De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.
Sonnet
Wanneer door 's werelds Licht de blindgeboren jongen Gezicht verkreeg, hij stond verwonderd en bedeesd. Beweging, verwe, stal van plant, van mens, van beest, Verbluften zijn gedacht' en liefelijk besprongen.
Voorts sloten, torens, schier ten hemel hoog gesprongen, Het tijd-verdrijf van 's mensen onderwind-al-geest; Maar de zienlijke god, de schone zonne, meest. Zijn tonge zweeg, 't gemoed dat riep om duizend tongen.
Even aleens, mijn licht, wanneer gij mij verschijnt En dat mijn ziel ontdekt uw ziels sieraden vijndt, Die 't oge mijns gemoeds, dat t' haarwaarts strekt, ontmoeten
Zo zwelt mijn hart van vreugd en van verwondring diep En danke jegens u en jegens die u schiep, Totdat het berst en valt gebroken voor uw voeten.
Zang
Amaril, had ik haar uit uw tuitje, ‘k Wed, ik vleugelde het goodje, het guitje, Dat met zijn brand, met zijn boog, met zijn flitsen, Land tegen land overeinde kan hitsen En beroofde de listige stoker Van zijn trots, zijn geschut en zijn koker.
Of en had ik maar een van die vonken Die daar laatst in uw kijkertjes blonken, ‘k Plantte ze boven de Minne zijn kaken, om deze blinde eens ziende te maken: dat, als immer hij oorlogen wilde, hij zijn pijlen met kennisse spilde.
Maar gij weet, had ik een van die wensjes, Dat ik alle mijn lusten allensjes, Waar gij mij nu om verlegen laat blijven, Makkelijk weten zou dore te drijven; En en wilt gij mij geen wapenen gunnen Die u zelve veroveren kunnen.
Mosterd
Zo scherp van smaak, zo zoet van name! Spraak-vormers, eij, hoe gaat dat samen? 'K weet niet hoe 't anderen verstaan, Ik proef er niets Most-aardigs aan.
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647) Hoofts werkkamer in het Muiderslot
De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Bredero op dit blog.
Aandachtig gebed
O Levendige God! eeuwig, goed en almachtig, Aanschouw meelijdelijk mij droeve en neerslachtig Een uitgekweelde man van sobere gestalt; Gedoog niet dat hem nu de wanhoop overvalt, Die toch een vijand is van Hemelse genade, Want zij mijn arme ziel zou eeuwelijke schaden. Ontvang, O Heere! toch het zuiverst’ van mijn hert, Geef dat mij mijne zond’ niet toegerekend werd. Neem mij, die hier op aard’ als vreemdeling moest zwerven, In ’s Hemels borgerij na een godzalig sterven. Ach! dat uw lieve Zoon, met zijn onschuldig bloed, Voor mij, kenschuldige, de borgtocht voldoet. Och! ik ben uitgeteerd en ga met smart betreden De algemene weg van d’ouwde lang verleden. O Heer! ik kijve niet, noch hadder niet met u. Het sterven is mij lief, is ‘t U behagelijk nu, Want gij hebt mij gemaakt en moogt mij weer ontmaken, Wanneer ’t u wel gevalt. O God! vóór alle zaken Beveel ik u mijn Ziel, o Zaligmaker goed! Ick geer geen ander vreugd, ik zoek geen ander zoet, Geen ander blijdschap, ach! noch ook geen liever lusten, Als bij de Bruidegom van mijne ziel te rusten.
Ik jaag en werd verjaagd
Jonkvrouwen, ’t is gedaan, ik kan niet meer verdragen Uw weigeringen dreuts*, zo grillig als verkeerd. Een ieder wil de haas in zijne strikken jagen Maar ik werd overal verjaagd en niet begeerd.
Twee honden over een been komen zelden over een.
De Vorst mag geen gezel in zijn gebied gedogen, Hij wil zijn rijk en troon beheersen ongemeen: De Minnaar is jaloers schier van zijn eigen ogen, Ja van zijn schaduw, die hij voor hem uit ziet treen.
Gerbrand Bredero (16 maart 1585 - 23 augustus 1618) Bredero's geboortehuis aan De Nes in Amsterdam, ca. 1620: uiterst links op de tekening (prent: Cl. J. Visscher)
De Zwitserse schrijfster Zoë Jenny werd geboren op 16 maart 1974 in Basel. Zie ook alle tags voor Zoë Jenny op dit blog.
Uit:Das Blütenstaubzimmer
„Manchmal blieb die Nacht draußen. Im Fensterrechteck spiegelten sich dann die Köpfe, die zur Stimme von Mick Jagger hin und her wackelten. Ich saß auf den Knien einer Frau und half ihr, die Flasche mit den vier Rosen auf dem Etikett an den Mund zu setzen. Wenn sie den Kopf lachend nach hinten warf, lief der Alkohol aus den Mundwinkeln und rann in feinen Linien über die gepuderten Wangen. Am meisten lachte sie, wenn Vater in seinem wilden Tanz, bei der er sich mit fliegenden Armen um sich selbst drehte, über einen Stapel Papier oder Bücher stolperte; dann prustete sie den Alkohol aus ihren aufgeblasenen Backen angenehm kühl über mein Gesicht. "Willst du ein Geheimnis wissen?" fragte ich sie und nahm ihr die Flasche aus dem Mund. "Ein Geheimnis?" Sie gluckste. Schob das Wort wie eine Süßigkeit im Mund herum. "Geheimnisse mag ich", sagte sie und drückte dem jungen Mann neben ihr einen Kuß auf die Wange. "Komm, ich zeig dir eines", sagte ich. Ihre Hand lag warm und willenlos in der meinen, als ich sie durch das von Büchern und Flaschen verbaute Arbeitszimmer meines Vaters führte. In meinem Zimmer ließ sie sich auf Bett plumpsen und setzte die Flasche wieder an den Mund, während ich die Zeichnungen unter dem Kleiderschrank hervorholte. "Was ist das?" Sie schaute mit großen wäßrigen Augen auf die schwarzen Kleckse. "Das Insekt. Es kommt immer nachts, wenn ich alleine bin, und frißt meinen Schlaf". "Ahh ja?" Sie blickte mich mit gerunzelter Stirn an; ich nahm ihr die Zeichnungen aus den Händen und versteckte sie wieder unter den Schrank. "Glaubst du an Gott?" fragte ich.”
Zoë Jenny (Basel, 16 maart 1974)
De Amerikaanse schrijfster Alice Hoffman werd geboren op 16 maart 1952 in New York. Zie ook alle tags voor Alice Hoffman op dit blog.
Uit: De duivenhoudsters (Vertaald door Josephine Ruitenberg en Emmy van Beest)
“We waren als duiven door de woestijn gekomen. In een tijd waarin de dood overal rondwaarde, waren we dankbaar voor alles en vooral voor elke nieuwe dag die aanbrak. We zwierven al zo lang rond dat ik was vergeten hoe het was om tussen vier muren te wonen of een hele nacht door te slapen. In die tijd verloor ik alles wat ik had kunnen hebben als Jeruzalem niet was gevallen: een man, een gezin, een toekomst. Mijn jeugd vervloog in de woestijn. Het meisje dat ik eens was geweest verdween als ik me in witte doeken wikkelde tegen de stofwolken. We waren nomaden geworden die onze bedden, bezittingen, kleden en koperen potten hadden achtergelaten. Nu was de woestijn ons huis, ’s nachts zwart en rond het middaguur meedogenloos wit. Er wordt wel gezegd dat de grootste schoonheid te vinden is in het meest onherbergzame land en dat God daar aanwezig is voor wie zijn ogen openhoudt, maar ik kneep mijn ogen dicht tegen de veranderlijke wind die je op slag kan verblinden. Ademen was al bijna onmogelijk als de wervelwinden door de woestijn raasden. Er stijgt een stem op uit de stilte die je gehoord moet hebben om te weten hoe die klinkt. Het is een bulderende stem die je voorliegt en overtuigt, die je besteelt en zonder een woord van troost achterlaat. Troost bestaat hier niet. Alleen wreedheid houdt stand en sluwheid volhardt. Mijn huid was gelooid door de zon, mijn handen waren ruw. Ik gaf me over aan de woestijn en onderwierp me aan zijn krachtige stem. Mijn lot vergezelde me waar ik ook ging, alsof het met rood garen aan mijn voeten was genaaid. Alles staat allang geschreven voor het is gebeurd. We kunnen niets doen om het te verhinderen. Ik kon nergens anders heen. Vanuit Jeruzalem waren er maar drie wegen: naar Rome, naar zee of naar de woestijn. Mijn volk was weer gaan zwerven, verdreven zoals aan het begin der tijden. Ik was met mijn vader de stad ontvlucht omdat ik geen keuze had. Eigenlijk gold dat voor ons allemaal.”
Alice Hoffman (New York, 16 maart 1952)
De Iraanse schrijver Hooshang Golshiri werd geboren op 16 maart 1938 in Isfahan. Zie ook alle tags voor Hooshang Golshiri op dit blog.
Uit: Der Urknall (Vertaald door Anneliese Ghahraman-Beck)„Das stimmt doch sicher nicht. Schliesslich ist noch nicht die Eiszeit ausgebrochen. Sag die Wahrheit, Alte! Was ist da draussen los, vor dem Fenster, auf der anderen Seite der Mauer? Wie ist es moeglich, dass Agha Mahmud jede Nacht, die Gott gibt, meiner Tochter den Ruecken zukehrt und bis zum Morgen schnarcht, und die arme Safijeh eine Zigarette nach der andern raucht und zum Fenster schaut, bis es endlich hell wird und sie wieder aufstehen muss. Zuerst bringt sie die Kinder zur Schule, dann geht sie ins Buero. Sie muss ihre Haare bedecken, ihr Kopftuch unterm Kinn zustecken und bis drei oder halb vier immer aufpassen, dass ihre Haare ja nicht rausgucken. Das hat sie mir selber gesagt. Mir hat das Herz geblutet. Hoerst du, Frau? Ich hab sie gefragt, welche Mauern denn da draussen zusammenstuerzen, wo das Himmelsgewoelbe ein Loch bekommen wuerde, wenn die Haare meiner huebschen Tochter ein ganz kleines bisschen, nur so viel, wie dieses Rautenmuster da auf dem gelben Taschentuch Platz braucht, unter ihrem Kopftuch hervorgucken. „Wer hat bloss Angst vor meiner Tochter?“ hab ich gefragt. Wirklich, gerade gestern hab ich in der Zeitung gelesen, dass 15 Milliarden Jahre vergangen sind seit Bestehen dieses Himmels und dieser Erde. Sie haben sogar ein Bild von der Entstehung der Welt gemacht. Abgesehen davon - hoerst du mir auch zu? - Milliarden und Abermilliarden von Jahren muessen vergehen, bis jedes Atom sich immer wieder spaltet und sich die Atmosphaere immer weiter abkuehlt. Es ist doch noch nicht kalt geworden? Draussen herrscht doch noch keine eisige Kaelte? „
Hooshang Golshiri (16 maart 1938 – 5 juni 2000)
Zie voor nog meer schrijvers van de 16e maart ook mijn blog van 16 maart 2014 deel 1 en eveneens mijn blog van 16 maart 2014 deel 2.
|