Dolce far niente
Het Rijksmuseum in Amsterdam
Uit: De middelmoot is het smakelijkste van de vis. Over beeldgedichten van S. Vestdijk
“Een museum weet niet wat het teweeg brengt. Neem het museum waar we vandaag te gast zijn, het Rijksmuseum te Amsterdam. Het hangt boordevol met de allermooiste beelden en elke dag lopen daar honderden mensen langs. Wat ze erbij denken komen we niet te weten, een enkele keer vangen we wel eens een eenvoudige uitdrukking op, zoals ‘prachtig’ of ‘vreselijk’, maar in het algemeen geeft het museum alles en krijgt het bijna niets terug. Een enkele keer loopt er tussen de bezoekers een dichter en dan kan het voorkomen dat de indruk die een of ander kunstwerk op hem maakt wordt uitgesproken in een gedicht. Zo was, naar eigen zeggen, de jonge Pierre Kemp niet weg te slaan bij ‘Het Joodse Bruidje’. (...)
Kemp is niet de enige dichter die in het Rijksmuseum een indruk voor het leven onderging. Hans Faverey kwam geregeld even langs bij het kleine, transparante stilleven met asperges van Adriaan Coorte, waarin hem vooral de lichtval aantrok. J. Bernlef zag zichzelf weer zitten in de Haarlemse St. Bavo toen hij naar het schilderij van Pieter Saenredam keek en zelfs meende hij in de minuscule figuur achter de pilaar, boven op de gaanderij, de gebochelde schilder te herkennen. H.H. ter Balkt moet naar de Hercules Seghers-tentoonstelling in het Rijksprentenkabinet zijn geweest, in 1967, want uit zijn gedichten over leven en werk van Seghers blijkt dat hij de catalogus met vrucht heeft gelezen. (...)
De schrijver S. Vestdijk, over wie ik het nu in het vervolg wil hebben, is door het Rijksmuseum gevormd. Op tienjarige leeftijd bezocht hij het, samen met zijn tante, geheel tegen de regels die bepaalden dat kinderen beneden de twaalf, zelfs onder geleide, geen toegang hadden.[...] Maar het meest en wel tot in het diepst van zijn ziel werd hij getroffen door een schilderij dat Sint Sebastiaan voorstelde, dat toen nog aan A. Cano werd toegeschreven, maar tegenwoordig aan de Spaanse schilder Juan Carreño de Miranda. Het schilderij had een zelfde ingrijpende werking als, ongeveer in diezelfde tijd, de Apollo-tors uit Milete in het Louvre op Rilke had. Het veranderde zijn leven."
Tom van Deel (Apeldoorn, 21 februari 1945) Apeldoorn Raadhuisplein
De Nederlandse dichteres, schrijfster en vertaalster Anneke Brassinga werd geboren in Schaarsbergen op 20 augustus 1948. Zie ook alle tags voor Anneke Brassinga op dit blog en ook mijn blog van 20 augustus 2010.
Roeping
Fluit er een merel, dan voel ik geluk. Fluit er een merel ten hemel schreiend mooi in China terwijl ik niet in China ben; heeft naar verluidt men hier ter stede merels ook gehoord in het blauwe schemeruur van 3 Februarij 1603; zal, naar verwacht mag over zes weken, in mijn tuin hun lied weer klinken; stel dat ik al op weg zal zijn gegaan, naar China, of het onbekende voorbij de grens van mijn bestaan - hoe nu hier leven zonder geluk? Op eigen kracht te horen wat de merel zo vaak zong, het moet volstaan. De oren toegestopt, in stilte, denk ik dag in dag uit mij in dat ik die ene ben en steeds een ander, die urenlang of even maar en waar ook maar door eeuwen heen geluk heeft en de merel hoort. Dan vangt in mij misschien het zingen aan.
Merelloos
Achter de kastanje die krankzinnig is geworden van de brullende merels, heel mooi zoetgevooisd melodieus maar toch als woedt er een uitslaande orgelbrand in de kathedraal (komt allen nu samen met blus dan wel spade, geen kelken Aärons geen klokjesblommen! kwelen zij a capella) - ten spoedigste, wat heet, ijlings wordt onze stort van tranen ingewacht -; achter hem die als een baltsende jezusboom van top tot bijkans teen zijn mansdeelrijzige kaarsen walmzoet en al lekkend heeft ontstoken, staat goddank haveloos, volslagen kaal het takkelijf van moeder esdoorn lief te wenken: Kind, kop op! Al haast weer winter! Schrale jij ontroost, mompel ik, ontroostbaar nu eenmaal van heimwee naar vroeger, toen voorjaar bestond zonder mij. Maar van weeromstuit rollen uit mijn knikkers weke parels en stralen sterren in hun bloeddoorlopen breken. Nabij, nabij o en voorgoed nabij o koude klonterpap van modderdonker merelloos het binnenste der aarde schoot.
Wadloper en meeuw
Vervloek me, vliespotige krijsende engel, belaag me. Hoe walgelijk ook het slijk de einder moet bereikt. Het wassen begint er, het beter tij. Van kindsbeen, van huis uit is mij ingefluisterd: op water lopen kan, voor wie bereid is om de zee te drinken.
Anneke Brassinga (Schaarsbergen, 20 augustus 1948) Portret door Bert Megens, 2016
De Israëlische schrijver Etgar Keret werd geboren op 20 augustus 1967 in Ramat Gan. Zie ook alle tags voor Etgar Keret op dit blog en ook mijn blog van 20 augustus 2010.
Uit: The Seven Good Years: A Memoir
“My surprise at the miniature packages didn’t turn into genuine excitement until I opened them and discovered that the Coke tasted like the Coke in regular-size cans and the cornflakes were real, too. It’s hard to explain where that excitement actually came from. All we’re talking about is a soft drink and a breakfast cereal in much smaller packages, but when I was seven, I was sure I was witnessing a miracle. Today, thirty years later, sitting in my living room in Tel Aviv and looking at my two-week-old son, I have exactly the same feeling: Here’s a man who weighs no more than ten pounds—but inside he’s angry, bored, frightened, and serene, just like any other man on this planet. Put a three-piece suit and a Rolex on him, stick a tiny attaché case in his hand, and send him out into the world, and he’ll negotiate, do battle, and close deals without even blinking. He doesn’t talk, that’s true. And he soils himself as if there were no tomorrow. I’m the first to admit he has a thing or two to learn before he can be shot into space or allowed to fly an F-16. But in principle, he’s a complete person wrapped in a nineteen-inch package, and not just any person, but one who’s very extreme, an eccentric, a character. The kind you respect but may not completely understand. Because, like all complex people, regardless of their height or weight, he has many sides. My son, the enlightened one: As someone who has read a lot about Buddhism and has listened to two or three lectures given by gurus and even once had diarrhea in India, I have to say that my baby son is the first enlightened person I have ever met. He truly lives in the present: He never bears a grudge, never fears the future. He’s totally ego-free. He never tries to defend his honor or take credit. His grandparents, by the way, have already opened a savings account for him, and every time they rock him in his cradle, Grandpa tells him about the excellent interest rate he managed to get for him and how much money, at an anticipated single-digit average inflation rate, he’ll have in twenty-one years, when the account comes due. The little one makes no reply. But then Grandpa calculates the percentages against the prime interest rate, and I notice a few wrinkles appearing on my son’s forehead—the first cracks in the wall of his nirvana."
Etgar Keret (Ramat Gan, 20 augustus 1967)
De Amerikaanse schrijver James Rollins (pseudoniem van James Paul Czajkowski) werd geboren in Chicago op 20 augustus 1961. Zie ook alle tags voor James Rollins op dit blog.
Uit:Crash and Burn
„April 17, 7:48 PM Airborne over the North Atlantic You've got to be kidding me. A wolf whistle of appreciation drew Seichan's attention across the plush cabin of the Gulfstream G150. The configuration of the private jet allowed for four passengers, but at the moment she shared this flight from D.C. to Marrakesh with only one other traveler, but his size and bulk filled most of the plane's starboard side. Joe Kowalski stood well over six feet, most of it muscles and scars. His legs stretched from one chair to the other, his boots propped on the leather seat. He cradled a long case open on his lap. He rubbed a finger along his lower lip, his craggy brows pinched in concentration as he studied the contents cushioned in the box. His other hand traced the contours of the snub-nosed shotgun resting there. "Nice," he muttered. Seichan frowned at him. "How about not playing with a gun at thirty-five thousand feet." Talk about the wrong time, wrong place. He scowled at her concern and picked up the weapon, turning it one way, then the other. "It's not like it's loaded." He cracked the action open, exposing the double chambers—along with the two shells resting there. He quickly removed them and cleared his throat. "At least, not now." The case also held a belt of extra rounds. While the gun's side-by-side double barrels looked like something out of the Old West, Seichan knew there was nothing old-fashioned about the weapon. The label stamped inside the case confirmed this: PROPERTY OF HOMELAND SECURITY ADVANCED RESEARCH PROJECT The military prototype was called the Piezer. The stock of the weapon housed a powerful battery. Each 12-gauge shell—rather than being filled with buckshot or rock salt—was packed with piezoelectric crystals capable of holding an electric charge. Once powered up, the weapon would electrify the load, and with a pull of a trigger, the fired shell would explode in midair, blasting out a shower of shocking crystals, each carrying the voltage equivalent of a Taser. With no need to trail wires, the nonlethal weapon had a range of fifty yards, perfect for crowd control situations. "I thought we agreed to keep your new toy locked up until we landed," she said. Per mission protocol, their weapons—including her sheathed daggers—were stored in a camouflaged crate, one engineered to withstand most scrutiny. He shrugged sheepishly."
James Rollins (Chicago, 20 augustus 1961)
De Duitse schrijver Clemens Meyer werd geboren op 20 augustus 1977 in Halle an der Saale. Zie ook alle tags voor Clemens Meyer op dit blog en ook mijn blog van 20 augustus 2010.
Uit:Die stillen Trabanten
„Wir arbeiteten auf den verwilderten Grünflächen neben einer Tankstelle, die direkt an der Schnellstraße lag. Es war heiß, und es gab nur wenige Bäume, die uns Schatten boten. Das Gras reichte uns bis über die Hüften, und wir mähten es mit Motorsensen, mit denen wir auch die kleinen Büsche dicht über dem Boden abtrennten. Wir hatten Eggen und anderes Werkzeug dabei, mit dem wir die Wurzeln herausreißen konnten. Auf dem Brachland wollte irgendjemand bauen, und wir fragten uns, wer wohl an der Schnellstraße wohnen wollte. Gegen Mittag war es so heiß, dass wir eine längere Pause machten. Wir hatten früh am Morgen angefangen mit der Arbeit, als die Sonne noch rot hinter den feuchten Feldern und Wiesen lag. Wir gingen rüber zur Tankstelle, dort gab es einen Wasserhahn an der hinteren Wand, an dem wir uns oft erfrischten. Drei Männer saßen auf dem Boden vor der Wand, die Beine angezogen, die Rücken an den Beton gelehnt. Vor ihnen standen Wasserflaschen, die sie wohl am Hahn gefüllt hatten. Sie sahen aus wie Indianer, wie sie da so saßen, halblange dunkle Haare, aber wer von uns hatte je einen Indianer gesehen, außer im Film. Wir holten einen von unseren Türken, die in der Tankstelle Kaffee tranken und gar keine Türken waren, der radebrechte eine Weile mit den drei Männern, die immer wieder auf den kleinen Wald hinter der Tankstelle zeigten. Der Mittlere der drei war fast noch ein Kind, und er blickte uns nicht an und hatte seine Wasserflasche zu sich rangezogen. Auch unser Türke zeigte nun auf den Wald, und wir marschierten los, um uns die Sache mal anzusehen. Auf einer Lichtung hockten ein paar Frauen und Männer. Eine der Frauen hatte sich unter ihrem Kopftuch das Gesicht zerkratzt, und eine der anderen Frauen hielt ihre Arme fest. Sie hockten um einen kleinen Jungen, der auf dem Waldboden lag. Er hatte Blut erbrochen und um seinen Mund klebten Tannennadeln und Gras und etwas Erde. Wir beugten uns über ihn, aber er war tot.“
Clemens Meyer (Halle an der Saale, 20 augustus 1977)
De Duitse schrijver Arno Surminski werd geboren op 20 augustus 1934 in Jäglack in Oostpruisen. Zie ook alle tags voor Arno Surminski op dit blog en ook mijn blog van 20 augustus 2010.
Uit:Von den Kriegen
“Der Tag fing gut an. Keine Wolke am Himmel, am Morgen schon eine Wärme, die für den Nachmittag große Hitze versprach. Baden wäre angebracht. Aber zuvor noch die letzte Vorlesung bei Professor Wiesener. Wieder wird es um die alte römische Geschichte gehen, vermutlich um die Punischen Kriege. Sie sind so fern, so unblutig. Ob die Karthager in Rom landeten oder die Römer in Karthago, was geht es uns heute noch an? Es ist erkaltete Geschichte, geronnenes Blut, an dem niemand mehr Anteil nimmt. Keine Schuld, keine Anklagen, keine Tränen. Gero Warnecke studierte alte und neue Geschichte. Die alte Geschichte lag ihm mehr, weil sie abgestanden und emotionslos war; niemand weint heute über die toten Spartaner vom Thermopylenpass. Geboren wurde er im Jahr 1989, als die neue Geschichte kräftig Atem holte. Das lag fast sechsundzwanzig Jahre zurück und war noch nicht erkaltet. Er kannte das Geschehen nur vom Hörensagen. Als seine Eltern mit einem Trabi von Ungarn nach Bayern fuhren, strampelte er in Mutters Bauch. Später erfuhrner, in seinem Geburtsjahr sei etwas Großes geschehen, vergleichbar mit der Entdeckung Amerikas. Die Eltern sagten, sie seien nur deshalb über die Grenze gefahren, weil sie ihrem ungeborenen Kind eine bessere Zukunft schenken wollten. Und so sah sie aus, die Zukunft: Student in einer weltoffenen Stadt mit der Aussicht, einmal Geschichtslehrer zu werden und den Schülern von fernen Kriegen zu erzählen. Er wusste zu wenig von dem Leben vor 1989, und wie es überhaupt dazu kommen konnte, dass damals eine große Geschichte geschrieben wurde. Deshalb blieb er bei den Punischen Kriegen. Sie regten niemand auf. Die Vorlesung war mäßig besucht, das Wetter zu gut für die alte Geschichte. Außerdem begannen die Semesterferien. Gero neigte den Karthagern zu, Hannibal wäre sein Mann gewesen. Wie wäre die Welt heute beschaffen, wenn wir kein Römisches, sondern ein Karthagisches Reich bekommen hätten?, fragte Wiesener und gab selbst die Antwort: Wohl auch nicht besser.“
Arno Surminski (Jäglack, 20 augustus 1934)
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e augustus ook mijn vorige twee blogs van vandaag.
|