Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
11-07-2013
Jean Nelissen, Jan Siebelink, Pai Hsien-yung, Herman de Man
Bij de Tour de
France
Luis Ocana, na
een val in de Tour van 1971
Uit: De Bijbel Van De Tour De France (door Jean Nelissen)
Een ronde waarin
sommige renners tot idolen worden verheven, wier faam zelfs hun dood overleeft.
Zoals Fausto Coppi, die op een bergtop in het gehucht Castellania ligt
begraven, omringd door aarde van de beruchte col Izoard. Een Tour waarvan de
geschiedenis is doordrenkt met dramatiek van de relatief talrijke winnaars die
vermoord werden of zelfde dood zochten, zoals René Pottier, Ottavio
Bottecchia, Henri Palissier, Hugo Koblet en Luis Ocana. Van oorsprong
eenvoudige mannen met een aanvankelijk bescheiden verwachtingspatroon, die
echter door hun sportieve successen in een andere wereld werden gekatapulteerd
en er hun geestelijk evenwicht verloren. Dat is een van de gevaren van deelname
aan de Tour. De verleiding om een sportheld te worden, de massa te ontstijgen,
roem en rijkdom te vergaren, zal echter altijd sterker blijven.
Jean Nelissen (2 juni 1936 - 1 september 2010)
Uit: Pijn is genot (door Jan Siebelink)
Jean Nelissen. Le vélo, cest la vie.
Grote hitte. De
renner pakt zijn bidon. Drinkt. In die situatie zal Jean Nelissen als een
literair motief altijd dezelfde woorden uitspreken: Wie bij deze temperaturen
niet drinkt, beste mensen . Een lichaam kan niet zonder water Weet je nog Mart,
het was op 12 juli 1978, op het heetste van de dag, en Bernard Thévenet,
die dat jaar de Tour zou winnen, stapte af bij een bergwand waarlangs water
droop. Mensen, hij likte het op metr zij tong. Hij wilde het water er wel
uitwringen. Zonder water begint een levend organisme niets
Het tere blauw van de ochtend, het waas over
de Maasvallei, de van dauw doordrenkte velden, het wisselende spel van de
wolken daarboven. Ik glimlachte in mijzelf, was al bezig met de pittoreske
details waarom wielercommentator Jean Nelissen zo vermaard is, de wereld om mij
heen te beschrijven. Ik was op weg naar zijn woonplaats Maastricht, en
verkeerde in een lichte koortsachtige stemming. Er ligt voor mij altijd grote
bekoring aan te komen op een onbekende plek. Nu kwam daar nog bij dat ik naar
een man ging wiens stem mij zo vertrouwd voorkwam dat ik die uit duizenden zou
herkennen, maar hoe zag die man eruit die bij die stem hoorde?
Die vraag had ik
mij nooit eerder gesteld. Je kende zijn gezicht niet, in tegenstelling tot dat
van zijn kompaan Smeets. Je wilde het ook niet weten. Zijn rustige, innemende,
licht meridionale stem was voldoende. In die zijn heeft hij voor mij altijd tot
het radiotijdperk gehoord.
Uit: Crystal Boys (Vertaald door Howard
Goldblatt)
Without waiting for a response, Little Jade
walked to the end of the bar, took a glass of Johnny Walker out of my hand, and
set it down in front of Doctor Shi, the cardiologist.
Doctor Shi, Ive got a disease, he said.
What do you have, Little Jade? Doctor Shi
asked as he puffed on his
pipe, his interest piqued. Come to the clinic
tomorrow, and Ill give you a check-up.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Heart disease, Little Jade said, pointing to
his chest.
Heart disease? Thats my specialty. Ill give
you an EKG, and well see what your heart looks like.
You wont be able to see anything, Little
Jade sighed. This heart
disease of mine is pretty strange, and I doubt
if even a famous doctor like you can cure it. Whenever I lay eyes on a gorgeous
man like you, my heart starts beating like crazy. What can I do? Think you can
cure me?
Pai
Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)
Cover
De Nederlandse schrijver Herman de Man
(eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898.
Zie ook alle tags voor
Herman de Man op dit blog.
Uit: Land voor Water.
Tusschen de
Paardelaan en het Hemeltje lag voor jaren, jaren een weelderige ondiepe plas;
dat weten de mannen van Benschop, die hun zware Pieter-Keur-bijbels niet
opgeruimd hebben aan opkoopers, met gewisheid af te lezen van het schutblad
binnenin den goudbedrukt-leeren bijbelband.
En de oude
daggeldersvrouwen, die zuiver aan hekserij gelooven weten het ook, want in die
plassen woonden de kwaaie geesten die de zonen eischen kwamen, zeven maal zeven
geslachten onder één hetzelfde dak vandaan, als daar ooit de Duivel ontvangen
was.
En de aardmannen,
maar ook de goede schuurbouwers woonden in de plassen, die eindelijk
volgekrooien en leeggepompt werden. De oude Baron's Vaders Vader, de laatste
Ambachtsheer uit het geslacht van Benschop-Snellenburgh die op het Huis gewoond
had, dàt was een goed Landheer geweest en die had Duitsche manmenschen laten
komen, die bekwaam waren in 't bedijken en 't polderen. Maar 't werk was
tegengevallen; daar lag maar kwaaie zure grond onder de rietpartijen en de
zwinnen van het Wye, en de Landheer, die met rentevretende hypotheken zijn
hofsteê had bezwaard, om al die Duitschers te kunnen betalen, werd arm en
verkocht het Ambacht met alle toebehooren aan een vreemden barren Jonker, die
onder Steenwijk nòg een Kasteel had, die jacht en visscherij aan zijn eigen
hield, die de huurboeren zware pachten liet betalen en diepvervloekt het graf
werd ingedragen.
Zijn eenigste zoon
was lam en naar gezegd werd, niet goed wijs, maar die werd bijgestaan door een
vreemdsoortigen dominee, die nievers standplaats krijgen kon, omdat hij
Gezangen wou laten zingen en een snor droeg.
Onder het beheer
van meneer Lafayette, die zooveel als Rentmeester was over 't goed van den
gekken Jonker, wier Benschop rijk. De oogsten waren jaar aan jaar goed en prijzig,
't ooft hing rijk aan Gods boomen en 't hooi woog zwaar en geurde zwaar van
overdadige vruchtbaarheid.
Uit:Op
zoek naar de verloren tijd, Sodom en Gomorra I (Vertaald door Marjan
Hof)
Een ras van vervloekten, die moeten leven in
leugen en bedrog, omdat ze weten dat hun verlangen, datgene wat voor ieder
schepsel de grootste levensvreugde is, strafbaar en beschamend, schandelijk
wordt geacht; die hun God moeten verloochenen, omdat ze, wanneer ze als
beklaagden voor de rechter verschijnen, hoe christelijk ze ook mogen zijn, ten
overstaan van Christus en in zijn naam als vuige laster moeten ontkennen wat
hun hele leven is; zonen zonder moeder, tegen wie ze zelfs nog moeten liegen op
het moment dat ze haar de ogen sluiten; vrienden zonder vriendschap, ondanks
alle vriendschap waar hun veelal goede hart vatbaar voor is en die ze anderen
inboezemen met hun vaak erkende charme; maar kun je nog spreken van vriendschap
bij het soort betrekkingen dat slechts vegeteert bij de gratie van een leugen,
en waaruit ze vol afkeer zouden worden verstoten bij de eerste opwelling van
vertrouwen en eerlijkheid waartoe ze zich zouden laten verleiden, tenzij ze te
maken hadden met een onpartijdige of zelfs welgezinde geest, die dan echter,
misleid door een stereotiepe psychologie, uit de opgebiechte ondeugd de
affectie zal afleiden die er het allervreemdst aan is, precies zoals sommige
rechters eerder geneigd zijn geïnverteerden van moord en joden van verraad te
verdenken en vrij te pleiten, om redenen die voortvloeien uit de erfzonde en
uit het noodlot van het ras? Minnaars, ten slotte althans volgens mijn eerste,
schetsmatige theorie van toen, die we later zullen zien veranderen, en waarin
dit hen meer zou hebben gestoord dan al het andere, ware die tegenstrijdigheid
niet aan het zicht onttrokken door dezelfde illusie die maakte dat ze konden
zien en leven die vrijwel zeker nooit de liefde zullen kennen waarop ze hopen
en die hun de kracht geeft om zoveel risicos en eenzaamheid te verdragen,
omdat ze juist verliefd zijn op een man die niets van een vrouw heeft, een man
die geen geïnverteerde is en bijgevolg niet van hen kan houden; zodat hun
begeerte voor altijd onstilbaar zou zijn als ze met geld geen echte mannen
konden krijgen, en als ze de geïnverteerden aan wie ze zich hebben vergooid
uiteindelijk in hun verbeelding niet voor echte mannen zouden aanzien.
Marcel
Proust (10 juli 1871 18 november 1922)
Proust (zittend), Robert de Flers (links) and Prousts
geliefde Lucien Daudet (rechts), ca. 1894.
With neither name nor
symbol,
beside the cypresses, beneath
a bit of sandy dust
hardened by the rain.
Or may the wind scatter
the ashes among boats
and stenciled furrows
and sunlight in Sinera.
Light in April, in the homeiand
that dies with me while I watch
the years go by: a voyage
through slow twilights.
My eyes can only
My eyes can only
gaze at lost suns,
lost days. How I hear
old carts rattle
down lanes in Sinera!
The smells of a sea
that bright summers watch over
come to mind. The rose
that I picked lives on
in my fingers. And on my lips,
wind, fire, words
that are ashes now.
Vertaald door
James Eddy
XLVI From 'La Pell De Brau'
Sometimes it is
necessary and right
for a man to die for a people.
But a whole people must never die
for a single man:
remember this, Sepharad.
Keep the bridge of dialogue secured
and try to understand and love
the different minds and tongues of all your children.
Let the rain fall drop by drop on the fields
and the air cross the ample fields
like a soft, benevolent hand.
Let Sepharad live forever
in order and in peace, in work,
and in difficult, hard_won
liberty.
Die zunehmende Verschriftlichung meiner Existenz
ist, so paradox dies klingen mag, durch Ihr
Inspektions-Vakuum ausgelöst worden. So kommt es,
daß Armin Schildknecht, vormaleinst Ihr Schützling in der äußersten
pädagogischen Provinz dieses Kantons, jenen Schulbericht, der eigentlich von Ihnen
erwartet würde, selber in Angriff nehmen muß, sozusagen als Explorand der hohen
Inspektorenkonferenz, und dies um so dringlicher, als ja ein seit Jahren
kunstvoll in der Schwebe gehaltenes Disziplinarverfahren gegen mich hängig ist.
Es wäre mir bei der vorgeschlagenen Besichtigung
nicht um eine Kritik an den Geräten gegangen, welche diese Bezeichnung freilich
kaum mehr verdienen, sondern um einen Stimmungs-Augenschein, um eine kurze
Stegreifbeurteilung des Geisteszustandes unserer Kleinturnhalle, die, ins
Schulhaus
eingebaut, immerhin das Gesicht der Nordfassade
prägt, wes- halb Sie, wenn Sie den steilen Schulstalden von Außerschilten nach
Aberschilten hinauffahren, auf den ersten Blick nicht sagen können, ob Sie
einen Profan- oder einen Sakralbau vor sich haben. Die fünf gleich großen,
dreigeteilten Rundbogenfenster im Erdgeschoß scheinen eher zu einer Kapelle
oder zu einem Missionshaus zu gehören als zu einer Lehranstalt.
Das Glockentürmchen, das von der Mitte des
Dachfirstes leicht gegen den Friedhof vorgerutscht ist, verstärkt diesen Eindruck,
und die dunkle Palisadenwand des Schiltwaldes, der das sichelförmige Schilttal
gegen Süden abriegelt, trägt das Ihrige zur Verschleierung der
Turnhallenfassade bei. Eine
Sektenkapelle mit halbamtlichem Einschlag, würde
jeder Unvoreingenommene vermuten, ein Klausnerschlößchen.
'Alleen één voorval dreigt de vrede te
verstoren. Een wat oudere aardrijkskundeleraar, die zijn populariteit aan het
vertellen van cynische grappen dankt, geeft een les over de bevolkingsgroepen
in de wereld, hun verschil in kleur, lichaamsbouw en cultuur. In zijn betoog
sluipen ironische woorden over negers en Aziaten. Mijn klasgenoten uit Indië
schuifelen onrustig in hun banken. Ongevoelig voor de veranderde sfeer in het lokaal
gaat hij verder en braakt vooroordelen over joden uit die mij gruwelijk bekend
in de oren klinken. Machteloze woede komt in mij op. Ik trek wit weg en kan
mijn tranen niet bedwingen. / De donkere stem van mijn vriend dendert door de
klas. Hij staat naast zijn bank en schreeuwt tegen de leraar dat hij zijn
nazi-ideeën voor zich moet houden. Een heftige ruzie volgt. De leraar probeert
hem autoritair het zwijgen op te leggen. Dat maakt hem nog furieuzer. Hij loopt
naar voren, grijpt de man bij de arm, draait zijn arm op zijn rug en duwt hem
zo de klas uit. De klas joelt en applaudisseert. Voor het eerst in mijn leven
voel ik mij een beetje veilig'.
Once Peter had brought her suitcase on board
the train he seemed eager to get himself out of the way. But not to leave. He
explained to her that he was just uneasy that the train should start to move.
Out on the platform looking up at their window, he stood waving. Smiling,
waving. The smile for Katy was wide open, sunny, without a doubt in the world,
as if he believed that she would continue to be a marvel to him, and he to her,
forever. The smile for his wife seemed hopeful and trusting, with some sort of
determination about it. Something that could not easily be put into words and
indeed might never be. If Greta had mentioned such a thing he would have said,
Don't be ridiculous. And she would have agreed with him, thinking that it was
unnatural for people who saw each other daily, constantly, to have to go through
explanations of any kind.
When Peter was a baby, his mother had carried him across some mountains whose
name Greta kept forgetting, in order to get out of Soviet Czechoslovakia into
Western Europe. There were other people of course. Peter's father had intended
to be with them but he had been sent to a sanatorium just before the date for
the secret departure. He was to follow them when he could, but he died instead.
"I've read stories like that," Greta said, when Peter first told her
about this. She explained how in the stories the baby would start to cry and
invariably had to be smothered or strangled so that the noise did not endanger
the whole illegal party.
Peter said he had never heard such a story and would not say what his mother
would have done in such circumstances.
De Nederlandse dichter Erik Jan Harmens werd op 10 juli 1970 geboren in Harderwijk en groeide op in Alphen aan den Rijn. In 1987 publiceerde hij in eigen beheer de bundel “Dood doet leven.” Harmens studeerde van 1989 tot 1994 Culturele en Maatschappelijke Vorming aan de Karthuizer Academie in Amsterdam. Hij werkte vervolgens in de hoofdstad bij Soyo Productions en was mede-oprichter van Stichting Vonk, organisatie voor literaire manistaties en tournees in onder meer De Melkweg, de Amsterdamse Stadsschouwburg en Paradiso. Vervolgens werkte hij als productieleider bij diverse culturele organisaties. In 2001 was hij de winnaar van de Poëzieslag finale in café Festina Lente te Amsterdam en in 2002 van de Poetry Slam finale in Nijmegen. In 2003 verscheen zijn debuutbundel “In menigten”, in 2005 gevolgd door “Underperformer”. Op 26 augustus 2008 verscheen Harmens' eerste roman: “Kleine doorschijnende man”. In 2009 verscheen een door Harmens samengestelde bloemlezing van dichters die debuteerden in de afgelopen tien jaar, getiteld: “Ik ben een bijl”. Met Robert Jan Stips schreef hij de liedjes voor de in 2010 verschenen documentaire-musical “De leugen” van regisseur Robert Oey. Ook schreef Harmens poëzierecensies voor Trouw, De Groene Amsterdammer en Het Parool. Hij was gast-redacteur bij het literair-satirische weekblad Propria Cures en voor het VPRO-radioprogramma De Avonden interviewde Harmens wekelijks dichters. In 2011 verschenen zowel de poëziebundel “Echte mannen scheiden niet” (samen met Rick de Leeuw) als de roman “De man die in zijn eentje de Olympische Spelen organiseerde”. Najaar 2013 verscheen zijn nieuwe poëziebundel “Open mond”. Harmens is Chief Corporate Storytelling bij Citigate First Financial en adviseur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme.
Warmepanpsalm
o heer spuit uw oren uit en hoor mij aan ik ga nu even van de warme pan ik zet mijn huis te koop en lap de ramen er komt niemand kijken maar ik blijf lappen er zijn geen ramen maar ik blijf lappen
ik laat me een pak aanmeten en smijt het in een hoek weeg de ene lege vuilniszak tegen de ander af laat een mijnenveld verdorren keer de kazen laat voel spieren waarvan ik niet wist dat ik ze had
vandaag is geen geile dag om haar te bellen maar ik heb mijn vingers al in mijn hand hoest een nummer op en toets dronken ridder en ik peer 'm
laffe goelagdag ik slaap in en zie het gezicht dat ik had moeten zien toen ik wakkerlag
Melijer
Soms vermoedde ik dat er iemand in mijn huis was als ik sliep. Hij verplaatste de meubels niet,
maar blies op mijn wang waarop ie een traan dacht te zien. Zag al voelde ik ‘m niet.
Ik was niet hier. Ik ronkte tot ik wakker schrok en mijn hart zag bonken, dwars door mijn borst als een op hol geslagen implantaat.
Woest werd ik. Jogde door het bos en sloeg alle melijers die ik tegenkwam. Nog luchtte het niet op, alsof je een hele broccoli inslikt. De roosjes. En de stronk.
Thijs Zonneveld, Gerard Walschap, Hans Arnfrid Astel, June Jordan, Mervyn Peake, Jan Neruda
Bij de Tour de France
Wout Poels
Uit:
Hé Woutje(Column)
Ergens ben je het kleine
broertje van het hele peloton. Zo'n klein, fragiel, bleu jochie met een zachte
g. Toen ik je voor het eerst zag fietsen dacht ik: ach gut. En ik was niet de
enige.
Ik weet nog die ene wedstrijd
in Spanje, toen je na de finish ruzie kreeg met een doorgesnoven Portugees die
je te lijf ging met zijn achterwiel. Voordat die vent zijn wiel op je hoofd had
kunnen timmeren stonden we er met tien man tussen. Kom niet aan mijn kleine
broertje.
Maar nu lig je in een
ziekenhuisbed met een gescheurde nier, een gescheurde milt, gebroken ribben en
gekneusde longen. Je bent een ruimteschip van Lego waaraan je maanden hebt
gewerkt - en dat je 's morgens in duizend stukjes op de grond naast je
nachtkastje vindt. Zo kapot. Zo oneerlijk kapot.
Dit was jouw Tour, Woutje. De
ene waarin je een rit zou winnen, en de bolletjestrui. Het kon zomaar, want dit
was de Tour van de Nederlanders. We zouden in totaal achtenvijftig etappes
winnen en minstens elf man bij de eerste tien van het klassement wurmen.
Dit was onze Tour. Die waar we
al jaren op wachten. Die waarvan we al jaren zeggen dat ie er volgend jaar aan
komt. Tien jaar geleden beloofden we elkaar dat we volgend jaar heel goed
zouden zijn, vijf jaar geleden deden we hetzelfde; drie jaar geleden, twee jaar
geleden en vorig jaar wisten we ook zeker dat het volgend jaar allemaal goed
zou komen. Maar hoe zeker we het ook wisten en hoe hard we het ook hoopten, het
lukte niet.
Waldo raapte wat steenen van zijn ouderlijk
huis tezamen en ze hebbende gestapeld tot een hokje, wat hooger dan 'n
doodskist maar gansch van dien vorm, legde hij zich daaronder.
Het was immers in den dalenden avond en daar
Waldo zijn ouders en zijn jongere zus had begraven en ook het werken der handen
niet gewoon was, zoo was hij zeer vermoeid. Daarbij, de kolfslag op zijn
bovenhoofd was geweldig ruw geweest.
Door de reten van zijn stapelhokje vlogen
stralen binnen van den wind, van denzelfden wind die hier en ginder de laatste
vlammen van den stedebrand dooreensloeg. En Waldo's oogen, die star openstonden
als oogen van een pas gestorven man, begonnen te snerpen.
Toen kroop hij buiten en gedachteloos stond
hij recht. Er lag in zijn gelaat, dat heerlijk van snede was, nauw een trek die
hart of geest verried. Zijn mond stond genepen of hij nooit was open gegaan, de
hoeken met een snok naar onder, en de groote, zoo donkere ballen van zijn oogen
hadden geen beteekenis in. Ik zie zijn hoofd op het verduisterende rood van den
westerschen einder - want een klein uur tevoren, terwijl Waldo zijn derde graf,
dat van zijn zusje, dekte, was de zon gestorven - ik zie zijn hoofd op den
westerschen einder, met de klissen, opstaande, waarin 't bloed is gestold, als
een bonkigen Indianenkop waarvan de siervederen verzengd zijn.
In eene groote ronde omheen Waldo lag de
verwoeste stad. Haar uiterste brokkelmuren, nergens hogger dan een meter,
teekenden de grillige lijnen van de horizonten zwart op het zeer donkere blauw
van den hemel. De laatste vlammen waaiden geel hier en ginder, en de jongeling
stond in eenen afgrijselijken tuin waar de goudene bloemen van den brand, die
den ganschen dag in den hemel hadden gebloeid, onder den avond nederrezen in de
ruinen. Boven de muurhorizonten dansten nog even de helmen van wegdravende
ruitersoldaten.
Was ist denn das, das
Auf und Ab am Morgen?
Sind es die Götter? Ist es der Caffè?
Ich bin es selbst, ich bin der Schwankende.
Die Tageszeiten machen mir zu schaffen.
Bei Tag und Nacht der Ekel, das Verlangen.
Mit Ahornflügeln fliegt der Kalmusengel. Die Augen trinken blühende
Getränke.
Viriditas erfrischt den Sisyphus.
ALTWEIBERSOMMER
Spätsommer
die Spinnen fliegen
überland.
BLAUREGEN
(Wisteria sinensis, »Glyzinie«)
Süß schlängelt sich die Ranke der Erkenntnis
um Stamm und Baum des hochgelobten Lands.
Die süße Natter würgt mit ihrem Duft
die Gitterstäbe um das Paradies.
Der Zaun erliegt der stürmischen Umarmung.
So weicht am Ende alle Bitternis,
Verbote werden Boten der Erlaubnis. Vom Himmel regnet Blau in unsern
Schoß.
I turn to my Rand McNally Atlas.
Europe appears right after the Map of the World.
All of Italy can be seen page 9.
Half of Chile page 29.
I take out my ruler.
In global perspective Italy
amounts to less than half an inch.
Chile measures more than an inch and a quarter
of an inch.
Approximately
Chile is as long as China
is wide:
Back to the Atlas:
Chunk of China page 17.
All of France page 5: As we say in New York:
Who do France and Italy know
at Rand McNally?
Poem on the Death of Princess Diana
At least she was riding
beside
somebody going somewhere
fast
about love
To live at all is
miracle enough.
The doom of nations is another thing.
Here in my hammering blood-pulse is my proof.
Let every painter paint and poet sing
And all the sons of music ply their trade;
Machines are weaker than a beetles wing.
Swung out of sunlight into cosmic shade,
Come what come may the imaginations heart
Is constellation high and cant be weighed.
Nor greed nor fear can tear our faith apart
When every heart-beat hammers out the proof
That life itself is miracle enough.
The vastest things are those we may
not learn
The vastest things
are those we may not learn.
We are not taught to die, nor to be born,
Nor how to burn
With love.
How pitiful is our enforced return
To those small things we are the masters of.
Uit: Prague Tales (Vertaald door Michael Henry
Heim)
...I don't think I've ever seen a decent,
moderately long sentence from any of you. ... It's also quite obvious that you
don't even know German properly, and I'll tell you why: because you jabber away
in Czech all day! Therefore, with the power invested in my office as Director,
I hereby forbid the speaking of Czech in the office, and as your friend and
your superior I suggest that you speak only German outside the office as
well.'"
( )
"It is a well-known historical fact that
gods arise directly from their people. Jehovah was a gloomy, cruel, angry,
vengeful, and bloodthirsty god, just like the entire Jewish nation. The
Hellenic gods were elegant and witty, beautiful and joyful, just like the
Greeks themselves. The Slavic gods--I'm sorry, but we Slavs lack a vivid enough
imagination to create either great states or well-defined gods. Despite the
best efforts of folklorists such as Erben and Kostomarov, our erstwhile gods
are only an obscure, rag-tag group of divinities with no clear, well-defined
characteristics."
( )
I hear there are people who actually enjoy
moving. Sounds like a disease to me - they must be unstable. Though it does
have its poetry, Ill allow that. When an old dwelling starts looking
desolate, a mixture of regret and anxiety comes over us and we feel like we are
leaving a safe harbor for the rolling sea. As for the new place, it looks on us
with alien eyes, it has nothing to say to us, it is cold.
Wenn manchmal in den wünschetollen Nächten
Mein Blut mich quält, weil Du es zu Dir riefst,
Dann greife ich in Deines Haares Flechten,
Und küsse sacht die Stelle, wo Du schliefst.
Und höre, wie Du träumst, und werde selig,
Und weiß: Du bist wie ich. Und ich wie Du.
- - - - - - - - - - - - und mählich
Singt sich mein Herz zur Ruh.
Den
Jammer einer leeren Zeit
Den Jammer einer leeren Zeit
Streich mir aus meinem Haar,
Und etwas Güte und Frömmigkeit
Küsse mir in mein Haar,
Und etwas weiche, milde Nacht
Gib mir in Deinem Schoß,
Dann regnet, was so traurig macht,
Leise von uns los.
Frauen
IV
Du bist gewohnt die Welt als Spiel zu sehn.
Du schöne Frau - Du kommst aus fernen Ländern,
Die ich nur ahne; Deine Glieder gehn
Im leisen Duft von seidenen Gewändern.
Wer bist Du denn? Dein Haar ist fein und lose
Und so verschlungen wie ein Mädchenhaar,
Und manchmal neigst Du Dich wie eine Rose,
Die leuchtend und voll Sommerabend war.
Und was Du rührst wird tönend und voll Leben.
Bist Du ein Traum, ein Märchen, ein Gedicht?
Du schöne Frau - Dir ist ein Glanz gegeben
Oder ein Rausch - ich weiß es nicht.
Zeus,
Brazen-thunder-hurler,
Cloud-whirler, son-of-Kronos,
Send vengeance on these Oreads
Who strew
White frozen flecks of mist and cloud
Over the brown trees and the tufted grass
Of the meadows, where the stream
Runs black through shining banks
Of bluish white.
Zeus,
Are the halls of heaven broken up
That you flake down upon me
Feather-strips of marble?
Dis and Styx!
When I stamp my hoof
The frozen-cloud-specks jam into the cleft
So that I reel upon two slippery points ...
Fool, to stand here cursing
When I might be running!
Richard Aldington
(8 juli 1892 27 juli 1962)
De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd
geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op
dit blog.
Uit: La choucroute
Je me trouvais seul sur le quai. Il faisait nuit. Jentendais au loin le
hululement sinistre dune chouette. Un vent léger me faisait frissonner et
faisait tournoyer quelques feuilles mortes sur le quai. Soudain, je sentis une
odeur étrange. Je ressentis comme une présence derrière moi. Je me retournais
brutalement et me trouvais face à face avec un homme. Jétais surpris de ne pas
lavoir entendu arriver. Il était dune telle maigreur quil semblait navoir
que la peau sur les os. Javais létrange impression de pouvoir voir à travers
son corps. Il était très pâle et donnait limpression de
flotter au dessus du sol. Il portait des habits troués. Reprenant courage je
lui dis : « Bonsoir, comment vous appelez-vous ?
Je mappelle Edward et vous ? Moi, cest Vincent !
Que faîtes-vous ici ? Où allez-vous ?
Eh bien... connaissez-vous un endroit pour dormir ?
Je vous conseille de quitter rapidement cette ville car vous y êtes en
grand danger.
Pourquoi ? » Comme il ne me répondais pas, je me dirigeais vers
le quai pour attendre le prochain train. « Ca ne sert à rien dattendre.
Aucun train nest passé ici depuis la nuit de laccident.
Quel accident ? Nayant pas de réponse, je me retournais et
maperçus avec stupeur que lhomme avait disparu ! Lodeur étrange
aussi dailleurs. Pris de panique, je décidais aussitôt de quitter les lieux.
Nayant aucun repère, perdu au milieu de la forêt, je longeais les rails et
marchais longtemps espérant voir apparaître un train. Il y en avait bien un qui
mavait déposé !
Jean Ray (8 juli
1887 17 september 1964)
De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig.
Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius
Mosen op dit blog.
The Legend Of The Crossbill (From The German Of Julius Mosen)
On the cross the dying Saviour
Heavenward lifts his eyelids calm,
Feels, but scarcely feels, a trembling
In his pierced and bleeding palm.
And by all the world forsaken,
Sees he how with zealous care
At the ruthless nail of iron
A little bird is striving there.
Stained with blood and never tiring,
With its beak it doth not cease,
From the cross 't would free the Saviour,
Its Creator's Son release.
And the Saviour speaks in mildness:
'Blest be thou of all the good!
Bear, as token of this moment,
Marks of blood and holy rood!'
And that bird is called the crossbill;
Covered all with blood so clear,
In the groves of pine it singeth
Songs, like legends, strange to hear.
Een os stond in de
wei te dromen bij een beek
En zag hoe daar vlakbij een kikker hem bekeek.
Hij was zichtbaar jaloers, niet groter dan een ei,
Maar kwaakte kwaad:
"Kijk, kijk! 'k Word net zo groot als jij!"
De os sloeg met zijn staart en stond zich te verbazen.
De kikker rekte zich, begon zich op te blazen.
Hij blies en blies, hield zich even in
En vroeg: "Is dit geen goed begin?
Ben ik op weinig tijd niet reuze aangekomen?"
De os zei: "Boe!" En bleef maar voor zich uit staan dromen.
De kikker wond zich op, begon met nieuwe moed
Hij voelde alles spannen. "Is het nu nog niet goed?"
"Boe!" deed de os bedroefd. "Het lijkt er echt niet op.
Niet groter dan een pad, maar met een dikke kop!"
Nu werd de kikker woest, hij duwde, blies en balde
Zijn spieren plots zo hard dat hij aan flarden knalde
De wereld barst van waan en nijd
Om wie de snelste auto rijdt
Het grootste huis. De verste reis.
Ach, is dat allemaal wel wijs?
De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8
juli 1970. Hamel studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag
(1988-1994); daarnaast heeft hij ook een jaar filosofie gestudeerd in
Amsterdam. Hij volgde een compositiecursus in het Tanglewood Music Center, in
de Verenigde Staten. Zijn composities schreef hij vooral in opdracht van de
Slagwerkgroep Den Haag, het Ives Ensemble, het Schönberg Ensemble en het Nieuw
Ensemble. Tevens heeft hij een aantal stukken geschreven in opdracht van een
aantal Engelse dansgroepen.
Als dirigent heeft Hamel carrière gemaakt bij het
Nederlands Balletorkest, het Radio Symfonie Orkest en bij de Slagwerkgroep Den
Haag. In 1997 kreeg hij de Bernard Haitink Beurs voor een
assistent-dirigentschap van het Radio Filharmonisch Orkest. Hamel was
chef-dirigent van het Noordhollands Philharmonisch Orkest van september 2000
tot aan de opheffing in 2002. In 2004 debuteerde hij bij het orkest van de RAI
in Turijn. Naast zijn werk in de muziek heeft Hamel in 2004 zijn eerste
dichtbundel uitgebracht, Alle enen opgeteld. Hiervoor ontving hij in 2005 de
Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 2006 heeft hij zijn tweede bundel
uitgegeven, Luchtwortels en in 2010 de derde, Nu je het vraagt.
Vader en zoon
Ik vertel hem niet
dat het leven leuk is,
opdat hij later niet in verslaving vlucht.
Mijn kind, het
meeste zeg ik niet. Hoe mytisch
het vaderlijk zwijgen ook worden mag, ik verkies
de aalmoes van het bestaan woordeloos te delen.
Op een speeltoestel
een vrouw
in meisjeskleren met haar kind
als kortgerokte verleidster verkleed.
Ook als kleuter had
ik het niet zo op kleuters.
Schreeuwerig volk, ongecoördineerd, onmachtig
zich behoorlijk te uiten of mij te verstaan.
Hierom vermijd ik
nu volwassenen liefst.
Wij keren ons af van de wipkippen
en trappen een blikje voor ons uit.
Heerlijk grijpt de
leegte om zich heen,
het regent knikkerputjes in het zand.
Belangrijker is de hand, een hand die leidt, die je
op het hoofd kunt voelen als een zegen levenslang.
Mijn vader, die het
niet tot Sinterklaas, God of opa schopte,
had handen van gele eelt, van zalmkleur zijn mijn zoons.
Ze omklemmen de beddenspijlen, ik
voel de kriebelbaard op mijn wang.
In de zandbak graaf
ik naarstig
mijn weg naar hem terug, en vind plots
de laatste spuit die hem werd toegediend.
Geen steek brengt
mij terug naar
de dag dat mijn ik herboren werd,
en gretig beleven we samen de schrik die
griezeldoods vriendschap versmaadt.
Tim Krabbé, Lion Feuchtwanger, Ivo Victoria, Vladimir Majakovski, Clemens Haipl
Bij de Tour de
France
Mark Casvandish en
Chris Froome in de Tour van 2012
Uit:Das Rennen (Vertaald door Susanne George)
Nach rechts. Anstieg über 5 Kilometer zum Causse
Méjean. Ich habe mich ein Stück nach hinten fallen lassen; ich bin in der Mitte
des Feldes.
Durcheinander. Ein Fahrer schaltet, trifft daneben, fliegt fast über seinen
Lenker, flucht. Zwanzig Fahrer vor mir, eine ganze Straße voll. Ich erkenne
Lebusque, ein Segelflugzeug zwischen den Staren.
Bei Anstiegen reißen sofort die schlimmsten Löcher auf, ich muss hindurch.
Schwankend halte ich nach Durchlässen Ausschau. Panik, dass sie mich allein
lassen, noch spüre ich meine Pedale nicht. Ich tippe ein Hinterrad an, ich
schlingere, ein anderer stößt sich von mir ab, ich lande im Straßengraben, kein
platter Reifen. Flitz flitz. Zwei Fahrer weg. Mit einigen wenigen Tritten
fahren sie aus meinem Rennen davon. Reilhan und Guillaumet. Die echten
Klassefahrer - zwischen den Rennen mache ich mir nur selbst etwas vor. Sie sind
sofort gut weggekommen. Am Berg zu attackieren ist äußerst effektiv, aber auch
das Schwerste, was es gibt. Bahamontes, Fuente konnten das zwanzigmal
hintereinander, wie rammelnde Kaninchen. Alle Kletterer guten Durchschnitts
warnen einander vor dieser Sorte von Männern. Nicht dranhängen. Doch
dranhängen? Dann ziehen sie noch mal an, sie lassen dich am Gummiband
krepieren. Doch währenddessen werde ich namenlos Zehnter. Ich muss mich damit
abfinden. Ich kann nur tun, was ich tue, und so weitermachen.
Ich bin nun vorne in unserem halb ausgerissenen Feld gelandet. Dritte Position.
Dort bleibe ich; die beiden vor mir fahren schnell genug. Nach einer Weile wird
mir klar, wer sie sind: Lebusque und Kléber, nebeneinander. Lebusque auf den
Pedalen stehend mit einer riesigen Übersetzung, aber trotzdem gleichmäßig.
Kléber sitzend. Halb neben mir stampfend, ächzend, aber überraschend,
Barthélemy.
Allmählich finde ich einen Rhythmus. Klettern ist ein Rhythmus, ein Rausch, man
muss die Proteste seiner Organe beschwichtigen.
Nun aber konnte Kaspar
Pröckl nicht mehr an sich halten. So harte Worte er sonst für seine Landsleute
fand: was dieser Westschweizer [Tüverlin) und dieser Dollarscheißer [Potter]
sich erdreisteten, ging ihm zu weit. Zornig erklärte er, was da Herr Potter sage
über den Mangel an Ethos unter den Deutschen, das stelle die Dinge auf den
Kopf. Zuviel Ethos hätten sie, das sei ja gerade das Saudumme. Immer bei ihrem
Ethos packte die herrschende Schicht die Beherrschten, immer mit ethischen
Argumenten kriege sie sie klein. Kein Volk auf der Erde schlage sich soviel mit
ethischen Skrupeln herum wie das deutsche. Wo andere den geraden Weg vor sich
sähen, mache es sich den Weg krumm vor lauter Skrupeln. Kaum hätten die
Deutschen eine Revolution angefangen, so stoppen sie die Revolution auch schon
ab, weil sie sich erst überlegen müssen, ob sie denn auch fair sei.
( )
"Die Bayern
knurrten, sie wollten leben wie bisher, breit, laut, in ihrem schönen Land, mit
einem bisschen Kultur, einem bisschen Musik, mit Fleisch und Bier und Weibern
und oft ein Fest und am Sonntag eine Rauferei. Sie waren zufrieden, wie es war.
Die Zugreisten sollten sie in Ruhe lassen, die Schlawiner, die Saupreussen, die
Affen, die gselchten."
( )
"Meineid, Hm, drei
Jahre gibt es dafür. Ihn, Klenk, haben auch die missliebigen Bilder nicht
gestört. Von mir aus hätt der Krüger Subdirektor bleiben können, bis er schwarz
wird. Er selber hat Sinn für Bilder. Nur frech werden, Herr Doktor, das hätten
sie nicht sollen. Sich mokieren, die Regierung kann sie am Arsch lecken, das,
Herr Doktor Krüger, lass ich mir, Otto Klenk, nicht gefallen. Wenn's um
bayrische Dinge geht, mein Lieber, da kennen wir kein Genieren."
Lion
Feuchtwanger (7 juli 1884 21 december 1958)
De Vlaamse schrijver Ivo
Victoria (pseudoniem van Hans van Rompaey)werd op 7 juli 1971 geboren in Edegem(Antwerpen).
Zie ook alle tags voor
Ivo Victoria op dit blog.
Uit: Hoe ik
nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen won
Edegem, Kontich, Rumst.
Op de schaal der verloren levens is het een stijgende curve, een triumviraat,
verbonden door de treurnis die Mechelse Steenweg heet (...)
'Er heeft nooit een Mariabeeld ook maar een traan gelaten, geen lamme is er met
dartele pasjes naar buiten komen dansen, geen blinde die het licht heeft
gezien. Maar het had gekund. En daar mogen Edegemnaren zich graag aan
optrekken, aan dingen die hadden gekund.'
( )
Eigenlijk ben ik
een zanger. Het is moeilijk te vergeten wie je dacht dat je was, en te
accepteren wie je bent. Maar ik moet toch iets zijn? De gedachte alleen al, dat
ik van nu af aan niets zou zijn, zoals iedereen.
( )
Onwetendheid legt
de realiteit zelden een strobreed in de weg. Men is gelukkig. Zonder er naar te
streven. Het is geluk, geluk zonder verdienste, maar geluk. Het geluk dat ik
nooit heb gewild en dus ook nooit heb gehad. Ik moest per se slim zijn.
Your thoughts,
dreaming on a softened brain,
like an over-fed lackey on a greasy settee,
with my heart's bloody tatters I'll mock again;
impudent and caustic, I'll jeer to superfluity.
Of Grandfatherly gentleness I'm devoid,
there's not a single grey hair in my soul!
Thundering the world with the might of my voice,
I go by - handsome,
twenty-two-year-old.
Gentle ones!
You lay your love on a violin.
The crude lay their love on a drum.
but you can't, like me, turn inside out entirely,
and nothing but human lips become!
Out of chintz-covered drawing-rooms, come
and learn-
decorous bureaucrats of angelic leagues.
and you whose lips are calmly thumbed,
as a cook turns over cookery-book leaves.
If you like-
I'll be furiously flesh elemental,
or - changing to tones that the sunset arouses -
if you like-
I'll be extraordinary gentle,
not a man, but - a cloud in trousers!
Vladimir Majakovski (7 juli 1893 - 14 april 1930)
De Oostenrijkse schrijver, cabaretier, tekenaar en
muziekproducent Clemens Haiplwerd geboren op 7 juli 1969 in Wenen. Zie ook alle tags voor Clemens
Haipl op dit blog.
Uit: Goodbye RocknRoll. Eine Vätergeschichte in 256
E-Mails (Samen met Max Witzigmann)
Und von wegen gesund:
Weil wir nicht gewusst haben, was auf uns zukommt, auf keinen Fall aber auf
einschlägige Erfahrungen zurückgreifen konnten, haben wir einen
Geburtsvorbereitungskurs gemacht. Der allein ist schon einige Worte wert.
Geburtsvorbereitungskurs
ist nicht nur ein langes Wort, sondern im Prinzip ein bisschen wie Schule. Man
trifft dort auf einen breiten Querschnitt verschiedener Menschentypen. Wäre
Verena nicht sowieso schwanger gewesen, hätte ich sie gebeten, so zu tun als ob
und sich einen Polster unter den Pullover zu stecken. Ich hätte das wunderbare
Szenario des zweitaügigen Geburtsvorbereitungskurses ungern vermisst. In einem
bemerkenswert unspektakulären Seminarraum oder Turnsaal - so genau weiss ich
nicht, was das war - haben wir ca. zehn andere Paare getroffen, die ich mir mit
steigender Begeisterung stundenlang ansehen könnte. Gemeinsam war allen ein
weiblicher Part mit einen phänomenalen Bauch, aber abgesehen davon war es, wie
wenn Noah sämtliche Life-style-Klischees auf seine Arche retten wollte.
The Partial turned and saw Finchs gaze.
Nothing in that room, Finch. Its all in here. He gestured through the
doorway. Light shone out, caught the dark glitter of the Partials skin where
tiny fruiting bodies had taken hold. Uncanny left eye. Of course.
And you are? Finch asked.
The Partial frowned. Im
Finch brushed by him without listening, got pleasure out of the push of his
shoulder into the Partials side. The Partial smelled like sweetly rotting
meat, walked in behind him, stood there.
Everything was golden, calm, unknowable for a second. Then Finchs eyes
adjusted to the light from the large window and he saw: living room, kitchen. A
sofa. Two wooden chairs. A small table, an empty vase with a rose design. And
two bodies lying on the pull rug next to the sofa. One human, male, one gray
cap without legs.
His boss Heretic stood there, framed by the window. Wearing his familiar gray
robes and gray hat. Finch had never learned the gray caps real name. The
series of clicks and whistles sounded like heclereticalic so Finch called him
Heretic.
Hello, Finch, Heretic said, in the moist glottal attempt at human speech used
by all of its kind. Just in time.
Und so lag ich da auf dem
Bauch und Teppich und blätterte mich durch die Berliner und Münchener
Illustrierte oder verfolgte mit der Taschenlampe, denn auch das Licht war zur
Vorsicht ausgeschaltet, unter Blitz und Donner weiter die Linien der Familien
Jonas und
Scheller in die Tiefe
der Zeiten. Sie führten alle westwärts, nach Halberstadt, nach Braunschweig und
Weimar, an den Rhein oder den Neckar. Aus dem tiefen Westen waren diese Ahnen
alle in dieses Schlesien gekommen, und vom Westen, vom Westen als einem
Zufluchts-
ort begann ich bald zu
träumen. Dort im Westen, sah und las ich, hatten sich Ende des 15. Jahrhunderts
unsere Vorfahren sogar vereinigt mit den Vorfahren von Goethes Mutter, der
geborenen Textor.
Kichernd kletterte die
Großtante aus dem Schrank: Na, was haste denn nu wieder entdeckt? Im Mai 45
wurde sie in ein russisches Lager verschleppt, wo sie sich umbrachte. Ich ahne
nicht, warum man die alte, wahrscheinlich verwirrte Frau internieren mußte.
Aber möglich, daß sie die Rote Armee mit einem leuchtenden Parteiabzeichen auf
der Rüschenbluse begrüßt hat.
Seltsam wie Tante Helene
waren einige in der alten Familie meiner Mutter. Ihre eigene Mutter, die reiche
Tochter der Schellers vom Gut Borganie nebenan, hatte immerhin sechs Kinder
geboren, darunter nur einen Sohn, der sich auswuchs zu einem
Zwei-Meter-zehn-Mann.
Liegt es am Wesen von
Susanne, dass hart gesottene und grimmig dreinschauende Männer in ihrer
Gegenwart freundliche und menschliche Züge zeigen, dass sie sich öffnen und gar
liebliche Sätze über ihre Lippen bringen? Oder ist die Ursache für diesen
ungewohnten Vorgang nur darin zu suchen, dass Susanne weiblichen Geschlechts
ist? Anzunehmen ist freilich, dass ihr Gang Männerherzen höher schlagen lässt.
Mit unaufdringlicher Eleganz - und dennoch aufreizend, spaziert sie durchs
Lager. Ihr fülliger Hintern wippt von links nach rechts, ausschwenkend wie der
Anhänger eines Lastzuges auf holpriger Straße. Ein wahrer Genuss ist´s, ihren
Gang zu beobachten!
Sogar des Lagerleiters
militärisch knappen Kommandos verstummen bei diesem wundervollen Anblick.
Arbeiter unterbrechen ihre Tätigkeit, schnalzen mit der Zunge, werfen sich
übereinstimmende Blicke zu, suchen das Gespräch mit Susanne. Für Augenblicke
verwandeln sich ihre sonst finsteren Mienen in warmherzige Gesichter, über die
bisweilen ein strahlendes Lächeln huscht. Völlig unerwartet weicht die
bedrückende und oft trostlose Leere im Lager, diese schwer zu ertragende Kälte
und Gleichgültigkeit der Arbeiter einer befreienden und wohl tuenden Atmosphäre.
Einer Stimmung, in der unausgesprochen ihr Sehnen nach menschlicher Nähe und
Wärme mitschwingt.
Uit:Der arme Swoboda (Vertaald door Leon Scholsky)
Swoboda war vierzehn,
als »Mamiiinka« starb.
Das war 1905 gewesen.
Glückliche Zeiten, wie die Geschichtsschreiber der Habsburgermonarchie behaupten.
Die einfache Bevölkerung hingegen muß wohl Scheuklappen getragen haben, denn
sie ver- mochte weit und breit nicht zu erkennen, wie glücklich sie war. Ein Jahr
nach »Mamiiinkas« Tod wäre das Waisenkind in jenen himmlischen Zeiten des Friedens
und des Wohlstands beinahe verhungert.
Holzfäller fanden den
Jungen im Wald, blutig geprü- gelt von einem zornigen Gutsbesitzer, der ihn
beim Aprikosenstehlen erwischt hatte. Danach nahm ein gütiger Bauer den Knaben
bei sich auf und ließ ihn zehn Stunden am Tag arbeiten für einen Kanten Brot
und das Privileg, neben den Kühen im Stall zu schlafen.
Als Swoboda das Wehrdienstalter
erreichte hatte, bekundete der Staat zum ersten Mal Interesse an ihm, schenkte
ihm ein Gewehr und sorgte für sein leibliches Wohl in der Hoffnung, eine
nützliche Begabung zu fördern, die, sollten die Zeiten es erfordern, aus ihm
einen Mörder machen würde. Die Investition zahlte sich aus. Zwei Jahre später
brach der Krieg aus, und es herrschte große Nachfrage an Knallköpfen. Swoboda
erwarb sich einen gan-
zen Strauß an
Auszeichnungen; 1915 traf ihn jedoch eine Kartätsche. Er wurde mit achtzehn
Splittern im Körper in die Heimat zurückverfrachtet. Als die meisten entfernt
waren und die Wunden mehr oder weniger verheilt, schickte man ihn in ein
Soldaten- heim in der kleinen Stadt.
János Székely (7 juli 1901 16 december 1958)
Cover
Uit:The
Banquet in Blitva(Vertaald door Edward Dennis Goy and Jasna
Levinger)
But who are we who live while our Blitva has
not perished? I, Nielsen, and that Blitvinian they've arrested and whom they're
leading in chains across the empty square, under the monument of the Blitvinian
genius. In a rubber raincoat that poor bugger passed by, pale and upright,
defiant, surrounded by a patrol of cuirassiers, and from under his left
shoulder blade, as though drawn in bright red lipstick (almost cadmium), over
the muddy and drenched rubber flowed perpendicularly an intensely red stream of
fresh human blood. It was morning. A gray, dark, guttering, slimy,
antipathetic, muddy Blitvinian morning, and in the distance, from around the
corner, where stood the frowning scaffolding of a new five-story building, from
the new Blitvinian corso came the sound of "Tango-Milango" from the
Hotel Blitvania. That the Hotel Blitvania, as Barutanski's headquarters, had
served as a central torture chamber during the years '17, '18, and '19 and that
in the cellars of that accursed hotel several hundred people had been
slaughtered was known to all in the city and over the whole of Blitva, and for
years people made a detour around it in silence and with bowed heads, but
today, on that very same place of execution, they were dancing the
Tango-Milango.
In the newspapers of that mythical period, when
Barutanski ruled from that accursed hotel as the first Protector, one might
read in some texts consisting of cleverly infiltrated lines, between two or
three words, timidly and cautiously, hints that once again someone had been
massacred in the Hotel Blitvania, that someone had given evidence in court from
a stretcher, that someone had been blinded, that someone had had needles stuck
under his nails, and another with broken joints, but today it was all
forgotten, today the Hotel Blitvania had been renovated as a first-class hotel.
An den Kastanienbäumen, die das Wohnhaus
umringten, sprosste das Laub, und die jungen Blätter lispelten im lauen Wind.
Dazu das Gurren der Tauben und das Glucksen der Hühner. Aus der Schmiede tönte
Hammerschlag, und in der offenen Scheune klang, von einer kräftigen
Mädchenstimme gesungen, die muntere Weise eines Liedes.
Der Tag wollte sinken. In zarter Bläue blickte der
Himmel herunter durch die klare Luft, in die sich vom Dach des Finkenhofes der
Rauch emporkräuselte mit langsamen Wirbeln. Zu diesem Hofe passte der Bauer,
ein Zweiundvierzigjähriger, dessen hohe, feste Gestalt den jüngeren Jäger um
einen halben Kopf überragte. Er machte ein gutes Bild: in der schwarzledernen
Bundhose mit den dunkelblauen Strümpfen, in der grünen Weste mit den kleinen
Hirschhornknöpfen und in dem weissen Hemd mit den gebauschten Ärmeln. Auf
breiten Schultern sass ein energischer Kopf mit klugen, lebhaften Augen; sie
waren braun wie das Haar; ein kurzer Bart umkräuselte die Wangen; Kinn und
Oberlippe waren rasiert, und man sah einen Mund, der ebenso freundlich reden
wie streng befehlen konnte.
Neben diesem Bauern war der Jäger wie das Kind
einer anderen Rasse. Seine Gestalt schien beweisen zu wollen, dass Knochen und
Sehnen zur Bildung eines menschlichen Körpers völlig ausreichen. Die mit
blanken Kappennägeln beschlagenen Schuhe, in denen die nackten Füsse staken,
mochten schwere Pfunde wiegen. Zwischen den grauen Wadenstutzen und der
verwetzten Lederhose waren die braunen Kniescheiben bedeckt mit zahlreichen
Narben.
»Wir wolln nicht Jenseits, Liebe nicht du Knecht
Der Pfaffen, gib uns Brot und Recht, nur Recht!«
So brüllt das Volk. Verlassen abseits stand,
Aus seinen offnen Wunden quoll das Blut,
Der Märtyrer aus dem verlornen Land.
Ihn graute jener Notdurft, Gier und Wut.
Nun stehn wir über Wolken. Herzklopfend, dampfend.
Und schauen rundum. Die heißen Lenden
Zittern; wir schaudern, in den Händen
Atemlos die Stöcke krampfend.
Und keine Stimme tönt im Firmamente,
Nichts, nur Licht. Die Sonne spritzt, blitzt,
funkelt
Unsäglich herrlich, olympisch, nie verdunkelt.
Daunenweiße Nebel schimmern um die
Gletscher-Wände.
Und wieder sausen wir in klirrenden Weiten
Durch Mulden, an Halden, unendlich wie
Vögel schweifen, und trinken Ewigkeiten.
Der Firnwind bläst uns an die bronznen Backen,
Wir stoßen die Pickstöcke sprühend, hui!
Und sausen talwärts mit gestreckten Nacken.
Josef Winckler (7
juli 1881 29 januari 1966)
De Pakistaanse dichter, schrijver en journalist Hasan Abidi werd geboren op 7 juli 1929 in Jaunpur in
Uttar Pradesh. Zie ook alle
tags voor Hasan Abidiop
dit blog.
Uit: Life spent in madness was not in vain
/ though many a pain the heart endured. (Bespreking van zijn biografie door
Murtaza Razvi)
Nothing would have
summed up the life and times of Hasan Abidi more aptly than Faizs couplet, Junoon mein jitni bhi guzri bakaar guzri
hai / Agarche dil pe kharabi hazaar guzri hai. (Life spent in madness was not
in vain / though many a pain the heart endured.)
A thoroughbred gentleman, journalist, poet and political activist, Hasan Abidi
sahib was humility personified. In the Dawn office in Karachi, he sat quietly
in his room, mulling over heaps of Urdu books that waited on his desk to be
adjudged for a review or an extract in the pages of Books & Authors. A
knock on the door, and by the time you entered his room, you found him already
on his feet to greet you. Outside the office, you often spotted him walking on
a pavement along a busy thoroughfare, holding his bag containing literary notes
under the arm. If you offered him a lift, he always thanked you for the
courtesy, insisting he only had to go a few steps and would manage on his own.
Each and every book that rolled into the office for his perusal got his
undivided attention, as did every poetry or prose recital in the city that he
was invited to. Often, he was the only one to turn up for the reading by a new
or a relatively less-known writer or poet. The respect he reserved for all
human beings was unmatched, and he showed it not by praising a given person to
his face, but by being a keen listener. These are rare traits to be found in
one man; indeed as rare as was the man, Hasan Abidi.
Hilary Mantel, Bodo Kirchhoff, William Wall, Bernhard Schlink, Marius Hulpe
De Engelse schrijfster, critica en advocate Hilary Mary Mantel
werd op 6 juli 1952 als Hilary Mary Thompson in Glossop, Derbyshire, geboren.
Zie ook alle tags voor
Hilary Mantel op dit blog.
Uit:Bring Up the Bodies
His children are falling from the sky. He
watches from horse-back, acres of England stretching behind him; they drop,
gilt-winged, each with a blood-filled gaze. Grace Cromwell hovers in thin air.
She is silent when she takes her prey, silent as she glides to his fist. But
the sounds she makes then, the rustle of feathers and the creak, the sigh and
riffle of pinion, the small cluck-cluck from her throat, these are sounds of
recognition, intimate, daughterly, almost disapproving. Her breast is
gore-streaked and flesh clings to her claws.
Later, Henry will say, 'Your girls flew well
today'. The hawk Anne Cromwell bounces on the glove of Rafe Sadler, who rides
by the king in easy conversation. They are tired; the sun is declining, and
they ride back to Wolf Hall with the reins slack on the necks of their mounts.
Tomorrow his wife and two sisters will go out. These dead women, their bones
long sunk in London clay, are now transmigrated. Weightless, they glide on the
upper currents of the air. They pity no one. They answer to no one.
Their lives are simple. When they look down
they see nothing but their prey, and the borrowed plumes of the hunters: they
see a flittering, flinching universe, a universe filled with their dinner. All
summer has been like this, a riot of dismemberment, fur and feather flying; the
beating off and the whipping in of hounds, coddling of tired horses, the
nursing, by the gentlemen, of contusions, sprains and blisters. And for a few
days at least, the sun has shone on Henry. Sometime before noon, clouds scudded
in from the west and rain fell in big scented drops; but the sun re-emerged
with a scorching heat, and now the sky is so clear you can see into Heaven and
spy on what the saints are doing.
Und nur Sekunden später
er hatte fast das Fenster erreicht, ohne etwas zu sagen tauchte auch noch
ein handliches Tonbandgerät
auf, seinerzeit sensationell, wie nebenbei aus dem Koffer geholt und vor mir
auf das Fensterbrett gestellt, während er für die Verspätung eigentlich
sollten alle Neuen bis zum Abendessen da sein Worte fand, die damals nicht
von dieser Welt waren: Zu viel Verkehr.
Dann gab er mir die schmale Rechte, den Daumen angelegt, um meinem Druck
auszuweichen, in der anderen Hand nun offen die Zigaretten, und mit einer
kurzen geübten
Bewegung ließ er eine einzige Zigarette zur Hälfte aus der Schachtel schnellen,
ohne die anderen mitzuziehen.
Willst du? fragte er und hielt mir die Zigarette mit ihrer Spitze vor die
Lippen, damit ich mich unmittelbar, als seis eine Übung fürs Küssen, bediene.
Gleichzeitig nannte er Vor- und Nachnamen, als wollte er mit mir ein Geschäft
abschließen, und brachte mich dazu, auch meinen vollen Namen zu nennen, bevor
er den Überheblichkeitsgegenstand Nummer eins aufschnappen ließ und erst mir
und dann sich hinter schützender Hand Feuer gab. Beide standen wir jetzt am
Fenster, weit hinaus gebeugt, so konnte man den Rauch ins Freie blasen und die
Zigaretten jederzeit in den Hof fallen lassen. Zwischen uns, genauer gesagt,
seiner Hüfte und meiner er trug nagelneue, nur über den Schenkeln schon
bearbeitete Levis und ein weißes, offenes Hemd, das den Flaum auf seiner Brust
zeigte , war nur das Tonband, auf dem er etwas Bestimmtes suchte, die passende
Begleitung für unser verbotenes Tun. Und als schließlich ein italienisches Lied
kam, das ich noch nie gehört hatte die alte Partisanenhymne Bella ciao , fragte er mit Blick aus
dem Fenster, ob ich schon einmal in Ravello gewesen sei. Nein, sagte ich, und
er zeigte mir, beim langsamen Ausblasen des
Rauchs, im Ansatz schon das Lächeln, das er sich bis zum Ende bewahrt hat, um
die Welt auf Abstand zu halten.
We are familiar with descriptions of the damp
dugouts, lit by a single candle, full of the thunder of the cannonade, in which
sensitive and insensitive men of various ages sit about or doze, in uniforms of
various ranks the highest usually being a major. The officer who packs Horaces
Odes before leaving Blighty is also a familiar figure. He may well have started
the war with Odi profanum vulgus, but will end it, if he survives, with occidit
occidit spes omnis. The vulgus will become closer to him than the people of his
own class and he will emerge into civvy-street a hopeless misfit or a
revolutionary. He inspires fierce loyalty among his men who refer to him by
various insulting names which are, in fact, terms of endearment, such as The
Old Man or Mad Harry.
But
this beats all. Even his batman is shocked by his appearance on the lips of the
trench. They are all looking up at him and from that angle he is an impressive
figure, almost sculpted in the heroic mode. He might have graced a pedestal in Rome
or Athens. Various comments about his genitalia (are they large or small?
Something to come back to later if we have time) that pass along the sap in the
few moments before they realise the mad bugger wants them to counter-attack,
are silenced by the non-commissioned officers.
But now to explain his nakedness necessitates a
deliberate switch in time. We consider the possibility of a nostalgic passage
encapsulating the memory of an incident which led him into this aberration and
realise immediately (or after a few hundred words) that the effect will be to
slow the narrative without adding in any way to the suspense.
Toen ik vijftien was, kreeg ik geelzucht. De
ziekte begon in de herfst en eindigde in het voorjaar. Hoe kouder en donkerder
het oude jaar werd, hoe ellendiger ik me voelde. Pas met het nieuwe jaar ging
het de goede kant op. Januari was warm en mijn moeder maakte een bed voor me op
het balkon. Ik zag de hemel, de zon, de wolken en hoorde de kinderen spelen op
de binnenplaats. Vroeg op een avond in februari hoorde ik een merel zingen.
Mijn eerste wandeling bracht me van de Blumenstrasse, waar we op de tweede
verdieping woonden van een kast van een huis dat rond de eeuwwisseling was
gebouwd, naar de Bahnhofstrasse. Daar had ik op een maandag in oktober op weg
van school naar huis staan overgeven. Al dagenlang had ik me ellendig gevoeld,
ellendiger dan ooit in mijn leven. Elke stap kostte me inspanning. Als ik thuis
of op school een trap op liep, konden mijn benen me nauwelijks dragen. Ik had
ook geen zin in eten. Zelfs als ik hongerig aan tafel ging, voelde ik algauw
weerzin opkomen.
s Ochtends werd ik wakker met een droge mond
en met het gevoel alsof mijn organen zwaar en verkeerd in mijn lijf lagen. Ik
schaamde me dat ik er zo ellendig aan toe was. Ik schaamde me vooral toen ik
stond over te geven. Ook dat was me mijn hele leven nog nooit overkomen. Mijn
mond liep vol, ik probeerde het weg te slikken, perste mijn lippen op elkaar,
hand voor mijn mond, maar het golfde mijn mond uit en tussen mijn vingers door.
Toen zocht ik steun tegen de huismuur, keek naar het braaksel aan mijn voeten
en kokhalsde alleen nog maar slijm.
Bernhard
Schlink (Großdornberg, 6 juli 1944)
Kate Winslett als Hanna en David Kross als Michael in de
film Der Vorleser uit 2008
ich bin ein bunter
kristall, schwer
vom nassen kreppapier, mich
kannst du kaufen, hörst du,
du kannst mich kaufen.
blink blink
ich bin ein berühmtes plakat, längst
hat man mich verschraubt & verrechnet
als geheimster zinseszins,
als schmiere im getriebe.
blink
ein verstopftes ventil war ich,
ein florierender sender, in alle
welt schrie ich die manischste botschaft:
blink
ich bin die grünste welle
all deiner träume, hab
den bleifuß zur hand,
soldatchen am morgen.
blink
ich bin der heilige kiosk.
fast alles & jeder musste
einmal scheitern an mir
für eine sekunde. auch in deinem
interesse wäre, auf mich zu achten,
mir täglich neu zu misstrauen.
Peter Hedges, Wadih Saadeh, Fabrice Colin, Tobias Sommer
De Amerikaanse schrijver, draaiboekauteur en regisseur Peter Hedges werd
geboren in West Des Moines, Iowa, op 6 juli 1962. Zie ook alle tags voor Peter
Hedges op dit blog.
Uit: What's Eating Gilbert Grape
My oldest sister,
Amy, has fixed us a picnic feast. In a thermos was a quart of black cherry
Kool-Aid, all of which Arnie drank in such a hurry that above his top lip is a
purplish mustache. One of the first things you should know about Arnie is that
he always has traces of some food on his face -- Kool-Aid or ketchup or toast
crumbs. His face is a kind of bulletin board for the four major food groups.
Arnie is the gentlest
guy, but he can surprise this brother. In the summertime, he catches
grasshoppers and sticks them in this metal tab on the mailbox, holding them
there, and then he brings down the metal flag, chopping off the grasshopper
heads. He always giggles hysterically when he does this, having the time of his
life. But last night, when we were sitting on the porch eating ice cream, a
countless sea of grasshopper bodies from summers past must have appeared to
him, because he started weeping and sobbing like the world had ended. He kept
saying, "I killed 'em, I killed 'em." And me and Amy, we held him
close, patted his back and told him it was okay.
Arnie cried for
hours, cried himself to sleep. Makes this brother wonder what kind of a world
it would be if all the surviving Nazis had such remorse. I wonder if it ever
occurs to them what they did, and if it ever sinks in to a point that their
bodies ache from the horrible mess they made. Or are they so smart that they
can lie to us and to themselves? The beautiful thing about Arnie is that he's
too stupid to lie. Or too smart.
I'm standing with
binoculars, looking down Highway 13; there is no sign of our annual carnival.
The kid is on his knees, his hands rummaging around in the picnic basket.
Having already eaten both bags of potato chips, both peanut-butter-and-jelly
sandwiches and both chocolate donuts, he locates a green apple and bites into
it.
By trying to ignore
Arnie's lip-smacking noises, I am attempting the impossible. You see, he chews
as if he's just found his mouth and the sounds are that of good, sloppy sex. My
brother's slurps and gulps make me want to procreate with an assortment of
Endora's finest women.
It's the twenty-first
of June, the first day of summer, the longest day of the year. It isn't even
7:00 a.m. yet and here I stand, little brother in tow. Somewhere some smart
person still sleeps.
Peter
Hedges (West Des Moines, 6 juli 1962)
De Libanees-Australische dichter en schrijver Wadih Saadeh
werd geboren in Shabtin in Libanon op 6 juli 1948. Zie ook alle tags voor Wadih
Saadeh op dit blog.
Signs
Many signs on the
roads
Signs pointing to
cities
Signs pointing to
streets
Signs pointing to
factories, institutions, shops, houses
Many signs full of
names
He walks
Looking for a sign
That is
empty
The Wind, Too, Has Children
The wind, too, has
children
It scatters them as
it passes
Leaves them all alone
The wind has children
on the roads
Amorphous, naked,
orphans
They wave to those
passing by
Hoping that their
gazes would cover their nothingness
Ceci nest pas une
confession. Ceci nest pas un
livre de mémoires. Ceci est
la relation aussi fidèle que possible dune période de ma vie particulièrement
agitée ( ).
Je ne prétends pas que tout soit vrai ; jai essayé de me rappeler, le plus
fidèlement possible, et il arrive que des souvenirs nous échappent et se
transforment. ( )
Jignore à quelle époque et en quelles circonstances vous lirez ces lignes.
Certaines choses sont difficiles à expliquer pour qui na pas vécu ces temps
troublés ; cest pourquoi jai pris soin dinclure par endroits des extraits de
livres et de journaux. Lensemble ne forme pas à proprement parler un roman,
puisque ce qui est décrit est réellement arrivé. Mais vous nêtes pas forcé de
me croire et peu importe, en définitive. Ce qui importe, cest que mon histoire
existe. Que vous la lisiez.
Fermez les portes à présent. Calez-vous dans un bon fauteuil et dites aux
autres que vous nêtes plus chez vous. Je vous emmène ailleurs très loin.
Dein Alltag kennt keine
Zahlen, er besteht aus den Gezeiten, die das Rauschen der Brandung
unterbrechen, und der Stärke des Windes, dem Gradmesser der Wellen, die gegen
deine Mauern schlagen.
Ich stelle erschrocken
fest: Ich habe mich verzählt. Es lässt sich nicht leugnen, ein Leuchtsignal ist
der Beweis. Ich habe es in genau zwei Sekunden erwartet, sehnlichst, es erhellt
für einen Bruchteil unser Schlafzimmer bis in den Winkel der Wände, wie eine
Welle, die auf den Strand gleitet, mit der scheinbar letzten Kraft eine subtile
Linie in den Sand färbt, bevor sie lautlos in die Nacht verschwindet.
Zum ersten Mal entdeckte
ich dich, als ich den Aktienindex suchte; den regionalen Teil unserer
Wochenzeitung überblättere ich regelmäßig. Jedoch dieses Motiv machte ein
Ignorieren unmöglich. Ich sah es mit halb geschlossenen Augen, morgens im Zug,
verschwommen, blass, und erkannte im Unterbewusstsein das Andere. Die erste Norddeutsche Leuchtturmwärterin.
Mit einer Fotomontage wurde dein Kopf auf die Galionsfigur eines Segelschiffes
gesetzt, aus Stein gemeißelte Gesichtszüge und eine Fackel in der Hand; das
Bild war nicht schön. Den Abonnenten gefiel es. Du schreibst seitdem in einer
wöchentlichen Kolumne über dein Leben vor der Küste, über die Bedeutung der
Leuchtsignale, über Flaschenpost, die auf dem Meer bis an deine Haustür trieb.
Jede Woche sehe ich das Schiff, oben links auf der Seite vier und dein Lächeln,
ich stelle mir vor, dass deine Haut unter meinen Händen zerfällt, wie vom
Salzwasser zersetzte, brüchige Farbschichten, unter den Fingernägeln die Reste
einer Berührung.
De Finse dichter en schrijver Eino Leino (eig. Armas
Eino Leopold Lönnbohm) werd geboren op 6 juli 1878 in Paltamo. Zie ook alle tags voor Eino Leino
op dit blog.
Summer in
Lapland (Fragment)
Blooming in Lapland goes by fast and quickly.
Grass, birch and barley, soon the green has gone.
That makes me ponder on the people badly,
when looking back to nation how its done.
Why all the beauty we have turns to rotten,
anything high we have gives way to mean.
Why do we have so many crazy madmen,
why only few who play their music clean?
Why do the men all over fall down ceasing,
give up, turn down, when the hopes are high?
The men of function, idea, men of dreaming,
all lose their sentiment and dreams will die.
Else where the old are filled with urge and fire,
the silver hairs have heart off brave and gold.
Here are the boys, the children; growing tired
the newborn baby is already old.
And how about me, why do all this thinking?
It is a sign of early aging old.
Why dont I go for living with joy making,
but cry the past and regret what has gone.
Nur meine Mutter und ich wußten, daß sie log. Der
Flüchtige aber kam nicht heim, auch dann nicht, als es uns endlich gelang, ihm
mitzuteilen, daß er außer gerichtlicher Verfolgung sei.
Er floh nicht vor dem Gefängnis; er floh vor dem
Grauen, das ihm sein junges Weib bereitet hatte und das auch die Rettung, die
ihm ihre Aussage brachte, nicht tilgen konnte.
Der Bruder verscholl in weiter Fremde, und die
Mutter lehnte am Balkonfenster und hörte auf das Plätschern des
Johannisbrunnens. Sie träumte von fernen Ufern, an denen ihr Herzenssohn weilen
würde, von Gestaden, zu denen es keine andere Verbindung gab als die sehnsüchtig
hin und her gehenden Gedanken.
Als nun auch ich mein medizinisches Staatsexamen
beendet hatte, sagte ich zur Mutter, ich wolle bei ihr in der Heimat bleiben
und ihr Trost sein. Sie sah mich still an und schwieg, und es zuckte ein wenig
um ihren Mund. Da bat ich sie, zu reden und mir ihren tiefsten Wunsch zu sagen,
und sie sprach mit Worten, die sie sich aus dem Herzen riß:
Geh fort ... in die Welt ... suche Joachim ...
bringe ihn wieder!
So bin ich fortgezogen, um meinen Bruder zu
suchen. Und weil ich nicht Geld genug hatte, jahrelang um die Erde zu reisen,
wurde ich Schiffsarzt, jetzt bei dieser, dann bei jener Gesellschaft, und kam
fast in alle großen Häfen der Welt.
Jean Cocteau, Felix Timmermans, Michael Blake, Jacqueline Harpman, Jean Raspail, Tin Ujević
De
Franse dichter, romanschrijver, toneelschrijver, ontwerper en filmmaker Jean
Cocteau
werd op 5 juli 1889 in Maisons Lafitte geboren. Zie ook alle tags voor Jean
Cocteau op dit blog.
Le tour du monde
Le tour du monde était un bien pauvre voyage
À côté du voyage où je pars avec toi
Chaque jour je tadore et mieux et davantage
Où tu vis cest mon toit.
Cent ans
Cent ans javais
dormi. Vint le prince charmant
Il était gai, naïf, infaillible, énergique,
Mais il ma réveillé de ce sommeil magique
Je ne peux pas dire comment.
Les cheveux gris ...
Les cheveux gris,
quand jeunesse les porte,
Font doux les yeux et le teint éclatant ;
Je trouve un plaisir de la même sorte
A vous voir, beaux oliviers du printemps.
La mer de sa fraiche et lente salive
Imprégna le sol du rivage grec,
Pour que votre fruit ambigu, l'olive,
Contienne Vénus et Cybèle avec.
Tout de votre adolescence chenue
Me plaît, moi qui suis le soleil d'hiver,
Et qui, comme vous, sur la rose nue,
Penche un jeune front de cendres couvert.
In de lommerte der bomen,
uitgestrekt in 't hoge gras,
lag een herder bij zijn kudde
schapen, die aan 't grazen was.
D'hete zonne, die heur stralen
deur de dichte takken stak,
blekte grilge gouden rondkens
op zijn oud soldatenfrak.
Nevens hem zwaar asemhijgend
zat zijn zwerte schepershond,
met de oren recht omhoog en
neerstig kijkend om en rond.
De oude herder sloot zijn ogen,
sliep en snorkte lijk een paard
en het zweet in vette lekken
viel in d'haren van zijn baard.
Aan zijn kop van onder de aarde
kroop de snuit uit van een mol,
en de hond die 't merkte sprong er
op met een verwoed gegrol.
In zijn witte tanden hield hij
't beestje, schudde 't ovrentweer,
en langs 't glanzend pelske drupte
't bloed in dunne streepkens neer.
Maria zingt in
gouden avondstond
Maria zingt in gouden avondstond
met blanke kele
en rode mond.
De rozen staan op hoge stelen,
een vogel luistert in het riet.
Dan sluimert 't kind in hare schoot,
haar ogen zijn van weelde groot
en in haar mond verzoemt het wiegelied.
De maanschil perelmoert in 't water,
maar in de schaduw sluipt de dood.
Gelukkiglijk, dat ziet ze niet,
dat is voor later.
Major Fambrough: [taking a sheet of paper from
the desk drawer, the sound of liquor bottles clinking as he does so]
Such a smart lad, coming straight to me. [scribbling
with a quill pen] Sir...Knight, I am sending you on a knight's errand.
You will report to Captain Cargill, at the furthermost outpost of the realm,
Fort Sedgewick. My personal seal [scribbling]
will assure your safety [scribbling
furiously] through many miles of wild and hostile country. [He folds the letter into an impossibly tiny
square and hands it to Lt. Dunbar]
John Dunbar: [taking the note] I
was wondering--
Major Fambrough: Yes?
John Dunbar: How will I be getting there?
Major Fambrough: You think I don't know?
John Dunbar: No, sir, it's just that I
don't know--
Major Fambrough: Hold your tongue. [pause]
I happen to be in a generous mood and I will grant you a boon. [gestures to the window] See that
peasant out there? He calls himself Timmons. He is going to Fort Sedgwick this
very afternoon. You may ride with him. He knows the way. That is all.
[Dunbar
turns to leave. When he gets to the door, the Major calls to him]
Major Fambrough: Sir Knight?
[Dunbar
turns as the Major stands, a dark stain on the front of his trousers]
Major Fambrough: I've just pissed my pants...and no one can do anything about it.
Michael Blake (Fort Bragg, 5 juli 1945)
Kevin Costner als luitenant Dunbar en Graham Greene als Kicking
Bird in de film uit 1990
Les pères de famille à qui il tenait ce langage se
détournaient aussi poliment qu'ils pouvaient et couraient enfermer leurs filles
dans les donjons les mieux protégés, mais le dragon exaspéré crachait des
flammes et exigeait un repas.
- Je ne vous en demande que deux ou trois. Une seule, si vous n'en avez
davantage. Je meurs de faim. Je ne suis pas gourmand, même pas gourmet, si elle
est vierge, je la mangerai, grasse ou bossue, bigle ou boiteuse, l'esthétique
n'a rien à voir dans l'affaire: c'est juste un problème de digestion. Les maisons flambaient,
les paysans désespérés regardaient les champs s'embraser, le blé et la vigne
partir en fumée. L'hiver s'annonçait mal, sans pain et sans vin.
- Seigneur, notre bon maître, il faut faire quelque chose!
- Ta fille est-elle vierge?
- Aux Dieux ne plaise!
Moi, je l'étais, comme il plaisait à ma mère.
Que faire, puisque
nul ne saurait renoncer à sa dignité dhomme au prix dun acquiescement au
racisme? Que faire, puisque dans le même temps, tout homme et toute nation
a le droit sacré de préserver ses différences et son identité au nom de son
avenir et au nom de son passé?
( )
Lorsquon sait ce
que représente une génération aujourdhui dans nos vieux pays dEurope,
génération-croupion à limage de la famille-croupion et de la nation-croupion,
on a le coeur serré davance et saisi de découragement. Il suffit de se
reporter aux effrayantes prévisions démographiques pour les trente prochaines
années, et celles que je vais citer nous sont les plus favorables : cernés au
milieu de sept milliards dhommes, sept cents millions de Blancs seulement,
dont un tiers à peine et pas frais, très vieilli, sur notre petite Europe, face
à une avant-garde de près de quatre cents millions de Maghrébins et de
musulmans, dont cinquante pour cent de moins de vingt ans, sur les rives
opposées de la Méditerranée et précédant le reste du monde! Peut-on imaginer
une seconde et au nom de quel aveuglement dautruche la survie de ce
déséquilibre?
Jean Raspail (Chemillé-sur-Dême, 5 juli 1925)
De Kroatische dichter Tin Ujević werd geboren op 5 juli 1891 in Vrgorac in het
toenmalige Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Tin
Ujevićop dit blog.
Willie Verhegghe, Neil Simon, Walter Wippersberg, Rob van Erkelens, Sébastien Japrisot, Robert Desnos
Bij de Tour de
France
Mark Cavendish
Gevonden: Snelle benen
Voor één keer
knalden de champagnekurken al
bij de start in Epernay -noblesse oblige-,
een sprankelend startschot waarop de spuit-Pierrot
van Spa alleen maar jaloers kan zijn.
Daarna de helse
tocht door kokende zonnebloemvelden
met hoog Celcius-gehalte, het zweetzout zet zich gul af
en trekt grillige lijnen op de donkere shirts en broeken,
ik krijg zowaar medelijden met het brandend nageslacht
dat nog uit al die geknelde kloten groeien moet,
hier is elke vorm van deugddoende afkoeling ver weg,
het synthetisch zeemvel is ongenadig hard en
wekt met gele grijns claustrofobische jeuk op.
Ik spreek zowaar uit ondervinding !
Ten dele geteisterd
door hitte in de hersenen
maar vooral begaan met de dwangarbeiders van de weg
denk ik aan Amets Txurruka die deze middag
niet meer aan de start verscheen en nu ergens
met rood geweende ogen zijn sleutelbeenwonden likt.
Amets zou in het Baskisch droom betekenen,
in dit geval voorwaar een wel zeer boze.
En at last doet
Cavendish wat van hem wordt gevraagd:
na vallen en opstaan vindt hij zijn snelle benen weer.
Snelle benen zijn altijd lekker meegenomen.
Als je ze vindt tenminste.
Ik heb de mijne al lang uit het trage oog verloren
en zoek niet langer meer: verstand komt met de jaren.
Nancy was ten and Ellen was fifteen. It was
July 12, 1973. Eight days before, on the Fourth of July, I had turned
forty-six. It might as well have been sixty-six for all the lethargy and
despondency I felt in my aching mind and body on that dreary morning. I pushed
myself out of bed and crossed to the closet, looking for a robe that I almost
never wore. Robes always made me feel either sick or old or both. Mine was a
gift from Joan's mother, and I had feigned delight and pleasure when I opened
it in front of her at an earlier birthday, knowing that I would never wear it,
that it would only take up valuable space in my small closet. How ironic that I
would be putting it on today, the day after her daughter died. But I needed a
robe that morning because I did not want to face the girls in sweaty pajamas,
although I had neither the strength nor inclination to get out of those
pajamas, nor could I imagine myself doing so in the foreseeable future. What
for? There was nothing outside that small town house on East 62nd Street that I
wanted or needed to see. Nor anyone
besides my daughters. I neither asked for nor invited friends or family to pay
us a condolence call. At least not on that first day. The few really close
friends I had would call later that morning, but they understood when I said,
"Not yet. Give me today alone with the girls." Despite the fact that
I had been aware for the past year and a half that Joan was going to die, I was
unprepared for what I experienced on that first morning. It was not exactly
grief, because, in a sense, I had been grieving those last few months of her
life. This was a feeling of numbness, inertia and confusion, leading to a
frightening inability to make a decision, trivial or otherwise. I have no
memory of when I first saw the girls that morning, but Nancy told me recently
that for some inexplicable reason, what she pictures in her mind today was the
three of us in semidarkness, sitting on the steps leading from the kitchen down
to the basement. An implausible place to meet, and yet, for that morning, as
plausible as any.
Man könnte auch anders
herum fragen: Warum wird Weihnachten auch von denen noch gefeiert, die gar
nicht mehr an den personalen biblischen Gott und seinen Mensch gewordenen Sohn
glauben? Ein Teil der Antwort lautet: Das ist gar kein ursprünglich
christliches, sondern nur ein christlich adaptiertes Fest. Als man im vierten
Jahrhundert daran ging, einen Tag festzulegen, an dem die Geburt Jesu gefeiert
werden sollte, da hat man jenen Tag gewählt, an dem die Römer das Fest des sol
invictus begangen haben, das Fest der unbesiegbaren Sonne. (Als sol invictus
hat sich übrigens jener Kaiser Konstantin, dem das Christentum so viel zu
verdanken hat, auf Münzen abbilden lassen.)
Damit hat Weihnachten
von Anfang an (auch) eine von Christi Geburt ganz unabhängige Bedeutung.
Gefeiert wird zur Zeit der Wintersonnenwende, da ist die Welt am dunkelsten,
aber wir wissen, von nun an geht's wieder bergauf, von nun an wird's wieder
heller. Darum spielt ja auch die Lichtsymbolik zu Weihnachten eine so große
Rolle. Nicht zufällig wird zu dieser Jahreszeit auch das jüdische Lichterfest
Chanukka gefeiert.
Le troisième homme,
qui ramassait les perles répandues sur le plancher, leva les yeux et demanda,
patron, ce qu'il avait à faire, lui. Il y eut un gros rire, puis la voix
assourdie par le rhume dit pauvre nouille, qu'il n'avait qu'à enfiler ce qu'il
tenait. Qu'est-ce qu'il pouvait faire d'autre ?
L'homme au chapeau se retourna vers celui qui regardait toujours par la vitre,
un homme maigre, très grand, au pardessus bleu marine élimé aux manches, aux
cheveux d'un brun terne, aux épaules voutées par trente-cinq ou quarante ans de
soumission quotidienne. Devant son visage, il y avait de la buée sur la vitre.
Il ne devait pas voir grand chose.
L'homme au chapeau dit qu'il n'oublie pas, lui, Grazzi, de jeter un coup d'oeil
sur les autres compartiments, on ne sait jamais et même quand on trouve que
dalle, ça fait du poids dans le rapport. Faut développer.
Il voulut ajouter autre chose, mais il haussa les épaules, dit à nouveau bon
Dieu, qu'il en tenait une carabinée, toi, l'enfileur de perles, je te trouve au
Quai vers midi, ciao, et il s'en alla sans refermer la porte.
L'homme debout devant la vitre se retourna, visage blafard, yeux bleus, regard
tranquille, et dit à l'autre, penché sur la couchette où la femme tendait un
dos mort, des muscles morts, qu'il y avait vraiment des coups de pied quelque
part qui se perdaient.
Uit: Ik ben er
niet. De ontmenselijking in het oeuvre van Bret Easton Ellis
Bret Easton Ellis is een satiricus, en zijn
boeken zijn satires op de contemporaine samenleving. Een satiricus bedient zich
van satirische middelen: de personages zijn eerder types dan driedimensionale
karakters, ze representeren eerder een idee of een eigenschap dan dat ze
volwaardige mensen zijn.
De satiricus houdt de mensen een
(lach)spiegel voor, hij vergroot de dingen uit, drijft verschijnselen op de
spits, zodat ze lachwekkend worden, of schrijnend. Door in Less than zero een
bekende, herkenbare wereld neer te zetten in een hyperbolische, geëxtrapoleerde
vorm, en alledaagse verschijnselen uit te vergroten, schreef Ellis een satire
op de dolgedraaide consumptiemaatschappij van de jaren tachtig in de Verenigde
Staten.
Inwisselbaar
Met zijn tweede roman, The rules of
attraction, ging Ellis verder op de weg die hij met Less than zero was
ingeslagen. The rules of attraction kreeg minder aandacht dan Ellis' debuut,
deels omdat het minder schokkend was, en deels omdat het niet veel méér was dan
een uitwerking van dezelfde thema's. Het is alsof Ellis heeft geprobeerd drie
personages meer diepte te geven, Lauren, Sean en Paul, maar er niet in is
geslaagd. Het is alsof hij, als hij eenmaal de emotieloosheid en
oppervlakkigheid die hem zo fascineren heeft neergezet de verbeeldingskracht
mist om iets anders te creëren. Hij kan slechts dieper en dieper de oppervlakte
in gaan - en dat doet hij met buitengewoon veel effect in American Psycho.
Rob van Erkelens (Den Haag, 4 juli 1963) Rob is er niet. Dit is Bret Easton
Ellis
Tu dis vrai quand tu dis quils rembarquent
la chtouille
Au pays où lon cache avec un élastic.
Que déhotent leurs crocs, que valdinguent leurs douilles,
Ils se piquouseront, en gruingue, à larsenic.
Mais tu te gourres si tu crois que leur
andouille,
Un chouïa, seulement, morfila de vrais crics. Des boudins, je te dis,
panèrent ces panouilles,
Des veaux à faire aller, au refile, un indic.
Ils vont droit aux
pétards écumants de vérole,
Ils se croient des caïds, ce sont des branquignoles,
Pour se faire plomber raquant en michetons.
Ils nont pas eu nos
surs, ils nont pas eu nos dames,
Ce nest pas leurs bécots qui leur donnent la rame
Mais de se répéter « Nous sommes les vrais cons. »
Frères mirontons
Pour le rond, pour le
dix et pour la terre jaune,
Une chiée à la dent, mais jai lestomme en vrac
À les imaginer, deux par deux, cul à trac
La dossière et le zob à la mode dAncône.
Tel empapahouta chez
nous demande aumône
Aux louchébems ou aux sergots ou même aux macs,
Tels autres sont mordus pour des girons, des jacks
Pour un télégraphiste, enfin pour un beau môme,
Les frères mirontons
nen demandent pas tant,
La ficelle, elle seule, émeut leur palpitant,
Par discipline ils se font donc dorer la rose.
Passe encor de se faire
emmancher par un dur
Ou daller au petit dun mignon, dun pas mûr,
Mais pour lOberleutnant se défoncer le prose !
Franz Kafka, Tom Stoppard, Joanne Harris, Andreas Burnier, Gerard den Brabander, David Barry, Edward Young
De Duitstalige schrijver Franz Kafka werd
geboren op 3 juli 1883 in Praag, toen een stad gelegen in de dubbelmonarchie
Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Franz
Kafka op dit blog.
Uit: Tagebücher 1910 - 1923
Sonntag, den 19. Juli
1910, geschlafen, aufgewacht, geschlafen, aufgewacht, elendes Leben.
Variante
Oft überlege ich es und lasse den Gedanken ihren Lauf, ohne mich einzumischen,
und immer, wie ich es auch wende, komme ich zum Schluß, daß mir in manchem
meine Erziehung schrecklich geschadet hat. In dieser Erkenntnis steckt ein
Vorwurf, der gegen eine Menge Leute geht. Da sind die Eltern mit den
Verwandten, eine ganz bestimmte Köchin, die Lehrer, einige Schriftsteller die
Liebe, mit der sie mir geschadet haben, macht ihre Schuld noch größer, denn wie
sehr hätten sie mir mit Liebe ..., einige der Familie befreundete Familien, ein
Schwimmeister, Eingeborene der Sommerfrischen, einige Damen im Stadtpark, denen
man es gar nicht ansehn würde, ein Friseur, eine Bettlerin, ein Steuermann, der
Hausarzt und noch viele andere, und es wären noch mehr, wenn ich sie alle mit
Namen bezeichnen wollte und könnte, kurz, es sind so viele, daß man achtgeben
muß, damit man nicht im Haufen einen zweimal nennt. Nun könnte man meinen,
schon durch diese große Anzahl verliere ein Vorwurf an Festigkeit und müsse
einfach an Festigkeit verlieren, denn ein Vorwurf sei kein Feldherr, er gehe
nur geradeaus und wisse sich nicht zu verteilen. Gar in diesem Falle, wenn er
sich gegen vergangene Personen richtet. Die Personen mögen mit einer
vergessenen Energie in der Erinnerung festgehalten werden, einen Fußboden werden
sie kaum mehr unter sich haben, und selbst ihre Beine werden schon Rauch sein.
Und Leuten in solchem Zustand soll man nun mit irgendeinem Nutzen Fehler
vorwerfen, die sie in früheren Zeiten einmal bei der Erziehung eines Jungen
gemacht haben, der ihnen jetzt so unbegreiflich ist wie sie uns. Aber man
bringt sie ja nicht einmal dazu, sich an jene Zeiten zu erinnern, kein Mensch
kann sie dazu zwingen, aber offenbar kann man gar nicht von Zwingen reden, sie
können sich an nichts erinnern, und dringt man auf sie ein, schieben sie einen
stumm beiseite, denn höchstwahrscheinlich hören sie gar nicht die Worte.
Whatever became of
the moment when one first knew about death? There must have been one, a
moment, in childhood, when it first occurred to you that you dont go on
forever. It must have been shattering, stamped into ones memory. And yet I
cant remember it. It never occurred to me at all. We must be born with an
intuition of mortality. Before we know the word for it, before we know that
there are words, out we come, bloodied and squalling with the knowledge that
for all the points of the compass, theres only one direction and time is
its only measure.
( )
We're more of the
love, blood, and rhetoric school. Well, we can do you blood and love without
the rhetoric, and we can do you blood and rhetoric without the love, and we can
do you all three concurrent or consecutive. But we can't give you love and
rhetoric without the blood. Blood is compulsory. They're all blood, you see.
( )
Rosencrantz: We
might as well be dead. Do you think death could possibly be a boat?
Guildenstern: No, no, no... Death is...not. Death isn't. You take my meaning.
Death is the ultimate negative. Not-being. You can't not-be on a boat.
Rosencrantz: I've frequently not been on boats.
Guildenstern: No, no, no--what you've been is not on boats.
Tom Stoppard (Zlín, 3 juli 1937)
Gary Oldman en Tim Roth in Rosencrantz & Guildenstern
Are Dead, de film uit 1990
"Are we staying? Are we staying
here?" I have to remind her to speak French. "But are we? Are
we?" She clings to my sleeve. Her hair is a cotton-candy tangle in the
wind.
I consider. It's as good a
place as any. Lansquenet-sous-Tannes, two hundred souls at most, no more than a
blip on the fast road between Toulouse and Bordeaux. Blink once, and it's gone.
One main street, a double row of dun-colored half-timbered houses leaning
secretively together, a few laterals running parallel like the tines of a bent
fork. A church, aggressively whitewashed, in a square of little shops. Farms
scattered across the watchful land. Orchards, vineyards, strips of earth
enclosed and regimented according to the strict apartheid of country farming:
here apples, there kiwis, melons, endives beneath their black plastic shells,
vines looking blighted and dead in the thin February sun but awaiting
triumphant resurrection by March.... Behind that the Tannes, small tributary of
the Garonne, fingers its way across the marshy pasture. And the people? They
look much like all others we have known; a little pale perhaps in the
unaccustomed sunlight, a little drab. Headscarves and berets are the color of the
hair beneath, brown, black, or gray. Faces are lined like last summer's apples,
eyes pushed into wrinkled flesh like marbles into old dough. A few children,
flying colors of red and lime green and yellow, seem like a different race. As
the char advances ponderously
along the street behind the old tractor that pulls it, a large woman with a
square, unhappy face clutches a tartan coat about her shoulders and shouts
something in the half-comprehensible local dialect; on the wagon a squat Santa
Claus, out of season among the fairies and sirens and goblins, hurls sweets at
the crowd with barely restrained aggression. A small-featured elderly man,
wearing a felt hat rather than the round beret more common to the region, picks
up the sad brown dog from between my legs with a look of polite apology.
Uit:De
literaire salon (De zeenevels van het verleden)
Hun moeders speelse huissloofjes-in-spe.
Ik was altijd alleen of met twee of drie
andere, ernstige bezoekers in de stille wijding van het panorama. De bejaarde
suppoost (bejaard? misschien was hij achtenveertig) herhaalde keer op keer zijn
vriendelijke verklaringen. De omvang van het doek. Hoeveel mensen er hoe lang
aan hadden gewerkt. Wat in Scheveningen (hij zei waarschijnlijk op
Scheveningen) nog hetzelfde was en welke veranderingen er waren geschied sinds
het Panorama werd geschilderd. Je mocht zeggen waar je woonde en als dat
toevallig op Scheveningen was, wees hij het aan. Waar op het Panorama wilde
duinen waren afgebeeld, stond nu ons huis in een keurige rij huizen, in keurige
rijen straten.
Vanaf welk punt er was geschilderd. Hoe
bedrieglijk de dieptewerking was. De ogenschijnlijke en de werkelijke afstand
tot het doek. Dat je niet over het hek mocht klimmen en op het hellende
duinzand gaan lopen, want daaronder bevonden zich slechts dunne, niet-dragende
planken. (Droom ik daarom nog zo vaak over onbetrouwbare, zwiepende, gapende,
op breken staande vloeren?)
Achter het hek lag altijd rommel. Maar een
deel daarvan werd door de suppoost zelf op het zand gegooid, om ons te laten
zien hoe kort de afstand van het hek tot het doek in werkelijkheid was, terwijl
je meters en meters diepte meende te zien. (Gooit een suppoost proppen papier
naar het panorama dat hij bewaakt? Is ook deze herinnering getransformeerd door
de alchemie van de tijd?)
Het was een geheime, andere wereld waarin ik
mij een paar keer per jaar bewoog. Zij had niets gemeen met de overige werelden
waarin ik verkeerde: school, huis, sportvelden, bibliotheken, zwembad, strand,
ijsbaan, park, bos, duinen (de echte). Het Panorama bevond zich wel in de
Zeestraat, maar met mijn zorgelijke, zoekende wandelingen door die buurt op
duistere avonden had het niets gemeen.
Ik zie de
boom, geworteld op de voeten,
het jaar doorschrijden en het watervlak
der Prinsengracht. Ik zie het water groeten:
één grote glimlach, waar de zon in brak.
En toen ik haar op ingetogen benen
over de ronde rondebrug zag gaan,
liep er iets warms vanuit mijn borstkas heen
en keek ik dieper in mijn leeg bestaan.
Er blijven nu maar weinig dingen over:
water en zon, wat mist, verwelkend lover,
en, ergens in de droom daartegenover,
achter de hartstreek een verdwaalde pijn...
De pijn wordt groter, en het woord zó klein,
dat zij niet weten of zij samen zijn.
Aangeschoten
Vermoeid,
maar nog niet uitgeroeid,
zingt hij nog dat het klinkt
en hinkt,
een manke raaf, door het plantsoen
van Sociale Zaken.
Men wil hem daar de dood aandoen,
doch kan hem maar niet raken,
omdat, als men het schot afdrukt,
hij juist een andre kant opkrukt.
Onzeker op zijn poten,
niet dood, maar aangeschoten,
wankelt hij door de witte sneeuw
en zingt zich weg uit deze eeuw.
Gerard den
Brabander (3 juli 1900 4 februari 1968)
De Amerikaanse humoristische schrijver, columnist en
bestsellerauteur David
Barry, Jr werd geboren op 3 juli 1947 in Armonk, New York. Zie ook alle tags voor David Barry
op dit blog.
Uit: Insane City
Three hours later, they were on their fifth
pitcher of margaritas. The pitchers were $50 apiece, plus a generous tip for
Vicki the bartender, with whom Kevin had fallen deeply in love. Kevin was also
in love with Cyndi Friend Gonzalez, an outgoing young woman who had finished
fourth in the Miss Hot Amateur Bod competition, and who was wearing a dress
made from roughly one square inch of some extremely stretchy material. At
Kevins invitation, Cyndi had joined the Groom Posse at the bar; she had in
turn been joined by a friend of hers, a large bald man named Duane.
The posse was not thrilled about Duane, but
nobody told him to leave, because in addition to being large, he had an 11-foot
Burmese albino python named Blossom draped over his shoulders. Duane made his
living collecting tips from tourists who wanted to have their pictures taken
with Blossom. Hed been doing this for eight years and considered himself a
professional. He also considered himself an ambassador for Miami, and upon
learning that Seth was about to get married, he had appointed himself as tour
guide.
This is my town, he said. ¿Se hablo
españolo? You need weed? Oxy?
I think were good, said Seth.
Duane brandished Blossom. You want to hold
her? No charge for the groom, man.
Maybe later, said Seth, leaning back to avoid
Blossoms flicking tongue.
Just say the word, said Duane, pouring Seth
and himself another glass from the pitcher, finishing it. Kevin waved to Vicki
for another.
Mir war ein Weh
geschehen,
Und da ich durch die Felder ging,
Da sah ich einen Schmetterling,
Der war so weiß und dunkelrot,
Im blauen Winde wehen.
Oh du! In Kinderzeiten,
Da noch die Welt so morgenklar
Und noch so nah der Himmel war,
Da sah ich dich zum letztenmal
Die schönen Flügel breiten.
Du farbig weiches Wehen,
Das mir vom Paradiese kam,
Wie fremd muß ich und voller Scham
Vor deinem tiefen Gottesglanz
Mit spröden Augen stehen!
Feldeinwärts ward getrieben
Der weiß' und rote Schmetterling,
Und da ich träumend weiterging,
War mir vom Paradiese her
Ein stiller Glanz geblieben.
Einem Freunde Wie kommt es, daß du
mich verstehst,
Wenn ich die Sprache meiner Heimat rede,
Die doch so weit jenseits der Meere liegt?
Und wenn ich still zu meinen Göttern bete,
Daß du unsichtbar bei mir stehst
Und deine Freundeshand in meiner liegt?
Auch fühl ich oft mit weichem Strich
Beim Geigen deine Hand mich rühren,
Und wenn ich krank bin, ängstet´s mich,
Du möchtest meine Leiden spüren.
Bekenntnis Holder Schein, an deine
Spiele
Sieh mich willig hingegeben;
Andre haben Zwecke, Ziele,
Mir genügt es schon, zu leben.
Gleichnis will mir alles scheinen,
Was mir je die Sinne rührte,
Des Unendlichen und Einen,
Das ich stets lebendig spürte.
Solche Bilderschrift zu lesen,
Wird mir stets das Leben lohnen,
Denn das Ewige, das Wesen,
Weiß ich in mir selber wohnen.
Een stormwind
heeft vannacht alle bladeren van de boom gerukt
behalve een enkel blaadje,
achtergelaten,
om solo te wapperen aan een naakte tak.
Met dit voorbeeld
demonstreert het Geweld,
dat het, jawel
soms van een geintje houdt.
Vertaald door Karol
Lesman
Birthday
So much world all at once how it rustles and
bustles!
Moraines and morays and morasses and mussels,
The flame, the flamingo, the flounder, the feather
How to line them all up, how to put them together?
All the tickets and crickets and creepers and creeks!
The beeches and leeches alone could take weeks.
Chinchillas, gorillas, and sarsaparillas
Thanks do much, but all this excess of kindness could kill us.
Wheres the jar for this burgeoning burdock, brooks babble,
Rooks squabble, snakes quiggle, abundance, and trouble?
How to plug up the gold mines and pin down the fox,
How to cope with the linx, bobolinks, strptococs!
Tale dioxide: a lightweight, but mighty in deeds:
What about octopodes, what about centipedes?
I could look into prices, but dont have the nerve:
These are products I just cant afford, dont deserve.
Isnt sunset a little too much for two eyes
That, who knows, may not open to see the sun rise?
I am just passing through, its a five-minute stop.
I wont catch what is distant: whats too close, Ill mix up.
While trying to plumb what the void's inner sense is,
I'm bound to pass by all these poppies and pansies.
What a loss when you think how much effort was spent
perfecting this petal, this pistil, this scent
for the one-time appearance, which is all they're allowed,
so aloofly precise and so fragilely proud.
Vertaald door
Stanislaw Baranczak en Clare Cavanagh
Vermeer
Solange
diese Frau im Rijksmuseum
in gemalter
Hingabe und Stille
Tag für Tag
die Milch
aus dem
Krug in die Schüssel gießt,
solange hat
unsere Welt
keinen
Weltuntergang verdient.
Vertaald door Gerhard Gnauck
Wislawa Szymborska (2 juli 1923 1 februari
2012)
Wanneer ik oplos in de droom, die ik nooit
droom,
wek mij dan niet, maar gun mijn slaap dit recht.
Denk niet van mij, dat ik voor waarheid schroom,
ik wist maar al te vaak: dit is niet echt.
Maar als ik slaap, dan is haar droom in mij
en zegt mij alles wat ik wilde weten,
dat zij nog leeft en mij niet is vergeten
en andere lieve leugens over mij.
En het gebeurde
En het gebeurde opnieuw - de wind waaide
het gras loste zijn zaad en zaaide
over de vlakte torende hoog
stof in wolken dat voortbewoog
en even later langzaam daalde
tussen het zand - tot het zich herhaalde
en het weer gebeurde, de wind waaide
en het gras zij zaad loste en zaaide.
Pierre H. Dubois (2 juli 1917 - 24 maart 1999)
Bij de uitreiking van de prijs voor de literaire
kritiek, 1966
Als ich zwei fahre alt war und schon im Hofhaus
wohnte, verloren die Menschen um mich herum ihr Aussehen. Ihre Augen lösten
sich in Luft auf. Nebel verschleierte ihre Gesichter. Die Stimmen verdunsteten.
Mit der Zeit verwandelten sich die Menschen um mich herum in flatterhafte
Schatten, die auf mich wirkten, als wären sie aus dem All in meine Welt
herabgeschneit.
Mir fiel es nicht leicht, sie wahrzunehmen, sie waren nahezu unsichtbar in
einer Welt, die sichtbar blieb. Später verschmolzen diese flatterhaften Wesen
zu bunten Schatten. Ich lernte sie zu unterscheiden. Da gab es die gutartigen
Wesen, das waren die Buntschatten, und da gab es die bedrohlichen Wesen, das
waren die Fledermäuse. Ein Buntschatten konnte sich urplötzlich in eine
Fledermaus verwandeln und umgekehrt, ohne dass ich verstand warum.
Die pfützenhaften Gesichter dieser Wesen dampften wie nach einem Regen und ihren
Mündern entwich Lärm, aus dem ich weder Klang noch Bedeutung heraushören
konnte. In mir kehrte Stille ein. Ich verlor den Drang, meine Welt mit anderen
zu teilen. Meine Lippen ermüdeten. Wenn ich etwas sagte, schleppten sich kranke
Wörter über meine Zunge. Meine Sätze kamen immer spärlicher, verkürzten sich.
Die Silben verdorrten, wurden zu Staub. Bald stammelte ich nur noch.
Meine Sprache ver:armte. Dieser Verlust wurde sichtbar: Ich deutete nurmehr mit
Händen und Armen an, was ich Wochen zuvor noch lippenmüde in Worte gepresst
hatte. Die Ver:armung meiner Sprache griff weiter um sich.
Ich war mir selbst genug.
Erst ein Jahr später hörte ich zum ersten Mal wieder aus dem Lärm, den
Buntschatten Sprache nennen, Klang und Bedeutung heraus.
De Nederlandse zanger, liedschrijver en theatermaker Maarten van Roozendaal is
gisteren op 51-jarige leeftijd overleden. Maarten van Roozendaal werd geboren
in Heilo op 3 mei 1962.
Lied
Straks schrijf ik
voor het eerst een lied
Waarvan ik weet,
dat jij het nooit zult horen
Geen nood, er gaat
niet veel verloren
Ik maak het expres
zo mooi maar niet
Dit wezenloos
waarom en hoe
Er valt niet zoveel
te vertellen
Wanneer de dingen
echt gaan tellen
Waar ligt de zin,
wat is de clou
Maar als ik iets
moois proberen zou
Vroeg ik je eerst
of alle woorden kloppen
En pas als jij ja
zegt, zou ik stoppen
En zing ik het
alleen voor jou...
Ritueel
Ik houdt het kleine
ritueel in ere, opdat jij elk moment terug kunt keren
Iedere dag, wanneer
het avond wordt, maak ik de tafel klaar
Er liep een meisje
met een dooie hond
aan een riem door
het museum, zij sleepte
hem de trap af
langs de schilderijen
over zijn wollen poten
tilde hem soms op
streelde zijn oren.
Haar meedravende zus
besteedde niet de minste
aandacht aan de hond.
Hoe je verder
moet
Stap opgewekt voort
al weet je niet zeker
waar naar toe. Vooruit
over het glimmende asfalt
tussen de kale bomen
hoofd scheef, wuivend
naar het huis dat al in de mist
is verdwenen en straks vergeten.
Je zet een voet vooruit
en dan een andere.
Je kijkt niet naar de spiegeling
in de plassen, het beeld
van de takken waar je
tussen hangt, pats!
in het water.
Zo kom je verder
weg van wat is geweest.
Remco Ekkers (Bergen, 1 juli 1941)
De Nederlandse dichter, beeldend kunstenaar, zanger en
fotograaf F.
Starik werd geboren in Apeldoorn op 1 juli 1958. Zie ook alle tags voor F. Starik
op dit blog.
Mist
We kunnen alleen
nog denken in termen
van overlast. We
ondervinden overal maar
hinder van. Niemand
ziet terwijl hij fietst
de schoonheid van
een wereld die tijdelijk
verdwenen is, opgelost,
onttrokken
aan het alziend oog
dat doorzicht eist.
Wij hebben niets
aan grijs. Daar gaan we,
op de tast. We
ondervinden overlast.
We moeten snel op
reis. Wij zijn tegen.
We denken niet dat
we nu al dagenlang
in wolken mogen
wonen, er dwars doorheen
op onze fiets, een
beetje bang. De wereld is er
nog,
waarschijnlijk, ze laat zich gewoon even
niet aan ons zien.
Misschien is ze verlegen.
Whisky
Als ik thuiskom
schenk ik een waterglas vol whisky in.
Dat geeft niet, het is goedkope whisky. En een man
moet zich ontspannen, na zon ziekenhuisdag. Ik ga aan
de keukentafel zitten, naast het aquarium. Er zwemt nog
één vis in. Sinds ik het aquarium heb verschoond, dat wil
zeggen, het filter van nieuwe koolstof heb voorzien, zijn
de overige vier vissen een voor een gestorven. De
middelgrote vissen eerst, tenslotte de kleinste vis, nu is
alleen de grootste over. Hij komt naar me toe zwemmen.
Ik laat een vinger in het water zakken. Hier, mijn
vinger, mompel ik: Je nieuwe vriend. De vis aarzelt.
Met mijn andere hand schenk ik nog maar eens in. Daar
zit ik aan mijn tafel, een man met een glas in zijn hand
en zijn vinger in een aquarium. Zorgen, zorgen, zorgen.
dat Hij er wel
moest zijn omdat Hij anders niet bestond
Waar aanmatigend
werd aangevoerd
dat oorzaak &
gevolg door Hem is opgeboerd
en meer van dat
mooie gemonkel
over hoe Hij het
universum heeft gegrond
Waar met vlammende
betogen
over hoe, en dat is
ongelogen
overweldigend werd
ervaren
dat Hij gewoonweg
bovennatuurlijk is
Waar zonder morren
breeduit werd gebreid
aan Zijne
Goddelijke Onontbeerlijkheid
om Goed en Kwaad
aan ons te openbaren
want anders liep
het met de mensheid mis
Waar wonderen
werden ingebracht
en onomwonden als
bewijs geacht
voor 't bestaan van
Hem die 't Al wel wou bestieren
omdat mirakels wel
niet kunnen maar toch maar gebeuren
Waar om Hem te
vrezen
op doelmatigheid en
schoonheid van Zijn ontwerpen werd gewezen
een Topdesigner en
ook nog goedertieren
waarvan men kond
kon doen in geuren en in kleuren
Daar wordt thans
volstaan met slap gelul en beuzelpraat
Waar is die
heetgebakerde stijfkoppigheid die nergens over gaat?
Nu geeft men aan
dat er 'iets' moet zijn dat is begaan met ons bestaan
O sof der Godheid,
ik vrees het is welaan met Uw Persoon gedaan
Wim T. Schippers
(Groningen, 1 juli 1942)
De Amerikaanse schrijver Denis Hale Johnson
werd geborenop 1 juli 1949 in München.
Zie ook alle tags voor Denis Johnson op dit blog.
Uit:Train
Dreams
In the summer of 1917 Robert Grainier took
part in an attempt on the life of a Chinese laborer caught, or anyway accused
of, stealing from the company stores of the Spokane International Railway in
the Idaho Panhandle.
Three of the railroad gang put the thief under
restraint and dragged him up the long bank toward the bridge under construction
fifty feet above the Moyea River. A rapid singsong streamed from the Chinaman
voluminously. He shipped and twisted like a weasel in a sack, lashing backward
with his one free fist at the man lugging him by the neck. As this group passed
him, Grainier, seeing them in some distress, lent assistance and found himself
holding one of the culprit's bare feet. The man facing him, Mr. Sears, of
Spokane International's management, held the prisoner almost uselessly by the
armpit and was the only one of them, besides the incomprehensible Chinaman, to
talk during the hardest part of their labors: "Boys, I'm damned if we ever
see the top of this heap!" Then we're hauling him all the way? was the
question Grainier wished to ask, but he thought it better to save his breath
for the struggle. Sears laughed once, his face pale with fatigue and horror.
They all went down in the dust and got righted, went down again, the Chinaman
speaking in tongues and terrifying the four of them to the point that whatever
they may have had in mind at the outset, he was a deader now. Nothing would do
but to toss him off the trestle.
They came abreast of the others, a gang of a
dozen men pausing in the sun to lean on their tools and wipe at sweat and watch
this thing. Grainier held on convulsively to the Chinaman's horny foot,
wondering at himself, and the man with the other foot let loose and sat down
gasping in the dirt and got himself kicked in the eye before Grainier took
charge of the free-flailing limb.
Een week later brachten we een tegenbezoek.
We klommen de trap op. Nicolien drukte op de bel. De bel klingelde. Toen de
deur openging, stonden ze naast elkaar in een kleine, donker verlichte hal om
ons te verwelkomen.
Eerst het huis bekijken, hè, zei Peer, toen we uitvoerig handen hadden
geschud alsof hij zich daarop al verheugd had. De hal had vier deuren. Hij
opende de middelste: hun slaapkamer.
Moet je die nu ook laten zien? zei Petrus gegeneerd.
Natuurlijk! Die is toch het belangrijkste?
Het was een tussenkamertje dat bijna helemaal in beslag werd genomen door een
enorm, laag tweepersoonsbed. Naast het hoofdeinde was tegen de muur een
leeslampje bevestigd, met daarboven een rekje met boeken. Voor het raam hing
een zwaar, donker gordijn. Het rook er muf, alsof er niet gelucht werd.
Gezien! zei ik.
En dit is mijn kamer. Peer opende de deur ernaast en deed het licht op:
tl-buizen.
Het eerste wat me opviel was een piano. Voor het raam stond een werkbank, tegen
de muur een rek met gereedschap. Een fiets hing aan haken aan het plafond.
Speel je piano? vroeg ik. Ik herinnerde me nu dat er bij de intrek van Petrus
een piano was binnengebracht.
Nee, Petrus. Hè Petrus? Het is een erfstuk van zijn moeder.
Sinds Peer er is niet zo veel meer, relativeerde Petrus.
We stonden midden in de ruimte en keken om ons heen. Er was een geweldige
rotzooi bijeengebracht: een divan, stukken hout, dozen, een kast, visnetten,
schilderijlijsten, een grote rol gordijnstof en in een hoek, bij elkaar
gedreven, een antieke kast en wat oude meubelen, die de kamer waarschijnlijk
voor de komst van Peer gestoffeerd hadden.
De Nederlandse schrijfster Carry Slee werd geboren op 1 juli 1949 in
Amsterdam. Slee volgde een opleiding aan de Academie voor Expressie door Woord
en Gebaar in Utrecht. Na het behalen van het diploma werkte ze als dramadocent
op een school in Utrecht. Samen met haar leerlingen verzon ze verhaaltjes. Daar
ging ze thuis zelf mee door. Op een bepaald moment begon ze die verhaaltjes op
te schrijven. Ze debuteerde in 1988 in Bobo en in 1989 verscheen haar eerste
boek "Rik en Roosje. Ze gaf haar baan in het onderwijs op en ging alleen
nog maar schrijven. In twintig jaar tijd heeft ze bijna honderd boeken geschreven.
Ze ontving van de Kinder- en Jonge Jury 14 prijzen; dat is een record. In 1999
en 2001 ontving ze zelfs de prijzen in alle drie de categorieën. Op 1 oktober
2010 werd ze benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau, omdat ze toen
twintig jaar kinderboeken schreef.
Uit: Afblijven
Ik heb de
ambulance moeten bellen, zegt een man. Alweer? vraagt de portier. Dat is de
derde keer vanavond. Nu komt er nog iemand bij. Het is duidelijk dat hij de
leiding heeft. Hij valt uit tegen de portier. Zit jij hier te maffen of zo?
Het hoeft er maar een te zijn, zegt de portier. Ik kan toch niet iedereen
fouilleren. Ze zeggen dat er iemand met een handeltje uit Oost-Europa binnen
is, zegt weer een ander. De mannen schrikken. Dat gif! Jordi wil horen wat
de mannen nog meer te zeggen hebben, maar het geluid van een sirene overstemt
hen. De portier wijst in het donker. Daar zal je hem hebben. Met zwaailicht
giert de ambulance de hoek om. Hij stopt vlak voor hen. Twee ziekenbroeders
springen eruit. Ze rennen naar de achterkant van de auto, tillen een brancard
naar buiten en lopen haastig langs de portier naar binnen. Opzij allemaal! De
portier duwt een aantal jongens en meisjes naar achteren. Zo meteen kunnen ze
er niet door Iedereen praat erover. Misschien valt het wel mee, zegt een meisje.
Denk dat maar niet, horen ze een jongen zeggen. Ik kom er net vandaan. Ze
hebben haar in de WC gevonden, helemaal bewusteloos. Er was geen leven in te
krijgen. Ze hebben het zelfs met emmers water geprobeerd. Als de deur open
gaat, gluurt Jordi naar binnen of hij Melissa ziet. Aan de kant! wordt er
geroepen. De broeders komen er weer aan. Jordi en Fleur draaien hun hoofd weg,
maar als de brancard vlak langs hem komt, kijkt Jordi toch. Opgepast, zegt de
broeder die voorop loopt. Jordi ziet eerst alleen een wit laken. Maar als de
achterste broeder naast hem is, ziet hij een spierwit gezicht boven het laken.Tegelijkertijd geeft hij een gil. Melissa! schreeuwt hij. Het
Melissa!
De deur in de poort
gesloten. Ik koos die opzij uit,
niet van het
hoofdgebouw, maar van de linkervleugel,
van helgroen koper,
onderaan afbrokkelend.
Ik duwde. En toen
openbaarde zich een zaal,
verbazingwekkend
uitgestrekt, in een warm licht.
Grote standbeelden
van vrouwen-godinnen, zittend
in gedrapeerde
gewaden, verleenden de ruimte een ritme.
Mij omvatte een
kleur als het binnenste van een paarsbruine bloem,
van reusachtige
afmetingen. Ik liep, bevrijd
van zorgen, van
gewetenswroeging, angsten.
Ik wist dat ik daar
was, hoewel ik er pas heenga.
Ik werd rustig
wakker, denkend dat die droom
het antwoord gaf op
mijn vaak gestelde vraag:
hoe zit dat met het
overschrijden van de laatste drempel?
Deelnemer
Wat is goed? Knoflook. Schapenbout van het
spit.
Wijn drinken met uitzicht op de wiegende
boten in de baai.
De sterrenhemel in augustus. Uitrusten op een
bergtop.
Wat is goed? Zwembad en sauna na een reis van
vele mijlen.
Vrijen en slapen in omhelzing terwijl de
voeten elkaar raken.
Heldere mist in de vroegte omdat een zonnige
dag aanbreekt.
In alles wat wij levenden delen ben ik
ondergedompeld.
In mijn lichaam in plaats van anderen deze
aarde ervarend,
zwervend, onder de onzekere contouren van
kantoortorens? antikerken?
door dalen van altijd mooie, hoewel
vergiftigde rivieren.
Vertaald door Gerard Rasch
And Yet The Books
And yet the books
will be there on the shelves, separate beings,
That appeared once, still wet
As shining chestnuts under a tree in autumn,
And, touched, coddled, began to live
In spite of fires on the horizon, castles blown up,
Tribes on the march, planets in motion.
We are, they said, even as their pages
Were being torn out, or a buzzing flame
Licked away their letters. So much more durable
Than we are, whose frail warmth
Cools down with memory, disperses, perishes.
I imagine the earth when I am no more:
Nothing happens, no loss, its still a strange pageant,
Womens dresses, dewy lilacs, a song in the valley.
Yet the books will be there on the shelves, well born,
Derived from people, but also from radiance, heights.
Czeslaw Milosz (30 juni 1911 14 augustus 2004)
De
Indiase dichter Yaseen
Anwer werd geboren op 30 juni 1989 in Patna. Zijn vader is arts
en zijn moeder is een huisvrouw. Yaseen's primaire onderwijs kreeg hij in
Medina, Saudi-Arabië. Hij bezocht de Dr Radhakrishnan International School in
New Delhi, gevolgd door Jamia Senior Secondary School. Anwer heeft meegeholpen
om het Delhi Poetry Festival op te zetten. Hij is ook de oprichter en
hoofdredacteur van Poets Corner Group. De groep werd opgericht in juni 2011 en
heeft nu vele leden over de hele wereld. Ook gaf de groep bloemlezingen uit
waarin honderden dichters zijn gepubliceerd.
Ook Anwars werk verscheen in bloemlezingen samen met dat van dichters als APJ
Abdul Kalam, Gulzar, Ruskin Bond, Nida Fazli, Mohammed Fakhruddin, Deepti
Naval, Shashi Tharoor, Irshad Kamil, en Kapil Sibal. Zijn werk is ook
verschenen in meer dan 70 nationale en internationale tijdschriften en
vakbladen. Hij is de winnaar van de Young PoetAward 2012" door de Indiase Poetry Society.
Tomorrow becomes Yesterday
Don't let things for tomorrow
start straightaway
as tomorrow never comes
untill spend today.
Oh you tomorrow
why do you create illusion
that decays my today
and others today.
Oh you tomorrow, dont you know
span later you will not stay
span later you won't be tomorrow
but you will be yesterday.
Victims
When victims seek sympathy
Crying,
Bleeding,
Struggling
The echo not only travels length and breadth
Drilling,
Drifting,
Struggling
It reaches to the core and approaches the zenith.
Die Nachtluft war
frisch und klar wie Wasser. Um sich nicht zu verirren, schlug Ada den Weg ein,
den sie tagsüber auf der Wanderung genommen hatten. Tief atmete sie durch die
Nase ein und durch den Mund aus, und der ganze Wald mit seinen pelzigen oder gepanzerten
Bewohnern, mit harsch gefrorenem Schnee, geduckten Pflanzen, schwammig voll
gesogenem Moos und aufgeweichter Baumrinde blieb ihr als ein Geschmack auf der
Zunge zurück. Der Mond schickte ihr den eigenen Schatten als Späher voraus.
Nach wenigen Minuten wurde ihr von innen warm, eine Dampfwolke hüllte sie ein,
die Erde federte, die Bäume am Wegrand verschmolzen zu schwarzen Massen,
rückten näher zusammen und fassten sich hoch oben an den Händen, bis sie den
Mond verdunkelten. Hinter Ada schloss sich die Finsternis zu blickdichten
Wänden.
Als sich rechter Hand eine Lichtung öffnete, verlangsamte sie das Tempo und
hielt schließlich an. Während des Spaziergangs am Tag hatte sie diese Stelle
vom Weg aus gesehen und sich vorgestellt, wie es sein müsste, bei Nacht hierher
zu kommen. Der Schauplatz war wie gemacht für Szenen aus einem Märchenfilm, ein
Treffpunkt für Wolf und Hase zur Beratung über das Wesen der Dinge, ein
Festanger für Elfenkinder außerhalb elterlicher Reichweite, Kulisse für den
Auftritt sprechender Quellen und denkender Pilze mit großen, braunen Hüten. Das
Gras stand niedrig, als würde es regelmäßig gemäht. In der Mitte befand sich
ein Tümpel von Länge und Breite eines Hockeyfelds, von Bäumen umgeben, die in
Grüppchen beisammenstanden wie Mannschaften beim Aushecken ihrer Strategie für
die nächsten Spielminuten. Die Oberfläche des Weihers war bleich gefroren und
schneebedeckt.
Ik ben de dochter van een heks. Mijn moeder zou zeggen: Maak daar geen grapjes over. Je weetniet
waar je het over hebt. Je hebt geen idee wat ik heb moetendoorstaan
vanwege die beschuldigingen. Dat weet ik heus wel. Ik vond de verhalen die ze me over de heksenjachtvertelde
prachtig toen ik klein was, maar ik was me heelgoed bewust van de
ondertoon van grimmigheid en angst dieeraan ten grondslag lag. Ik
weet dat ze niet echt een heks is, maarde heksenjagers dachten van
wel. Zij zouden zonder meer bevestigendat ik de dochter van een
heks ben als ze hier waren. En ikkan schrijven wat ik wil, want
moeder leest dit toch niet.
Jacqueline Zirkzee
(Leiden, 30 juni 1960)
De Algerijnse schrijfster Assia Djebar (eig.Fatima-Zohra
Imalayen) werd geboren op 30 juni 1936 in Cherchell, een kleine kustplaats in
de buurt van AlgiersZie
ook alle tags voor Assia Djebar op dit blog.
Uit:Weit ist mein Gefängnis (Vertaald doorHans Thill)
»Wie gern wäre ich ins Bad gegangen, wäre
eingetaucht in die Dämpfe des Schwitzbads, wie gern hätte ich mir alle
Höhlungen und Gelenke parfümiert, um die Segenssprüche der Badenden
entgegenzunehmen. Auch ich hätte es mir gern gefallen lassen, daß man mich zu
Hause mit Orangen, Granatäpfeln und Tee empfängt. Ich wäre gern nach langen
Stunden der Entspannung für Körper und Muskeln eingeschlafen, stillschweigend
und liebkost, in den Armen des Geliebten! Und ich schlug die Augen vor dem
Gatten nieder.«
( )
»War es bei der Rückkehr des Gatten, daß ich
gleich am ersten Abend zu sprechen beschloss? An jenem Abend habe ich mich
wahrhaftig wie eine Traumtänzerin benommen. Ich bat ihn, mich anzuhören, wollte
in einer Nacht 'alles' erzählen ... Der Gatte kommt zurück, mein Gedächtnis
möchte diesen ersten Abend verschlucken: ich und er im Zimmer. Zuerst habe ich
mich im Badezimmer eingeschlossen, schlafe im zu heißen Bad beinahe ein. Er
wartete wahrhaftig auf mich. Es wurde Mitternacht, im Kinderzimmer war es
dunkel. Die Stille gerann im Haus. Ich war nicht allein und konnte nicht in
meine Träume entfliehen und ... Alles in mir sagte nein. Auf meinem Gesicht der
beleidigte Ausdruck einer verstockten Frau, mein Schweigen. Ich löschte die
Leselampe. Ich zwang mich zu überflüssigem Gerede, um die Leere auszufüllen und
zu versuchen, meine Gesten zu vergessen: Jetzt zog ich meinen Bademantel aus,
jetzt legte ich mich ins Bett in diesem Nachthemd, das sich zu eng an den
Körper schmiegte, jetzt folgte der Blick des Mannes, der zurückgekommen war,
jeder kleinsten Bewegung von mir. Ich löschte nicht die Leselampe. Eine Panik
ergriff mich. Eine Verhärtung im Gesicht der Schlafenden. 'Laß mich! Faß mich
nicht an! Geh weg!' Wie sollte ich das laut von ihm fordern, wie ... Wildes
Grauen, zwischen den Laken wurde ich stocksteif.«