De Zuidafrikaanse schrijver John Maxwell Coetzee werd geboren op 9 februari 1940 in Kaapstad. Zie ook alle tags voor John Coetzee op dit blog.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: Dierenleven (Vertaald door Joop van Helmond en Frans van der Wiel)
Hij staat bij de uitgang te wachten als haar vlucht binnenkomt. Er zijn twee jaar verstreken sinds hij zijn moeder voor het laatst heeft gezien: onwillekeurig schrikt hij dat ze zo oud is geworden. Haar haar, waarin grijze pieken zaten, is nu helemaal wit; haar schouders zijn gekromd; haar vlees is slap geworden. Ze zijn nooit een uitbundige familie geweest. Een omarming, een paar gemompelde woorden en de begroeting is afgehandeld. Zwijgend volgen ze de stroom reizigers naar de bagagehal, halen haar koffer op en vangen de anderhalf uur durende autorit aan. Een lange vlucht, merkt hij op. Je zult wel doodmoe zijn. Ik zou zo kunnen slapen, zegt ze, en inderdaad valt ze onderweg even in slaap, met haar hoofd tegen het raam gezakt. Om zes uur, bij invallend donker, stoppen ze voor zijn huis in de voorstad Waltham. Zijn vrouw Norma en de kinderen verschijnen op de veranda. In een demonstratie van genegenheid, die haar grote moeite moet kosten, spreidt Norma haar armen uit en zegt: Elizabeth! De twee vrouwen omhelzen elkaar; daarna volgen de kinderen haar voorbeeld, welopgevoed, meer ingehouden.
Elizabeth Costello de romanschrijfster zal tijdens haar driedaagse bezoek aan de universiteit van Appleton bij hen logeren. Hij ziet tegen die paar dagen op. Zijn vrouw en zijn moeder kunnen niet met elkaar overweg. Het zou beter zijn als ze in een hotel logeerde, maar hij kan zich er niet toe brengen dat voor te stellen. De vijandelijkheden worden bijna onmiddellijk hervat. Norma heeft een licht avondmaal klaargemaakt. Zijn moeder ziet dat er maar voor drie is gedekt.
John Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940)
De Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard werd geboren op 9 februari 1931 in Heerlen. Zie ook alle tags voor Thomas Bernhard op dit blog.
Uit: Die Kälte
Mit dem sogenannten Schatten auf meine Lunge war auch wieder ein Schatten auf meine Existenz gefallen. Grafenhof war ein Schrekkenswort, in ihm herrschten absolut und in völliger Immunität der Primarius und dessen Assistent und dessen Assistent und die für einen jungen Menschen wie mich entsetzlichen Zustände einer öffentlichen Lungenheilstätte. Hilfe suchend, bin ich doch hier mit nichts als mit Hoffnungslosigkeit konfrontiert gewesen, das hatten schon die ersten Augenblicke, ersten
Stunden, noch unerhörter die ersten Tage gezeigt.
Die Lage der Patienten verbesserte sich nicht, sie verschlimmerte sich mit der Zeit, auch meine eigene, ich fürchtete, hier genau denselben Weg gehen zu müssen wie die vor mir nach
Grafenhof Eingewiesenen, an welchen ich nichts als die Trostlosigkeit ihrer Verfassung ablesen,
an welchen ich nichts anderes als den Verfall studieren konnte. Auf meinem ersten Weg in
die Kapelle, in welcher täglich eine Messe zelebriert worden ist, hatte ich ein Dutzend Partezettel
an den Wänden zu lesen bekommen, lakonische Texte über in den letzten Wochen Verstorbene, die, so mein Gedanke, gerade noch wie ich durch diese hohen kalten Gänge gegangen waren. In ihren schäbigen Nachkriegsschlafröcken, abgetretenen Filzpantoffeln, schmutzigen Nachthemdenkragen zogen sie, die Fiebertafeln unter ihre Arme geklemmt, an mir vorüber, hintereinander, ihre Blicke argwöhnisch auf mich gerichtet, ihr Ziel war die Liegehalle gewesen, eine halbverfallene Holzveranda im Freien, angebaut an das Hauptgebäude, offen gegen das Heukareck, den zweitausend Meter
hohen Berg, der vier Monate lang ununterbrochen seinen kilometerlangen Schatten auf das
unter der Heilstätte liegende Tal von Schwarzach warf, in welchem in diesen vier Monaten
die Sonne nicht aufging. Welche infame Scheußlichkeit hat sich der Schöpfer hier ausgedacht,
war mein Gedanke gewesen, was für eine abstoßende Form von Menschenelend. Im Vorübergehen
schraubten diese zweifellos endgültig aus der Menschengesellschaft Ausgestoßenen widerwärtig, armselig und wie in einem heiligen Stolze verletzt, ihre braunen Glasspuckflaschen auf und spuckten hinein, mit einer perfiden Feierlichkeit holten sie hier überall schamlos und in einer nur ihnen eigenen raffinierten Kunst das Sputum aus ihren angefressenen Lungen und spuckten es in die Spuckflaschen.
Thomas Bernhard (9 februari 1931 12 februari 1989)
De Ierse dichter en schrijver Brendan Behan werd geboren op 9 februari 1923 in Dublin. Zie ook alle tags voor Brendan Behan op dit blog.
Uit: Das Gleiche noch mal! (Vertaald door Hans-Christian Oeser)
Um Deirdres Rückkehr von ihrer Abtreibung in Bristol zu feiern, gab's eine Party. Als ich den Katalanischen Kabinettsaal betrat, in dem sich die Gäste versammelt hatten, begrüßte mich ihr Bruder Ciaran buchstäblich mit offenen Armen. Sogar Deirdres Mutter, die knauserige alte Ziege, trat mit einem Glas Whiskey in der Hand auf mich zu und sagte: "Seien Sie uns willkommen, Brendan Behan."
Ich konnte mir schon ausrechnen, weshalb ich denen willkommen war. Schließlich war ich es, der die Sache mit Deirdre geritzt hatte, damit sie nach England fahren konnte, um sich auf Krankenschein ihr Baby wegmachen zu lassen.
Ihre Mutter war angeblich gläubige Katholikin, aber als ich sah, mit welcher Selbstverständlichkeit sie die Situation akzeptierte und sogar das Reisegeld und die Moneten für den Medizinmann herausrückte, war ich doch ein bißchen schockiert.
Natürlich tat sie so, als hätte sie gar nicht spitzgekriegt, daß ihre Tochter etwas hatte (man verzeihe mir den schlechten Witz), als glaubte sie ernstlich, Deirdre wolle sich in England nur "ein paar schöne Tage machen".
Der Vater von Deirdre und Ciaran war zur Zeit des Spanischen Bürgerkriegs diplomatischer Vertreter der katalanischen Regierung in Irland gewesen und hatte angeblich mitgeholfen, die Anerkennung Francos durch die irische Regierung zu verhindern, bis die ganze Angelegenheit vorbei war und es sowieso keine Rolle mehr spielte.
Brendan Behan (9 februari 1923 20 maart 1964)
De Nederlandse dichter, essayist, historicus en politicus Geerten Gossaert (eig. Frederik Carel Gerretson) werd geboren in Kralingen op 9 februari 1884. Zie ook alle tags voor Geerten Gossaert op dit blog.
Het brandende wrak
In de schaduw der zwellende zeilen verborgen Voor de maan, die de mast op de wateren mat, In den slaap van het licht, tussen avond en morgen, Stond ik, slaaploos, ter reling van 't reilend fregat.
Toen verblindde mijn' blik naar den einder ontloken, Tussen wolken en water een vuren kolon, Als van magische morgen, in 't zuiden ontstoken, De bloedige bloesem midnachtlijker zon:
Een wrak, verlaten, ten halve bedolven In het maanlichtbeglansd emeralden azuur, Dat in laatste agonie, boven 't graf van de golven, Naar den hemel vervlucht in een passie van vuur!
Zó ons hart: Naar den droom van ons leven begerend, Boven diepten des doods nog in purperen pracht Van laaiend verlangen zich langzaam verterend In de eenzame uren der eindloze nacht.
De Zuiderling
Wéér is de lange kwaal van 't loome jaar doorleden;
Wéér ruischt, in het ravijn, de dooi-ontboeide bron!
En uit het weemoedshuis der wintersche eenzaamheden
Begroet mijn hunkrend hart de oranje voorjaarszon.
Hoe loodzwaar woog de last van 't lage wolkenhangen!
Hoe leed mijn lichtziek harte, o lente, om uw gemis,
Die mij een voorglans zijt van 't land van mijn verlangen,
Waar 't altoos zoelte en zon, waar 't altoos zomer is!
En nu? Waar is uw vréugde om 't glorieuse dagen
Dier goudner ochtendgloor, met zooveel smart verwacht?
Och, 'k dacht of niet dit heil mij zwààrder vall' te dragen
Dan àl de ontberingen der koude winternacht!
Want sinds van morgen vroeg, met zwoele bloesemroken,
Der lente lauwe lust mij 't argloos hart beving,
Wéét ik, in 't vaderland, de aloë ontloken....
En mij bezwijmt de geur van eene erinnering!
Geerten Gossaert (9 februari 1884 - 27 oktober 1958)
De Nederlandse dichter en schrijver Jacques Schreurs werd geboren in Sittard op 9 februari 1893. Zie ook alle tags voor Jacques Schreurs op dit blog.
Nieuwe Ballade
Mijnangst: een nieuw
ziekteverschijnsel - zoo men zegt
Moeder, daar komen de Franschen aan:
Mijn sabel en mijn geweer!
De Franschen zal ik wel nederslaan,
Maar ach, daar is erger en meer:
Ze zeggen, dat ik in de Mijn moet gaan.
Och moedertje als je eens wist ......
Doen zij mij levend het doodshemd aan
Dan kruip ik zóó in de kist! -
Och moedertje, moedertje sta me bij,
Moet ik in die donkere kuil?
De zon is voor u en ook voor mij
En de Mijn is zoo diep en vuil!
Mijn bloed is zoo warm en de grond zoo kil,
O menschen, wat doe je me een pijn;
Maar als je me hàlf begraven wil,
Dan wil ik het heelemaal zijn!
Je wordt al een man, je wordt al maat:
Ach, droomen en zon zijn te schoon:
Straks krijg je een penning, je nummerplaat,
En Vrijdags een builtje met loon! -
O menschen, die over mijn lot beschikt, Och moedertje, sta me bij
Waar 't kalf het licht aan de schuurpaal likt,
Daar is ook nog plaats voor mij! -
Je vader hoest en je moeder is zwak
En de kleintjes vragen om brood,
Je krijgt een lamp, een helm en een pak
En die draag je wel tot je dood! -
Och menschen, menschen, wat doe je me pijn,
Doch hoort en verstaat me wel:
Ik ben nog te klein om een duivel te zijn,
Ik ben nog te jong voor de hel!
Jacques Schreurs (9 februari 1893 31 januari 1966)
Bortstbeeld door Phons Brouns in Heel (Gemeente Maasgouw)
De Duitse dichter, schrijver, vertaler en uitgever Rainer Maria Gerhardt werd geboren op 9 februari 1927 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Gerhardt op dit blog.
Nachtstück
I
schwarz schlägt der mond
die ruder seiner hellen.
das boot stösst ab
und alles segel schwillt.
purpurn der bug
rauscht hin im gischt der sterne
und steigt zur bläue
und gewinnt das meer.
ich aber steh am ufer
grau und steinern.
der uhu schreit
und mord erfüllt die nacht.
der fledermäuse flügel
samten schwingen
und glockentöne tropfen
nieder stundenweise.
Rainer Maria Gerhardt (9 februari 1927 27 juli 1954) Hier met zijn gezin
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e februari ook mijn vorige blog van vandaag.
|