nicht schuldig fühlte, nicht so ausweglos und ohne Milderungsgründe, wie das Gesicht der Expertin es von ihr verlangte.
Aber die Ärztin war unerbittlich. Sehen Sie, sagte sie und zeigte auf ein Regal voller Bücher, lauter Literatur zu diesem Thema. Marta verstummte angesichts der Beweise. Immer von neuem, in nicht mehr gezählten Therapiezimmern, Spitälern und Kliniken, in die sie ihr Kind zunächst mit noch frischer Verzweiflung und unverbrauchter Hoffnung gebracht hatte, bemächtigte man sich zuerst ihrer eigenen Kindheit, nötigte sie, Schuld zu bekennen, bis sie bereit war, alles, was sie nie verschuldet hatte, auf
There are some psychological disorders that one prefers to keep to oneself, but after decades of concealment I have decided to make a public confession of my own deviant condition: I am a lifelong hoteloholic one who suffers from an uncontrollable and incurable craving for expensive hotels. Of course my friends have noticed odd symptoms down the years Why do I never accept invitations to stay with them on my travels? Why are my bathroom drawers full of unwrapped soap cakes from Mandarins, Regents and Palaces around the world? but nobody except a fellow sufferer can appreciate the depth and complexity of the neurosis.
Like most addictions, it is full of pleasure and like most neurotics, I feel I have it in hand. I consider it a branch of art appreciation, but of a particularly subtle, interactive kind, for in my view a hotel and its guests are engaged in a kind of minuet of mutual inference, each responding to the others vibes and gestures a little like the mating dances of exotic birds, as they strut and preen about one another, lasciviously grunting.
Before he takes a sip, the alcoholic sniffs the bouquet of his claret or eyes the color of his malt whiskey. I get my preliminary frisson simply by walking through the revolving door of a hotel. It may be the sort of hotel where a young woman in a tailored blouse offers a sickly training-school smile and says in a phony accent, Good evening, how may I assist you?