Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
26-11-2008
In Memoriam Pierre Huyskens
In MemoriamPierre Huyskens
Wegens drukke bezigheden wat laat, maar alleen al omdat wij dezelfde geboorteplaats, Wessem, hebben verdient hij het toch hier herdacht te worden.
De Nederlandse journalist en schrijver Pierre Huyskens is woensdag 19 november op 77-jarige leeftijd overleden in zijn woonplaats Roermond. Huyskens, geboren op 2 september 1931 in Wessem, was hoofdredacteur van het Limburgs Dagblad en werkte onder andere voor Elsevier, Televizier en de Volkskrant. Bij zijn 50-jarig jubileum als journalist in 2001 werd hij benoemd tot ereburger van de stad Roermond. Hij zette zich in voor de Limburgse en Roermondse volkscultuur. Zo schreef hij een heilige mis in het Maaslands dialect, een klank- en lichtspel voor de Munsterkerk en was hij mede-auteur van Symfonia Ruremondia en de musical Stjeelse Druimerie. Ook was Huyskens nauw betrokken bij het werk van organisaties van oorlogsveteranen en oud-verzetsstrijders. De oud-journalist was verder actief in het carnavalsleven: zijn naam is verbonden aan het jaarlijkse Cirque d'Hiver in Roermond en carnavalsrevues en hij was prins van carnavalsvereniging D'n Uul.
Kaaje kook: Wiësvrouw
Jammer toch, dat op de monumentale, fraai met Maaskeien door de legendarische keieloog' Bèrke Dierx geplaveide Wessemse markt, geen standbeeld staat van Anna Stückstette-Joosten, de beroemde wiësvrouw, gestorven in 1969, en tot haar dood, 87 jaar oud, in de weer geweest met vooruitstrevende verloskunde. In het gigantische, ouderwets vruchtbare werkterrein van Wessem, Thorn, Ittervoort, Neeritter, Maasbracht, Hunsel, Grathem én op de Maas. Want zij was als verloskundige met haar soepele, bekwame handen ook de ster van de binnenvaart'. De schippersvrouwen hielden hun baby's op, totdat zij in Wessem bij An konden ankeren. En zij was er altijd tijdig, hoe de Maas ook tekeerging en Ans eigen leven bedreigde. In 55 jaar verloskundige praktijk tussen 1907 en 1962 heeft zij zevenduizend nieuwe mensen aan kinderrijk Limburg toegevoegd, onder wie ik zelf, anno 1931. Zij heeft het mij in 1962 secuur, met de bewijzen erbij, voorgerekend en mij haar palmares', de bijzondere bevallingen, uit de windsels gedaan. Ik mocht echter geen boek over haar schrijven, daar was zij te bescheiden voor. Maar ik moest niet denken, zei zij met priemende ogen, dat zij een ouderwets doetje was. Zij liet met trots haar aan de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen in Rotterdam behaalde diploma zien, gedateerd 3 juli 1907. Zij had dus voor de zekerheid in Holland gestudeerd, omdat Midden-Limburg in die tijd een zwarte vlek in de Nederlandse kraamzorg was. Vooral op het gebied van de geboortehygiëne heeft An Stückstette duizenden gevechten moeten leveren. Ik kwam uit Rotterdam in het wit, met witte handen, een witte schort, wit van de hygiëne. Weet je dat de hulpvaardige kraamvrouwen in de buurt van een bevalling met hun donkere, ongeschreven kraambedwetten, een goedbedoelde levensgevaarlijke sinistere folklore, als de dood voor mij waren?, vertelde zij mij. Maar An heeft dapper standgehouden. Haalde gewassen linnen uit de kasten - zij schrobde de kraambedden - hield de borelingen schoon en deed wonderen met de vele vernauwde bekkens, gevolg van de Engelse ziekte die in haar werkgebied heeft geheerst. Wat haar palmares' betreft: een dertien pond zware knaap, die zij in Panheel ter wereld hielp komen. Een drieling in Ittervoort, van wie zij twee jongens in leven wist te houden met een zelfgeknutselde couveuse en in Wessem een gezin waarvan zij alle negentien (!) kinderen heeft gehaald. Zij zou haar prestaties niet hebben kunnen verrichten zonder de fiets die haar 's nachts met flakkerend carbidlicht naar bevallingen bracht. En voor de uitvinding van het kuikenlicht, dat zij uit de broedhokken haalde om de geboorten aan te lichten, heeft zij God op haar blote knieën bedankt.
Pierre Huyskens (2 september 1931 19 november 2008)
Unzählige Male habe ich meine Mutter von meiner Geburt erzählen lassen. Ich fand diese Geschichte schrecklich und schön zugleich. Schrecklich, weil ich meiner Mutter von Anfang an so viel zu schaffen gemacht hatte, das ich mir, wenn ich das hörte, immer inständig wünschte, ich könne meine Geburt nocheinmal machen, normal, an einem milden Maitag, an dem es weder zu kalt noch zu warm war um mich zur Welt zu bringen, und daß ich noch einmal aus ihr herauskommen könnte, ohne daß irgend jemand davon krank werden könnte. Das schönste an der Geschichte war, zu hören, wie sehr meine Mutter mich damals geliebt hatte, so sehr, daß sie aus Angst, mich zu verlieren, tagelang wirres Zeug redete......
( ) Wer zuviel ist oder trinkt, macht sich abhängig von etwas, das immer greifbar ist und ihm nicht im Stich lassen kann . Es ist eine bewusst gewählte Gesellschaft mit dem Versprechen auf Ewigkeit. In einer Sucht verbirgt sich die Sehnsucht nach dem Schicksal der Familie, danach, der Aufgabe zu entrinnen, vor die man durch ein Leben in Freiheit gestellt ist. Ein Süchtiger will das unmögliche, nämlich Bindung und Unabhängigkeit zugleich, und das Verrückte ist, dass ihm das auch noch gelingt.......
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)
Uit: Frans Kellendonk in dispuut met Maarten 't Hart
Kellendonk: Heel beknopt zou je kunnen zeggen dat voor jou literatuur op de eerste plaats zelfexpressie is, terwijl voor schrijvers in de traditie van Joyce, Nabokov, waaronder wellicht de Revisorauteurs, literatuur een vorm is van onderzoek, onderzoek door middel van de verbeelding. Voor schrijvers die zich met dat laatste bezighouden is het materiaal waarmee ze werken, de taal, natuurlijk uiterst belangrijk. Je hebt gezegd dat je weinig voelt voor een wereld-in-woorden-opvatting van kritiek, die een roman beschouwt als een autonoom taalbouwsel. Daaraan gepaard gaat een zekere geringschatting van stijl...
't Hart: Nou ja, geringschatting. Stijl is wel erg belangrijk, maar precies voor zover het de schrijver lukt om zichzelf daarin uit te drukken, voor zover hij die zelfexpressie maximaal dient. Dat geldt ook voor vorm. Alle literaire middelen die je ten dienste staan om die zelfexpressie zo groot mogelijk te maken en zo eerlijk mogelijk - hoewel eerlijk hier een moeilijk begrip is, want schrijven is liegend de waarheid vertellen - zijn verschrikkelijk belangrijk. Maar als Flaubert, met al zijn literaire vermogen, want dat was natuurlijk enorm groot, tóch in zijn romans kans ziet om zichzelf helemaal te verstoppen, terwijl hij juist in zijn brieven, waarin hij lang niet zoveel aandacht aan de stijl besteedt, waarin die literaire expressiemiddelen lang niet zo gepolijst en verfijnd zijn, veel meer van zichzelf prijsgeeft, dan vind ik op dat moment de stijl waarin die romans zijn geschreven blijkbaar eer een hinderpaal voor een maximale zelfexpressie.
Maarten t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
De Australische (Aboriginal) schrijfster Alexis Wright werd geboren op 25 November 1950 in de Gulf of Carpentaria. Zij behoort tot het Waanyi volk en is een activiste voor het recht op land. Haar vader stierf toen zij drie jaar was en zij groeide op met haar moeder en grootmoeder in Cloncurry, Queensland. Haar eerste boek Plains of Promise uit 1997 werd voorgedragen voor verschillende prijzen en diverse keren herdrukt. In 2006 ontving zij de Miles Franklin Award voor haar roman Carpentaria. Zij schreef er zes jaar aan en werd door alle grote uitgeverijen geweigerd totdat het door een onafhankelijke uitgever in 2006 uitgebracht werd. Het won ook nog de 2007 Fiction Book award in the Queensland Premier's Literary Awards, de 2007 ALS Gold Medal en de2007 Vance Palmer Prize for Fiction
Uit : Carpentaria
Mozzie saw visions when he drifted off with the hot temperatures or the silence and began speaking to himself. The men would overhear him saying things like The skies have become a sea of hands. There are too many, everything moving too fast and thick like a nest of worms twisting, hands turning, convulsing hands, attacking the place like missiles. Nobody claimed they ever saw what the Fishman was watching, while looking where he looked, following his eyes glinting in the sun. Some old wise men moved closer behind the Fishman in case, they said, We might capture his line of vision. They were determined people the old wise men. There was also a lot of nervousness in the convoy. But the more inquisitive wanted to know what he saw. So, Fishman explained. He said it was hard to keep up with all the hands sliding everywhere, created by a special luminance caught in the fractures of light. He described how he saw hands touching everything in the community. Hands too many, he whispered, coughing, running like mice all over every dwelling, trying to reshape, push, mould, trying to make things different. White hands. Sometimes he could see thousands of these hands at work. He could see them killing Aboriginal people
Alexis Wright (Gulf of Carpentaria, 25 November 1950)
De Spaanse schrijver Arturo Pérez-Reverte werd geboren op 25 november 1951 in Cartagena. Hij is tegenwoordig de best verkopende en meest vertaalde auteur van Spanje. Enkele van zijn boeken werden verfilmd. Hij begon zijn carrière als journalist en was oorlogscorrespondent in verschillende Afrikaanse landen voor Pueblo , en later voor de Spaanse nationale televisie. Hij schreef onder andere De koningin van het zuiden en De club Dumas .De film Ninth Gate van Roman Polanski is gebaseerd op een van zijn verhalen. Het bekendst is zijn reeks boeken over kapitein Alatriste, een soort musketier die in de 17de eeuw met het zwaard tekeer ging tegen de Spaanse inquisitie.
Uit: Captain Alatriste
He was not the most honest or pious of men, but he was courageous. His name was Diego Alatriste y Tenorio, and he had fought in the ranks during the Flemish wars. When I met him he was barely making ends meet in Madrid, hiring himself out for four maravedís in employ of little glory, often as a swordsman for those who had neither the skill nor the daring to settle their own quarrels. You know the sort I mean: a cuckolded husband here, outstanding gambling debts there, a petty lawsuit or questionable inheritance, and more troubles of that kind. It is easy to criticize now, but in those days the capital of all the Spains was a place where a man had to fight for his life on a street corner lighted by the gleam of two blades.
In all this Diego Alatriste played his part with panache. He showed great skill when swords were drawn, even more when with left-handed cunning he wielded the long, narrow dagger some call the vizcaína, a weapon from Biscay that professionals often used to help their cause along. If a knife will not do it, the vizcaína will, was the old saying. The adversary would be concentrating on attacking and parrying, and suddenly, quick as lightning, with one upward slash, his gut would be slit, so fast he would not have time to ask for confession. Oh yes, Your Mercies, those were indeed harsh times.
Captain Alatriste, as I was saying, lived by his sword. Until I came into the picture, that Captain was more an honorary title than a true rank. His nickname originated one night when, serving as a soldier in the kings wars, he had to cross an icy river with twenty-nine companions and a true captain. Imagine, Viva España and all that, with his sword clenched between his teeth, and in his shirtsleeves to blend into the snow, all to surprise a Hollandish contingent.
Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)
De Duitstalige (Italiaanse) schrijver Joseph Zoderer werd geboren op 25 november 1925 in Meran in Zuid-Tirol. In 1940 trok zijn familie naar het Zwitserse Graz en het gymnasium bezocht hij in Widnau.
Van 1957 tot 1963 studeerde Zoderer rechten, filosofie, theaterwetewnschappen en psychologie in Wenen, maar deze studies maakte hij niet af. Hij werkte in dezelfde tijd als journalist voor verschillende kranten. Ein jaren vijftig verscheen zijn eerste literaire werk, zowel poëzie als proza. Zijn romandebuut kwam in 1976 met Das Glück beim Händewaschen. De schrijver ziet zich zelf als een deutschsprachiger Autor mit österreichischer kultureller Prägung mit italienischem Pass.
Uit: Der Schmerz der Gewöhnung
Bald nach Natalies Tod hatte dieses Kopfweh begonnen, eigentlich mit dem Knarren des Friedhofstors, als es ins Schloß fiel. Vor vielen Jahren jedenfalls schon. Ein dumpfer Druck, der plötzlich einsetzte, wenn er alles wieder vor sich sah. Auch mitten in der Nacht. Obwohl er nicht dabei gewesen war, eine Woche vor ihrem neunten Geburtstag. Aber er sah alles vor sich, als ob er zugeschaut hätte, sah auch das durchsichtige, leicht chlorisierte bläuliche Wasser. Durch das offenstehende Fenster drang die kühle Nachtluft ins Zimmer, aber noch nicht genug Dämmerlicht, daß er Maras Gesicht auf dem Kissen neben sich hätte betrachten können. Er hörte eine Weile ihrem leisen Atmen zu, dann streckte er den Rücken durch, legte die Hände flach auf den Bauch, dachte sich als Embryo, halb eingerollt in seinem Bauch. Das Kopfweh ließ nicht nach, es mußte schon im Schlaf da gewesen sein und war stärker und stärker geworden, bis es ihn geweckt hatte. Ein dumpfes Drücken, von innen gegen sein Schädeldach. Ohne die Lampe anzuknipsen, schob er die Beine zum Bett hinaus, tastete nach der Tür. Im Bad machte er Licht, sah auf die Armbanduhr: halb vier. Sein Gesicht sah ihn im Spiegel forschend an, er hatte nicht getrunken, seit Wochen, Monaten hatte er nicht mehr getrunken. Jetzt, da er vor dem Spiegel stand, ließ der Kopfdruck nach; er trat auf die Terrasse hinaus: durch einen dichten Hochnebelschleier schimmerte ein halber Mond. Es würde ein sonniger Tag werden, ein heißer Spätsommertag. Langsam gewöhnte sich sein Blick an das Dämmergrau, er atmete tief durch. Die Kopfschmerzen waren verschwunden - die frische Luft, sagte er sich, aber als er wieder im Bett lag, auf dem Rücken, war der Druck erneut da.
Augusta de Wit, Ba Jin, Isaac Rosenberg, José Eça de Queiroz, Lope de Vega
De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Haar vader Jan Carel de Wit was op Sumatra werkzaam als resident. Haar vroege jeugd bracht ze door in Indië. Na in Utrecht de HBS te hebben doorlopen studeerde ze Engels in Londen en Cambridge. In 1894 keerde ze weer naar Indië terug om in Batavia aan de HBS les te gaan geven. Haar werk en woonomgeving in Batavia vergden veel van haar gezondheid. Na twee jaar werkzaam te zijn geweest in het onderwijs, ging ze in 1896 voor de Engelstalige krant Singapore Straits Times schrijven. De artikelen die ze schreef werden gebundeld onder de titel Facts and fancies about Java (1898 ). Hiermee was haar debuut in het Engels een feit. De Wit wordt beschouwd als een schrijfster uit de literaire stroming der ethici. Met name in haar vroege werk is beïnvloeding van de Tachtigers terug te vinden, zoals in Gods goochelaartjes uit 1932. Haar natuurbeschrijvingen zijn veel geprezen. Haar bekendste werk is Orpheus in de dessa uit1903.
Uit: Orpheus in de dessa
In de stilte en de eenzaamheid van den nacht was het een enkele toon geweest - een klare helder-hooge toon, die aangestreken kwam op de lamplichte galerij en trilde, en al weder voorbij was, weg over de rivier en de blank-beglinsterde suikerriet-velden, de verte in.
Nu was het weer stil.
De jonge man zag op van zijn boek.
Wat was dat geweest? Een vogel? Het klonk bijna als wielewaal-geroep.
Een wielewaal in den middernacht! Waarom niet, hier in Indië, waar alles zoo vreemd was en verrassend, dat het gewone niet van het onmogelijke onderscheiden kon worden?
Alles was stil nu.
Alleen in het bamboe-boschje, op het maanlichte grasveld, tjilpte en kriekte een krekel. En vanwaar de rivier opschemerde tusschen blauwig-beglansd riet, kwam een kabbelend gemurmel, bijna onhoorbaar.
Anders niet.
Hij hervatte den zin in het boek.
.... zoodat met de dus veranderde constructie, de machine, ah ja, - een besparing van arbeidskracht - hier, de tabel....
Hij ging de reeksen cijfers na.
Ja, dat geeft dus....
- Daár! weer!
Weer zulk een klare, helderhooge toon, opzingend door de wijde stilte. En nu nog een, en een derde, het werd een lange vlucht van geluiden, die éen voor éen voorbijzweefden die eerstelingen achterna. Éen voor éen, zuivere volle tonen.
Hij luisterde, de lippen een weinig openend in zijne aandacht, als om het geluid in te ademen. En nu herkende hij het, dat was de toon van een soelingan, een inlandsche fluit, als des avonds wel door de dessa klinkt, waar een jonge man zijn meisje, opgesloten bij haar ouders in
't nauwe huis, naar buiten lokt met een minnedeuntje.
Augusta de Wit (25 november 1864 - 9 februari 1939)
A battle to save life has recently been waged at the Kwangtze Hospital in Shanghai. This battle is not yet over, but it has already caused a great sensation in the whole city. The producers of the local film studio came over to make a film of it. The writer of the scenario was in the hospital gathering material, and in talking to a young doctor he asked incidentally, "When I write the scenario, which person should I make the hero?" The doctor was the assistant secretary of the Party branch of the medical department, who had taken an active part in this battle. After a moment's thought he replied, "Really I can't say, but if you want to write this story correctly, you'd better mention everybody, by that, I mean all the people." He was correct when he said, "Every time I talk about this case I can't help leaving out some people and facts, but the basis of the story and most worthy of mention are the masses. The Party linked up the hearts of all these people like a string of pearls, connecting them together into one whole and it was this whole that saved the life of our comrade Chiu Tsai-kang."
Nevertheless the writer of the scenario did finally find one outstanding character for the film. In going in and out of the hospital everyday he heard the name of one person being constantly repeated, that name was Chiu Tsai-kang, more intimately called, "Lao Chiu." This patient attracted numberless people to his side, who encircled him and offered him all available resources. So many people cared for him and loved him! The writer knew that if he could interpret the drama which was performed in the Kwangtze Hospital through the character of this one man, it would surely move the heart of every audience.
The house in Lisbon to which the Maias moved in the autumn of 1875 was known in Rua de São Francisco de Paula, and in the surrounding area of Janelas Verdes, as the Casa do Ramalhete, the House of the Bouquet of Flowers, or, more simply, as Ramalhete. Despite that fresh green name worthy of some rural retreat, Ramalhete was a large stern house of sober walls, with a line of narrow wrought-iron balconies on the second floor, and, above that, a row of timid little windows sheltering under the eaves, a house which, as befitted a building dating from the reign of Queen Maria I, had the gloomy appearance of an ecclesiastical residence, and indeed, to complete its resemblance to a Jesuit college, it needed only a bell and a cross. The name, Ramalhete, doubtless came from the square panel of decorative tiles placed in the spot intended for a coat of arms that had never materialised, and which depicted a large bunch of sunflowers tied with a ribbon on which one could still just make out the letters and numbers of a date.
For long years, Ramalhete had remained empty; cobwebs appeared on the grilles on the ground-floor windows, and the house slowly took on the grim look of a ruin. In 1858, the Papal Nuncio, Monsignor Buccarini, had visited it with a view to establishing his residence there, seduced by the building's clerical gravity and by the sleepy peace of the neighbourhood: he liked the interior of the house too, with its palatial rooms and coffered ceilings, the walls covered in frescos on which the roses on the garlands and on the cheeks of the little cupids were already fading. However, the Monsignor, accustomed to life as a rich Roman prelate, also wanted a house with a fine garden full of groves of trees and fountains, and Ramalhete, beyond its tiled terrace, boasted only a poor uncultivated plot, abandoned to the weeds, with a cypress, a cedar, a dried-up waterfall, a choked pond, and, in one corner, a marble statue (which the Monsignor immediately identified as Aphrodite) growing ever blacker beneath the encroaching dankness of untamed vegetation. Apart from that, the rent proposed by old Vilaça, the Maia family's administrator, seemed to the Monsignor so extortionate that he asked, with a smile, if Vilaça thought the Church was still living in the age of Pope Leo X. Vilaça retorted that the Portuguese nobility were likewise no longer living in the age of King João V. And so Ramalhete remained empty.
José Maria Eça de Queiroz(25 november 1845 - 16 augustus 1900)
De IJslandse schrijver Einar Kárason werd op 24 november 1955 geboren in Reykjavík. Van 1975 tot 1978 studeerde hij literatuurwetenschappen aan de universiteit van IJsland. Sindsdien is hij zelfstandig schrijver. Vanaf 1985 organiseert hij ook als een van de leiders het literatuurfestival van Reykjavík. Kárason begon met het schrijven van gedichten, later volgden romans. De doorbraak kwam met Þar sem djöflaeyjan rís (Het duivelseiland) uit 1983. Dit boek was het eerste uit een trilogie, waarvan ook een toneelstuk werd gemaakt. Deel 1 werd ook door regisseur Friðrik Þór Friðriksson verfilmd als Devil's Island. Sinds 1993 schrijft Kárason ook kinderboeken.
Uit: Sturmerprobt (Vertaald door Kristof Magnusson)
Obwohl ich die schlechteste "Reifeprüfung" der ganzen Schule machte, so wurde damals die Prüfung nach der siebten Klasse genannt, war ich eins der beiden Kinder, die der Lehrer in seiner Abschiedsrede lobend erwähnte: die Klassenbeste und mich. Die Klassenbeste war eine echte Streberin, Addí, Kinderärztin ist die, glaube ich, geworden, die dumme Kuh ... Die hatte fast überall eine Zehn, und alle anderen hatten mindestens eine Acht oder Neun. Ich war auf der katholischen Schule, die war ziemlich klein, wir waren nur wenige in der Klasse, und der Notendurchschnitt lag um einiges höher als an anderen Schulen, nur ich krebste da rum mit Sieben-Komma-Irgendwas und hatte mich schon damit abgefunden, als Schandfleck der Schule zu gelten - aber der Lehrer bedankte sich, nun wo sich unsere Wege trennten, mit allen möglichen sentimentalen Worten, lobte erst Addí für ihren Erfolg, "und dann ist da noch jemand, der ein besonderes Kompliment verdient hat, und das ist unser Eyvindur hier; dieser Junge hat einen unglaublichen Erfolg erzielt, trotz schwierigster Verhältnisse, einen Erfolg, der seine Begabungen und Talente eindrucksvoll unter Beweis stellt, und wenn er so weitermacht, sollte es ihm gelingen, auf seinem Lebensweg einige Untiefen und Gefahren zu meiden ..."
Natürlich hört man das irgendwie gern, man hat ja vorher noch nie ein Kompliment für seine Begabungen bekommen, außer höchstens beim Handball, und erst recht nicht für seine Talente! Aber am meisten wunderte es mich, dass sich die anderen überhaupt Gedanken über mich machten, über meine Herkunft, wo ich doch versucht habe, in der Schule so wenig Aufhebens davon zu machen wie möglich, man hat sich natürlich geschämt für seine Leute, niemals konnte ich Geburtstag feiern wie die anderen Kinder, wegen der Säufer und diesem ganzen Gesocks, das bei uns ein und aus ging, da war es natürlich nett, die Komplimente dieses Lehrers zu hören, als hätte der mich wirklich gern ...
Einar Kárason (Reykjavík, 24 november 1955)
De Ivoriaanse schrijver Ahmadou Kourouma werd geboren op 24 november 1927 in Togobala. Hij bezocht de Franse school in Bamako (Mali). Wegens deelname aan een studentenprotest werd hij van school gestuurd. Toen hij weigerde zijn militaite dienst in Algerije te vervullen werd hij als straf naar Indochina overgeplaatst. Na zijn diensttijd studeerde hij in Lyon wiskunde. Kourouma viel al snel in ongenade bij president Félix Houphouët-Boigny van Ivoorkust en leefde twintig jaar in ballingschap in Algerije, Kameroen en Togo. In 1970 publiceerde hij zijn eerste roman Le Soleil des indépendances, maar pas begin jaren negentig wijdde hij zich weer opnieuw aan het schrijven. In 1990 ontving hij voor zijn tweede roman Monnè, outrages et défis de Grand Prix littéraire de l'Afrique noire en in 2000 werden hem de Prix Renaudot en de Prix Goncourt des lycéens toegekend voor Allah nest pas obligé. Na zijn dood verscheen nog het onvoltooide werk Quand on refuse, on dit non.
Uit: Allah Is Not Obliged(Allah nest pas obligé, vertaald doorFrank Wynne)
The full, final and completely complete title of my bullshit story is: Allah is not obliged to be fair about all the things he does here on earth. Okay. Right. I better start explaining some stuff.
First off, Number one . . . My name is Birahima and I'm a little nigger. Not 'cos I'm black and I'm a kid. I'm a little nigger because I can't talk French for shit. That's how things are. You might be a grown-up, or old, you might be Arab, or Chinese, or white, or Russian-or even American-if you talk bad French, it's called parler petit nègre-little nigger talking-so that makes you a little nigger too. That's the rules of French for you.
Number two . . . I didn't get very far at school; I gave up in my third year in primary school. I chucked it because everyone says education's not worth an old grandmother's fart any more. (In Black Nigger African Native talk, when a thing isn't worth much we say it's not worth an old grandmother's fart, on account of how a fart from a fucked-up old granny doesn't hardly make any noise and it doesn't even smell really bad.) Education isn't worth a grandmother's fart any more, because nowadays even if you get a degree you've got no hope of becoming a nurse or a teacher in some fucked-up French-speaking banana republic. ("Banana republic" means it looks democratic, but really it's all corruption and vested interests.) But going to primary school for three years doesn't make you all autonomous and incredible. You know a bit, but not enough; you end up being what Black Nigger African Natives call grilled on both sides. You're not an indigenous savage any more like the rest of the Black Nigger African Natives 'cos you can understand the civilized blacks and the toubabs (a toubab is a white person) and work out what they're saying, except maybe English people and the American Blacks in Liberia, but you still don't know how to do geography or grammar or conjugation or long division or comprehension so you'll never get the easy money working as a civil servant in some fucked-up, crooked republic like Guinea, Côte dIvoire, etc., etc.
Ahmadou Kourouma (24 november 1927 11 december 2003)
De Chinese dichter en schrijver Wen Yiduo werd geboren op 24 november 1899 in Xishui, Hubei. Na de gebruikelijke vooropleiding bezocht hij de Tsinghua universiteit. In 1922 reisde hij naar de VS om kunst en literatuur te studeren aan het Art Institute of Chicago. Zijn eerste bundel Hongzhu (Engels: Red Candle) verscheen in deze tijd. In 1925 ging hij terug naar China. Zijn tweede bundel Sishui (Engels: Dead Water) verscheen in 1928. Bij het uitbreken van WO II trok hij naar Kunming, Yunnan. Hij werd politiek actief in 1944 en dat bleef hij tot aan zijn dood. Uiteindelijk werd hij bij een aanslag door geheime agenten van de Kuomintang gedood.
Dead Water
This is a ditch of desperate dead water,
Where wind can blow but raise no ripples.
Best just to throw in more scraps of copper and iron,
Might as well pour in your leftovers of cold porridge.
Perhaps the copper will green into emerald,
Tin cans rusting out stalks of peach blossoms;
Then let the grease weave up a sheet of silk,
While bacteria steam it into the clouds of dawn.
Let the dead water ferment into a ditch of green wine,
Pearl-like whitecaps floating all over;
The laughter of little pearls will turn into large pearls,
Before being bit burst by mosquitoes stealing wine.
So this ditch of desperate dead water
Can just boast of a few degrees of brightness.
And if the frogs can't bear the solitude,
Then just say the dead water will cry out a song.
This is a ditch of desperate dead water,
Which is certainly not where beauty resides,
Best just to give it up for ugliness to cultivate,
And see what kind of world he can turn it into.
Vertaald door Lucas Klein
Wen Yiduo (24 november 1899 15 juli 1946)
De Amerikaanse schrijver Thomas Kohnstamm werd geboren in Seattle, Washington op 24 november 1975. Hij schrijft voornamelijk over Latijns-Amerika en de Caraïben. Kohnstamm heeft gewerkt voor Lonely Planet, verschillende tijdschriften en dagbladen. In april 2008 werd bekend dat Kohnstamm heeft toegegeven zich aan oplichting te hebben bezondigd en grote delen van zijn reisboeken te hebben verzonnen. Hij gaf toe zelfs nooit in Colombia te zijn geweest, het onderwerp van een van zijn boeken, en zou hebben gezegd: "I wrote the book in San Francisco. I got the information from a chick I was dating - an intern in the Colombian Consulate." Tom Hall, de Londense redacteur van Lonely Planet, nam deze uitspraak van Kohnstamm niet ernstig op. Volgens Hall hoefde Kohnstamm slechts over de Colombiaanse geschiedenis te schrijven en zou deze met een mastertitel in Latijns-Amerikaanse studies op zak daar zeer wel toe in staat zijn geweest.
Uit: Do Travel Writers Go to Hell?
Roebling. Roe-bleeeng. Rrrrroe-bling. Alone in the fifty-seventh-floor conference room, I repeat the mantra under my breath. I sit in a rigid half-lotus position atop the glass table and watch the suspension cables of the Brooklyn Bridge flicker against the night sky. The office air is sharp with disinfectant. I take a slug of rum and return to my mantra. John Roebling had a calling. Unfortunately for him, after the buildup, design, preparation, and politicking for the construction of the Brooklyn Bridge, the hapless bastard promptly dropped dead. His son, Washington, brought the bridge to completion, but not without picking up a case of the bends and almost dying in the process. Neither man ever wavered from a life of dedication, direction, and diligence. A lot of good it did either of them. I remove my battered leather shoes, the toes stained gray with salt from the slushy city sidewalks, and knead my left foot through my sweaty dress sock. Hundreds of pairs of headlights move in a stream back and forth across the bridge. Yesterday during a meeting in this same conference room, a neckless, pockmarked banker pointed out that the name the bends was, in fact, coined during the construction of the Brooklyn Bridge. Hundreds of laborers toiled on the footing of the bridge, eighty feet below the surface of the river. They worked in nine-foot-high wooden boxes known as caissons, which were pumped full of compressed air and lowered to the depths with the men inside. After resurfacing, scores of workers were inflicted with a mysterious illness. Crippling joint pain. Mental deterioration. Paralysis. And for a few,agonizing death. The name the bends was taken from the debilitated posture of the sufferers.
Uit: The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman
I wish either my father or my mother, or indeed both of them, as they were in duty both equally bound to it, had minded what they were about when they begot me; had they duly consider'd how much depended upon what they were then doing;-that not only the production of a rational Being was concern'd in it, but that possibly the happy formation and temperature of his body, perhaps his genius and the very cast of his mind;-and, for aught they knew to the contrary, even the fortunes of his whole house might take their turn from the humours and dispositions which were then uppermost:--Had they duly weighed and considered all this, and proceeded accordingly,--I am verily persuaded I should have made a quite different figure in the world, from that, in which the reader is likely to see me.-Believe me, good folks, this is not so inconsiderable a thing as many of you may think it;-you have all, I dare say, heard of the animal spirits, as how they are transfused from father to son, &c, &c.-and a great deal to that purpose:-Well, you may take my word, that nine parts in ten of a man's sense or his nonsense, his successes and miscarriages in this world depend upon their motions and activity, and the different tracks and trains you put them into; so that when they are once set a-going, whether right or wrong, 'tis not a halfpenny matter,--away they go cluttering like hey-go-mad; and by treading the same steps over and over again, they presently make a road of it, as plain and as smooth as a garden-walk, which, when they are once used to, the Devil himself sometimes shall not be able to drive them off it.
Laurence Sterne (24 november 1713 18 maart 1768)
In de salon zaten de anderen. Hetty beeldig in een zeegroene jurk, was bij de theetafel bezig. "Ga zitten!" zei Gerrit Jan. Reep schoof de stoelen aan. Pit keek eens om zich heen."Wat een gekke stemming is er," dacht ze." Zou dat allemaal komen omdat het de laatste avond is?" Toen klonken er stemmen in de hal. Besliste stappen. Ze keken allemaal naar de deur. De deur ging open. En op de drempel stond een jongeman, gebruind, keurig in evening-dress. "Lúcas!" riep Pit. Ze sprong overeind. Ze ging weer zitten. "Wat is dat voor een mop?" vroeg Ella hoog. "Mag ik me even bekend maken," zei de jongeman langzaam. "Ik ben Robbert Johannes Padt van Heijendaal." "Ròbbert!" Ella keek naar Gerrit Jan. "Wat is dat voor een krankzinnigheid?" "Nee," zei Gerrit Jan. Hij nam zijn bril af, knipperde onnozel. "Nee, het is geen krankzinnigheid. Hij is Robbert Padt van Heijendaal." "En jij dan? En jij dan?" "Hij is óók nog een heel behoorlijk mens," zei Jef rustig. "Al heet hij maar Gerrit Jan Loots. Hij is een vriend van Robbert. Ons aller vriend trouwens." Dot was de enige die grijnsde. Dot had de zaak onmiddellijk door! Maar Pit klemde haar avondtasje in haar handen. Ze zag bleek. Ella stond op. "Ik begrijp er niets van," zei ze. "Niets. Niets. En waarom gaf u zich dan voor Lucas uit?"
Cissy van Marxveldt (24 november 1889 31 oktober 1948)
My greetings. Im sorry Im not here with you today but perhaps its just as well. In times such as these, its best not to reveal ourselves completely, not even to each other.
If you step over the line and into the circle, you may be able to hear better. Mind the chalk on your shoes.
I know many of you have travelled great distances to be here. Have you seen all there is to see? The pillbox batteries, the ovens, the ammunition depots with cavity floors? Did you visit the workers mass grave? Have you studied the plans carefully? Would you say its beautiful, this fort? They say it sits astride the mountains like a defiant lion.
Arundhati Roy (Shillong, 24 november 1961)
De Duitse schrijver Gerhard Bengsch werd geboren op 24 november 1928 in Berlijn. Vanaf 1954 was hij lid van de schrijversbond van de DDR. Hij begon zijnn loopbaan na WO II als journalist en redacteur bij een Berlijnse krant. Begin jaren vijftig begon hij met het schrijven van verhalen en publiceerde hij de roman Institut Bodelsang unter Mordverdacht. De Bulgaarse regisseur Slatan Dudow die nauw samenwerkte met Bertolt Brecht und Hanns Eisler nodigde hem uit mee te schrijven aan het draaiboek voor de film Frauenschicksale. Dat was het begin van zijn carriere als draaiboekschrijver. In de laatste jaren van zijn leven richtte Bengsch zich weer meer op de literatuur. In 1997 verscheen de satire Herr Minister läßt grüßen, in 2003 Der Colonel von Cattenberg en in 2004 zijn laatste boek Unterlassene Hilfeleistung - Zwei Kriminalfälle.
Uit: Unterlassene Hilfeleistung
Als wieder Ruhe herrschte, sagte Woyko, und er bleckte uns dabei mit seinen schneeweißen Porzellankronen an: "Wir waren in Karmütz auf dem Gemeindeamt. Ihr Pachtvertrag endet nächstes Jahr. Dann müssen Sie raus, es sei denn, daß Sie von Ihrem Vorkaufsrecht Gebrauch machen. Das würde jedoch nach Paragraph 510 BGB bedeuten, daß Sie den Kaufpreis, den ein anderer Käufer bietet, binnen zwei Monaten auf den Tisch legen müßten. Sonst wäre der Zug weg."
Mir versagte fast die Stimme. "Haben Sie denn schon einen Käufer? Woher so schnell?"
"Uns ist auf dem Gemeindeamt ein Makler empfohlen worden, der uns auf Anhieb gleich mehrere Interessenten offerieren konnte."
"Handelt es sich zufällig um den Bruder des Bürgermeisters?" warf Annabella ein.
"Das ist in diesem Zusammenhang doch völlig uninteressant!" schrie Frau Hiltrud plötzlich in einer Stimmlage, die einen unmittelbar bevorstehenden hysterischen Anfall befürchten ließ.
Woyko verbat sich mit bestimmter Geste ihre weitere Einmischung. Er habe einen ernsthaften Käufer schon so gut wie sicher, wiederholte er, und der Preis sei bereits klar. "Neunhundertfünfundachtzigtausend!"
Gerhard Bengsch (24 november 1928 11 maart 2004)
De Duitse dichter, schrijver, bibliothecaris en archibaris Ludwig Bechstein werd geboren op 24 november 1801 in Weimar. Bechsteins patriotische gedichten en zijn historische verhalen zijn nauwelijks nog bekend. Hij is vooral bekend gebleven door zijn verzameling sprookjes, Bechsteins Märchen. Ook zijn Deutsches Sagenbuch (1853) wordt nog steeds als naslagwerk over Duitse sagen gebruikt. Geliefd zijn tevens nog steeds zijn publicaties over Thüringen.
Uit: Das Märchen von den sieben Schwaben
Es waren einmal sieben Schwaben, die wollten große Helden sein und auf Abenteuer wandern durch die ganze Welt. Damit sie aber eine gute Bewaffnung hätten, zogen sie zunächst in die weltberühmte Stadt Augsburg und gingen sogleich zu dem geschicktesten Meister allda, um sich mit Wehr und Waffen zu versehen. Denn sie hatten nichts Geringeres im Sinne, als das gewaltige Ungetüm zu erlegen, das zur selben Zeit in der Gegend des Bodensees gar übel hausete. Der Meister staunte schier, als er die sieben sah, öffnete aber flugs seine Waffenkammer, die für die wackeren Gesellen eine treffliche Auswahl bot. »Bygott!« rief der Allgäuer, »send des au Spieß? So oaner wär mer grad reacht zume Zahnstihrer. For mi ischt e Spieß von siebe Mannslengen noh net lang genueg. « Drob schaute ihn der Meister wiederum an mit einem Blick, der den Allgäuer beinahe verdroß. Denn dieser lugte zurück mit grimmigen Augen, und bei einem Haar hätt's was gegeben, wenn der Blitzschwab nicht just zur rechten Zeit sich ins Mittel gelegt
Wo Eis ist, ist Kühle für zwei. Für zwei: so ließ ich dich kommen. Ein Hauch wie von Feuer war um dich - Du kamst von der Rose her.
Ich fragte: Wie hieß man dich dort? Du nanntest ihn mir, jenen Namen: ein Schein wie von Asche lag drauf - Von der Rose her kamst du.
Wo Eis ist, ist Kühle für zwei: ich gab dir den Doppelnamen. Du schlugst dein Aug auf darunter - Ein Glanz lag über der Wuhne.
Nun schließ ich, so sprach ich, das meine - : Nimm dieses Wort - mein Auge redet's dem deinen! Nimm es, sprich es mir nach, sprich es mir nach, sprich es langsam, sprich's langsam, zögr es hinaus, und dein Aug - halt es offen so lang noch!
Ludwig Kaltenburg wartet bis zu seinem Tod im Februar 1989 auf die Rückkehr der Dohlen. Besuchern gegenüber äußert er sich noch in seinem letzten Winter zuversichtlich, eines Tages werde ein Paar dieser von ihm geliebten, von ihm bewunderten weißäugigen Krähenvögel den Kamin im Arbeitszimmer als Nistplatz wählen und mit seiner Brut eine neue Dohlenkolonie ins Leben rufen. »Ich weiß, sie werden erst in einigen Monaten mit dem Nestbau beginnen«, erklärt er Weggefährten, Schülern oder Journalisten, die von Wien eine knappe Autostunde durch die niederösterreichische Schneelandschaft gefahren sind. Ihm stehe die Zukunft vor Augen. In eine Wolldecke gehüllt, sitzt der große Zoologe Ludwig Kaltenburg am Fenster, das Karomuster und das volle weiße Haar, er hört nur noch sehr schlecht, seine Geistesgegenwart aber hat nicht gelitten.
»Die Vögel fliehen den Rauch«, sagt er, darum halte er es nicht für ratsam, den Ofen in dem kleinen Anbau vom frühen Morgen bis in die Abendstunden brennen zu lassen. Der späte Kaltenburg wird von mehreren elektrischen Heizöfchen eingerahmt. Er ist gelöster Stimmung. »Die jungen Dohlen werden ohne mich zurechtkommen müssen, dessen bin ich mir durchaus bewußt.«
Ehe die Gäste höflich protestieren können, der hochverehrte Herr Professor werde sie am Ende alle überleben, schildert Kaltenburg den Abstieg einer sogenannten Kamindohle zu ihrem in völliger Dunkelheit liegenden Nest. Der Vogel springt nach einigem Zögern und Herumlaufen mit dem Schnabel voran in den Eingang der künstlichen Höhle, vollführt eine Drehung, findet mit abgespreizten Flügeln am rauhen Kamingemäuer Halt, streckt die Beine aus und stützt sich mit den Krallen ab. Dann geht es vorsichtig, man könnte sagen: Schritt für Schritt, hinunter in die Tiefe, zwei Meter oder mehr. Das laute Poltern, Rasseln, Schleifen. Momentaufnahmen dieser viele Male am Tag wiederholten Prozedur vermitteln den Eindruck, die Dohle stürze hilflos aus großer Höhe herab, aber das Gegenteil ist der Fall, jede Bewegung zeugt von überlegtem Vorgehen und äußerster Geschicklichkeit ».
Marcel Beyer (Tailfingen, 23 november 1965)
De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Toen Griekse troepen de stad innamen vluchtte zijn familie naar Bolu en na de oorlog trok zij naar Istanbul, waar Sait Faik het gymnasium bezocht. Dit maakte hij af in Bursa. Hij studeerde vervolgens tot 1930 literatuurwetenschappen in Istanbul. In de jaren 1931 1935 verbleef hij in Frankrijk, waar hij in Grenoble nog tweejaar literatuur studeerde. Hij werd door zijn vader teruggeroepen naar Turkije om een beroep te gaan uitoefenen, werkte als leraar, handelaar en tenslotte als correspondent bij het gerechtshof. Sait Faik schreef twee romans en talrijke korte verhalen. Hij was het die het moderne korte verhaal in Turkije introduceerde. Zijn verhalen gaan over het stadse leven van vissers, kroeglopers, matrozen, scheepspassagiers, straatvergers, postbodes, Armeniërs, joden en straatmuzikanten. Istanbulof de eilanden in de regio zijn de plaatsen waar het zich allemaal afspeelt.
Uit: Simit with Tea(Vertaald door Hatice Orun Ozturk)
I wouldve liked to add aged cheese to this heading but it is better that I dont because next to the companionship of simit and tea, it fades away to the background. We do have days when we have both simit and tea but the three of them?...Maybe I shouldve separated tea from simit too. Only simit, that delicious man made fruit of the morning should have been my topic. But what can you do? I couldnt bear to leave out the tea. Although tea is secondary to simit, their companionship nevertheless is a genuine one. No breakfast can take the place of simit with tea! If a person eats a breakfast of butter, preserves, honey and even grapefruit but doesnt leave his house in a car, one should get upset with him. After a breakfast like that, you must hop into a car without getting your shoes wet. Sitting in your fancy office chair without any mud on your shoes you must start a phone call:
-Just like I said last night. Not a dime less. You must hang up the phone and start
another call:
- How is the stock market? Did you say 76.20 ? Dont sell, wait. I am telling you to wait. Obviously I know something. I wont sell for 77 either. Not a dime less than 80. OK I am waiting. If I dont hear from you by noon, I may change my mind. Mark my words . You must say.
However, after drinking tea with simit, we can walk on the muddy streets and with sesame seeds still between our teeth, we can run from place to place. It rains as we run, sweat drips down our foreheads. With sesame seeds between our teeth, we can still smell the morning tea. When will the day end? When will we finish the pile of paper in front of us and lay down in our beds and get some rest? See, it is morning again! Acem Hasan Efendi must have brewed the tea. Where is this dimwitted simit seller? He comes and sells us the simit from yesterday, or he doesnt come and the tea loses its taste.
Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 11 mei 1954)
Guy Davenport, Nigel Tranter, Nirad C. Chaudhuri, Marieluise FleiÃer
De Amerikaanse schrijver, vertaler, schilder, illustrator Guy Mattison Davenport werd geboren op 23 november 1927 in Anderson, South Carolina. Van 1948 tot 1950 was hij een Rhodes Scholaraan het Merton College in Oxford, waar hij Oude Engelse literatuur studeerde bij J. R. R. Tolkien. Hij schreef er Oxfords eertse scriptie over James Joyce. Na zijn terugkeer in de VS diende hij twee jaar in het leger, doceerde twee jaar aan de Washington University in St. Louis tot 1955, toen hij een studie in Harvard begon. Zijn dissertatie schreef hij over de dichter Ezra Pound, die hij ook persdoonlijk kende. Het werk verscheen onder de titel Cities on Hills in 1983. Tot 1990 doceerde Davenport aan de universiteit van Kentucky. Een MacArthur Fellowship stelde hem in staat vroegtijdig met pensien te gaan. Davenport debuteerde met fictief werk in 1970 toen The Aeroplanes at Brescia" verscheen, gebaseerd op een bezoek van Franz Kafka aan een vliegshow in september 1909. Naast fictie schreef hij meer dan vierhonderd essays, artikele, introducties, recensies, twee boeken over kunst en een handvol gedichten.
Uit:Tatlin (six stories)
Dat gaat te ver, they heard Erika say.
The dull iron mountains beyond which stretch the lava fields of the Palus Somnii and the mercurial black hills and dismal quarries of the Mare tranquilllitatis take the dawn of the moons sixth day on their garnet peaks, then as a feathery limelight on the spines of their gullies, and hold in their piedmont rubble a coral of lightning.
A hand on a sandy thigh, drone of the sea, unending kiss. Ook aan de langste zomerdag komt een einde.
Across the white bones of the rim of Atlas, silent from the storms of fiery rock at the moons birth to the holocaust of time, steel light as if flashed from tungsten strikes next the mountain, dolomite and terrible, in the craters desolate midst, and next, above black valleys of shadow, the sooty promontories of Hercules, and spreads on to the dead stone rings of Aristotle and Eudoxus.
Guy Davenport (23 november 1927 4 januari 2005)
De Schotse schrijver en historicus Nigel Tranter werd geboren op 23 november 1909 in Glasgow en volgde een opleiding aan George Heriot's School in Edinburgh. Hij had een opleing als boehouder en werkte bij een verzekeringsbedrijf. Vanaf zijn jeugd had hij grote belangstelling voor kastelen. In 1935 verscheen zijn eerste boek over dit onderwerp. Tussen 1962 en 1971 verscheen in vijf delen The Fortified House in Scotland. Tijdens het schrijven van deze werken realiseerde Tranter zich dat er veel gebeurtenissen en personen in de Schotse geschiedenis waren die stof zouden kunnen zijn voor romans. The Queen's Grace (1953) was zijn eerste roman over een historisch onderwerp. De MacGregor Trilogy (1957-1962) en de Master of Gray Trilogy (1961-1965) volgden. Tranter werd van toen af beschouwd als een schrijver van serieuze historische fictie.
Uit: The Bruce Trilogy
His information that Comyn would he in town today was quickly confirmed. He learned that his enemy, who was much involved in this bout of litigation, had installed himself at the small monastery of the Franciscan or Grey Friars, founded by the Lady Devorgilla, Balliol's mother, in the Castle Wynd, conveniently close to the castle itself. Here Bruce sought him-to learn that his quarry was at present attending the court nearby, but would be back. Bruce declared grimly that he would wait.
He had with him his brothers Nigel and Thomas, and his new brother-in- law Sir Christopher Seton, whom Christian of Mar had recently married. As Bruce anticipated, the news that he was back in Scotland and in fact here in Dumfries, very speedily was conveyed to Comyn in the castle, who promptly found his business there insufficiently vital to detain him from coming to verify the matter.
With a party of relatives and supporters he arrived at the monastery, and even though warned, the sight of Bruce sitting waiting for him before the fire of the refectory undoubtedly perturbed him. He stared.
"I had not looked to see you, my lord. Back. Here in Scotland," he jerked. "So soon." "No? I warrant you did not! But I am here. Safe and in order." Bruce's voice may have sounded steady enough, but only iron control hid the quivering tension that had been part of the man since the fact of Comyn's treachery had struck him four days before.
"You come from London? From Edward?" "From Edward, yes. That surprises you?"
"Only that you are not long gone. To return so soon. Comyn shrugged. "You saw the King? Spoke with him?"
"I did."
The other obviously was nonplussed. "He treated you kindly?"
"Not kindly, no. Edward is seldom kind to Scots."
"Did he speak ... of me?"
"What he said is for your privy ear, my lord."
"Ah, yes. To be sure." Comyn looked around him at all the interested throng of his own supporters and Bruce's, filling the small refectory. He beckoned to the Prior, who fussed about, in a flutter with all this splendid company. "Where may I speak alone with my lord of Carrick?" he demanded.
Nigel Tranter (23 november 1909 9 januari 2000)
De Bengaals-Indische schrijver Nirad C. Chaudhuri werd geboren op 23 november 1897 in Kishoreganj. Hij studeerde met lof af aan de universiteit van Calcutta (nu Kolkata) en begon een loopbaan als klerk in het Indische leger. In dezelfde tijd begon hij artikelen te schrijven voor populaire tijdschriften. Hij richtte er ook zelf twee op, maar die waren geen lang leven beschoren. In 1938 werd hij secretaris van de politicus Sarat Chandra Bose. Daardoor kwam hij in contact met beroemdheden als Mahatma Gandhi en Jawaharlal Nehru. Zijn meesterwerken, The Autobiography of an Unknown Indian uit 1951 en The Continent of Circe uit 1965 maakten hem tot een van de grote Indisch-Engelse schrijvers.
Uit:Three Horsemen Of The New Apocalypse
Another natural inclination of Nehru's, which was created by his entire upbringing and education by an English tutor at home, and at Harrow and Cambridge later, was that he would not employ anybody who was not educated abroad, especially at Cambridge or Oxford. As all Indians so educated were, as a class, pure opportunists who only pursued self-interest, he got a whole cohort of them round himself.
His political colleagues he was compelled to accept as the unavoidable company imposed on him by the new universal franchise. But he would not accept them as fellow-workers. He got together those who were educated abroad. This made him select as his highest adviser on foreign policy Sir Girija Shanker Bajpai, a member of the Indian Civil Service, who under the British had carried on active propaganda against the Congress in the United States. But at least he was a decent and refined opportunist. Most of the others whom he selected for important jobs were maldodorus like skunks. Thus India under the Nehru government was like castles in Spain resting on kitchens, if not sewers.
I assumed that this unnatural government could not last in India and the power of the Anglicised Indian would disappear with Nehru's death, which in any case could not be far distant. At that time I was asked by a very important journal in India to write an article on the question: 'After Nehru, What?' was the crucial question and not 'Who'. My assumption did not prove to be correct. The dictatorship of the Nehru dynasty continued with short interruptions, which were like the 'accidentals' in a musical composition. The normal key was quickly restored.
Nirad C. Chaudhuri (23 november 1897 1 augustus 1999)
De Duitse schrijfster Marieluise Fleißer werd geboren op 23 november 1901 in Ingolstadt. Vanaf 1919 studeerde zij in München Duits en theaterwetenschappen. Daarna leefde zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. In 1935 kreeg zij een schrijfvervod en keerde naar Ingolstadt terug. Na 1945 begon zij weer met schrijven. In 1929 werd haar stuk Pioniere in Ingolstadt voor het eerst opgevoerd, onder de regie van Bertolt Brecht. Het werd een schandaal, doordat Brecht het stuk geradicaliseerd had. Op het toneel werd een ontmaagding in getoond. Fleißer werd persona non grata in haar eigen stad. Vanaf 1950 ontving zij enkele literaire prijzen, waaronder de Bayerische Poetentaler. Eind jaren zestig werd zij herontdekt, om te beginnen door Rainer Werner Fassbinder. Sinds 1981 bestaat er een Marieluise-Fleißer-Preis, verleend door de stad Ingolstadt.
Uit: Marieluise Fleißer. Leben im Spagat.(Samengesteld door Elfi Hartenstein)
"Ich schaue mein Stück an, ich schaue Ihren Protest an ich kann mir nicht helfen, Herr Oberbürgermeister, ich bringe die beiden Dinge nicht unter einen Hut. Faktisch habe ich doch eine Riesenreklame für meine Vaterstadt gemacht, und ich habe sie gerne gemacht, da ich eine begeisterte Ingolstädterin bin. Sie sind mir da wirklich etwas in den Rücken gefallen. (...)
Aus Ingolstadt schrieb man mir sogar, daß man mich dort totschlagen würde. Seid doch nicht gleich so derb, liebe Leute. Da hätte ich ja, wenn es nach euch ginge, in meinem Stück ganz anders derb sein müssen, um den volkstümlichen Ton zu treffen, mir macht das Kummer. Es ist nicht fein, wenn man ein Mädchen totschlägt. Es ist auch dann noch nicht fein, wenn dies Mädchen zufällig in Berlin aufgeführt wird. Die Mädchen genießen heute größere Freiheit. Wir leben nicht mehr im Zeitalter der Hexenprozesse. ...."
Offener Brief an den Oberbürgermeister von Ingolstadt, Berliner Tageblatt, 17 April 1929"
Marieluise Fleißer (23 november 1901 2 februari 1974)
« Comprenez-moi : lhomosexualité, tout comme lhétérosexualité, comporte tous les degrés, toutes les nuances : du platonisme à la salacité, de labnégation au sadisme, de la santé joyeuse à la morosité, de la simple expansion à tous les raffinements du vice. Linversion nen est quune annexe. De plus tous les intermédiaires existent entre lexclusive homosexualité et lhétérosexualité exclusive. Mais, dordinaire, il sagit bonnement dopposer à lamour normal un amour réputé contre nature - et, pour la commodité, on met toute la joie, toute la passion noble ou tragique, toute la beauté du geste et de lesprit dun côté ; de lautre, je ne sais quel rebut fangeux de lamour... »
(...)
« Ne vous êtes-vous pas avisé quelles agissent aussi bien dans lautre sens ? Souvenez-vous du mot profond de La Rochefoucauld : Il y a des gens qui nauraient jamais été amoureux sils navaient jamais entendu parler de lamour. - Songez que, dans notre société, dans nos moeurs, tout prédestine un sexe à lautre ; tout enseigne lhétérosexualité, tout y invite, tout y provoque, théâtre, livre, journal, exemple affiché des aînés, parade des salons, de la rue. Si lon ne devient pas amoureux avec tout ça, cest quon a été mal élevé, sécrit plaisamment Dumas fils dans la préface de la Question dArgent.
Quoi ! si ladolescent cède enfin à tant de complicité ambiante, vous ne voulez pas supposer que le conseil ait pu guider son choix, la pression incliner, dans le sens prescrit, son désir !
Mais si, malgré conseils, invitations, provocations de toutes sortes, cest le penchant homosexuel quil manifeste, aussitôt vous incriminez telle lecture, telle influence ; (et vous raisonnez de même pour un pays entier, pour un peuple) ; cest un goût acquis, affirmez-vous ; on le lui a appris, cest sûr ; vous nadmettez pas quil ait pu linventer tout seul. »
André Gide (22 november 1869 19 februari 1951)
De Engelse schrijfster George Eliot werd geboren op 22 november 1819 in Nuneaton in Warwickshire.
WHO that cares much to know the history of man, and how the mysterious mixture behaves under the varying experiments of Time, has not dwelt, at least briefly, on the life of Saint Theresa,' has not smiled with some gentleness at the thought of the little girl walking forth one morning hand - in - hand with her still smaller brother, to go and seek martyrdom in the country of the Moors? Out they toddled from rugged Avila, wide - eyed and helpless - looking as two fawns, but with human hearts, already beating to a national idea; until domestic reality met them in the shape of uncles, and turned them back from their great resolve. That child - pilgrimage was a fit beginning. Theresa's passionate, ideal nature demanded an epic life: what were many - volumed romances of chivalry and the social conquests of a brilliant girl to her. Her flame quickly burned up that light fuel; and, fed from within, soared after some illimitable satisfaction, some object which would never justify weariness, which would reconcile self - despair with the rapturous consciousness of life beyond self. She found her epos in the reform of a religious order.
That Spanish woman who lived three hundred years ago was certainly not the last of her kind. Many Theresas have been born who found for themselves no epic life wherein there was a constant unfolding of far - resonant action; perhaps only a life of mistakes, the offspring of a certain spiritual grandeur ill - matched with the meanness of opportunity; perhaps a tragic failure which found no sacred poet and sank unwept into oblivion. With dim lights and tangled circumstance they tried to shape their thought and deed in noble agreement; but after all, to common eyes their struggles seemed mere inconsistency and formlessness; for these later - born Theresas were helped by no coherent social faith and order which could perform the function of knowledge for the ardently willing soul. Their ardour alternated between a vague ideal and the common yearning of womanhood; so that the one was disapproved as extravagance, and the other condemned as a lapse.
George Eliot (22 november 1819 22 december 1880)
Uit: Buddha's Little Finger (Vertaald door Andrew Bromfield)
Tverskoi Boulevard was exactly as it had been when I last saw it, two years before. Once again it was February, with snowdrifts everywhere and that peculiar gloom which somehow manages to infiltrate the very daylight. The same old women were perched motionless on the benches; above them, beyond the black latticework of the branches, there was the same grey sky, like an old, worn mattress drooping down towards the earth under the weight of a sleeping God.
Some things, however, were different. This winter the avenues were scoured by a blizzard straight off the steppes, and I should not have been in the least surprised to have come face to face with a pair of wolves during the course of my walk. The bronze Pushkin seemed a little sadder than usual - no doubt because his breast was covered with a red apron bearing the inscription: 'Long Live the First Anniversary of the Revolution'. I felt not the slightest inclination for ironical comment on the fact that the cheers were intended for an event which could not by definition last longer than a single day - just recently I had been afforded more than ample opportunity to glimpse the demonic face concealed behind such lapidary absurdities inscribed on red.
It was beginning to get dark, but I could still make out Strastnoi Monastery through the snowy haze. On the square in front of it were two open trucks, their tall side walls tightly strung with bright scarlet material; there was a crowd jostling around them and the orator's voice carried to where I stood. I could scarcely make out anything of what he said, but the general meaning was clear enough from his intonation and the machine-gun rattle of the 'r' in the words 'proletariat' and 'terror'. Two drunken soldiers walked past me, the bayonets on their rifles swaying behind their shoulders. They were hurrying towards the square, but one of them fixed his brazen gaze on me, slowed his pace and opened his mouth as though about to say something; fortunately - for him and for me - his companion tugged him by the sleeve and they walked on.
Viktor Pelevin (Moskou, 22 november 1962)
De Brits-Indische schrijverstweeling Suresh and Jyoti Guptara werd geboren op 22 november 1988 in Frimley, Hants in het zuidoosten van Engeland. Op zeven-jarige leeftijd verhuisden zij naar Zwitserland. Het eerste ontwerp van Conspiracy of Calaspia, deel 1 van de geplande Insanity Saga. voltooiden zij toen zij elf waren. Na vele herschrijvingen en correcties werd het boek in 2005 uitgegeven. Jyoti ging op zijn vijftiende al van school af om fulltime schrijver te worden. Zijn broer Suresh voltooide eerst wel de opleiding wel aan Bradfield College, alvorens zich bij hem te voegen.
Uit: Conspiracy of Calaspia
Spray from the waterfall moistened his suntanned skin.Sand skipped through the air, the granules sticking uncomfortably where the water had dampened him.This rare gust of wind ruffled the Dwarfs mane of hair and sent the golden curls dancing around his massive shoulders.
There it was again the bellow of Nurgor war-cries.Galar leaned further on the head of his axe, surveying the lay of the land with a myopic squint.
Jevel, the Dwarf cursed under his breath.He had forgotten his spectacles, yet again.His axe, on the other hand, he didnt even need to think about, strapped as it was to his back unless it was in his chunky hands, like it was now.
Galar jumped to run and stopped on one foot, poised between darting back to his hut to retrieve his spectacles, and investigating at once.If battle were to come, it was always a compromise between looking fierce and seeing clearly.The decision was made in an instant as the momentum of his charge conquered considerable inertia.Then Galar was flying down the mountainside, bare feet flinging up sand like a camel.Short, quick strides carried the warrior through the desolate terrain that was a blur to either side of him.
Were they trees or Nurgor?Galar had lived here for years, and yet it was impossible to judge between vegetation and monsters without his glasses.The land had a mind of its own.And it liked to change its mind frequently.The Dwarf ignored the hazy blobs and kept his course, figuring that if they had been Nurgor, they would either be rushing him or fleeing by now.
The glaring sun suddenly faded for a moment, throwing the mountain range around him into gloom.Galar had just mounted the top of a hill, and it was at this moment that he found what he was looking for.No Nurgor were in sight, but their prey was.Out of breath by now, and cursing for the hundredth time the climate of the land he had made his home, Galar hurried to the strangers side.
Friend! he called.Salright, yer safe!
As he approached, the figure became, in Galars sight, with ever more certainty, a man.
Was he dead?
Suresh en Jyoti Guptara (Frimley, 22 november 1988)
William Kotzwinkle, Endre Ady, George Robert Gissing, Elisabeth Maria Post
De Amerikaanse schrijver William Kotzwinkle werd geboren op 22 november 1943 in Scranton, Pennsylvania. Hij werd vooral bekend als schrijver van het boek bij de film E.T. en het vervolg erop dat op de thuisplaneet van de hoofdfiguur speelt. Kotzwinkle bezocht het Rider College en de Pennsylvania State University. Na verschillende banen begon hij met schrijven in 1958. Hij is getrouwd met de schrijfster Elizabeth Gundy.
Uit: Ein Bär will nach oben
Der Bär saß da, umgeben von gestapelten Exemplaren seines Buches, die die Buchhandlung in Philadelphia heute zu verkaufen hoffte. Die Bücherfreunde waren zufrieden, daß er sich die Zeit nahm, seinen Namen deutlich zu schreiben und nicht flott und herablassend einen unleserlichen
Kringel hinwarf, wie ihn manche Schriftsteller auf der Titelseite ihrer Bücher hinterlassen. "Würden Sie dieses vielleicht Bob widmen ?" bat die Frau, die vor ihm stand.
"Wie schreibt man das ?" wollte der Bär wissen.
"Wie schreibt man was ?"
"Bob"
"Oh, ganz normal", lachte die Frau und sah dann, dass Jam, den Stift in Bereitschaft, wartete. "B-O-B", sagte sie leicht verwirrt.
Der Bär sprach die Buchstaben lautlos vor sich hin und schrieb B-O-B; mit seinem eigenen Namen, J-A-M, machte er es genauso. Seine Pressebetreuerin in Philadelphia war Adele Nofsacker. Adele neigte zur Hysterie, und als sie sah, wie langsam er schrieb, wusste sie, dass sie diesen Anblick nicht ertragen würde. Deshalb überredete sie ihn, nur noch mit Jam zu unterschreiben; der Bär war einverstanden, denn was Besseres als Jam gab es nicht.
Jetzt ging sie in den vorderen Teil des Ladens, wo der Geschäftsführer strahlte, weil so viele Leute zu Jams Signierstunde gekommen waren. "Er hat alle im Sturm erobert, nicht wahr? Dass er den Vizepräsidenten gerettet hat, war natürlich sehr hilfreich."
Während der Geschäftsführer mit Adele sprach, wurde ein Vorab-Exemplar der New York Times Book Review geliefert. Adele schlug rasch die Bestsellerliste auf. Hal Jams Buch stand auf Platz 1.
Adele trug die Zeitung zu Jams Tisch und breitete sie vor ihm aus. "Sie haben´s geschafft." Der Bär schaute auf die Stelle, auf die Adele zeigte, und dann hoch zu ihr.
"Sie sind die Nummer eins", strahlte sie.
"Ich bin Jam", beharrte der Bär.
William Kotzwinkle (Scranton 22 november 1943)
De Hongaarse dichter Endre Ady werd geboren op 22 november 1877 in het huidige Adyfalva.
Begrafenis op zee
Aan de Bretonse kust een droom.
Wij liggen slapend wit en dood
in het winters grijze zeegebied.
Er komen sterke boerenjongens
en ernstige meisjes, het haar gebonden.
Er klinkt een vroom en droevig lied.
Gezang en mist. De golven roepen.
Eerbiedig en met tranen, bloemen,
Bergen ze ons in een rode boot.
De ijzige orkaan dreunt wild.
Het water grijpt ons rode schip.
Daar gaan wij slapend, wit en dood.
De Dood in vlees en bloed
Mij zit de Dood in vlees en bloed,
Ik houd van hartstocht die verbleekt is,
Ik houd ervan te kussen wie
Mij alleenlaat.
Ik houd van ziekelijke rozen,
Van vrouwen wier gedroom te laat is,
Van lichte en weemoedige
Najaarsdagen.
Ik houd van t griezelig nodigende
Wenken van droevige avonden:
De grote, heilige Dood die zich
Speels aankondigt.
Ik houd van wie hier ver vandaan wil,
Van wie in tranen wakker werden,
En van de ijzige ochtendkou
Op de velden.
Ik houd van wie de moed moe opgeeft,
Van stille tranen, de berusting,
Waarin wijzen, zieken, dichters
Hun toevlucht zien.
Ik houd van wie ontgoocheld raakte,
Van wie gevallen zich bezeerde,
Van wie bedroefd, wanhopig is:
Van de wereld.
Mij zit de Dood in vlees en bloed,
Ik houd van hartstocht die verbleekt is,
Ik houd ervan te kussen wie
Mij alleenlaat.
Vertaald door Kees Bakker
Endre Ady (22 november 1877 27 januari 1919)
De Engelse schrijver George Robert Gissing werd geboren op 22 november 1857 in Wakefield, Yorkshire. Gissing was een briljante student, maar nadat hij verliefd was geworden op een prostituee raakte hij aan lager wal en werd uiteindelijk door sympathisanten geholpen om naar de VS te vertrekken. Daar hield hij het hoofd boven water door voor de Chicago Tribune korte verhalen te schrijven. In 1877 keerde hij terug naar Engeland en begon hij romans te schrijven.
In romans als Workers in the Dawn uit 1880 en The Unclassed uit 1884 beschreef hij de catastrophale gevolgen van de sociale verhoudingen in het Victoriaanse Engeland. Zijn boel over het zuiden van Italië By the Jonian Sea behoort tot de klassieke Engelse reisliteratuur.
Uit: Workers In The Dawn
Walk with me, reader, into Whitecross Street. It is Saturday night, the market-night of the poor; also the one evening in the week which the weary toilers of our great city can devote to ease and recreation in the sweet assurance of a morrow unenslaved. Let us see how they spend this "Truce of God;" our opportunities will be of the best in the district we are entering.
As we suddenly turn northwards out of the dim and quiet regions of Barbican, we are at first confused by the glare of lights and the hubbub of cries. Pressing through an ever-moving crowd, we find ourselves in a long and narrow street, forming, from end to end, one busy market. Besides the ordinary shops, amongst which the conspicuous fronts of the butchers' and the grocers' predominate, the street is lined along either pavement with rows of stalls and booths, each illuminated with flaring naphtha-lamps, the flames of which shoot up fiercely at each stronger gust of wind, filling the air around with a sickly odour, and throwing a weird light upon the multitudinous faces. Behind the lights stand men, women and children, each hallooing in every variety of intense key -- from the shrillest conceivable piping to a thunderous roar, which well-nigh deafens one -- the prices and the merits of their wares. The fronts of the houses, as we glance up towards the deep blackness overhead, have a decayed, filthy, often an evil, look; and here and there, on either side, is a low, yawning archway, or a passage some four feet wide, leading presumably to human habitations. Let us press through the throng to the mouth of one of these and look in, as long as the reeking odour will permit us. Straining the eyes into horrible darkness, we behold a blind alley, the unspeakable abominations of which are dimly suggested by a gas-lamp flickering at the further end. Here and there through a window glimmers a reddish light, forcing one to believe that people actually do live here; otherwise the alley is deserted, and the footstep echoes as we tread cautiously up the narrow slum.
George Robert Gissing (22 november 1857 28 december 1903)
Een stevige Oostenwind, die zedert gisteren blijft aanhouden, doet onzen kapitein besluiten, om zee te kiezen. Alles is op ons schip in eene rustlooze beweeging. Met de zoo aanstonds vertrekkende boot kan ik alleenlijk eene korte, ach! eene laatste groet aan U medegeven. Als gij dezen haastig geschreeven brief leest, ben ik misschien reeds veele mijlen van een strand verwijderd, waar mijn leven begon, dat mijn eerste kindergeschrei hoorde, en dat ik met jongelingstraanen verliet: dan heeft de naam van Vaderland reeds eenen hartbreekenden klank voor mij; en ach dit had hij reeds eenige dagen: de twee weeken die wij in Texel doorbragten, waren mij zeer treurig; hoe veel duizendmalen vloog mijn ziel nog naar mijne achtergelatene vrienden terug, en toch vermogt ik niet tot hen wedertekeeren; het vaderland was mij als een vreemd gewest; ik mogt niet eenmaal op dien dierbaaren grond meer overnachten: mijne oogen staarden zig dikwerf moede op de verwarde verschieten die duin en bosch op eenen verren afstand opleverden; angstig zocht ik het plekjen daar mijne moederstad op verrees: maar de lieve torenspits was, door de afgelegenheid, voor mij onzichtbaar. Weeker geworden door 't gevoel der scheiding, scheen mijn hart al zijne zaligheid in dat plekjen gronds besloten te zien, dat ik gereed stond te verlaten; en toch liever wilde ik dit, dan langer door een hoopeloos gezicht gepijnigd te worden. Menigwerf zag ik uit naar de wolken, of de wind niet van streek veranderde; toen hij eindelijk naar het oosten draaide, klopte mijn hart van gemengde aandoeningen; en nu - nu verlaat ik mijn vaderland geheel, om op eenen anderen hoek des aardbodems een verblijf, meer voor mijn lot berekend, te zoeken. O mogten de rampen, die hier mijne ouders zoo gevoelig troffen niet met mij reizen! bid dit van den Hemel voor mij af, lieve Karel! en dan vaarwel! Het geraas en getier van het scheepsvolk neemt toe; het anker is reeds geligt; men is bezig met de zeilen optehaalen; ik kan niets meer dan u nog eenmaal teder groeten, misschien is het voor eeuwig. Goeden nacht onvergelijkelijke vriend, vriend van mijn hart! troost mijne moeder, geef haar dezen brief. Kusch uwe Charlotte vaarwel voor mij, en - al hoordet gij ook nimmer weêr van mij, vergeet den jongen reiziger, vergeet uwen Reinhart nooit.
Elisabeth Maria Post (22 november 1755 - 3 juli 1812)
This summer day began like all the others. Harry prepared his breakfast in the kitchen Rice Krispies with skimmed milk and Sanka sweetened with saccharin. At about nine-thirty he took the elevator down to get the mail. A day didnt go by that he didnt receive a number of checks, but this day brought a bounty. The stocks had fallen, but the companies kept paying the dividends as usual. Harry got money from buildings on which he held mortgages, from rents, bonds, and all kinds of business ventures that he barely remembered. An insurance company paid him an annuity. For years he had been getting a monthly check from Social Security. This mornings yield came to over eleven thousand dollars. True, he would have to withhold a great part of this for taxes, but it still left him with some five thousand dollars for himself. While he totaled up the figures, he deliberated: Should he go to the office of Merrill Lynch and see what was happening on the Exchange? No, there was no point to it. Even if the stocks rose early in the morning, the day would end in losses. The market is completely crazy, he mumbled to himself. He considered it an iron rule that inflation always went along with a bullish market, not with a bearish market. But now both the dollar and the stocks were collapsing. Well, you could never be sure about anything but death.
Isaac Bashevis Singer (21 november 1904 24 juli 1991)
It was the lowest point in women's history: a male historian has pointed out that nineteenth-century British women had fewer rights than Babylonian women possessed when Hammurabi's Code was written.1 Moreover, British women were no worse off than women in other Western countries, and perhaps better off than women in Eastern societies.
But the nineteenth century was also the period in which women as a caste for the first time stood up en masse and demanded an end to subjugation. Hard-earned victories gradually won them the right to acquire advanced education, to learn a profession and actually practise it, and to own their personal property. From the perspective of this book, it is the most cheering period in female history, the moment the tide began to turn.
It was just such a period for workers, too (many of whom were now women); they also began to stand up and protest wages that were inadequate to maintain life, as well as inhumane working conditions and hours. Middle-class people, including many women, sided with the workers, arguing also that tiny children should not be working in factories, tied to machines, and that all children should be decently fed, healed, and educated.
But of course, such arguments would not have been necessary if the actual conditions of life were not so hellish. Cities were overcrowded, filthy, and unhealthy; factories were unsanitary and unhygienic, and workers were treated worse than animals. Yet even so, agricultural workers often found factory work preferable to work on the farm, which was brutally hard and demeaning.
To complete the picture of this age of contrasts, it was also a period when socialists (and others) began to envision better ways of living, inventing utopian schemes for living and working in harmony with nature and the machine. Some of these schemes were realized, in towns that still stand (as ruins) in England and the United States. But none of them were successful, largely because men continued to exploit women.
Marilyn French (New York, 21 november 1929)
De Britse schrijfster Freya North werd geboren op 21 november 1967 in Londen. Zij studeerde kunstgeschiedenis, maar brak die studie 1991 af. Ze besloot een totaal andere richting op te gaan en schrijfster te worden. Ze deed freelance- en uitzendwerk om daarnaast aan haar eerste roman, Sally (1996), te kunnen werken. Aan de publicatie van dit boek gingen echter heel wat afwijzingen vooraf. Ze begon met goede moed aan een tweede roman, Chloe(1997). Ze stuurde een uitgever drie hoofdstukken en een aantal zelfgeschreven recensies, en met succes: ze kreeg een deal voor drie boeken aangeboden, waaronder Sally, Chloe en Polly (1998). Vanaf dat moment kwam haar carriere in een stroomversnelling. De filmrechten van Polly werden meteen verkocht en in de daarop volgende jaren verschenen Cat (1999), Fen (2001), Pip (2003), Love Rules (2005) en Home Truths (2006).
Uit:Pip
From her doctors coat pockets she lays out the tools of her trade and wipes everything with antiseptic cloths. A comedy stethoscope. Five different types of magic wand. Small red foam balls that, with a little surreptitious rubbing between the palms, or a heartfelt abracadabra from a child, metamorphose into a selection of miniature animals. A huge pair of plastic scissors. Handfuls of stickers. The squeaking plastic hammer. She takes off her doctors coat. Its a real doctors coat, in thick white cotton, but embellished with colourful patterns on the pockets and with her name, Dr Pippity, emblazoned on the back like some kind of patchwork tattoo. An intricate circuit and a couple of AAA batteries enable her to make the squeaks and dongs. She takes off her luridly striped pinafore, with
the flowers on springs attached to the kangaroo-style pouch, the badges dotted here and there with I am 8 and smile and various cartoon characters. She peels off her tights - she customized this pair so that one leg has multicoloured dots and the other has wriggling lines.
She showed them off that afternoon, very forlornly, to a girl with no hair up on Gainsborough, the cancer ward.
Ive not got no hair no more, the child had told her. Dr Pippity had sat beside her and stretched her legs out. This leg here, she showed the girl, has the multicoloured measles. The girl gingerly placed a finger over the spots to check. And this leg here, Dr Pippity declared, has worms!
Freya North (Londen, 21 november 1967)
De Nederlandse schrijfster Margriet de Moor werd als Margaretha Maria Antonetta Neefjes op 21 november 1941 in Noordwijk geboren.De Moor bezocht na de ULO het Koninklijk Conservatorium in Den Haag waar ze piano en solozang studeerde. Daarna studeerde zij kunstgeschiedenis en archeologie, gaf pianoles en maakte videofilms voordat ze debuteerde als schrijver. In 1988 debuteerde ze onder de naam Margriet de Moor met Op de rug gezien, een bundel verhalen. De bundel werd zeer goed ontvangen, genomineerd voor de AKO-literatuurprijs en won het Gouden Ezelsoor. De Moors eerste roman, Eerst grijs dan wit dan blauw uit 1991 werd nog luider toegejuicht: het boek kreeg de AKO-literatuurprijs.
Uit: Eerst grijs dan wit dan blauw
Waarom komt het nooit in haar op mijn agenda door te bladeren, mijn binnenzakken te doorzoeken? Na afloop van een feestje haalt ze mij over een eenzame vriendin met de auto weg te brengen. Hoe moet ik haar het volgende betaald zetten: terwijl ik voor de dame de buitendeur openhoud, zie ik vanuit een ooghoek hoe ze in gebukte houding de ijskast staat in te ruimen, haar nauwe rok kruipt alvast vertrouwelijk omhoog, ze weet maar al te goed dat ik binnen de korste keren terug ben
Margriet de Moor (Noordwijk, 21 november 1941)
De Oostenrijkse schrijfster en vertaalster Veza Canetti werd als Venetiana Taubner-Calderon geboren op 21 november 1897 in Wenen. Haar moeder was sefardisch, haar vader Homgaars-joods. Na WO I werkte de hoogbegaafde, maar gehandicapte Canetti als lerares Engels. In 1927 ontmoette zij de schrijver Elias Canetti met wie zij zeven jaar later trouwde. In 1933 verscheen haar verhaal Der Kanal in de Wiener Arbeiter-Zeitung. Onder het pseudoniem Veza Magd vertaalde zij uit het Engels o.a. The Power and the Glory van Graham Greene. Voor haar eigen romans vond zij tijdens haar leven geen uitgever. Jarenlang was zij wel de literaire adviseur van haar man. Vera Canetti stierf in 1963 in Londen, waarschijnlijk door zelfmoord. In 1990 gaf Elias Cantetti manuscripten uit haar nalatenschap vrij voor publicatie.
Uit:Der Fund
Im Winter des Jahres 1940 übersiedelten wir aufs Land in das geräumige Haus eines Pastors und seiner hageren Ehefrau. Die Bedingungen waren durchwegs Verbote. Verboten war der Fleischgenuß, der Alkohol, das Rauchen, der Theaterbesuch und der Verkehr mit den Nachbarn. Das Prinzip des pensionierten Geistlichen lautete: wenn das Empire die von Gott Gezeichneten einläßt, und ich sie gar ins Haus nehme, so haben sich mir diese Flüchtlinge für die Großmut Englands dankbar zu erweisen, und sie haben mir möglichst viel Nutzen zu bringen. Denn sie wetzen die Teppiche ab, ziehen den Zug im Abtritt und schauen durchs Fenster. Sie zahlen, das ist richtig, aber was ist Geld, wei eitel ist es, welcher Schein in den Augen eines Dieners Gottes. Morgens in aller Früh wurde Kompost erzeugt. Die beiden Toogoods taten dies auf eigene Weise, nämlich auf Zeitungspapier, und trugen diesen Schatz, der ihrem Leib entsprossen, hinunter in den Gemüsegarten, wo sie ihn nach einem Jahr in der Form von Karotten zurückbekamen. Denn sparsam sei der Mensch und vergeude nichts, auch nicht seine Exkremente, dann wird der Herr es ihm lohnen. Und richtig, der Herr lohnte es. Wer hat, dem wird gegeben, und sie hatten. Sie hatten ein großes Haus mit vielen Teppichen und hellen Möbeln, sie hatten feingeschnitzte Truhen und kostbare Altertümer. Und ein Zimmer voll mit Vorräten, alle angekauft knapp ehe der Krieg ausbrach, um ihre alten Knochen aufs beste zu versorgen.
Sie hatten und nährten sich redlich. Wir hatten nichts und hungerten.
Für diesen Hunger hörten wir salbungsvolle Reden, etwa, daß man im Krieg genügsam leben müsse. Um sich für ihre Worte zu stählen, aßen sie heimlich ihre guten Speisen, und wir bekamen die Karotten, die der Herr ihnen erwachsen ließ.
Dafür aber waren sie freundlich. Mit überaus freundlicher Miene häufte uns Frau Pastor den in Wasser gekochten Kohl auf den Teller, dazu gab es Wasserkartoffel, freilich nur eine, denn sie kosteten fast einen Penny das Pfund, wiewohl nicht sie, nicht Frau Pastor, sie hatte eine Quelle, wo sich das Hundert erheblich billiger stellte, diese Kartoffel war freilich säuerlich und mit schwärzlicher Fäulnis durchsetzt, aber da blickte Frau Pastor weg und sprach davon, wie schlecht die Welt, und sie dachte, wie gut sie selbst war, die unserethalben, um unsere Seelen zu retten, diese schwarzen Trümmer aß.
Veza Canetti (* 21. November 1897 in Wien; 1. Mai 1963 in London) war Schriftstellerin und Übersetzerin.
Veza Canetti, Arthur Quiller-Couch, Voltaire, Franz Hessel
De Engelse schrijver en crticus Sir Arthur Thomas Quiller-Couch werd geboren op 21 november 1863 in Bodmin, Cornwall. Quiller-Couch studeerde aan hetTrinity College in Oxford en werkte daarna als docent klassieke talen. In 1887 debuteerde hij met zijn roman Dead man's rock. Hij publiceerde zijn leven lang veel onder zijn pseudoniem Q. In 1912 werd hij hoogleraar Engelse literatuur in Cambridge. Zijn avonturenromans tonen gelijkenis met die van Louis Stevenson. Hij voltooide zelfs een van diens romans.
Uit: On the Art of Writing
And Flaubert, that gladiator among artists, held that, at its highest, literary art could be carried into pure science. 'I believe,' said he, 'that great art is scientific and impersonal. You should by an intellectual effort transport yourself into characters, not draw them into yourself. That at least is the method.' On the other hand, says Goethe, 'We should endeavour to use words that correspond as closely as possible with what we feel, see, think, imagine, experience, and reason. It is an endeavour we cannot evade and must daily renew.' I call Flaubert's the better counsel, even though I have spent a part of this lecture in attempting to prove it impossible. It at least is noble, encouraging us to what is difficult. The shrewder Goethe encourages us to exploit ourselves to the top of our bent. I think Flaubert would have hit the mark if for 'impersonal' he had substituted 'disinterested.'
For--believe me, Gentlemen--so far as Handel stands above Chopin, as Velasquez above Greuze, even so far stand the great masculine objective writers above all who appeal to you by parade of personality or private sentiment.
Mention of these great masculine 'objective' writers brings me to my last word: which is, 'Steep yourselves in them: habitually bring all to the test of them: for while you cannot escape the fate of all style, which is to be personal, the more of catholic manhood you inherit from those great loins the more you will assuredly beget.'
This then is Style. As technically manifested in Literature it is the power to touch with ease, grace, precision, any note in the gamut of human thought or emotion.
Arthur Quiller-Couch (21 november 1863 12 mei 1944)
De Duitse dichter en schrijver Wilhelm Friedrich Waiblinger werd geboren op 21 november 1804 in Heilbron. Vanaf 1822 studeerde hij theologie aan de Tübinger Stift, waar hij filologie als bijvak kon hebben. Op 3 juli 1822 ontmoette Waiblinger voor het eerst de toen al vijftien jaar voor waanzinnig gehouden dichter Friedrich Hölderlin in de Hölderlinturm in Tübingen. Hij zou er gedurende zijn hele studietijd vaak te gast zijn. Deze ontmoetingen verwerkte hij in zijn briefroman Phaeton uit 1823. Later schreef hij een uitvoerig portret van Hölderlin in Hölderlins Leben, Dichtung und Wahnsinn. Tijdens zijn studentenjaren behoorde ook de dichter Eduard Mörike tot Waiblingers vriendenkring.
Uit: Phaeton
Dein Bruder ist jetzt abgereist. Mir ward der Abschied schwer von dem Guten, der wie mein Schatten mir durchs sonnige Italien folgte. Ewigunvergeßlich wie meiner Kindheit Tage ist mir der Abend, wo wir zum erstenmal die Alpenfirnen wie Trümmer einer Urwelt glänzen sahn, und gleich gebändigten Titanen die Nebelwolken unten lagen im Tale, und oben die milchweißen Stirnen vom Purpur der Abendsonne glühten wie bescheidene Mädchenwangen, und die Riesenlawinen donnernd von jähen fürchterlichen Höhn herab sich wälzten, wir uns im Arme lagen und bei Tells und Arnolds Vaterland uns ewige Freundschaft schwuren!
Und als wir gingen auf den sieben Hügeln und wandelten zwischen den schaurigen Gestalten der hohen Vorwelt und sahn, wie um die alten düstern Mauern sich der jugendliche Efeu rankte; als wir saßen an den Ufern der blonden Tiber und ihrem Wellenschlage lauschten, und es aus den Wassern erklang zu uns, den Spätgebornen, wie eine ernste mahnende Stimme, als wir wandelten durch die langen Hallen, wo schweigend [14] unsre alten Götter standen, und wir uns anblickten und uns in die Arme sanken, ach, da wo jeder graue moosbewachsne Trümmer, wo jedes Säulenstück, wo jeder Grashalm an den finstern Mauerrissen, wo alles, alles zu uns sprach: da fühlten wir schwellen unsern Busen. Die Ahnung floh, und es ward klar vor uns. Unser Auge schwamm in Licht und Fülle, und wie eine göttliche Erscheinung sahn wir niederquellen den Geist der Schönheit. Wir fühlten unsern Beruf und den Drang in unserem Innern und knieten nieder und riefen: Dir, heilige Kunst, dir weihn wir unser Leben!
Wilhelm Waiblinger (21 november 1804 17 januari 1830)
Souvent les institutions les plus sages ne furent dues qu'à l'aveuglement et à la faiblesse. Il n'y a guère dans l'Église de cérémonie plus noble, plus pompeuse, plus capable d'inspirer la piété aux peuples, que la fête du saint-sacrement. L'antiquité n'en eut guère dont l'appareil fût plus auguste. Cependant, qui fut la cause de cet établissement ? Une religieuse de Liège, nommée Moncornillon, qui s'imaginait voir toutes les nuits un trou à la lune (1264) : elle eut ensuite une révélation qui lui apprit que la lune signifiait l'Église, et le trou une fête qui manquait. Un moine, nommé jean, composa avec elle l'office du Saint-Sacrement ; la fête s'en établit à Liège, et Urbain IV l'adopta pour toute l'Église.
Au douzième siècle, les moines noirs et les blancs formaient deux grandes factions qui partageaient les villes, à peu près comme les factions bleues et vertes partagèrent les esprits dans l'empire romain. Ensuite, lorsqu'au treizième siècle les mendiants eurent du crédit, les blancs et les noirs se réunirent contre ces nouveaux venus, jusqu'à ce qu'enfin la moitié de l'Europe s'est élevée contre eux tous. Les études des scolastiques étaient alors et sont demeurées, presque jusqu'à nos jours, des systèmes d'absurdités, tels que, si on les imputait aux peuples de la Taprobane, nous croirions qu'on les
calomnie. « On agitait si Dieu peut produire la nature universelle des choses, et la conserver, sans qu'il y ait des choses ; si Dieu peut être dans un prédicat, s'il peut communiquer la faculté de créer, rendre ce qui est fait non fait, changer une femme en fille; si chaque personne divine peut prendre la nature qu'elle veut ; si Dieu peut être scarabée et citrouille; si le père produit le fils par l'intellect ou la volonté, ou par l'essence, ou par l'attribut, naturellement ou librement ? » Et les docteurs qui résolvaient ces questions s'appelaient le grand, le subtil, l'angélique, l'irréfragable, le solennel, l'illuminé, l'universel, le profond.
Once upon our time, there was an earthquake: but this one is the most powerful ever recorded since the invention of the Richter scale made it possible for us to measure apocalyptic warnings.
It tipped a continental shelf. These tremblings often cause floods; this colossus did the reverse, drew back the ocean as a vast breath taken. The most secret level of our world lay revealed: the sea-bedded-wrecked ships, facades of houses, ballroom candelabra, toilet bowl, pirate chest, TV screen, mail-coach, aircraft fuselage, cannon, marble torso, Kalashnikov, metal carapace of a tourist bus-load, baptismal font, automatic dishwasher, computer, swords sheathed in barnacles, coins turned to stone. The astounded gaze raced among these things; the population who had fled from their toppling houses to the maritime hills ran down. Where terrestrial crash and bellow had terrified them, there was naked silence. The saliva of the sea glistened upon these objects; it is given that time does not, never did, exist down here where the materiality of the past and the present as they lie has no chronological order, all is one, all is nothing-or all is possessible at once.
People rushed to take; take, take. This was-when, anytime, sometime-valuable, that might be useful, what was this, well someone will know, that must have belonged to the rich, it's mine now, if you don't grab what's over there someone else will, feet slipped and slithered on seaweed and sank in soggy sand, gasping sea-plants gaped at them, no-one remarked there were no fish, the living inhabitants of this unearth had been swept up and away with the water. The ordinary opportunity of looting shops which was routine to people during the political uprisings was no comparison. Orgiastic joy gave men, women and their children strength to heave out of the slime and sand what they did not know they wanted, quickened their staggering gait as they ranged, and this was more than profiting by happenstance, it was robbing the power of nature before which they had fled helpless. Take, take; while grabbing they were able to forget the wreck of their houses and the loss of time-bound possessions there. They had tattered the silence with their shouts to one another and under these cries like the cries of the absent seagulls they did not hear a distant approach of sound rising as a great wind does. And then the sea came back, engulfed them to add to its treasury.
Nadine Gordimer (Springs. 20 november 1923)
De Amerikaanse schrijver Don DeLillo werd op 20 november 1936 geboren in New York City als zoon van Italiaanse immigranten. Als tiener las hij al erg veel. Toen werd ook zijn interesse om zelf te schrijven gewekt. Hij volgde een opleiding aan de Fordham University, waar hij zijn bachelordiploma haalde in 1958.Nadat hij afgestudeerd was, ging hij aan de slag in de reclamewereld. Hij werkte vijf jaar als copywriter. Daarna werd hij fulltime schrijver. De eerste roman van DeLillo, Americana, werd in 1971 uitgegeven. In de late jaren zeventig woonde hij ettelijke jaren in Griekenland. Tijdens zijn verblijf in Griekenland schreef DeLillo zijn roman De namen (1982). Zijn bekendste werk is Onderwereld, dat in 1997 gepubliceerd werd. Het boek werd wereldwijd geprezen als een meesterwerk en gaat over de geschiedenis van Amerika in de voorbije decennia.
Uit: Still Life
When he appeared at the door, it was not possible, a man come out of an ash storm, all blood and slag, reeking of burned matter, with pinpoint glints of slivered glass in his face. He looked immense, in the doorway, with a gaze that had no distance in it. He carried a briefcase and stood slowly nodding. She thought he might be in shock but didnt know what this meant in precise terms, medical terms. He walked past her toward the kitchen and she tried calling her doctor, then 911, then the nearest hospital, but all she heard was the drone of overloaded lines. She turned off the TV set, not sure why, protecting him from the news hed just walked out of, thats why, and then went into the kitchen. He was sitting at the table, and she poured him a glass of water and told him that Justin was with his grandmother, released early from school and also being protected from the news, at least as it concerned his father.
He said, Everybodys giving me water.
She thought he could not have travelled all this distance or even climbed the stairs if hed suffered serious injury, grievous blood loss.
Then he said something else. His briefcase sat beside the table like something yanked out of a landfill. He said there was a shirt coming down out of the sky.
She poured water on a dishcloth and wiped dust and ash from his hands, face, and head, careful not to disturb the glass fragments. There was more blood than shed realized at first, and then she began to realize something elsethat his cuts and abrasions were not severe or numerous enough to account for all this blood. It was not his blood. Most of it came from somebody else.
Don DeLillo (New York City, 20 november 1936)
De Engelse dichter en schrijver Thomas Chatterton werd geboren op 20 november 1752 in Bristol als zoon van een koster. Toen hij elf jaar was schreef hij al een satire over een methodist. Als veertienjarige werd hij klerk bij een advocaat in Bristol. Kort daarna presenteerde hij gedichten die volgens hem geschreven waren door een monnik, genaamd Rowley,uit de vijftiende eeuw. Het werk baarde groot opzien en bestond o.a. uit een feestgedicht ter gelegenheod ban de wijding van een brug,fagmenten van een treurspel, en ballade-achtige verzen over de veroveringen van dde Noormannen. De kritiek verklaarde het al snel tot vervalsing. Chatterton werd ontslagen en zocht in Londen steun bij de schrijver en politicus Sir Horace Walpole. Deze was al gewaarschuwd voor de jongeman en weigerde zijn steun. Korte tijd later doodde Chesterton zichzelf door gif in te nemen. Het volledige werk werd in 1842, en ook nog eens in 1871 in Londen uitgegeven.
The Death of Chatterton door Henry Wallis
Song from Aella
O SING unto my roundelay,
O drop the briny tear with me;
Dance no more at holyday,
Like a running river be:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
Black his cryne as the winter night,
White his rode as the summer snow,
Red his face as the morning light,
Cold he lies in the grave below:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
Sweet his tongue as the throstle's note,
Quick in dance as thought can be,
Deft his tabor, cudgel stout;
O he lies by the willow-tree!
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
Hark! the raven flaps his wing
In the brier'd dell below;
Hark! the death-owl loud doth sing
To the nightmares, as they go:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
See! the white moon shines on high;
Whiter is my true-love's shroud:
Whiter than the morning sky,
Whiter than the evening cloud:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
Here upon my true-love's grave
Shall the barren flowers be laid;
Not one holy saint to save
All the coldness of a maid:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
With my hands I'll dent the briers
Round his holy corse to gre:
Ouph and fairy, light your fires,
Here my body still shall be:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
Come, with acorn-cup and thorn,
Drain my heartes blood away;
Life and all its good I scorn,
Dance by night, or feast by day:
My love is dead,
Gone to his death-bed
All under the willow-tree.
Thomas Chatterton (20 november 1752- 5 augustus 1770)
De Iraanse dichteres, vertaalster en mensenrechten-advocate Sheema Kalbasi werd geboren op 20 november 1972 in Teheran. Zij is o.a. directeur van Dialogue of Nations through Poetry in Translation en van het Iraanse Vrouwen Poëzie Project. Zij publiceerde twee gedichtenbundels, Echoes in Exile in het Engels en Sangsar (Steniging) in het Farsi. Verder stelde zij een tweetalige bloemlezing samen van Iraanse (Perzische) dichteressen van het middeleeuwse Perzië tot het hedendaagse Iran. Haar eigen gedichten zijn al in achttien talen vertaald. Kalbasi deed ook vrijwilligerswerk met Koerdische kinderen in Irak en met Pakistaanse kinderen in Pakistan. Tegenwoordig woont zij met man en kinderen in de VS.
Dancing Tango
Oh, Orlando!
Remember the night we danced
quietly on the sands where music
was played? Your words were
wonderers, said quietly
in the pockets of my ears.
Oh, Esphahan!
With your turquoise blue mosques
and lovers hiding under the sands
by the Zayandehrood and its haunting
blue skies. Still the words did
wonders when they were said quietly
in the pockets of my ears.
Time is eternity, my dignity
resides in yours and your
words are wonders that I count
as precious coins kept quietly
in the pockets of my tears.
Nothing
Nothing is all I am
Nothing overloading nothing
Closing the doors,
Opening an extra into an empty space,
Nothing ensues but a further war.
The bombs, lights that blind and Damascus,
Burning after Tehran. Sisters calling in despair,
Brothers callous the arms of infidels. Nothing happens
But children die, and journalists are filming for a deadline.
Nothing comes after nothing but I,
Kneel, cry for nothing,
and still the no shepherd birds burn at flight.
Nothing happens. I walk by the Central Park
Next to nothing, and the no flight zone is
Just nothing yet throat slides over throat,
Bullets shut and blood drops. Here nothing happens
But I write to keep nothing from overloading nothing.
Sheema Kalbasi (Teheran, 20 november 1972)
De Russische schrijfster Yevgenia Ginzburg werd geboren op 20 november 1904 in Moskou Zij studeerde sociale wetenschappen en pedagogie in Kazan. Daarna werkte zij als lerares. Zij was na de dood van haar eerste man hertrouwd met Pavel Aksyonov, de burgemeester van Kazan en lid van de communistische partij. In 1937 werd zij uit de partij gezet en wegens vermeende contacten met de Trotskisten gearresteerd. Zij kwam in 1949 vrij, maar mocht vijf jaar lang de Magadan-zone niet verlaten. In 1950 volgde een nieuwe arrestatie en werd zij naar de regio Krasnojarskv verbannen. Na de dood van Stalin mocht zij naar Moskau reizen. Daar werkte zij weer als journaliste en publiceerde zij autobiografische boeken. In 1955 volgde een volledige rehabilitatie.
Uit: Journey into the Whirlwind (Vertaald door Paul Stevenson and Max Hayward)
"To live! Without property, but what was that to me? Let them confiscate it -- they were brigands anyway, confiscating was their business. They wouldn't get much good out of mine, a few books and clothes -- why, we didn't even have a radio. My husband was a loyal Communist of the old stamp, not the kind who had to have a Buick or a Mercedes... Ten years! ...Do you [the judges], with your codfish faces, really think you can go on robbing and murdering for another ten years, that there aren't people in the Party who will stop you sooner or later? I knew there were -- and in order to see that day, I must live. In prison, if needs be, but I must at all costs live! ... I looked at the guards, whose hands were still clasped behind my back. Every nerve in my body was quivering with the joy of being alive. What nice faces the guards had! Peasant boys from Ryazan or Kursk, most likely. They couldn't help being warders -- no doubt they were conscripts. And they had joined hands to save me from falling. But they needn't have -- I wasn't going to fall. I shook back my hair curled so carefully before facing the court, so as not to disgrace the memory of Charlotte Corday. Then I gave the guards a friendly smile. They looked at me in astonishment."
Long after him a man and a woman entered the door. They were poorly clad and lingered bashfully in the corner between door and fireplace.
The host at once came forward to his two guests. He took the hand of each and led them up the room. Then he said to the others: "Is it not truly said that the shorter the way the more the delay? These are our nearest neighbors. Branehog had no other tenants besides them and me."
"Say rather there are none but you," said the man. "You cannot call me a tenant. I am only a poor charcoal-burner whom you have allowed to settle on your land."
The man seated himself beside Torarin and they began to converse. The newcomer told Torarin how it was he came so late to the feast. It was because their cabin had been visited by three strangers whom they durst not leave, three journeymen tanners who had been with them all day. When they came in the morning they were worn out and ailing;(...)
Selma Lagerlöf (20 november 1858 16 maart 1940) Portret door Carl Larsson (1908)
ich danke Dir sehr fuer Deinen Brief. Ich haette Dir laengst geschrieben wenn ich nicht die ganze Zeit verreist gewesen waere, fast drei Monate war ich nicht hier. Zuerst ein paar Wochen bei den Kindern, dann sozusagen durch Europa durch. Beides war in anderer Art sehr wunderbar. Ich bin nicht besonders gerne hier, das kann ich nicht behaupten, ich bin tief verbunden durch meine Arbeit, durch meine Sprache und was dazu gehoert, oft ueberwiegt das so stark, dass ich einen grossen Elan hab und sicher einen ungeheuer lustigen Eindruck mache. Ich bin auch abends immer todmuede und tagsueber habe ich keine fuenf Minuten Zeit, ueber mich selbst zu denken. Ich moechte aber nicht hier sterben, da denke ich oft an den Satz von Tertulian; wenn Du den alten Kirchenvater kennst: Im Leben Gemeinsamkeit haben mit den Heiden ist erlaubt, im Tode nicht. Sowas von Heiden haben sich weder Moses noch Paulus vorgestellt. Ich habe manchmals das Gefuehl, kein Mensch erinnert sich richtig mehr, was das ueberhaupt ist, eine menschliche Beziehung. Ich brauche Dir nicht zu sagen, dass das weder auf die engeren Freunde geht noch auf die ferneren. Es ist durch sie, dass meine Arbeit den grossen Schwung hat und dass man manchmal die Veraenderung vorausfuehlt. Um sie immer zu fuehlen dazu muss man die Kraft und Geduld dieser Menschen haben, vielleicht auch das enorme Land im Ruecken fuehlen. Ich habe Dir jetzt zu ernst, vielleicht aus einer zu traurigen Situation heraus, ich geniere mich ja nicht bei Dir, das Schwierige zu stark betont. Es gibt natuerlich jede Woche, wenn ich schreibe, wenn ich Briefe lese, wenn ich Vortraege halte in Schulen in Fabriken usw. viele Augenblicke in denen ich mich fuer diese Stimmung beschimpfe, aber sicher sind dem lieben Gott verschiedene andere Voelker besser geglueckt. Nun das ist sein job. Das merkwuerdige ist, dass ich auch jetzt, wenn man mich fragen wuerde, sofort wieder hierher kaeme, weil nirgends das Leben so intensiv gelebt ist, weil ich das Wichtigste auf der Welt nicht gekannt haette, wenn ich das hier nicht kennen wuerde.
It studied burns lest you its rage should smother.
It is a flame obscure to any eyes,
Most like the fire that warms the deepest grave
(The cold grave is the deepest of our lies)
To which our blood is the indentured slave:
The fire that burns most secretly in you
Does not expend you hidden and alone,
The studious fire consumes not one, but two
Me also, marrowing the self-same bone.
Our property in fire is death in life
Flawing the rocky fundament with strife.
Allen Tate (19 november 1899 9 februari 1979)
De Italiaanse-Albanese dichter en schrijver Girolamo de Rada werd geboren op 19 november 1814 in Macchia Albanese als zoon van een priester van de Byzantijnse rite. Hij bezocht het gymnasium in San Demetrio Corone en studeerde daarna rechten in Napels. Zijn belangstelling voor de literatuur en de Albanese folklore ontwaakte al vroeg en hij begon liederen en gedichten in het Arberesh te verzamlen, de taal van de Albanese minderheid in het zuiden van Italië en op Sicilië. In 1836 publiceerde hij zijn eerste werk Këngët e Milosaos ("Die Liederen van Milosao"). Doordat hij teruggreep op een oude Albanese stof werd de Rada een geestelijke wegbereider van de onafhankelijkheidsbeweging in de vroege 20e eeuw. Hij werd een van de belangrijkste Albanese schrijvers, hoewel hij Albanië zelf nooit heeft bezocht.
Uit: Canti di Milosao, fragment van canto 1 (Vertaald door Robert Elsie)
The earth had transformed the oaks
The earth had transformed the oaks,
Fresh sea water sparkled
Blue at the new day rising;
But the dove of Anacreon
Lived on in ancient Tempe.
One day it departed for the mountains for water
And did not return as was its habit.
It did not freeze in the snow
Nor was it wounded by an arrow,
But flew onward until it landed
At my happy home.
When the house and land
Reappeared beside the sea at dawn,
What joy welled in my eyes.
It awoke me, brushing
Against the window panes.
I arose and looked outside:
The grapes in the ripening vineyards
Covered our fields,
The blossoming flax
Swayed in the wind,
Gently smiling, and like its blossoms
Was the colour of the sky.
You could look out and forget
The cares of this world.
The gleaners were singing
Amidst the sheaves. I had just
Returned from abroad, to be reunited
With my sisters. My name was
Constantly on my mother's lips.
A joy filled my body
Like that of a fair maiden
Who, in the warmth of her bed at night,
Senses her breasts
Beginning to swell.
Girolamo de Rada (19 november 1814 28 februari 1903)
ich danke Dir sehr fuer Deinen Brief. Ich haette Dir laengst geschrieben wenn ich nicht die ganze Zeit verreist gewesen waere, fast drei Monate war ich nicht hier. Zuerst ein paar Wochen bei den Kindern, dann sozusagen durch Europa durch. Beides war in anderer Art sehr wunderbar. Ich bin nicht besonders gerne hier, das kann ich nicht behaupten, ich bin tief verbunden durch meine Arbeit, durch meine Sprache und was dazu gehoert, oft ueberwiegt das so stark, dass ich einen grossen Elan hab und sicher einen ungeheuer lustigen Eindruck mache. Ich bin auch abends immer todmuede und tagsueber habe ich keine fuenf Minuten Zeit, ueber mich selbst zu denken. Ich moechte aber nicht hier sterben, da denke ich oft an den Satz von Tertulian; wenn Du den alten Kirchenvater kennst: Im Leben Gemeinsamkeit haben mit den Heiden ist erlaubt, im Tode nicht. Sowas von Heiden haben sich weder Moses noch Paulus vorgestellt. Ich habe manchmals das Gefuehl, kein Mensch erinnert sich richtig mehr, was das ueberhaupt ist, eine menschliche Beziehung. Ich brauche Dir nicht zu sagen, dass das weder auf die engeren Freunde geht noch auf die ferneren. Es ist durch sie, dass meine Arbeit den grossen Schwung hat und dass man manchmal die Veraenderung vorausfuehlt. Um sie immer zu fuehlen dazu muss man die Kraft und Geduld dieser Menschen haben, vielleicht auch das enorme Land im Ruecken fuehlen. Ich habe Dir jetzt zu ernst, vielleicht aus einer zu traurigen Situation heraus, ich geniere mich ja nicht bei Dir, das Schwierige zu stark betont. Es gibt natuerlich jede Woche, wenn ich schreibe, wenn ich Briefe lese, wenn ich Vortraege halte in Schulen in Fabriken usw. viele Augenblicke in denen ich mich fuer diese Stimmung beschimpfe, aber sicher sind dem lieben Gott verschiedene andere Voelker besser geglueckt. Nun das ist sein job. Das merkwuerdige ist, dass ich auch jetzt, wenn man mich fragen wuerde, sofort wieder hierher kaeme, weil nirgends das Leben so intensiv gelebt ist, weil ich das Wichtigste auf der Welt nicht gekannt haette, wenn ich das hier nicht kennen wuerde.
It studied burns lest you its rage should smother.
It is a flame obscure to any eyes,
Most like the fire that warms the deepest grave
(The cold grave is the deepest of our lies)
To which our blood is the indentured slave:
The fire that burns most secretly in you
Does not expend you hidden and alone,
The studious fire consumes not one, but two
Me also, marrowing the self-same bone.
Our property in fire is death in life
Flawing the rocky fundament with strife.
Allen Tate (19 november 1899 9 februari 1979)
De Italiaanse-Albanese dichter en schrijver Girolamo de Rada werd geboren op 19 november 1814 in Macchia Albanese als zoon van een priester van de Byzantijnse rite. Hij bezocht het gymnasium in San Demetrio Corone en studeerde daarna rechten in Napels. Zijn belangstelling voor de literatuur en de Albanese folklore ontwaakte al vroeg en hij begon liederen en gedichten in het Arberesh te verzamlen, de taal van de Albanese minderheid in het zuiden van Italië en op Sicilië. In 1836 publiceerde hij zijn eerste werk Këngët e Milosaos ("Die Liederen van Milosao"). Doordat hij teruggreep op een oude Albanese stof werd de Rada een geestelijke wegbereider van de onafhankelijkheidsbeweging in de vroege 20e eeuw. Hij werd een van de belangrijkste Albanese schrijvers, hoewel hij Albanië zelf nooit heeft bezocht.
Uit: Canti di Milosao, fragment van canto 1 (Vertaald door Robert Elsie)
The earth had transformed the oaks
The earth had transformed the oaks,
Fresh sea water sparkled
Blue at the new day rising;
But the dove of Anacreon
Lived on in ancient Tempe.
One day it departed for the mountains for water
And did not return as was its habit.
It did not freeze in the snow
Nor was it wounded by an arrow,
But flew onward until it landed
At my happy home.
When the house and land
Reappeared beside the sea at dawn,
What joy welled in my eyes.
It awoke me, brushing
Against the window panes.
I arose and looked outside:
The grapes in the ripening vineyards
Covered our fields,
The blossoming flax
Swayed in the wind,
Gently smiling, and like its blossoms
Was the colour of the sky.
You could look out and forget
The cares of this world.
The gleaners were singing
Amidst the sheaves. I had just
Returned from abroad, to be reunited
With my sisters. My name was
Constantly on my mother's lips.
A joy filled my body
Like that of a fair maiden
Who, in the warmth of her bed at night,
Senses her breasts
Beginning to swell.
Girolamo de Rada (19 november 1814 28 februari 1903)
maar dat was zo gemakkelijk nog niet. Ik verloor mij
in gesprekken die ik al zo vaak gevoerd had
zonder zicht op toonzaamheid
of zelfs maar dunne trucs
waarmee je doorgaans
een kapotte nacht doorkomt.
Het eindigde ermee dat ik van alles
in mijn oor siste wat ik maar half verstond.
Wat doe je op zulke momenten? Ik liet mij
voor wat ik was; het had geen zin mij het zwijgen
op te leggen, ik was berstensvol op mij gebeten
en toen het eenmaal ochtend was
zag ik mij als zo vaak in tongen terug
als het legioen dat vreemden streelt.
Spreekwoord was ik dat niet snapt,
gaandeweg de dag werd ik weer opvoeding
die ouders voor hun kinderen uitdenken
en in het holst van alle bruikleen
was ik wat ik telkens na zo'n achternacht in corvee
en klatering moet zijn: voor dag en dauw de bijbel,
met stofomslag en in voldongen esperantoklanken,
een man om van kaft tot kaft uit voor te lezen
Niet gekend Het oog van de lens
Van alles wat ik van haar maken kan is de foto nog het meest in zichtbaar zingbaar stof gehuld. Ik beloof plechtig dat ik de belofte van de camera.
En als ik dan naast haar lig en zij me vragen gaat of ik voor even haar wil zijn, zeg ik ja en zeg ik ja en geef een meisjeskus op haar meisjesoog. Iemand met handschoenen verft mij rode lippen, kneedt mij borsten, streelt mijn rondingen. Ik mag ons beider foto zijn maar vooral model.
De beloofde fotograaf blaast het stof van de lens en kucht zich de foto in, ik verslik me, 'excuseer', houd mijn gehandschoende hand voor mijn mond, veeg mijn ongekuste lippen af, kus het bestofte oog.
Sie war das Kind eines deutschen Kaufmanns und einer Eingeborenen.
Daß sie als kleines Ma¨dchen den Ozean auf einem Segelschiff überqueren mußte, um nach Lu¨ beck zu gelangen, schien mir das aufregendste Detail ihrer Geschichte. Denn dort, in der no¨rdlichen Fremde, genoß sie durchweg eine feine, bedauerlich unromantische Erziehung und bewegte sich bald ganz natu¨ rlich unter den Gespielinnen.
Doch blieb es reizend, sich den Großpapa vorzustellen / den ich übrigens inWirklichkeit nie gesehen hatte / wie er mit seiner exotischen Braut zur Kirche fuhr. Der Senator, sehr stattlich und distinguiert, mit Backenbart, hohem Stehkragen, lehnt, ein wenig befangen, im Fond der prächtigen Kutsche, den er mit ihr teilt. Sie, das dunkle Ko¨pfchen an ihn geschmiegt, darf hinter geschlossen Lidern noch einmal die Palmen und bunten Vo¨gel ihrer brasilianische Heimat sehen, wa¨hrend der Wagen, vorbei an viel altem Gema¨uer und majesta¨tisch ragenden Tu¨rmen, den Weg zum Altar nimmt.
Klaus Mann (18 november 1906 21 mei 1949) Met moeder Katia
Eugenio Montejo, Mireille Cottenjé, Mireille Cottenjé, Margaret Atwood, William Gilbert
DeVenezolaanse Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Montejo was ook oprichter van de tijdschriften Azar Rey en Revista Poesía van de Universidad de Carabobo. Hij was onderzoeker in het Centro de Estudios Latinoamericanos "Romulo Gallegos" in Caracas, en medewerker bij een groot aantal nationale en internationale tijdschriften. In 1998 kreeg hij de Nationale Prijs voor Literatuur en in 2004 de Internationale Prijs Octavio Paz voor Poëzie en Essay. Een van zijn gedichten is gebruikt in de film 21 Grams van Alejandro González Iñárritu.
Transfigured Time
for António Ramos Rosa
The house where my father will be born
is still unfinished.
It lacks the wall my hands have not yet built.
His footsteps searching for me across the earth
now come towards this street.
Yet I can't hear them, they still don't reach me.
Behind that door are echoes
and voices I recognise miles off,
but they are spoken only by portraits.
The face not seen in any mirror,
because it's late being born
or still doesn't exist,
could be of any one of us
it looks like all of us.
My bones are not in that tomb
but those of my great-uncle Zacarias
who used a walking stick and pseudonym.
My own remains have long been lost.
This poem was written in another century,
some night by a guttering candle,
by me, by someone else, I don't recall.
Time consumed the flame
and lingered in my darkened hands
and in these eyes that never read the poem.
When the candle returns with its light
I'll already be gone.
Family Album
The one in the background is Aunt Adela,
a worldly witch who lived at so many different times
even today I don't know if she's still here or not.
From this grandfather I inherited my name.
A rickety old oxcart snatched him from his village
to bury him a long way off.
I was born much later and still I remember him.
Luis the lawyer vanished suddenly
in the year of the plague. He left behind letters, postcards,
the map of a vague innocence.
Veronica is that one with a white fan
and the disdainful bearing that became her so well.
Of this particular José there were several others
no one knows when or where he perished.
He walked around screaming at his shadow on the roadway.
My dear King Richard looks much younger
than his death. And perhaps that's how it was. . .
In the lost land of my absent family
this almost invisible album I open and close
burns my eyelids as they watch over its dream.
Don't wake these portraits
till I can rejoin them forever
on the album's last page.
Eugenio Montejo (18 november 1938 - 5 juni 2008)
De Belgische schrijfster Mireille Robertine Cottenjé werd geboren in Moeskroen op 18 november 1933. Zij vanaf haar anderhalf tot aan haar tiende opgevoed in een nonnenklooster. Na haar middelbare school volgde ze diverse verpleegstersopleidingen en ging ze werken in een polikliniek van socialistische signatuur in de plaats Oostende alwaar ze haar latere man Robert Colombie - een architect - ontmoette met wie ze in 1956 in het huwelijk trad. Vervolgens verhuisden ze naar het toenmalige Belgisch Kongo en gingen ze wonen in de oostelijke provincie Kivu. Cottenjé legde er zich belangeloos op het verplegen van de bevolking aldaar toe. Ze kregen zes kinderen waarvan er twee overleden. Toen Belgisch Kongo in 1960 onafhankelijk werd en dit voor de nodige trubbels zorgde, keerde het gezin terug naar België. Haar Kongolese ervaringen zou ze later vastleggen in diverse boeken zoals Dagboek van Carla (haar debuut uit 1968) en Lava (1973). Cottenjé kon moeilijk wennen aan een leven in België. Nadat ze door een nieuwe zwangerschap niet meer kon werken begon ze haar dagboeken om te werken tot literaire romans. Dit beviel haar zo goed dat ze op dit ingeslagen pad voortging.
Uit: Ma gaat er vandoor
, Ik zeg het niet. Ik zeg niets. Hoe kan ma me zoiets aandoen! Hoe kan ze van me weg gaan. Kan ik me aan haar vastklampen, smeken: blijf, alsjeblief blijf. En pa? Ook hij "voelt zich kloterig maar hij zegt het niet". Ook hij zegt niets. Waarom klampt hij zich niet aan ma vast, overstelpt haar met beloften? - "Tot vrijdagavond, Marijke? Je komt toch hé?" Ik staar naar de punten van mijn klompen. Ze raken de punten van ma's klompen. Ik gil inwendig: ga niet! Ga niet! Ma zegt: - "Ik ga dan maar." Jij rijdt weg ik staar je na waarom schreeuw ik niet zijn mijn ogen droog ... Pa slaat een arm om mijn schouders, trekt me mee, het huis in. In de deuropening blijf ik staan. Alle kasten zijn er nog, de aquaria, de planten, de stoelen, de tafel , maar ... - "Leeg," zeg ik ontzet. "Wat is het huis leeg." - "Trek iets leuks aan, we gaan de stad in, lekker eten." - "Pa, wat is het hier léég." - "Daar wennen we wel aan, Marijke. We moéten er aan wennen." - "Waarom doet ma zoiets?" - "Ma denkt dat ze schrijfster is. Ma denkt dat ik haar belet schijfster te zijn. Trek het je niet aan kind. Zes maanden. Maximum zes maanden, en daar is ze terug." - "Met hangende pootjes," zeg ik automatisch, terwijl ik denk: zes maanden, maximum zes maanden en pa heeft een nieuwe vrouw. Na ma's vertrek wordt pa nog stiller en trekt zich nog meer in zichzelf terug dan vroeger. Ook zijn gebrek aan ondernemingszin is toegenomen. Hij verwaarloost zijn tuin, verzorgt zelfs zijn vissen niet meer. Hij kijkt televisie. Om het even welk programma, tot de reclamespots op Luxemburg toe. En ik kijk met hem mee. Avond na avond. Ik studeer niet, lees niet, heb de balletschool opgegeven, de turnvereni-ging. Naar de fuifjes van mijn klasgenoten ga ik niet, ze vragen me niet meer. Het zal wel aan mij liggen. Zij zijn jong en vrolijk en ik ben oud. Dit klinkt gek maar ik voel me echt oud, uitgeblust. Zoals ook pa zich voelt. Maar pa IS oud.
Mireille Cottenjé (18 november 1933 - 9 januari 2006)
De dichter en historicus Jakob (Jaap) Meijer werd geboren in Winschoten op 18 november 1912. Meijer heeft talloze publicaties op zijn naam staan over de geschiedenis van de Nederlandse joden. Hij is de auteur van de biografie van Jacob Israël de Haan De zoon van een gazzen (1967). Hij publiceerde gedichten onder het pseudoniem Saul van Messel, onder andere in het Gronings. Ook maakte hij gebruik van het pseudoniem Gideon van Hasselt. Jaap Meijer studeerde aan het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium in Amsterdam geschiedenis. Hij werkte in 1941-1943 als leraar aan het Joods Lyceum in de hoofdstad en had onder anderen Anne Frank in de klas. Meijer overleefde met zijn vrouw Liesje Voet en zoon Ischa Meijer tijdens de Tweede Wereldoorlog het concentratiekamp Bergen-Belsen.Na de oorlog emigreerde het gezin, dat inmiddels was uitgebreid met dochter Mirjam en jongste zoon Job, voor enige tijd naar Paramaribo. Daar fungeerde Meijer enige tijd als rabbijn. Hij werd benaderd om de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog te schrijven, maar liet het afweten. Auteur van dit standaardwerk werd daarop Loe de Jong.
De weg terug
Voordat de kist van ongeschaafde planken
zal worden gesloten
wordt volgens overoud gebruik
in de diaspora
het joodse lijk
plechtig bestrooid met aarde
uit het heilige land
dat in kleine zakjes
in joodse gemeenten wordt bewaard.
Als ik ooit nog eens
naar Israël verhuis
zal ik niet vergeten
een zakje zeeklei mee te nemen
(uit het Oldambt)
en een zakje laagveen
(uit Westerwolde)
Jaap Meijer (18 november 1912 - 9 juli 1993)
De Canadese schrijfster Margaret Atwood werd geboren in Ottawa op 18 november 1939. Omdat haar vader veel onderzoek deed in de uitgestrekte bossen van Canada spendeerde ze veel van haar jonge jaren in afgelegen gebieden van Noord-Ontario, en pendelde heen en weer tussen Ottawa, Sault St. Marie, en Toronto, en zat zo op veel verschillende scholen. Ze werd een enthousiast lezer, en begon op haar 16e te schrijven. Vanaf 1957 studeerde ze aan de Victoria Universiteit in Toronto, en behaalde haar Bachelor of Arts graad in Engels, met bijvakken filosofie en Frans. Ze studeerde vanaf 1961 aan het Radcliffe College in Harvard, met een Woodrow Wilson-beurs nadat ze de E.J. Pratt-prijs had gewonnen voor haar poëziebundel met de titel Double Persephone. Ze haalde haar mastersgraad in 1962, en studeerde verder aan Harvard. Ze gaf daarna les aan verschillende universteiten. Haar bekendste kritische werk is de gids Survival: A Thematic Guide to Canadian Literature (1972), waarvan wordt gezegd dat die een hernieuwde interesse in Canadese literatuur teweeg zou hebben gebracht.
Uit: The Blind Assassin
Ten days after the war ended, my sister Laura drove a car off a bridge. The bridge was being repaired: she went right through the Danger sign. The car fell a hundred feet into the ravine, smashing through the treetops feathery with new leaves, then burst into flames and rolled down into the shallow creek at the bottom. Chunks of the bridge fell on top of it. Nothing much was left of her but charred smithereens.
I was informed of the accident by a policeman: the car was mine, and they'd traced the license. His tone was respectful: no doubt he recognized Richard's name. He said the tires may have caught on a streetcar track or the brakes may have failed, but he also felt bound to inform me that two witnesses - a retired lawyer and a bank teller, dependable people - had claimed to have seen the whole thing. They'd said Laura had turned the car sharply and deliberately, and had plunged off the bridge with no more fuss than stepping off a curb. They'd noticed her hands on the wheel because of the white gloves she'd been wearing.
It wasn't the brakes, I thought. She had her reasons. Not that they were ever the same as anybody else's reasons. She was completely ruthless in that way.
Margaret Atwood (Ottawa, 18 november 1939)
De Engelse toneelschrijver, librettist en illustrator Sir William Schwenck Gilbert werd geboren in Londen op 18 november 1836. Hij is het meest bekend door de veertien komische operas die hij in samenwerking met de componist Sir Arthur Sullivan produceerde, zoals "H.M.S. Pinafore", "The Pirates of Penzance", en een van de meest opgevoerde stukken in de geschiedenis van het muziektheater, "The Mikado". Deze stukken en de meeste van de andere 'Savoy-operas' worden nog steeds veel in de Engelssprekende wereld opgevoerd door operagezelschappen, operettegezelschappen en amateurs over de gehele wereld. Teksten uit deze werken zijn in de Engelse taal een eigen leven gaan leiden en worden nog steeds veel geciteerd.
Op de middag, toen de rat W. Raudt in de gleuf achter de stenen rand van de brug zat, stierf dus de boer. En nadat de rat daar een hele tijd had gezeten, haalde hij diep adem, ging terug over de rand en het weiland in met de vele koeienflappen en liep daar tussendoor, tot hij opnieuw voor water stond. De waterval. En ook daar liep hij onderdoor en nu belandde hij bij het groene huisje met de vergeelde en uitgedorde snoekenkoppen en daar schoot hij onder.
En hoewel het daar, om te voorkomen dat er ratten zouden komen, vol lag met vergif, bleef hij een tijd zitten zonder iets te eten. Toen rook hij aan enkele van de vergiftigde boterhammen, die hengelaars, die van het huisje gebruik maakten (en het al min of meer als hun eigendom beschouwden, omdat de oude boer er toch niet meer naar omkeek; ze hadden het zelfs nieuw geschilderd) er hadden neergelegd en hij begreep dat hij daar af moest blijven.
Hij begreep dat zo triomfantelijk, dat hij ineens recht overeind ging zitten en flink zijn kop stootte tegen de vloer van het huisje; maar dat gaf niets en vervolgens kwam hij er weer onderuit en draafde hij een paar keer heen en terug onder de waterval door, om dat pad goed te kennen en toen kwam hij, tegen het einde van de middag voor het eerst terecht aan de rand van de binnenhof van de boerderij. Bij de schuur en de stallen en de rommel en de gele wanden van het huis en de open deur van het huis, die de gestorven boer in zijn kop had en hij liep snel langs de wand van de schuur, van ongelijkvormig gestapelde stenen en toen, terwijl de schemering begon te vallen, binnen in de schuur.
Anthon Koolhaas (16 november 1912 16 december 1992)
Foto: Manuel van Loggem
De Duitse dichter en schrijver Max Barthel werd geboren in Dresden-Loschwitz op 17 november 1893. Samen met Heinrich Lersch en Karl Bröger behoorde hij tot de bekendste arbeiderdichters tijdens de eerste drie decennia van de 20e eeuw. Later richtte hij zich op het schrijven van gedichten voor kinderen en op koorteksten. Barthel ging al op veertien-jarige leeftijd werken in een fabriek en was ook lid van de socialistische jeugdbeweging. De drijfveer om te schrijven waren zijn ervaringen in WO !. In 1916 verscheen zijn eerste bundel Verse aus den Argonnen. Hoewel hij aanvankelijk met de nazis sympathiseerde trok hij zich rond 1942 terug in de Innere Emigration. In de DDR werd hij na de oorlog wegens zijn vroegere houding, maar ook wegens zijn anti-communisme persona non grata.
Volksversammlung
Du gehst mißmutig zur Versammlung.
Du sagst: Nützen die Reden etwas?
Da lauschest du auf! Ein Schlag hat dich
getroffen.
Du fühlst, wie Glut in dir wächst
und bist der Gläubigen einer.
Hart fallen die Worte des Redners in den
rauchigen Saal
und pochen hammerschwer an die Stirnen
der Menschen.
Abstimmung!
Wer stimmt mit ja?
Hastig stoßen die harten zerschundenen
Hände hoch
und über dem Pfeilergewirr der Arbeiterarme
rundet sich mächtig im Augenblick
die Kugel der Welt.
Max Barthel (17 november 1893 28 juni 1975)
De Amerikaanse schrijver Christopher Paolini in Los Angeles County, California, op 17 november 1983. Hij begon met schijven aan zijn eerste boek, Eragon, toen hij vijftien jaar oud was. Toen het af was, was hij negentien. Hij is geboren in het zuiden van Californië, maar opgegroeid in Paradise Valley in Montana. Hij heeft altijd thuis onderwijs gehad en was op zijn vijftiende klaar met de middelbare school, waarvan hij het examen via de post afgelegd heeft. Nadat hij klaar was met de middelbare school begon hij aan een Trilogie. Eragon werd uitgegeven door zijn ouders in 2002 en om het boek te promoten reisde Christopher Paolini langs meer dan 135 scholen en bibliotheken. Hij droeg tijdens zo'n promotieactiviteit altijd een middeleeuws kostuum. Tijdens een van zijn activiteiten werd het boek opgemerkt door een uitgever, Knopf. De tweede editie van Eragon werd zodoende in augustus 2003 uitgegeven. In december 2006 is Deel I van de serie verfilmd. In oktober 2007 maakte Paolini bekend dat er nog een vierde boek zal komen.
Uit:Eragon
Wind howled through the night, carrying a scent that would change the world. A tall Shade lifted his head and sniffed the air. He looked human except for his crimson hair and maroon eyes.
He blinked in surprise. The message had been correct; they were here. Or was it a trap? He weighed the odds, then said icily, "Spread out; hide behind trees and bushes. Stop whoever is coming . . . or die."
Around him shuffled twelve Urgals with short swords and round iron shields painted with black symbols. They resembled men with bowed legs and thick, brutish arms made for crushing. A pair of twisted horns grew above their small ears. The monsters hurried into the brush, grunting as they hid. Soon the rustling quieted and the forest was silent again.
The Shade peered around a thick tree and looked up the trail. It was too dark for any human to see, but for him the faint moonlight was like sunshine streaming between the trees; every detail was clear and sharp to his searching gaze. He remained unnaturally quiet, a long pale sword in his hand. A wire-thin scratch curved down the blade. The weapon was thin enough to slip between a pair of ribs, yet stout enough to hack through the hardest armor.
Christopher Paolini (California, 17 november 1983)
THE FOLLOWING DAY, NO ONE DIED. THIS FACT, BEING ABSOLUTELY contrary to lifes rules, provoked enormous and, in the circumstances, perfectly justifiable anxiety in peoples minds, for we have only to consider that in the entire forty volumes of universal history there is no mention, not even one exemplary case, of such a phenomenon ever having occurred, for a whole day to go by, with its generous allowance of twenty-four hours, diurnal and nocturnal, matutinal and vespertine, without one death from an illness, a fatal fall, or a successful suicide, not one, not a single one. Not even from a car accident, so frequent on festive occasions, when blithe irresponsibility and an excess of alcohol jockey for position on the roads to decide who will reach death first. New years eve had failed to leave behind it the usual calamitous trail of fatalities, as if old Atropos with her great bared teeth had decided to put aside her shears for a day. There was, however, no shortage of blood. Bewildered, confused, distraught, struggling to control their feelings of nausea, the firemen extracted from the mangled remains wretched human bodies that, according to the mathematical logic of the collisions, should have been well and truly dead, but which, despite the seriousness of the injuries and lesions suffered, remained alive and were carried off to hospital, accompanied by the shrill sound of the ambulance sirens. None of these people would die along the way and all would disprove the most pessimistic of medical prognoses, Theres nothing to be done for the poor man, its not even worth operating, a complete waste of time, said the surgeon to the nurse as she was adjusting his mask. And the day before, there would probably have been no salvation for this particular patient, but one thing was clear, today, the victim refused to die. And what was happening here was happening throughout the country. Up until the very dot of midnight on the last day of the year there were people who died in full compliance with the rules, both those relating to the nub of the matter, i.e. the termination of life, and those relating to the many ways in which the aforementioned nub, with varying degrees of pomp and solemnity, chooses to mark the fatal moment. One particularly interesting case, interesting because of the person involved, was that of the very ancient and venerable queen mother. At one minute to midnight on the thirty-first of December, no one would have been so ingenuous as to bet a spent match on the life of the royal lady.
José Saramago (Azinhaga, 16 november 1922)
De Schotse schrijver, humorist, radio-en televisie presentator Daniel Frederick Wallace werd geboren op 16 november 1976 in Dundee. Hij groeide op in Loughborough en Bath. Wallace begom ,et het schrijven van kritieken over video games toen hij dertien was. Toen hij 18 was begon hij comedy te schrijven. Aan de University of Westminster specialiseerde hij zich in radio productie. Als 22 jarige werd hij de jongste producer bij de BBC. In 2003 verscheen zijn boek Join Me. Daarin beschrijft hij hoe hij een cult begon of eerder een collectief, genaamd Join Me. Zijn tweede boek Yes Man verscheen in 2005. Daarin beschrijft hij hoe hij zes maanden leefde waarin hij steeds ja zei, op vragen waarop hij anders met neezou hebben geantwoord. Van dit boek wordt ook een film gemaakt.
Uit: Yes Man
It is quite incredible how a bus a simple, red, London bus can change your life.
There were other reasons for why what happened eventually happened, of course. I'm not saying it was all about the bus. But the bus was pretty high on the list. Or, more accurately, the man sitting next to me on the bus. Here he is, right now, flicking through his Evening Standard, checking his cheap, black watch, mere moments after uttering a sentence that, quite without him knowing, has had the most unexpected effect on me.
It's like one of those moments in a cartoon, when a second of complete and total revelation hits an unenlightened fool, a moment in which they're bathed in a golden light from the heavens above; their face a picture of comfort; the only sound the chorus of a thousand angels.
Of course, real life isn't quite like that. I'm on a crowded bus in the East End of London, for a start, and so the only thing I'm bathed in is an unpleasant mist of sweat and coughs.
But it's still an epiphany. And I'm still smiling from what I've heard, smiling from what I've learned. I start to wonder whether anyone else is feeling the same. So I sneak a chance to glance around. To see if one of my fellow passengers has been struck by the man's simple message; his message of hope and optimism and all the things I hadn't realised I'd been losing sight of.
But no one has. Not that I can see, anyway. That's okay, though. There's time for them.
Because this man next to me...this man has changed everything.
"Maybe it was Jesus," said Ian, putting his pint down on the table. We were in the Yorkshire Grey, and Ian was a bit drunk. "Or maybe it was Buddha! I'd love to meet Buddha. He looks like a right laugh. What did this bloke look like? If he had a beard, it was probably Jesus, and if he had a belly, it was probably Buddha."
"He had a beard, but it wasn't a Jesus beard."
"A belly, then?" he said with what looked like real hope in his eyes. "Did he have a Buddha belly?"
"I'm fairly sure he wasn't Buddha, either. This was an Indian bloke. His name was Medhi, or something."
"'Medhi' sounds a bit like 'Jesus.'"
"No, it doesn't. And it wasn't Jesus. What would Jesus be doing in Bethnal Green?"
"There are some nice pound shops in Bethnal Green."
"Jesus is the son of God, Ian, he doesn't need discount shops."
"Cor, imagine the pocket money you'd get if you were the son of God."
DannyWallace (Dundee, 16 november 1976)
De Amerikaanse dichter Craig Arnold werd geboren op 16 november 1967 in Temple,Californië. Hij groeide op in de VS, Europa en Azië. Hij behaalde zijn BA Engels aan Yale in 1990 en zijn PhD in creatief schrijven aan de universiteit van Utah in 2001. Zijn eerste bundel Shells uit 1999 werd door W. S. Merwin uitgekozen voor de Yale Series of Younger Poets. In 2005 kreeg hij de Joseph Brodsky Rome Prize Fellowship in literature van de American Academy of Arts and Letters. Arnold doceert poëzie aan de University of Wyoming.
Couple from Hell #11
You walk out in the morning
and the sky is broad and blue
and across the pathway threads of silk
glint in the sunat the end of each a spider
still wet from the eggspins out a dragline
and sails off into the breeze
The air is so bright and busy
your whole body feels it
a puppet weightless on its wires
and you let it guide you down a path
you've never takenalong the river
the little harbor at its mouth
where three blue boats are moored
at a dock cushioned with old tires
where the only sound is the deep bass
drumming of waves on wood
Here is a small café
opening for breakfast
a zinc counter catching the light
at every angle in bright rings of glitter
A cup of black coffee is placed before you
brimming with rainbow-colored foam
a packet of sugara pat of butter
a split roll of bread
scored and toasted and still warm
The butter is just soft enough to spread
the coffee hot and sugared to perfect sweetness
the bread grilled to the palest brown
crisp but not quite dry
You tear it neatly into pieces
eat them slowlywhen you finish
you are exactly full
Here are bread butter and coffee
Here you are your own body
eating and drinking what you are given
as one day you in turn will be devoured
and that is allYou were never the lord
of a lightless kingdomany more
than she has ever been its queen
and the world you talked each other into prison
suddenly seems to be made of glass
and your eyes see clear to the horizon
and you feel the molecules of air
part like a curtainas if to let you pass
Craig Arnold (Temple, 16 november 1967)
De Amerikaanse schrijfster Andrea Barrett werd geboren in Cape Cod, Massachusetts op 16 november 1954. Zij behaalde haar BA in biologie aan het Union College. Met schrijven begon zij was echt toen zij in de dertig was en een doorbraak kwam pas met de publicatie van Ship Fever, een verzameling korte verhalen waarvoor zij de the National Book Award in 1996 kreeg. Barrett doceert momenteel aan het Williams College en aan het Warren Wilson College MFA Program for Writers. Zij schrijft vooral historische romans.
Uit: The Voyage of the Narwhal
Here was the arctic, Erasmus thought, as the Narwhal moved through Davis Strait and the night began to disappear. Or at least its true beginning: here, here, here.
His eyes burned from trying to take in everything at once. Whales with their baleen-laden mouths broke the water, sometimes as many as forty a day. Belugas slipped by white and radiant and the sky was alive with birds. The men cheered the first narwhals as guardian spirits and crowded around Erasmus as he sketched. With one of Dr. Boerhaave's excellent pencils he tried to capture the grooved spike jutting from the males' upper jaws and the smooth dark curves of their backs. Nils Jensen, out on the bowsprit, watched intently as each surfaced to breathe and called back measurements -- ten feet long, twelve and half -- which Erasmus noted on his drawings.
One day the coast of Greenland appeared, the peak of Sukkertoppen rising above the fog and flickering past as they sailed to Disko Island. A flock of dovekies sailed through the rigging, and when Robert Carey knocked one to the deck Erasmus remembered how, as a little boy, he'd glimpsed three of these tiny birds in a creek near his home, bobbing exhausted where they'd been driven after a great northeaster. This one looked like a black-and-white quail in his hand. Bending over the rail to release it, he saw fronds of seaweed waving through ten fathoms of transparent water. As soon as they anchored at Godhavn he and Dr. Boerhaave sampled the shallows, finding nullipores, mussels, and small crustaceans. Then they saw people, floating on the water and looking back at them.
Uit: Links en rechts in de politiek en in het leven
De leugen heeft het moeilijk in een linkse maatschappij, de waarheid kan zich in een rechtse maatschappij alleen nog uiten door over de grenzen te vluchten. Het z.g. stemmen met de voeten, waarmee de massale verhuizingen bedoeld worden die in Europa, Azië en Zuid-Amerika de komst van de totalitaire, zo ten onrechte links genoemde, heilstaat kenmerken, is de primitiefste, tevens welsprekendste manier waarop de waarheid zich kan uiten. Het linkse gewoontedenken verzet zich tegen die afloop die ze steeds weer verrast en ziet in de vluchtelingenstroom een bende zwarte handelaren of althans mensen die alleen uit zucht naar geldelijk gewin vluchten. Op den duur blijkt dat verwijt niet houdbaar, maar spoedig doet zich een dito stroom, elders op de wereld voor, om hetzelfde verwijt op te proberen. Steeds is er sprake van een éénrichtingsverkeer, de massa's vluchten niet van het kapitalisme naar het communisme, maar altijd en alleen omgekeerd. Uit de wereld van de geheimhouding naar de wereld waar zo luidruchtig veel op aan te merken is en dan ook aangemerkt wordt. En of dat nu is omdat men de vrijheid verkiest boven de dwang, of omdat men welvaart verkiest boven armoede, het interessante is toch dat de twee samenvallen. De produktiekrachten en de produktieverhoudingen zijn blijkbaar nauw gelieerd met, in mijn opvatting zelfs bepaald door, de communicatiekrachten en de communicatieverhoudingen. Het intrekken van de burgerlijke vrijheden heeft nog in geen enkel land ooit geleid tot een verhoging van de welvaart.
Links is open, rechts is dicht, het gaat daarmee in de politiek als met de waterkraan. Hieruit volgt dat de gepropageerde idealen van de regeerders geen betrouwbare maatstaf zijn. Want het gaat er nauwelijks om wat regeringen willen of zeggen dat ze willen, het gaat er om hoe een regering gecontroleerd kan worden. Zijn de machten (de wetgevende, de rechtsprekende en de uitvoerende) gescheiden, is er een meerpartijenstelsel, zijn er algemene verkiezingen, is er een legale oppositie, kan die oppositie beschikken over een tijdschrift, krant of radiozender? Is er een scheiding van productiemiddelen en communicatiemiddelen, of bevinden ze zich alle in één hand? Als dat laatste het geval is, waarom aarzelen wij dan om zo'n maatschappij rechts te noemen? Wij hoeven haar tenslotte daarom niet te willen verdelgen, maar wij zouden tenminste de dingen bij hun naam kunnen noemen en daarmee de mist uit onze hersens verdrijven. Volgens deze definitie is Suriname pas nu een rechts land geworden.
Renate Rubinstein (16 november 1929 23 november 1990)
Und nun, durch den Untergang Hamburgs nicht nur bedroht und in Frage gestellt, sondern auch befreit von allzu lastender Vergangenheit, schreibt er sein Tagebuch weiter, Anschlüsse suchend, das Unfaßbare berichtend, Lektüren, Ereignisse und eigene Werke bedenkend, das Erleben seiner Welt als Schriftsteller erschreibend, so daß diese Tagebücher im Zentrum tatsächlich so etwas werden wie ein "Skizzenbuch der Gedanken".
Wer die tausenddreihundert eng bedruckten Seiten des Tagebuchs liest, kommt nicht umhin, fixe Ideen, Borniertheiten und Ressentiments wahrzunehmen wie die Jagd auf einige Kollegen, darunter den offenbar nur flüchtig gelesenen Goethe. Norbert Miller hat die Schwächen in seinem ausgreifenden Nachwort, das Nossack, beginnend mit Plinius dem Älteren, der den Untergang Pompejis bezeugt, in den Kontext der europäischen Tagebuchliteratur stellt, diskret gekennzeichnet, und ein wenig erscheint dadurch dem Eingeweihten Hans Erich Nossack als ein armer Mann.
In der Tat ist Nossacks Schreibkunst neben der spielerischen Abgefeimtheit des Thomas Mannschen Tagebuchstils etwa (die seidenen Unterhosen und der Rest der Welt), neben dessen anspielungsreicher Verknappung der Diktion (gleichsam das moderne Gegen-Werk zum Elaborat des Satz-Baus der Romane, Essays und Erzählungen) eher schlicht; freilich beharrlich das Seine behauptend.
Nossack ist nicht auf Bildung aus, auf Vergangenheit, er denkt von der Zukunft, von seinem Tod her. Immer wieder bedauert er, nicht so früh wie seine Lieblinge Pavese und Camus, den er als seinen jüngeren Bruder empfindet, gestorben zu sein. Und zu dem Ergreifenden der Lektüre gehören die lakonischen Hinweise auf das Alter, nun doch 60 zu werden, und dann wohl auch 65 und 70 (und es sollte noch schlimmer kommen), die sich mit den Meldungen der Stürze (Nossack war seit einem Unfall in der Kindheit gehbehindert) und der von der Frau dringend gewünschten Umzüge zu immer bedrohlicheren Leitmotiven in dem ganz anderen des Tagebuchs entwickeln.
Hugo Dittberner (Gieboldehausen, 16 november 1944)
De Duitse schrijfster Birgitta Arens werd geboren op 16 november 1948 in Oeventrop. Zij werkte na haar middelbare schoolopleiding twee jaar als verpleegsterassistente. In 1970 deed zij alsnog eindexamen gymnasium en ging zij germanistiek, geschiedenis, pedagogie en publicistiek studeren aan de universiteit van Münster. Van 1975 tot 1978 werkte zij als freelancer bij de Westdeutsche Rundfunk. Vanaf 1978 leeft zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Voor haar tot nu toe enige roman "Katzengold" kreeg zij in 1982 de Jury-Preis beim Ingeborg-Bachmann-Wettbewerb in Klagenfurt.
Uit: Katzengold
Wenn wir nicht sterben wollen, beginne ich, dann müssen wir erzählen vom Allerwichtigsten und wie man es findet. . . Wenn wir nicht sterben wollen, schreiben wir, dann müssen wir erzählen: jetzt, auf der Stelle, mit Lina im Kopf ... Es war einmal und ist noch nicht vorbei."
(...)
Beckmanns Friede! hatte 25 Jahre lang am Schmelzofen gestanden. Von Tag zu Tag trocknete er mehr aus, und schließlich war er so zusammengeschrumpft, daß man schon genau hinkucken mußte, um ihn zu sehen, und als sie ihn eines Tages zum Essen rufen wollte, standen nur noch die Kleider vor dem Ofen, ganz steif geworden von der Hitze, aber Beckmanns Friedel war nicht mehr drin."
Birgitta Arens ( Oeventrop,16 november 1948)
De Franse schrijver Henri Charrière werd geboren op 16 november 1906 in Saint-Étienne-de-Lugdarès. Hij stamde uit een Franse onderwijzersfamilie in de Ardèche en stond in de onderwereld van Montmartre bekend onder de naam Papillon (Vlinder). Hij werd in 1931 tot levenslange dwangarbeid veroordeeld wegens een moord die hij naar eigen zeggen niet had gepleegd. In de dertien jaar dat hij vastzat, ontvluchtte hij negen keer, de laatste keer in 1944 voorgoed. Hij heeft in diverse dwangarbeiderskampen gezeten, van Saint-Laurent tot het beruchte Duivelseiland.Hij schreef over deze periode de semi-autobiografische avonturenroman Papillon, die in 1968 uitkwam. Het maakte hem in één klap beroemd en steenrijk. Er zijn vele honderdduizenden exemplaren van het boek verkocht. Het verhaal werd in 1973 verfilmd. In 1972 kwam het vervolg op "Papillon" uit, getiteld "Banco". In dit boek licht Henri Charrière toe wat er precies gebeurde rondom zijn proces en hoe hem het is vergaan sinds zijn laatste geslaagde ontsnapping.
Uit: Papillon(Vertaal door Walter B. Michaels)
It was a knockoutblow a punch so overwhelming that I didn't get back on my feet for fourteen years. And to deliver a blow like that, they went to a lot of trouble.
It was the twenty-sixth of October, 1931. At eight o'clock in the morning they let me out of the cell I'd been occupying in the Conciergerie for a year. I was freshly shaved and carefully dressed. My suit was from a good tailor and gave me an air of elegance. A white shirt and pale-blue bow tie added the final touches.
I was twenty-five but looked twenty. The police were a little awed by my gentlemanly appearance and treated me with courtesy. They had even taken off my handcuffs. All six of us, the five policemen and I, were seated on two benches in a bare anteroom of the Palais de justice de Ia Seine in Paris. The doors facing us led to the courtroom. Outside the weather was gray.
I was about to be tried for murder. My lawyer, Raymond Hubert, came over to greet me. "They have no real proof," he said. "I'm confident we'll be acquitted." I smiled at that we. He wasn't the defendant. I was. And if anybody went to jail, it wouldn't be him.
A guard appeared and motioned us in. The double doors swung wide and, flanked by four policemen and a sergeant, I entered the enormous room. To soften me up for the blow, everything was blood red: the rugs, the draperies over the big windows, even the robes of the judges who would soon sit in judgment over me.
"Gentlemen, the court!"
From a door on the right six men filed in, one after the other: the President, thenthe five magistrates, their caps on their heads. The President stopped in front of the middle chair, the magistrates took their places on either side.
An impressive silence filled the room. Everyone remained standing, myself included. Then the Bench sat down and the rest of us followed suit.
The President was a chubby man with pink cheeks and a cold eye. His name was Bevin. He looked at me without a trace of emotion. Later on, he would conduct the proceedings with strict impartiality, and his attitude would lead everyone to understand that, as a career judge, he wasn't entirely convinced of the sincerity of either the witnesses or the police. No, he would take no responsibility for the blow; he would only announce the verdict.
Henri Charrière (16 november 1906 29 juli 1973)
De IJslandse dichter en natuurwetenschapper Jónas Hallgrímsson werd geboren op 16 november 1807 in Öxnadalur. Zijn vader verdonk toen hij een jaar oud was en Jónas kwam bij familie te wonen. Hallgrímsson studeerde natuurwetenschappen in Kopenhagen. In 1835 was hij medeoprichter van het tijdschrift "Fjölnir".Het tijdschrift streefde er naar het nationale gevoel in IJsland te versterken en richtte zich op de romantische en naturalistische stromingen in de literatuur. Jónas Hallgrímsson zelf was de belangrijkste dichter van de IJslandse romantiek. Hij wordt nog steeds als nationale held vereerd.
Valley Song Dalvísa
Dandelions, a dazzling mass!
Dimpled berries in the meadow!
Ditches deep in cotton grass!
Dandelions, a golden mass!
In your midst I ache to pass
all my years of sun and shadow!
Dandelions, a dazzling mass!
Dimpled berries in the meadow!
Dashing waters, faithful friends,
foaming over stony ledges
deep in dark sequestered glens!
Dashing waters, ancient friends!
Gushing gulleys! elfin dens,
girt with rock along the edges!
Dashing waters, faithful friends,
foaming over stony ledges!
Cloudy river, brisk and bright,
brawling down from mountain passes,
currents crinkling in the light!
Cloudy river, green and bright!
Here contentment nears its height,
here among your flowers and grasses!
Cloudy river, brisk and bright,
brawling down from mountain passes!
Crested summits crowned with snow!
Cliffs that hug the mountain's shoulder!
Keep the country safe below,
crested summits white with snow,
guarding it from gales that blow
grimly as the year turns colder!
Crested summits crowned with snow!
Cliffs that hug the mountain's shoulder!
Summer valley, blissful, blest,
brimmed with sunlight now and ever,
slowly sweeping east to west!
Summer valley, gorgeous, blest!
Childhood's idyll, age's rest
after years of long endeavor!
Summer valley, blissful, blest,
brimmed with sunlight now and ever!
Jónas Hallgrímsson (16 november 1807 26 mei 1845)
Etty Hillesum, Liane Dirks, José de Lizardi, Wolf Biermann, J. G. Ballard
De Nederlandse schrijfster Etty Hillesum werd geboren in Middelburg op 15 januari 1914 als Esther Hillesum in een joods-Nederlandse familie. Zij kreeg bekendheid door de publicatie van haar dagboek, 38 jaar nadat zij in Auschwitz werd vermoord. In haar dagboek verwoordde ze haar persoonlijke, innerlijke ontwikkeling te midden van de turbulentie van de Tweede Wereldoorlog en de absurditeiten van de holocaust. Het boek is niet alleen een sterk persoonlijk document, maar geeft ook enig inzicht in de wijze waarop de anti-Joodse maatregelen en deportaties in die jaren op Joden zelf is overgekomen. Etty's dagboeken, of althans een groot deel ervan, werden gebundeld en in november 1981 uitgegeven onder de titel Het verstoorde leven - Dagboek van Etty Hillesum. Het dagboek begint op 9 maart 1941 en eindigt met het bericht van een vriend over haar deportatie naar Auschwitz op 6 september 1943.
Uit: Het verstoorde leven - Dagboek van Etty Hillesum.
20. 28 maart 1942:
Dit verdriet moet je in jezelf alle ruimte en onderdak verschaffen, die het toekomt en op die manier zal het verdriet in de wereld misschien verminderen, als iedereen draagt, eerlijk en loyaal en volwassen draagt wat hem wordt opgelegd, Maar als je het verdriet niet het eerlijke onderdak verleent, maar de meeste ruimte openstelt voor haat en wraakgedachten, waaruit weer nieuw verdriet voor anderen geboren zal worden, ja dan neemt het verdriet nooit een einde in deze wereld en zal zich steeds vermeerderen.
21. 29 maart 1942:
Men moet ondanks de vele mensen, de vele vragen, de veelzijdige studie, altijd een grote stilte met zich meedragen, waarin men zich steeds terugtrekken kan, ook temidden van het grootste gewoel en midden in het intensiefste gesprek.
22. 1 april 1942:
En zeer, zeer bescheiden zijn . En steeds eenvoudiger worden. Niet alleen voor je zelf, in je stille en beste momenten die eenvoud en wijdte in je voelen, maar ook in je dagelijkse leven, geen sensaties om je heen uitstrooien, niet interessant willen zijn.
Etty Hillesum (15 januari 1914 30 november 1943)
Begonnen hatte das alles mit dem Eis. Sie hatten es einfach nicht geglaubt.
Freilich hatte es schon Kälteeinbrüche gegeben in dieser Gegend, aber nicht solcherart. Und Vorhersagen, wer glaubte schon an Vorhersagen und dann auch noch an die von Wissenschaftlern. An die eigenen, ja, an die schon: Westwind mit Regen bringt dem Bauern Segen; Dunst auf dem See tut dem Fischer immer weh.
Oder die Würmer: Ein Spatenstich und man wußte es. Je tiefer sie krochen, desto kälter wurde es. Aber das waren ja keine Vorhersagen. Das waren Erfahrungen.
Hätten sie allerdings mit dem Spaten gestochen, dann hätten sie gesehen, daß die Würmer gar nicht mehr da waren. Aber das hatte nur einer entdeckt. Jonathan, der alte Gärtner, und der lebte auf der Insel, den interessierten die Leute zum einen nicht, zum anderen behielt er sowieso alles für sich, denn Jonathan war stumm und obendrein auch noch Engländer.
Der Russin, die ihn einst gewissermaßen erworben hatte, war das nur recht gewesen. Sie hatte einen verschwiegenen Vertrauten gebraucht und einen Kenner und Könner noch dazu. Und Jonathan hatte schon so manchen Erdhaufen verschoben, für die alte Jekyll die Natur künstlich aufgehäuft, in Kew Gardens die Cycadeen umgetopft, die Exoten gepäppelt und die Orchideen gepfropft. Dort hatte sie ihn abgeworben, ein guter Handwerker für ihr Paradies, so etwas kriegte man damals eben nur in England.
Dem neuen Herrn der Insel, der den Gärtner übernommen hatte, war der alte Kauz egal. Zu unwichtig war es ihm, aus welchem Samen hier welche Exoten gezogen worden waren. Und ob man graben mußte oder nicht. Und wenn ja wie tief. Den neuen Herrn interessierten andere Dinge. Und Menschen, vor allem Menschen, Künstler vor allem, Frauen, aber auch Männer, Mädchen und eine gewisse Macht. Und in diesem Jahr interessierte ihn sein Fest. Schließlich, sagte er, ginge ein Jahrzehnt zu Ende und mit ihm eine Ära. Ersteres wüßten alle, letzteres wisse er.
Und dieser Tatsache gebühre ein Fest. Ein besonderes Fest.
Liane Dirks (Hamburg, 15 november 1965)
De Mexicaanse dichter en schrijver José Joaquín Fernández de Lizardi werd geboren in Mexico-stad op 15 november 1776.Hij begon zijn literaire carrière in 1808 met een gedicht over Ferdinand VII van Spanje, nadat deze door Napoleon afgezet was. Toen de Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog uitbrak in 1810 was hij bestuurder in Taxco. Hij steunde zowel de opstandelingen als de Spanjaarden. Hij was voor onafhankelijkheid voor Mexico maar was tegen het bloedvergieten dat gepaard ging met de onafhankelijkheidsstrijd, dus hij wilde de burgers van Taxco zoveel mogelijk ellende besparen. Nadat Taxco weer door de Spanjaarden werd ingenomen werd Fernández een tijdje gevangen gezet, omdat hij met de rebellen geheuld zo hebben. Hij werd al snel weer vrijgelaten maar was zijn positie en bezittingen kwijtgeraakt. Toen in 1812 de Spaanse grondwet van 1812 werd aangenomen, die enige persvrijheid verschafte, richtte hij direct het tijdschrift El Pensador Mexicano (De Mexicaanse Denker) op. In dat tijdschrift bekritiseerde hij de vicekoninklijke overheid en uitte hij Verlichtingsdenkbeelden. In de negende uitgave viel hij openlijk de vicekoning aan, waarna hij gearresteerd werd.In 1814 werd de grondwet weer teruggedraaid, waardoor hij overschakelde op literataire werken. Hij begon onder andere aan het schrijven van zijn bekendste boek, El Periquillo Sarniento (De Schurftige Papegaai). In deze tijd schreef hij ook Fábulas, Noches tristes , La Quijotita y su prima en Don Catrín de la Fachenda. Na de Mexicaanse onafhankelijkheid (1821) verschenen de meeste van zijn boeken voor het eerst geheel.
Uit: The Itching Parrot (Vertaald door Katherine Ann Porter)
I WAS BORN IN MEXICO, capital of Northern America, in New Spain, about the years 1771 to 1773, of parents neither rich nor poverty stricken. At the same time they were of good blood and made it known by their virtue.
As soon as I was born, after the washings and other business of that hour, my aunts, my grandmothers, and other dames of the old school wished to bind my hands and bundle and wrap me up like a firecracker, alleging that if they left me untied I was apt to scare myself, or be very free with my fists when I grew up; and, as the weightiest reason and the final unanswerable argument, they said they had been brought up in this way and on that account it was the best and should be followed as the surest, without disputing the matter at all, because the old are in everything wiser than the young and, since they had always swaddled their children, their example should be followed with closed eyes. Then they took out of a little basket a piece of ribbon called a relic belt, garnished with jet hands, deer's eye, alligator teeth, and other knickknacks of this kind, intending to adorn me with these relics of superstitious paganism; and this on the very day that had been chosen for me to go to church to profess, through the lips of my godparents, the faith and holy religion of Jesus Christ.
God help me, how my father had to battle with the prejudices of those blessed old women! How much spit he wasted making them see what a wild fancy and pernicious absurdity it was to swaddle infants' hands! And what work it cost him to persuade those innocent old women that the jet, the bones, the stones, and other amulets of this or any sort have no virtue against drafts, anger, evil eye, and such nonsense! My father told me this story many times, as also he told me about the victory he gained over all of them when they consented, either by force or willingly, not to imprison me and not to adorn me except with a rosary, the Holy Cross, a reliquary, and images of the four Evangelists. . . .
They baptized me, finally, and gave me Pedro for a name; and after that, as is the custom, the name of my father, which was Sarmiento.
My mother was pretty and my father loved her extremely. For that reason, and at the persuasion of my discreet aunts, it was unanimously decided to give me a wet-nurse, or tit-servant, as we call them here.
José de Lizardi (15 november 1776 - 27 april 1827)
De Britse schrijver James Graham Ballard werd geboren in Shanghai op 15 november 1930.Tijdens WO II kwam hij vast te zitten in een Japans kamp. In 1946 keerde zijn familie naar Engeland terug. Ballard ging medicijnen studeren, maar maakte de studie niet af. In 1956 verscheen zijn eerste verhaal. Zijn roman Crash werd in 1996 verfilmd door de Canadese regisseur David Cronenberg nadat het boek Empire of the Sun al in 1987 was verfilmd door Steven Spielberg.
Uit: Miracles of Life
Unlike most undergraduates, I knew Cambridge well when I first went up to Kings. Had I seen Cambridge for the first time in 1949, I might have taken more from it. In a sense I was ready to leave as soon as I arrived.
I spent my two years studying anatomy, physiology and pathology. The dissecting room was the gravitational centre of all medical study. Walking into that strange, low-ceilinged chamber, halfway between a nightclub and an abattoir, was an unnerving experience. The cadavers, greenish-yellow with formaldehyde, lay naked on their backs, their skins covered with scars and contusions, and seemed barely human, as if they had just been taken down from a Grünewald Crucifixion. Several students in my group dropped out, unable to cope with the sight of their first dead bodies, but in many ways the experience of dissection was just as overwhelming for me. Nearly 60 years later, I still think that my two years of anatomy were among the most important of my life, and helped to frame a large part of my imagination.
Both before and during the war, in Shanghai, I had seen a great many corpses, some at very close quarters, and like everyone else I had neutralised my emotional response by telling myself: This is grim, but sadly part of life. Now, only a few years later, I was dissecting dead human beings, paring back the layers of skin and fat to reach the muscles below, then separating these to reveal the nerves and blood vessels. In a way I was conducting my own autopsy on all those dead Chinese I had seen lying by the roadside. I was carrying out a kind of emotional and even moral investigation into my own past while discovering the vast and mysterious world of the human body.
Most of the cadavers were those of doctors who had willed their bodies for dissection. There was one female cadaver, a strong-jawed woman of late middle age, whose bald head shone brightly under the lights. Most of the male medical students gave her a wide berth. None of us had seen a naked woman of our mothers age, alive or dead, and there was a certain authority in her face, perhaps that of a senior gynaecologist or GP. I was drawn to her, though not for the obvious sexual reasons; her breasts had subsided into the fatty tissue on her chest, and many of the students assumed she was male.