De Nederlandse schrijver en taalkundige Henk Romijn Meijer (eig. Henk Meijer werd geboren in Zwolle op 9 augustus 1929. Aan de Universiteit van Amsterdam studeerde hij Engels. In 1956 debuteerde hij met Consternatie dat in 1954 bekroond was met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Uit die tijd stamt ook zijn pseudoniem. Gerard van het Reve, destijds redacteur van Tirade, vond de naam van Henk Meijer te kaal. "Hoe heet je moeder?", vroeg Reve. "Romijn", antwoordde Henk. Zo werd het dus Henk Romijn Meijer. Naast zijn schrijverschap ontplooide Romijn Meijer tal van andere activiteiten. Zo doceerde hij eerst Frans in Australië, keerde terug naar Nederland en werkte van 1959 tot 1987 bij het Engels Seminarium aan de Universiteit van Amsterdam, meestentijds als wetenschappelijk hoofdmedewerker Engelse en Amerikaanse literatuur, slechts onderbroken van 1963 tot 1964 toen hij studeerde in de Verenigde Staten en van 1979 tot 1981 toen hij lesgaf aan de Universiteit van Minnesota. Op zijn vakgebied schreef hij een groot aantal artikelen. Verder was hij als redacteur verbonden aan Literair Paspoort (1978-1982) en aan Maatstaf (vanaf 1982), alsook gastredacteur van Propria Cures (1983-1984). In 2004 ontving hij de Max Pam Award voor zijn bundel Alle verhalen tot nu toe.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: Toen Reve nog Van het Reve was
Ik had Gerard voor het eerst ontmoet op het doctoraalfeest van een psychiater, in 1950 of 1951, de tijd, in ieder geval, toen De avonden nog mijn lijfboek was. Ik kende het uit mijn hoofd en mijn ogen rolden uit hun kassen toen ik iemand zo in het openbaar hoorde spreken, geheel in de trant van het boek. De auteur stelde zich voor in een virtuoze reeks schuttingwoorden en mengde zich daarna in een gesprek. Twee doktoren bespraken vakkundig een hartkwaal en Gerard ging op de leuning van een van hun stoelen zitten. Hij mengde zich in de discussie. Komt van het trappenlopen, zei hij, alsmaar de trap op en af, dat wordt te veel, dat is slecht... Het gesprek was verziekt en Gerard begaf zich naar de bar.
Zo'n twee weken daarna zag ik ze weer in Kriterion, Gerard en Hannie. Hij herkende me niet. Hannie herinnerde hem een paar keer aan het feest, toen schoot ik hem weer te binnen. Ik leerde ze kennen en bezocht ze af en toe in het huis aan de oude Galerij. Een enkele keer bleef ik eten. Vóór het maal gaf Gerard instructies hoe de gast zich aan tafel diende te gedragen. Belangrijk was onder meer dat hij zijn bord niet te dichtbij de rand van de tafel zou plaatsen, want de katten moesten tijdens het eten een zo vrij mogelijke doorgang behouden. Gerard hield van harde bokking en maakte de vis vóór het broodmaal zelf zo toegewijd schoon dat de poes er krols van werd. Hij kookte een Turks gerecht waarvan je ging boeren en demonstreerde de juiste manier waarop je die boeren moest laten: de rechterarm opgeheven, de vuist gebald. Hij bestudeerde de rode plek in mijn hals die ik aan het vioolspelen dankte. Heb je nou een of andere geslachtsziekte opgelopen, kerel? wilde hij weten en vroeg of mijn migraines spychologisch waren. Heb je niet een of andere menstruatiepil? vroeg hij Hannie. Hij wist iets beters, een natuurlijk geneesmiddel tegen de kwaal: Aftrekken, minstens vijf maal per dag. Van aftrekken krijg je juist hoofdpijn, zei ik en Hannie zei: Dat zegt Hermans ook. Waarop Gerard beloofde dat hij een vrouw voor me zou zoeken.
Henk Romijn Meijer (9 augustus 1929 23 februari 2008)
De Noorse schrijfster Linn Karin Beate Ullmann werd geboren op 9 augustus 1966 in Oslo. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2007 en ook mijn blog van 9 augustus 2008.
Uit: Stella Descending (Vertaald door Barbara Haveland)
The other night on the streetcar, I spotted a man I thought I knew. He was sitting very still, a few seats in front of me, gazing out the window. There wasn't much to see out there; the streets were deserted and it was dark and miserable, just the odd car swishing by. No one in the street, just flurries of snow chased by rain, and the wet white light of the streetlamps.
I saw him first from the back. He was wearing a brown leather jacket, his hair was thick and black--a handsome man, I thought, a man who walks tall and never stumbles. Just for a second I thought I saw a little girl dressed in red on the seat next to him, but then I gave my head a shake. What was I thinking? There was no child there. As if there would be, in such weather and at that time of night. There was no one on the streetcar but him and me--and the driver, of course. The man stood up and headed for the door at the front. We were approaching a stop.
"Martin Vold," I called out softly. "Is that you?"
The man turned around. His face was not familiar. I noticed two beady green eyes and a scar on his chin.
"You must be mistaken," he said, as the doors opened. "That's not me."
"No," I said, "that's not you. But good night, anyway, and watch your step out there. The pavement's slippery."
"Thanks, you too," said the man. "Good night."
It hasn't even been six months since the last time I had anything to do with him. That was at the beginning of September last year. The evening before Stella's funeral I called on him at home in Hamborgveien, up by the Lady Falls. We sat down at the large dark-brown dining table, and there we passed the night. He asked me to keep my voice down, so as not to wake the children. He did most of the talking. I asked questions.
Linn Ullmann (Oslo, 9 augustus 1966)
De Franse schrijver, vertaler en schilder Pierre Klossowski werd geboren op 9 augustus 1905 in Parijs. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2007.
Uit: Roberte, ce soir (Vertaald door Walter Van der Star)
Mijn oom Octave, vooraanstaand hoogleraar in de scholastiek aan de Universiteit van
, leed onder zijn huwelijksgeluk alsof het een ziekte was en hij meende dat hij pas zou genezen als hij er anderen mee kon besmetten. Mijn tante Roberte was van het soort strenge schoonheid waarachter een wonderlijke neiging tot lichtzinnigheid schuil kon gaan; wie daar eenmaal achter is gekomen voelt zich tekort gedaan en heeft er spijt van dat hij niet doortastender is geweest. Merkwaardig genoeg beschouwde mijn oom zichzelf als het eerste slachtoffer van die dubbelzinnigheid; toen mijn tante dat merkte, nam ze een starre houding aan die nog afwerender was tegen al zijn ideeën. Hoe meer ze in die houding volhardde, des te raadselachtiger werd ze in de ogen van mijn oom; om van zijn verwarring verlost te zijn wist hij niets beters te verzinnen dan hun levens te onderwerpen aan een bepaalde wet van de gastvrijheid die binnen onze traditie onfatsoenlijk wordt gevonden. Mijn tante gold als een geëmancipeerde vrouw, maar ook daarin vergiste mijn oom zich; zeker is dat ze deze nieuwigheid afkeurde; maar vast staat ook dat ze zich meer dan eens aan dit gebruik heeft moeten onderwerpen. Dat verklaart nu voor mij de sfeer in het huis waar ik een zo veelbewogen puberteit heb doorgebracht. Mijn tante ging met me om als een broer en de professor had mij tot zijn favoriete leerling gemaakt. Vreemd was vooral dat ik als voorwendsel diende voor het uitoefenen van de gastvrijheid waarvan mijn tante het slachtoffer was. Ik was dertien toen ik door de Octaves werd geadopteerd. Mijn oom vond dat ik een huisonderwijzer moest hebben. Ik kreeg er achtereenvolgens drie, stuk voor stuk gekozen uit de naaste entourage van de Octaves. Ze ontvingen vaak gezelschap in hun zomerverblijf. Daaruit werd dan onverwachts een willekeurige gast verantwoordelijk gemaakt voor mijn opvoeding, en na een paar maanden of soms na een paar weken verdween hij weer. Ik kan niet ontkennen dat mijn tante Roberte bij mij hevige hartstochtelijke gevoelens had gewekt. Maar mijn oom had mijn emotionele verwarring doorzien en maakte daar op verraderlijke wijze gebruik van om zijn eigen perversiteit in mij te observeren. Zoals bij alle jongeren van mijn leeftijd was de hartstocht die ik voelde natuurlijk volkomen platonisch.
Pierre Klossowski (9 augustus 1905 12 augustus 2001)
De Amerikaanse schrijver Daniel Keyes werd geboren in Brooklyn, New York op 9 augustus 1927. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2007.
Uit: Flowers for Algernon
I tolld Burt I saw ink spilld on a wite card. Burt said yes and he smild and that maid me feel good. He kept terning all the cards and I tolld him somebody spilld ink on all of them red and black. I thot that was a easy test but when I got up to go Burt stoppd me and said now sit down Charlie we are not thru yet. Theres more we got to do with these cards. I dint understand about it but I remembir Dr Strauss said do anything the testor telld me even if it dont make no sense because thats testing.
I dont remembir so good what Burt said but I remembir he wantid me to say what was in the ink. I dint see nothing in the ink but Burt sed there was picturs there. I coudnt see no picturs. I reely tryed to see. I holded the card up close and then far away. Then I said if I had my eye glassis I coud probaly see better I usully only ware my eyeglassis in the movies or to watch TV but I sed maybe they will help me see the picturs in the ink. I put them on and I said now let me see the card agan I bet I find it now.
I tryed hard but I still coudnt find the picturs I only saw the ink. I tolld Burt mabey I need new glassis. He rote somthing down on a paper and I got skared of faling the test. So I tolld him it was a very nice pictur of ink with pritty points all around the eges but he shaked his head so that wasnt it neither. I asked him if other pepul saw things in the ink and he sed yes they imagen picturs in the inkblot. He tolld me the ink on the card was calld inkblot.
Burt is very nice and he talks slow like Miss Kinnian dose in her class where I go to lern reeding for slow adults. He explaned me it was a raw shok test. He sed pepul see things in the ink. I said show me where. He dint show me he just kept saying think imagen theres something on the card. I tolld him I imaggen a inkblot. He shaked his head so that wasnt rite eather. He said what does it remind you of pretend its something. I closd my eyes for a long time to pretend and then I said I pretend a bottel of ink spilld all over a wite card. And thats when the point on his pencel broke and then we got up and went out.
Daniel Keyes (New York, 9 augustus 1927)
|