Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
29-08-2007
Hugo Brandt Corstius
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
De Nederlandse schrijver en wetenschapper Hugo Brandt Corstius werd geboren in Eindhoven op 29 augustus 1935. Zowel in de alfa- als in de bètawetenschappen heeft hij zijn sporen verdiend. Hij is onder andere, als columnist, bekend geworden onder zijn pseudoniemen Piet Grijs, Stoker en Battus. Brandt Corstius studeerde wiskunde te Amsterdam waar zijn interesse voor het nieuwe vakgebied informatica gewekt werd. Hij promoveerde in 1970 op een proefschrift over computertaalkunde en werkte aanvankelijk bij het Mathematisch Centrum in Amsterdam. Bij het grote publiek is hij vooral bekend vanwege zijn letterkundige kant, te weten: als columnist voor met name Vrij Nederland en de Volkskrant en als taalkundige en literatuurcriticus.
Uit: Eetgeenvlees
Als ik zeg dat ik zeker weet dat u van dieren houdt, dan bedoel ik helemaal niet alleen maar zon individuele huisgenoot met een eigen naam, een eigen verjaardag en een enkele slechte eigen gewoonte, zoals sterven vóórdat u het doet. Ik heb het niet over uw lapjeskat of uw langweiler, zelfs niet over uw parkietjes in hun vrolijke vogelkooitje, of uw konijntje of haasje of marmotje in zijn gezellig getraliede hokje. Nee, u houdt ook hartstochtelijk van olifanten en giraffen, die zo lekker groot zijn met hun neuzen en nekken. U kijkt graag naar zebras en vlinders met hun fantasierijke beschilderingen. U geniet van het gewaggel der pinguïns en het gefladder der zwaluwen. Misschien koopt u zelfs een onderwaterbril om octopus en schildpad naar elkaar te zien happen. Misschien staat u zondags vroeg op om met vrienden door verrekijkers meeuwen en leeuweriken te bewonderen, die zelf hoog in de lucht, en zonder verrekijkers, naar de grond kijken of daar misschien een lekkere vette worm of een mals muisje valt te vinden. [...] U geeft graag geld aan de dierenbescherming. U huivert als er in Groningen met een geweer een mus wordt doodgeschoten. U vindt het heel erg om te horen dat nog geen eeuw geleden melkboeren een trekhond onder hun melkkar vastbonden en dat arme beest de hele dag afbeulden. Die melkboeren hadden zichzelf moeten afbeulen. U vindt het heerlijk om met uw automobiel over een zesbaansweg te rijden waaronder een eenbaanstunneltje is gegraven voor das, eekhoorn en hermelijn.
De Engelse dichter Thomson (Thom) William Gunn werd geboren op 29 augustus 1929 in Gravesend, Kent. Beide ouders waren journalisten. Toen Gunn negen jaar was lieten zij zich scheiden. Zes jaar later pleegde zijn moeder zelfmoord. Tot 1953 studeerde Gunn literatuur in Cambridge. Sinds 1954 woonde hij in de VS en doceerde daar van 1958 tot 1966 en van 1973 tot 1990 aan de University of California (Berkeley). Samen met Philip Larkin en Kinsley Amis was hij mede-oprichter van The Movement. Hij was een van de belangrijkste Britse dichters uit de vorige eeuw. Gunn schreef meer dan dertig dichtbundels en andere boeken.
A Map of the City
I stand upon a hill and see A luminous country under me, Through which at two the drunk sailor must weave; The transient's pause, the sailor's leave.
I notice, looking down the hill, Arms braced upon a window sill; And on the web of fire escapes Move the potential, the grey shapes.
I hold the city here, complete; And every shape defined by light Is mine, or corresponds to mine, Some flickering or some steady shine.
This map is ground of my delight. Between the limits, night by night, I watch a malady's advance, I recognize my love of chance.
By the recurrent lights I see Endless potentiality, The crowded, broken, and unfinished! I would not have the risk diminished.
The Man with Night Sweats
I wake up cold, I who Prospered through dreams of heat Wake to their residue, Sweat, and a clinging sheet.
My flesh was its own shield: Where it was gashed, it healed.
I grew as I explored The body I could trust Even while I adored The risk that made robust,
A world of wonders in Each challenge to the skin.
I cannot but be sorry The given shield was cracked, My mind reduced to hurry, My flesh reduced and wrecked.
I have to change the bed, But catch myself instead
Stopped upright where I am Hugging my body to me As if to shield it from The pains that will go through me,
De Zwitserse schrijver Lukas Hartmann (eig. Hans-Rudolf Lehmann) werd geboren op 29 augustus 1944 in Bern. Hij studeerde muziek, germanistiek en psychologie. Hartmann schrijft voor zowel volwassenen en kinderen verhalen en romans.
Uit: Die Deutsche im Dorf
Vor vielen Jahren, als ich noch ein halbes Kind war, haben wir zu dritt einen Menschen in den Tod getrieben. Das hat mein Leben überschattet, ohne dass ich es wusste; geahnt habe ich es freilich schon lange. Erst im vergangenen November wurde mir klar, was damals, 1967, wirklich geschah. Die volle Wahrheit lässt sich nicht ergründen; wir setzen unsere Erinnerungen ohnehin aus Bruchstücken zusammen. Aber was ich inzwischen herausgefunden habe, verändert den Blick auf mich und meine damaligen Freunde in verstörender Weise.
Das Dorf, aus dem ich stamme, liegt im Hügelgebiet, am Rande des Emmentals, dort, wo die schrundige Landschaft allmählich sanfter wird. Der Dorfkern besteht aus wenigen Häusern, die sich auf einem Plateau zusammendrängen. An der Straßengabelung stehen die beiden größten Gebäude einander schräg gegenüber: das Schulhaus mit dem Türmchen und die Wirtschaft mit dem Ochsen auf dem Schild. Folgt man der Straße nach rechts bis zur Kurve, steht man vor dem kleinen, von einer Thujahecke eingefassten Friedhof, der beinahe ans Schulhaus grenzt; folgt man der Straße nach links, gelangt man zur Poststelle, danach zum Lebensmittelladen und zur Käserei, die zwischen Häusern mit Riegelfronten steht. Es war so, als ich ein Kind war, es ist noch heute so. Das jüngste Gebäude, jenseits des Friedhofs und zwei Steinwürfe vom Schulhaus entfernt, ist die kleine Villa am Eingang des Dorfs. Sie wurde ein paar Jahre vor meiner Geburt erbaut und galt als protzig. Ein Arzt aus dem nahe gelegenen Landstädtchen hatte geplant, darin den Ruhestand zu verbringen. Er starb kurz nach dem Einzug, und von da an wohnte in der Villa allein seine Witwe, Frau Stucki, eine gebürtige Deutsche.
Some people I know were telling me of a curious experience which they had recently; they put a collection of old and rejected household articles in their car and drove to a dump to dispose of them. While busy at the dump, they were accosted by a strange figure, a woman of tall and stately presence, wearing a paper crown and carrying a staff in her hand, who strode majestically through the avenues of ashes, tin cans, dishonoured wash-boilers and superannuated bathtubs, attended by a rabble of admiring children. This apparition hailed my friends in a strange, incoherent, but musical language, and her breath was richly perfumed with bay-rum, or it may have been lilac lotion; she was in fact as high as a kite and as mimsy as a borogrove. Having said her say, she strode off in queenly style, and she and her raffish crew were soon lost in the mazes of the dump... My theory is that this was Titania, the fairy queen, fallen upon evil days, but magnificent in ruin; or it may simply have been some rumdumb old bag with a sense of humour. In either case the matter is worth investigating.
De Nederlandse schrijver Arie Wilhelmus Pieter Moonen, beter bekend als A. Moonen (spreek uit: 'a-punt-moonen') werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937.Na allerlei kortdurende werkkringen te hebben gehad, leefde hij lange tijd van een uitkering in Den Haag en later in Amsterdam. Moonen schreef voor het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures.
"Zalf voor de dood" was het boek waarmee Moonen had willen debuteren maar hij kon het pas in 1980 uitgebracht krijgen. Daarom was "Stadsgerechten" uit 1977 zijn eigenlijke debuut. Het betreft een autobiografische en verwarde weergave in de vorm van een dagboek van zijn kleinschalige leven waarin met name zijn aparte seksuele voorkeuren worden beschreven. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007.
Uit: Waakvlamseks
Ik kon op een klapstoeltje aan een tafel plaatsnemen en kreeg aldra een glas cola te drinken. Eerst meende ik een lange smalle doos met kapotjes overhandigd te krijgen, doch bij inspectie bleek het een keurig verpakt gastendoekje met Safe Sex erop geborduurd te zijn. Verder werd ik nog een anuscondoom rijker gemaakt. Volgens een woordvoerder hadden de rondlopende personen drempelvrees om zich bij ons te voegen. Het begon te schemeren. Er werd een kleine dildo op tafel geplaatst om mij aan te leren hoe ook in het donker een kapotje over een stijve indringer gestroopt moest worden. Ik vertelde nog een vaste partner te hebben en dat wij nooit condooms gebruikten. Nadat ik de waakvlamafgezanten had verlaten, genoot ik in de ondertussen donkere koelte van wijds uitzicht over de kralingse plas. Thuis wachtten de vijf katten mij op. Precies als de rotterdamse pikonttreksters kon ik weer eens ongeneukt naar bed.
Langzaamaan kom ik dan eindelijk weer terug in mijn vakgebied op zondagavond de zevende september binnen tuinkamer. Een dag eerder was de vaste partner eindelijk verschenen. Ik werd platgeneukt, gebeten en gelikt. Onze samenvoeging speelde zich af terwijl bekant de ganse wereldbevolking via de buis gelegenheid geboden kreeg de begrafenis van hun mediamadonna te overkiekelen, om maar niet met hun eigen al of niet dagschotelachtige besognes geconfronteerd te hoeven worden.
De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. In 1987 ontving zij de Pulitzer prijs voor haar gedichtencyclus Thomas and Beulah. De inspiratie ervoor vond zij in het levensverhaal van haar grootouders. Die hadden in de eerste helft van de 20e eeuw de zuidelijke staten verlaten om in het noorden naar werk te zoeken. Van 1993 tot 1995 was Rita Dover Poet Laureate van de VS. Zij was zowel de jongste persoon aan wie die eer te beurt viel als ook de eerste persoon van afro-amerikaanse afkomst.
History
Everything's a metaphor, some wise guy said, and his woman nodded, wisely.
Why was this such a discovery to him? Why did history happen only on the outside?
She'd watched an embryo track an arc across her swollen belly from the inside and knew she'd best think knee, not tumor or burrowing mole, lest it emerge a monster.
Each craving marks the soul: splashed white upon a temple the dish of ice cream, coveted, broken in a wink, or the pickle duplicated just behind the ear.
Every wish will find its symbol, the woman thinks.
Adolescence II
Although it is night, I sit in the bathroom, waiting. Sweat prickles behind my knees, the baby-breasts are alert. Venetian blinds slice up the moon; the tiles quiver in pale strips.
Then they come, the three seal men with eyes as round As dinner plates and eyelashes like sharpened tines. They bring the scent of licorice. One sits in the washbowl,
One on the bathtub edge; one leans against the door. "Can you feel it yet?" they whisper. I don't know what to say, again. They chuckle,
Patting their sleek bodies with their hands. "Well, maybe next time." And they rise, Glittering like pools of ink under moonlight,
And vanish. I clutch at the ragged holes They leave behind, here at the edge of darkness.
Wie froh bin ich, daß ich weg bin! Bester Freund, was ist das Herz des Menschen! Dich zu verlassen, den ich so liebe, von dem ich unzertrennlich war, und froh zu sein! Ich weiß, du verzeihst mir's. Waren nicht meine übrigen Verbindungen recht ausgesucht vom Schicksal, um ein Herz wie das meine zu ängstigen? Die arme Leonore! Und doch war ich unschuldig. Konnt' ich dafür, daß, während die eigensinnigen Reize ihrer Schwester mir eine angenehme Unterhaltung verschafften, daß eine Leidenschaft in dem armen Herzen sich bildete? Und doch bin ich ganz unschuldig? Hab' ich nicht ihre Empfindungen genährt? Hab' ich mich nicht an den ganz wahren Ausdrücken der Natur, die uns so oft zu lachen machten, so wenig lächerlich sie waren, selbst ergetzt? Hab' ich nicht o was ist der Mensch, daß er über sich klagen darf! Ich will, lieber Freund, ich verspreche dir's, ich will mich bessern, will nicht mehr ein bißchen Übel, das uns das Schicksal vorlegt, wiederkäuen, wie ich's immer getan habe; ich will das Gegenwärtige genießen, und das Vergangene soll mir vergangen sein. Gewiß, du hast recht, Bester, der Schmerzen wären minder unter den Menschen, wenn sie nicht Gott weiß, warum sie so gemacht sind! mit so viel Emsigkeit der Einbildungskraft sich beschäftigten, die Erinnerungen des vergangenen Übels zurückzurufen, eher als eine gleichgültige Gegenwart zu ertragen.
Du bist so gut, meiner Mutter zu sagen, daß ich ihr Geschäft bestens betreiben und ihr ehstens Nachricht davon geben werde. Ich habe meine Tante gesprochen und bei weitem das böse Weib nicht gefunden, das man bei uns aus ihr macht. Sie ist eine muntere, heftige Frau von dem besten Herzen. Ich erklärte ihr meiner Mutter Beschwerden über den zurückgehaltenen Erbschaftsanteil; sie sagte mir ihre Gründe, Ursachen und die Bedingungen, unter welchen sie bereit wäre, alles herauszugeben, und mehr als wir verlangten kurz, ich mag jetzt nichts davon schreiben, sage meiner Mutter, es werde alles gut gehen. Und ich habe, mein Lieber, wieder bei diesem kleinen Geschäft gefunden, daß Mißverständnisse und Trägheit vielleicht mehr Irrungen in der Welt machen als List und Bosheit. Wenigstens sind die beiden letzteren gewiß seltener.
De Belgische schrijfster Kristien Hemmerechts werd geboren in Brussel op 27 augustus 1955.
Hemmerechts studeerde Germaanse filologie in Brussel en Leuven. In 1986 promoveerde zij op het proefschrift A Plausible Story and a Plausible Way of Telling It: A structuralist analysis of Jean Rhys's novels. Zij debuteerde in 1986 als schrijfster van fictie, met drie Engelstalige verhalen in de bundel First fictions, Introduction 9. Haar eerste novelle was Een zuil van zout uit 1987, waarvoor zij meteen de Prijs van de provincie Brabant ontving. In 1990 kreeg zij de Vlaamse driejaarlijkse Staatsprijs voor proza; vanuit Nederland volgden in 1993 een nominatie voor de AKO Literatuurprijs voor Kerst en andere liefdesverhalen en de eerste Frans Kellendonkprijs voor haar gehele oeuvre. In 1998 verscheen Taal zonder mij, een autobiografisch essay over Hemmerechts' overleden echtgenoot, de bekende Vlaamse dichter Herman de Coninck.
Hemmerechts schrijft romans, verhalen, reisverhalen en essays. Ook heeft zij een aantal scenario's geschreven voor korte films.
Uit: In mijn hoofd
Hij is mijn hoer. Ik bewaar hem in een doosje. Als ik zin heb, mag hij eruit. Ik wil zijn lichaam niet zien. Ik wil het zo min mogelijk voelen. Ik wil het niet laten genieten. Begrijp me niet verkeerd. Als het toevallig zou genieten, heb ik daartegen geen bezwaar, ik ben geen onmens. Integendeel. Ik zoen hem zelfs, niet omdat ik daartoe behoefte voel maar omdat hij dat lijkt te willen. Men zegt: hoeren zoenen niet. Ik zeg: waarom zouden ze niet zoenen, als ze beffen, afzuigen, neuken? De vraag is eerder: waarom zou je een hoer zoenen? Je streelt toch ook geen hoer. Een hoer bestaat om plezier te geven, niet te ontvangen. Daarvoor heeft een hoer alweer andere hoeren. Wil je een hoer zoenen, zoen hem/haar dan. Wil hij/zij jou zoenen en het stoort je niet, laat hem/haar begaan. Zo denk ik daarover. Mijn hoer vertelt zelfs veel. Hij spreekt over een vrouw die hij kent. Ik laat hem spreken, maar stel geen vragen. Ik wil zo weinig mogelijk vernemen over deze vrouw van wie hij zegt dat hij met haar hoopt te trouwen zodra dat mogelijk wordt, ze is nog altijd getrouwd met een man, een oudere, ziekelijke man. Vreemd toch hoe hij denkt dat dit me interesseert. Toch snoer ik hem niet de mond, met een kus bijvoorbeeld.Je kan heel goed mensen de mond snoeren met een kus, het is een veel efficiëntere methode dan met een prop of met een halsdoek. Je brengt je gezicht dicht bij dat van de andere, fluistert: ik hou van jou als je boos bent / als je geanimeerd praat / als je je opwindt, en plaatst vervolgens je lippen op die van de andere. Zo en niet anders wordt iemand de mond gesnoerd. (Nee, ook kan iemands mond worden gesnoerd door de persoon vast te binden op een stoel, benen aan een stoelpoot, armen achter de leuning, en door vervolgens de neus van de vastgebondene dicht te knijpen zodat hij/zij gedwongen wordt zijn/haar mond te openen. Allerlei voorwerpen en/of lichaamsdelen kunnen dan naar binnen worden geschoven. Er zou dringend een lijst moeten worden opgesteld van alles wat een lichaam in en uit kan.
Cecil Scott Forester (27 augustus 1899 2 april 1966)
De Engelse schrijver Cecil Scott Forester (pseudoniem van Cecil Lewis Troughton Smith) werd geboren in Cairo, Egypte, op 27 augustus 1899. Hij verwierf faam met zijn serie boeken rond Horatio Hornblower en met zijn roman The African Queen. Forester was de zoon van een in Egypte voor het ministerie van onderwijs werkzame ambtenaar. In 1901 vertrok zijn moeder met de vijf kinderen naar Engeland, waar hij zijn scholing ontving. Een medische studie brak hij af om zich geheel aan het schrijverschap te kunnen wijden. Zijn carrière kwam slechts langzaam op gang. Aanvankelijk schreef hij enkele romans en biografieën. Voor de roman Payment Deferred uit 1926 kreeg hij goede kritieken. Het werd bewerkt voor toneel in 1931 en verfilmd in 1932, met in de hoofdrol Charles Laughton.
Zijn reputatie nam toe met de publicatie van Death to the French in 1932 en The Gun in 1933. In 1935 verscheen de klassiek geworden roman The African Queen, in 1951 succesvol verfilmd door John Huston, met hoofdrollen voor Humphrey Bogart en Katherine Hepburn.
In 1937 verscheen The Happy Return, het eerste boek uit de serie rond Horatio Hornblower. De verhalen over Hornblowers carrière en over het leven op zee tijdens de Napoleontische oorlogen bezorgden Forester grote faam, die tot op de dag van vandaag voortduurt. In de jaren 90 werd een televisieserie gemaakt op basis van de boeken.
Uit: The African Queen
The damp heat of the African forest seemed to be intensified with the coming of the night, which closed in upon them while they prayed. The hands which Rose clasped together were wet as though dipped in water, and she could feel the streams of sweat running down beneath her clothes as she knelt, and forming two little pools at the backs of her bent knees. It was this sensation which helped most to reconcile RoseÌs conscience to the absence, in this her approaching middle age, of her corset Ûa garment without which, so she had always been taught, no woman of the age of fourteen and upwards ever appeared in public. A corset, in fact, was quite an impossibility in Central Africa, although Rose had resolutely put aside, as promptings of the evil one, all the thoughts she had occasionally found forming in her mind of wearing no underclothing at all beneath her white drill frock.
Under the stress of this wet heat that notion even returned at this solemn moment of prayer, but Rose spurned it and bent her mind once more with anguished intensity to the prayer which Samuel was offering in his feeble voice and with his halting utterance. Samuel prayed for heavenly guidance in the ordering of their lives, and for the forgiveness of their sins. Then, as he began to utter his customary petition for the blessing of God upon the mission, his voice faltered more and more.
De Kathedraal antwoordt (a capella, door La Esterella)
allez - wie dat er daar is hallo - zegt dat 't niet waar is
na jaren & jaren & jaren & jaren & jaren dat ik hier wind en sneeuw en zon heb staan vergaren dat ik met vlag en pluim en wimpel heb staan zwaaien met mijn kantelen en mijn klokken heb staan draaien al jaren & jaren & jaren & jaren & jaren uw attentie & verlangen heb proberen vangen mijn repertoir' en mijne nikkel heb af staan draaien met concêrs van beiaard & gezangen & fanfaren na jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
amaai - nu komt er 1 gedichtje amaai - nu zie ik uw gezichtje
maar ik zên zo blâ zo blâ zo blâ zo blâ zo blâ ik zên van â en gâ van mâ van mâ van mâ van mâ van mâ
(mijn jeugdig onbezonnen tjsoepke) (mijn stevig geformeerd betonnen poepke) (mijn ferm geblokt en opgeschoten sjoeke) (mijn uit de kluiten goed gewassen piezeloeke)
en toch:
ochââârm - het zal niet mogen zijn ochââârm - het is alleen maar schijn
want tussen u en mij? daar ligt dus wel 1 plein en een paar eeuwen tussen nooit zullen gij en ik mekaar zelfs kunnen kussen wij moeten ons met één gedachte leren sussen: ooit zal de wereld wel vergaan ooit zullen wij niet langer staan ooit vallen gij en ik op onze sjokkedeizen en kunnen wij malkander met vermengend stof & gruis voor eeuwig onze liefde carrément en kuis bewijzen
tot zo lang kan er mij geen andere bekeren of bekoren al zijn we dan geboren en gezworen alletwee een toren al zijn we dan van steen en staan we ver uiteen ik wacht op u ik smacht naar u per saecula saeculorum: vaneen en toch bijeen nog jaren & jaren & jaren & jaren & jaren vaneen en toch bijeen vaneen en toch bijeen vaneen en toch bijeen (herhalen en wegfaden)
Uit: Goodbye to Berlin (Vertaald door Willem van Toorn)
Vandaag was ik vroeg in de avond in de Bülowstrasse. Er was een grote nazi-bijeenkomst geweest in het Sportpalast en er kwamen net groepen jongens en mannen naar buiten met hun bruine en zwarte uniformen aan. Voor me op het trottoir liepen drie SA-mannen. Ze droegen alle drie een nazivlag over hun schouder als een geweer, het doek stijf om de stok gerold - de vlaggenstokken hadden scherpe metalen spitsen, als pijlpunten. Plotseling stonden de drie mannen tegenover een jongen van een jaar of zeventien, achttien met burgerkleren aan, die zich in tegengestelde richting voorthaastte. Ik hoorde een van de nazi's schreeuwen: "Dat is hem!" en meteen wierpen ze zich alledrie op de jongen. Hij slaakte een kreet en probeerde weg te komen, maar ze waren hem te vlug af. In minder dan geen tijd hadden ze hem in de schaduw van een huisingang gedrongen en stonden ze over hem heen gebogen; ze trapten en staken op hem in met de scherpe metalen spitsen van hun vlaggen. Dat gebeurde allemaal zo ongelooflijk snel dat ik mijn ogen nauwelijks kon geloven - de SA-mannen hadden hun slachtoffer al laten liggen en baanden zich een weg door de menigte; ze renden naar de trap van de luchtspoorweg. Inmiddels stonden er tientallen mensen te kijken. Ze leken verrast, maar niet bijzonder geschokt - dat soort dingen gebeurde tegenwoordig te vaak. "Allerhand ..", mompelden ze. Een meter of twintig verderop, op de hoek van de Potsdamer Strasse, stond een groep zwaarbewapende politieagenten. Met hun borst vooruit en hun handen aan hun knuppels waren ze veel te groot om aandacht aan het voorval te schenken "
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
De Duitse schrijver Joachim Zelter werd geboren in Freiburg im Breisgau op 26 augustus 1962. Hij studeerde Engels en politieke wetenschappen in Tübingen. Na zijn promotie in 1993 doceerde hij o.a. aan de Yale University en aan de universiteit van Tübingen. Toen hij vierendertig was besloot hij schrijver te worden. Na verschillende afwijzingen verschenen zijn eerste boeken "Briefe aus Amerika" en "Die Würde des Lügens" bij de kleine uitgeverij Ithaka. Sinds 1997 is hij zelfstandig schrijver. Zijn verhalend proza wordt gekenmerkt door een neiging naar de satire en het tragikomische.
Uit: Schule der Arbeitslosen"
»Graben Sie!« Auf einer Schubkarre liegen Spaten und Spitzhacken. Trainer Fest ließ sie
aus einem Container holen. »Graben Sie weiter!« Die erste Schulstunde des ersten Schultags
hatte kaum begonnen, da ist ihr Trainer aufgestanden und hat APOLLO aus dem Klassenzimmer
geführt. »Schnell. Schneller.« Sie gelangten über den Schulhof zum Haupttor, das sich wie von selbst öffnete, hinaus auf die Düsseldorfer Straße, auf der sie in Zweierreihen gingen. Sie wurden von hupenden Autos überholt. So als wäre ihre Anwesenheit auf dieser Straße ganz verfehlt. Es erinnerte an das Bild eines unmotivierten Schulausflugs.
Und wie bei einem Schulausflug fühlten sie sich auch, ein Schulausflug zu Beginn eines langen Schuljahrs: ein letztes Durchatmen und Vertreten der Beine vor langen, arbeitsreichen Monaten. Selbst das Wetter fügte sich in dieses Bild, an einem der letzten warmen Tage des Jahres. Sie liefen fast ausgelassen in kleinen Unterhaltungen Unterhaltungen über die Schulzeit, über Schulausflüge, über Lehrer und erste Berufe, über die sie sprachen wie über die erste Liebe ...
Am Ende der Düsseldorfer Straße kamen sie zu einem Stück Wiese, auf der ein Container
steht, den Fest öffnete, um eine schwer beladene Schubkarre in ihre Mitte zu schieben. Er bedeutete jedem, sich Spaten oder Spitzhacke zu nehmen. Mit einer Schnur legte er einen Umriss über die Wiese. »Graben Sie!«
Die Trainees stehen unbeholfen, wissen kaum, wie Spaten und Spitzhacke zu handhaben
sind. Fest zeigt es ihnen. »Graben Sie! Graben Sie weiter! Graben Sie tiefer!« Sie
stehen gebückt, können Spaten und Hacken kaum heben, lassen ihr Werkzeug mehr auf
den Boden fallen als damit ernsthaft Erde zu lösen. Nur Fest ist es, der wirklich in die
Tiefe hackt. Jede seiner Bewegungen ist eine Demonstration: Wie man hackt.
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
De Duitse dichter en schrijver Jürgen Kross werd geboren op 26 augustus 1937 in Hirschberg. Hij woont tegenwoordig in Mainz waar hij een boekhandel bezit. Het leeuwendeel van zijn literaire werk bestaat uit gedichten, maar hij schrijft ook verhalen, korte toneelstukken en hoorspelen.
Werk o.a.: Höllenglut (2002), fremdgut (2004), schneelicht (2005), zufluchten (2007)
der sonne wo. stehst du für licht
ein. daß es die fernen beleuchte. endlich auch über dich hin.
De Duitse schrijver Ludwig Aurbacher werd geboren op 26 augustus 1784 in Türkheim, Schwaben. Zijn bekendste werk is de verzameling verhalen die in 1827 1829 anoniem verschenen onder de titel Ein Volksbüchlein. Vooral de verhalen over de Sieben Schwaben werden populair.
Uit: Wie die sieben Schwaben nach Augsburg kommen und sich allda Waffen holen
Als man zählte nach Christi Geburt eintausend und etliche hundert Jahr, da begab sich's, daß die sieben Schwaben in die weltberühmte Stadt Augsburg einzogen; und sie gingen sogleich zu dem geschicktesten Meister allda, um sich Waffen machen zu lassen; denn sie gedachten das Ungeheuer zu erlegen, welches zur selbigen Zeit in der Gegend des Bodensees übel hauste und das ganze Schwabenland in Furcht und Schrecken setzte. Der Meister führte sie in seine Waffenkammer, wo sich jeder einen Spieß oder sonst was auswählen konnte, was ihm anstand. »Bygost!« sagte der Allgäuer, »sind das auch Spieße? So einer wär mir just recht zu einem Zahnstürer. Meister, nehmt für mich nur gleich einen Wiesbaum von sieben Mannslängen.« »Potz Blitz,« sagte der Blitzschwab, »Allgäuer, progle prahle. dich nicht allzusehr.« Der Allgäuer sah den mit grimmigen Augen an, als wollte er ihn damit durchbohren. »Eigentlich hast du recht, Männle!« sagte der Blitzschwab und streichelte ihm den Kautzen; und ich merke deine Meinung,« sagte er: » Wie alle Sieben für Einen, so für alle Sieben nur Einen.« Der Allgäuer verstand ihn nicht, sagte aber: »Ja!« und den andern war's auch recht. Und so ward denn ein Spieß von sieben Mannslängen bestellt, und in einer Stunde war er fertig. Ehe sie aber die Werkstatt verließen, kaufte sich jeder noch etwas Apartes, der Knöpfleschwab einen Bratspieß, der Allgäuer einen Sturmhut mit einer Feder darauf, der Gelbfüßler Sporen für seine Stiefel sie seien nicht nur gut zum Reiten, sagte er, sondern auch zum Hintenausschlagen.
De Duitse schrijver Walter Helmut Fritz werd geboren op 26 augustus 1929 in Karlsruhe, maar groeide op in Waldprechtsweier (Schwarzwald), Rastatt en Karlsruhe. Tot 1954 studeerde hij literatuurwetenschap, filosofie en moderne talen in Heidelberg. Daarna werd hij docent. Sinds 1964 is hij zelfstandig schrijver. Hij schrijft romans, essays, maar toch vooral poëzie. Hij ontving er o.a. de Georg Trakl prijs voor.
Ich nehme dich wahr
Ich nehme dich wahr in der brennenden Frühe, die sich niederläßt in der Stadt und da und dort zu Gladiolen wird.
Ich nehme dich wahr in den Bewegungen des Raums, der sich neu zu stufen beginnt, sobald das Licht der Nacht zuwiderhandelt.
Ich nehme dich wahr in den Ferien von Linien, die dabei entstehen, unsichtbar, zwischen den Dingen.
Ich nehme dich deutlich wahr
Weil du die Tage
Weil du die Tage zu Schiffen machst, die ihre Richtung kennen.
Weil dein Körper lachen kann.
Weil dein Schweigen Stufen hat.
Weil ein Jahr die Form deines Gesichts annimmt.
Weil ich durch dich verstehe, daß es Anwesenheit gibt,
De Sloveense schrijverBoris Pahor werd geboren in Triëst op 26 augustus 1913. Pahor ging school aan het gymnasium in Koper en aan het seminarie in Gorica, waar hij twee jaar lang theologie studeerde. In 1940 werd hij gemobiliseerd en nam deel aan de veldtocht in Libië. Korte tijd later was hij werkzaam als tolk voor de Italianen, ingezet bij de verhoren van gevangen Joegoslavische partizanen in Bogliaco. Na de ineenstorting van het Italiaanse fascisme sloot hij zich bij het Sloveense Bevrijdingsfront (Sloveens: Osvobodilna fronta) aan. In januari 1944 werd hij opgepakt, waarna zijn lijdensweg begon in het Italiaanse concentratiekamp Risiera di San Saba en zijn weg vervolgde via het Franse kamp Natzweiler-Struthof naar de Duitse concentratiekampen Bergen-Belsen en Dachau. Pahor overleefde en keerde terug naar Triëst. Hij liet ook het naoorlogse Joegoslavië niet ongemoeid; in zijn lijftijdschrift Zaliv verschenen keer op keer kritische opstellen. Boris Pahor verwerkt zijn ervaringen in heel zijn werk. Zijn boek Nekropola droeg bij aan de oprichting van het Europese centrum voor gedeporteerde verzetsstrijders (bij Natzweiler-Struthof in Frankrijk).
Uit een recensie over Nekropolis in DIE ZEIT, 34/2001:
Eine der ersten Szenen, die Pahor sich vergegenwärtigt, gilt einer abendlichen Prozedur im Lager. Einer nach dem anderen steigen die Häftlinge in der Schlafbaracke auf eine Pritsche. Sie schieben die Hose hinunter, das Hemd bis zum Nabel hinauf und lassen im Schein einer Glühbirne das rasierte Geschlecht daraufhin inspizieren, ob in den Spitzen der nachwachsenden Haare Lausnissen kleben. Im Zentrum des Bildes und seiner Beschreibung befindet sich "der beleuchtete Penis", wie alle anderen Körperteile und Organe gezeichnet vom Verfall.
Der Autor nähert sich der Szene von außen, in einer Art Kamerabewegung. Er zeigt das Gruppenbild, geht dann immer näher an den Unterleib eines Untersuchten heran. Er bedient sich, nicht nur an dieser, sondern an dutzend anderen Stellen seines Buches, der Sichtweise jenes Mediums, des Films, das in der Fähigkeit zu schockieren und zu dokumentieren ein besonderes Prestige besitzt. Zugleich aber bezweifelt Pahor den Zusammenhang von Abbildungsdirektheit und Erinnerungswahrheit: "Es ist fast besser, dass es keinen solchen Film gibt, weil die dürren Wesen mit dem nackten Schritt heute manch einem wie eine Schar dressierter Hunde erscheinen könnten, die der Herr leicht dazu abrichten konnte, einander - aufrecht mit den Hinterbeinen auf der Pritsche stehend - das Schambein zu beriechen." Gerade das direkte Bild kann die Entwürdigung vertiefen. Denn es folgt der Fantasie der Täter, die dieses Bild gleichsam "erfunden" haben. Ebenjene Abhängigkeit der Abbildung sprengt Boris Pahor im Verlauf der folgenden Textseiten. Er stellt dem Dokumentationsprinzip und seinem verstrickten Naturalismus ein anderes, das lyrische Prinzip der Metaphernkette gegenüber.
De Duitse schrijver Joachim Helfer werd geboren in Bonn op 26 augustus 1964. Hij groeide op in het Hessische Schwalbach. Helfer studeerde Engels in Hamburg. Na reizen door Europa, Afrika en de VS vestigde hij zich als zelfstandig schrijver in 1990 in Hamburg. Hij ontving diverse prijzen, waaronder in 2000 de Irmgard-Heilmann-Preis.
Werk o.a: Du Idiot (1994), Cohn & König (1998), Nicht Himmel, nicht Meer (2002), Nicht zu zweit. Drei Novellen (2005)
Uit: Nicht Himmel, nicht Meer
An der Sonne schien es mir für März zu warm zu sein, und Silvio hatte auf dem Heimweg von der Schule außer Schneeglöckchen und den Scheinwerfern eines ohne Kennzeichen an den Straßenrand gestellten Wartburgs auch ein Gewächs zertreten, das sonst bis zum Wochenende die Osterferien eingeläutet hätte. Daß mich mein Vater aber mit der Ankündigung bei den Garagen abfing, er wolle mit mir zum Baden fahren, war trotz allem übertrieben. Bei Tagesanbruch hatte er sein Rad hervorgeholt und es zwischen den neuen Autos der Nachbarn auf den Sattel gestellt; jetzt waren Kette, Ritzel, Naben geölt und die Speichen der alten Mühle blitzblank geschmirgelt, und wenn er das Hinterrad sirrend auf Hochtouren brachte, tanzten die Frühlingsstrahlen darin. Mir wurde kalt ums Herz, als ich ihn so sah: in der hellblauen Jacke, in der er früher morgens als erster aus dem Haus gegangen und oft erst spätabends vom Dienst heimgekommen war, die nun aber verschmiert und ausgebeult an ihm herabhing. Eine Kindheit lang hätte ich es genossen, ihm beim Werkeln zuzusehen, wenn er einmal Zeit für mich gehabt hätte, die ewige Sonntagsgemütlichkeit jedoch, die er seit Monaten Tag für Tag zelebrierte, fand ich längst nicht mehr lustig. Also maulte ich etwas von "Mathe lernen" und setzte, da meine Laune schon die nächste Wende nahm, fröhlich hinzu: "Falls du inzwischen den Überblick verloren hast, heute ist Montag!" Und übernächstes Jahr um diese Zeit mache ich Abi!' konnte ich mir gerade noch verkneifen - aber zu spät: Mein armer Vater richtete sich auf und schlug mir, was er noch nie getan hatte, mit der Hand ins Gesicht, daß mein Kopf nur so davonflog und gegen ein Garagentor krachte und dann brauste und rauschte, als kreisten einander speisende Wasserfälle darin.