De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hans Warren op dit blog.
Uit:Geheim dagboek 1981 – 1982 (Deel 15)
“14 september 1982 Gisteren om kwart over zeven opgestaan, met de trein van kwart over negen naar Leiden met een koffer vol dichtbundels uit 1981. In de trein heb ik nog eens aandachtig Lichtval van Hans Faverey en Gerrit Komrijs De os op de klokketoren gelezen, want om die twee gaat het volgens mij. Ik was bang dat ik de heren niet mee zou krijgen. Gerrit heeft veel mensen tegen zich in ’t harnas gejaagd door bijtend kritische opmerkingen. Om elf uur arriveerden we in Leiden. We namen een taxi naar Oegstgeest (…), het bleek niet ver. Een groot, in de jaren twintig gezet huis, nogal somber, met veel houtwerk overal, vrij luxueus. Ook wat de inrichting betreft, al viel er weinig écht moois te bewonderen, zelfs de Perzische tapijten waren niet bijzonder. Veel exotisch spul, meegebracht van reizen in Oost en West door Heleen, Nagels vrouw. Zij deed open, Nagel kwam de trap af schuifelen. Zijn voeteuvel leek mee te vallen. (…) Kort na ons kwam ook Adriaan van Dis (halverwege de dertig, schat ik), fors, met grijzend krulhaar, een wat verwijfd gezicht, putje in de kin, hoge stem. Vermoedelijk homo, ik ben er niet zeker van. We dronken een kop koffie in de zitkamer, Nagel weidde over zijn kwalen uit. Van Dis reageerde al te vlot (‘Gevolg van een geslachtsziekte zeker’) en de consumpties waren niet best. Slechte koffie, koek die ik vanwege het uiterlijk veiligheidshalve afsloeg. We gingen aan het werk in een ander vertrek. Mario zat erbij of hij ook lid van de jury was. Het bleek al snel dat Van Dis eveneens Gerrit bovenaan had staan, en Nagel sloot zich onmiddellijk aan hoewel hij de bundel niet gelezen had. Hij begon: ‘dat moeten jullie dan maar niet zeggen natuurlijk.’ Ik vond dat dit echt niet kon. Ik weet niet of ik brutaal geweest ben, maar zei: ‘Trek je dan een half uur terug, lees de bundel, dan heb je ten minste la conscience nette!’ Dat heeft hij gedaan. (…) We hakten de knoop door: als het aan ons ligt, krijgt De os op de klokketoren de Herman Gorterprijs 1981. Ik was heel gelukkig.”
Saïd
Vluchtig met armen vluchtig als getatoueerde meisjes als een hart met kruislings mes en pijl, droppend van bloed. Haar, mos van nachtelijke steppen bitter doordrenkt met regen, ogen dieper dan mediterrane zonnen schroeiend gaten in elke sluier, in elke handpalm die afwerend nog doven wil; aluinen huid van de schouderaccolade neerwaarts ruw overklauwd met faunebeten, vossesporen, littekens harsig als de wind in 't land van Nepal, voeten, duikelaarsvoeten, zwaar, maar rennend de herfst uit in een wervelstorm van bladeren.
Toeval
Het wintert in Pompeï. De tijd van vegen, opruimen, restaureren en verder graven in de as. Er zijn recruten ingezet, soms wordt een kiek gemaakt. Zes jaar verlopen, en in je tent 's nachts om drie uur toon je me foto's: kijk, toen was ik in dienst, we groeven een villa op in Pompeï, het was berekoud, ik heb nog een munt achterover kunnen drukken, hier! Weer een paar jaren later blader ik in een catalogus over Pompeï. Met een schok herken ik de foto, je dikke trui, je mutsje, het was berekoud, zei je. Het muntje schuift koel over mijn warme borst.
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
De Marokkaans-Nederlandse dichter Mustafa Stitou werd geboren in Tétouan op 20 oktober 1974. Zie ook alle tags voor Moustafa Stitou op dit blog.
Twee halve gezichten
Twee halve gezichten heb ik. Twee halve gezichten. Doe wat je Vader zegt, zegt de sleutelhanger, en je zult veilig zijn. En het lege slakkenhuis? Het schimmelende brood? Het doosje condooms? Het muizengif? Het jankende feestmasker aan de muur? De blakende sinaasappel op het dressoir? Het kammetje van het merk Unbreakable? Haar handschoenen die zij inderhaast is vergeten? Twee halve gezichten. En de achterdocht in mijn pretoogjes? Sterk als de impuls verantwoordelijkheid te weigeren! De sleutelhanger zegt: Doe wat je Vader zegt en je zult veilig zijn. Maar het slakkenhuis zegt de god van de vreugde na (en de vrijheid): Vergeet het verschil en je zult identiteit vinden
Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)
De Nederlandse schrijver en journalist Hans Maarten van den Brink werd geboren in Oegstgeest op 20 oktober 1956. Zie ook alle tags voor Hans Maarten van den Brink op dit blog.
Uit: Over het water
“Ik stelde me voor hoe de spitse, met koper beslagen punt van onze boot door het water schoot, even duikend op het moment dat wij onze bladen vasthaakten, dan weer schuin omhoog en voorwaarts bewegend, duikend, versnellend. Langs het gras, langs het riet, als een jonge snoek die nu eens niet wil duiken maar vlak onder de water-spiegel achter een prooi aanjaagt die hem niet meer kan ontgaan, vanuit de donkere diepte nagestaard door het gewone volk van traag happende vissen. Maar ik dacht natuurlijk niet in vergelijkingen, want alles ging vanzelf. Ik voelde het water door mijn haren en over mijn gezicht stromen. Als ik had willen huilen, had ik het niet gemerkt. Van het ene op het andere moment was de regen voorbij en onmiddellijk scheen ook de zon weer, alsof hij niet was weggeweest en misschien was dat ook wel zo, want het was ook gedurende de bui opmerkelijk licht en warm gebleven. Terwijl de laatste druppels vielen, meer vanuit de takken en bladeren langs de waterkant dan uit de hemel, vertraagde ik met lange halen onze vaart. Vijf, misschien zes minuten had het alles bij elkaar geduurd. Het wateroppervlak werd nu alleen nog maar gebroken door het eenzame spoor van kolken dat we erin achterlieten en dat lang zichtbaar bleef in het stille water voor ik het in een flauwe bocht zag vervagen en het weer één werd met de rivier. Mijn huid tintelde. Hier en daar begon een vogel aarzelend te zingen. Achter me hoorde ik David. ‘Hmmmm,’ zei hij genietend. De zomermaanden waren warm en duurden lang. David had zijn koffers gepakt, zijn tennisrackets, de Engelse romans waar zijn zuster zo om moest lachen (maar die hij ook soms las, gaf hij grootmoedig toe) en was met de familie naar Zwitserland vertrokken. Ook Schneiderhahn was de stad uit en ditmaal vergden zijn zaken meer dan enkele dagen. Tot september zouden we hem niet zien, zei hij, hij reisde zuidwaarts, maar hij vertrouwde erop dat we gedurende de zomer onze spieren zouden onderhouden en hij gaf ons de datum en het tijdstip waarop hij ons weer op het vlot verwachtte. Gezond, in sporttenue en pünktlich - alsof we na meer dan twee maanden dan ineens geen minuut meer mochten verliezen.”
Hans Maarten van den Brink (Oegstgeest, 20 oktober 1956)
De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.
Uit: Une saison en enfer (Vertaald door Frank d'Esprit)
Om vier uur ’s morgens, in de zomer, Duurt de liefdesslaap nog. Onder de bosjes vervliegt De geur van de feestavond. Daar beneden, in hun ruime werf Bij de zon der Hesperiden, Roeren zich al – in hemdsmouwen – De Timmerlieden. In hun Woestenijen van mos, rustig, Maken ze de kostbare lambriseringen klaar Waar de stad Valse hemelen zal schilderen. O, voor deze bekoorlijke Werkers Onderdanen van een koning van Babylon, Venus! verlaat een ogenblik de Geliefden Wier ziel gekroond is. O Koningin der Herders, Draag naar de arbeiders het levenswater, Zodat hun krachten in vrede zijn Wachtend op het bad in zee ’s middags. De dichterlijke oude rommel had een goed aandeel in mijn alchemie van het woord. Ik raakte gewend aan de banale hallucinatie: ik zag simpelweg een moskee in plaats van een fabriek, een tamboerenschool gemaakt door engelen, koetsen op de hemelwegen, een salon op de bodem van een meer; de monsters, de mysteries; een titel van een kluchtspel riep schrikbeelden voor me op. Dan verklaarde ik mijn magische sofismen met de hallucinatie van de woorden! Ik eindig met de wanorde van mijn geest heilig te vinden. Ik was loom, ten prooi aan zware koorts: ik benijdde de gelukzaligheid van de beesten, – de rupsen, die de onschuld voorstellen van het voorgeborchte, de mollen, de slaap van de maagdelijkheid! Mijn karakter werd verbitterd. Ik zei vaarwel aan de wereld in soorten romances:
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891) Musée Arthur Rimbaud, Charleville-Mézières
De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Marnix Gijssen op dit blog.
Uit: Klaaglied om Agnes
“Dikwijls heb ik daaraan gedacht toen ik, achter een zorgvuldig opgetrokken façade van mannelijkheid, mijzelf week en aarzelend voelde. Herhaaldelijk heb ik in dat overwicht van het vrouwelijke in mij een verontschuldiging voor lafheid en halfslachtigheid gevonden. Net alsof dergelijke gebreken specifiek vrouwelijk zouden zijn! Al te laat heb ik begrepen dat men ons van man en vrouw een conventioneel beeld heeft opgehangen, dat meer steunt op de mythologie en op de maatschappelijke vooroordelen van geheel onbeschaafde óf overbeschaafde volkeren, dan op enige redelijke of eerlijke grondslag. Toen echter was Agnes in mijn bestaan een levende werkelijkheid, een icoon waarheen ik mij richtte in uren van nood, een ideaal wezen. Later, wanneer ik allerlei redenen had om over mezelf grondig ontevreden te zijn, kwam haar beeld mij steeds voor de geest en voelde ik mij in dit leven een indringer, alsof ik schaamteloos haar plaats had ingenomen in deze wereld en Agnes' geslacht en bestemming had verraden door een man te zijn, die al te dikwijls geen man was. Wanneer het mij goed ging en ik meende dingen te hebben gedaan die de moeite waard waren, dacht ik dan weer dat ik als het ware een optelling was van Agnes en mijzelf en ik was trots omdat mijn wezen iets bevatte (te veel, zeiden de geleerde heren) van wat Schiller ‘das ewig Weibliche’ heeft genoemd. Zo leefde ik in een gesloten, eng begrensde wereld. Moeder was zwijgzaam en vol zorgen. Voor mij had zij slechts een soort misprijzend medelijden over, alhoewel zij zich om mij letterlijk afsloofde. Zij zag het leven donker in en kon zich zelden weerhouden mij te doen gevoelen, dat wat mij te wachten stond geen enkele reden tot verblijding kon brengen. Hoe dikwijls heb ik niet verlangd geboren te zijn ergens in Italië of Spanje, waar, naar men zei, het volk blijmoedig, luchthartig en oppervlakkig leeft en waar men het bestaan opvat als spel en dans.”
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984) Cover
De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Oskar Pastior op dit blog.
pantum kadewe pulmon
wenn die luftverbindung trennt und die offenen grenzen schweigen statt zu schäumen sukkulent wann die säulenfrüchte steigen
und die offenen grenzen schweigen noch bevor die schneise läuft wann die säulenfrüchte steigen bis der schwermuthopfen greift
noch bevor die schneise läuft und die alten mieder schmurgeln bis der schwermuthopfen greift wo es rasselt statt zu gurgeln
und die alten mieder schmurgeln während wenn der steiß ausbricht wo es rasselt statt zu gurgeln weil man alte konten schließt
während wenn der steiß ausbricht und man kann nicht unterscheiden weil man alte konten schließt ob sie niesen oder schleudern
und man kann nicht unterscheiden wenn die luftverbindung trennt ob sie niesen oder schleudern statt zu schäumen sukkulent
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006) Cover CD met een reconstructie van Pastiors Büchner-Preis-lezing
De Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Zie ook alle tags voor Elfriede Jelinek op dit blog ook mijn blog van 20 oktober 2010.
Uit: Neid
“Kleine Lebenswelten stürzen nach außen, die dazupassenden kleinen Lebensweisheiten nach innen. In der Mitte treffen sie einander. Touristische Aktivitäten zur Vermarktung von Kultur und Geschichte sollen, ausgerechnet an so einem Ort, plötzlich zusammengefügt werden wie kurzgeschlossene Drähte, bis sie, nicht einmal ein Auto in Gang setzend, funkensprühend, zischend zurückschlagen, um den Einzug in unser Fassungsvermögen ordentlich vorzubereiten, was bedeutet: Spaßfaktor! Spaßfaktor! Der wird gesucht, bitte, ich verdiene ja nichts daran, und Sie verdienen es nicht besser. Lesen Sie, daß ich dem Substandard zuzurechnen bin, das heißt, mir wird faktisch nichts mehr zugerechnet, denn ich habe schon alles und brauche nichts. Meine Größenordnung ist nicht alarmierend, aber ich bin doch ziemlich groß geworden, und ich sehe derzeit keine Nachfolgerin. Nein, ich sehe nur noch Nachfolgerinnen und bekämpfe sie entschlossen. Aber diese Gegend und diese Menschen brauchen ihre stille Reserve (ich brauche sie nicht!), die Größenordnungen dessen, was fehlt, sind nicht allzu alarmierend, und man muß ja bedenken, daß ein funktionierender Markt auch eine Mobilitätsreserve in Form von zeitweilig Arbeitslosen und/oder zeitweilig leerstehender Wohnungen benötigt, denn man muß die Arbeitslosen ja irgendwo hineintun, wo es noch leer ist, sonst stehen sie im Eck oder am Eck und spielen Geige, nur schlechter als ich oder Brigitte, von der die Rede ist, nein, noch nicht, aber bald. Was ich benötige, interessiert keinen, das ist wahrscheinlich auch der Grund, weshalb ich es nicht bekomme. Eine Gemeindeverwaltung, vertreten durch den Vizebürgermeister in seiner Funktion als Fremdenverkehrsreferent, schlägt der Stadt nun ein neues Bild ihrer selbst vor.”
Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946) Cover
De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Zie ook alle tags voor Robert Pinsky op dit blog en ook mijn blog van 20 oktober 2010
December Blues
At the bad time, nothing betrays outwardly the harsh findings, The studies and hospital records. Carols play. Sitting upright in the transit system, the widowlike women Wait, hands folded in their laps, as monumental as bread. In the shopping center lots, lights mounted on cold standards Tower and stir, condensing the blue vapour Of the stars; between the rows of cars people in coats walk Bundling packages in their arms or holding the hands of children. Across the highway, where a town thickens by the tracks With stores open late and crèches in front of the churches, Even in the bars a businesslike set of the face keeps off The nostalgic pitfall of the carols, tugging. In bed, How low and still the people lie, some awake, holding the carols Consciously at bay. Oh Little Town, enveloped in unease.
Essay On Psychiatrists
I. Invocation
It‘s crazy to think one could describe them— Calling on reason, fantasy, memory, eves and ears— As though they were all alike any more
Than sweeps, opticians, poets or masseurs. Moreover, they are for more than one reason Difficult to speak of seriously and freely,
And I have never (even this is difficult to say Plainly, without foolishness or irony) Consulted one for professional help, though it happens
Many or most of my friends have—and that, Perhaps, is why it seems urgent to try to speak Sensibly about them, about the psychiatrists.
Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940) In 2005
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2013 deel 2.
|