Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
18-11-2008
Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel
maar dat was zo gemakkelijk nog niet. Ik verloor mij
in gesprekken die ik al zo vaak gevoerd had
zonder zicht op toonzaamheid
of zelfs maar dunne trucs
waarmee je doorgaans
een kapotte nacht doorkomt.
Het eindigde ermee dat ik van alles
in mijn oor siste wat ik maar half verstond.
Wat doe je op zulke momenten? Ik liet mij
voor wat ik was; het had geen zin mij het zwijgen
op te leggen, ik was berstensvol op mij gebeten
en toen het eenmaal ochtend was
zag ik mij als zo vaak in tongen terug
als het legioen dat vreemden streelt.
Spreekwoord was ik dat niet snapt,
gaandeweg de dag werd ik weer opvoeding
die ouders voor hun kinderen uitdenken
en in het holst van alle bruikleen
was ik wat ik telkens na zo'n achternacht in corvee
en klatering moet zijn: voor dag en dauw de bijbel,
met stofomslag en in voldongen esperantoklanken,
een man om van kaft tot kaft uit voor te lezen
Niet gekend Het oog van de lens
Van alles wat ik van haar maken kan is de foto nog het meest in zichtbaar zingbaar stof gehuld. Ik beloof plechtig dat ik de belofte van de camera.
En als ik dan naast haar lig en zij me vragen gaat of ik voor even haar wil zijn, zeg ik ja en zeg ik ja en geef een meisjeskus op haar meisjesoog. Iemand met handschoenen verft mij rode lippen, kneedt mij borsten, streelt mijn rondingen. Ik mag ons beider foto zijn maar vooral model.
De beloofde fotograaf blaast het stof van de lens en kucht zich de foto in, ik verslik me, 'excuseer', houd mijn gehandschoende hand voor mijn mond, veeg mijn ongekuste lippen af, kus het bestofte oog.
Sie war das Kind eines deutschen Kaufmanns und einer Eingeborenen.
Daß sie als kleines Ma¨dchen den Ozean auf einem Segelschiff überqueren mußte, um nach Lu¨ beck zu gelangen, schien mir das aufregendste Detail ihrer Geschichte. Denn dort, in der no¨rdlichen Fremde, genoß sie durchweg eine feine, bedauerlich unromantische Erziehung und bewegte sich bald ganz natu¨ rlich unter den Gespielinnen.
Doch blieb es reizend, sich den Großpapa vorzustellen / den ich übrigens inWirklichkeit nie gesehen hatte / wie er mit seiner exotischen Braut zur Kirche fuhr. Der Senator, sehr stattlich und distinguiert, mit Backenbart, hohem Stehkragen, lehnt, ein wenig befangen, im Fond der prächtigen Kutsche, den er mit ihr teilt. Sie, das dunkle Ko¨pfchen an ihn geschmiegt, darf hinter geschlossen Lidern noch einmal die Palmen und bunten Vo¨gel ihrer brasilianische Heimat sehen, wa¨hrend der Wagen, vorbei an viel altem Gema¨uer und majesta¨tisch ragenden Tu¨rmen, den Weg zum Altar nimmt.
Klaus Mann (18 november 1906 21 mei 1949) Met moeder Katia
Eugenio Montejo, Mireille Cottenjé, Mireille Cottenjé, Margaret Atwood, William Gilbert
DeVenezolaanse Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Montejo was ook oprichter van de tijdschriften Azar Rey en Revista Poesía van de Universidad de Carabobo. Hij was onderzoeker in het Centro de Estudios Latinoamericanos "Romulo Gallegos" in Caracas, en medewerker bij een groot aantal nationale en internationale tijdschriften. In 1998 kreeg hij de Nationale Prijs voor Literatuur en in 2004 de Internationale Prijs Octavio Paz voor Poëzie en Essay. Een van zijn gedichten is gebruikt in de film 21 Grams van Alejandro González Iñárritu.
Transfigured Time
for António Ramos Rosa
The house where my father will be born
is still unfinished.
It lacks the wall my hands have not yet built.
His footsteps searching for me across the earth
now come towards this street.
Yet I can't hear them, they still don't reach me.
Behind that door are echoes
and voices I recognise miles off,
but they are spoken only by portraits.
The face not seen in any mirror,
because it's late being born
or still doesn't exist,
could be of any one of us
it looks like all of us.
My bones are not in that tomb
but those of my great-uncle Zacarias
who used a walking stick and pseudonym.
My own remains have long been lost.
This poem was written in another century,
some night by a guttering candle,
by me, by someone else, I don't recall.
Time consumed the flame
and lingered in my darkened hands
and in these eyes that never read the poem.
When the candle returns with its light
I'll already be gone.
Family Album
The one in the background is Aunt Adela,
a worldly witch who lived at so many different times
even today I don't know if she's still here or not.
From this grandfather I inherited my name.
A rickety old oxcart snatched him from his village
to bury him a long way off.
I was born much later and still I remember him.
Luis the lawyer vanished suddenly
in the year of the plague. He left behind letters, postcards,
the map of a vague innocence.
Veronica is that one with a white fan
and the disdainful bearing that became her so well.
Of this particular José there were several others
no one knows when or where he perished.
He walked around screaming at his shadow on the roadway.
My dear King Richard looks much younger
than his death. And perhaps that's how it was. . .
In the lost land of my absent family
this almost invisible album I open and close
burns my eyelids as they watch over its dream.
Don't wake these portraits
till I can rejoin them forever
on the album's last page.
Eugenio Montejo (18 november 1938 - 5 juni 2008)
De Belgische schrijfster Mireille Robertine Cottenjé werd geboren in Moeskroen op 18 november 1933. Zij vanaf haar anderhalf tot aan haar tiende opgevoed in een nonnenklooster. Na haar middelbare school volgde ze diverse verpleegstersopleidingen en ging ze werken in een polikliniek van socialistische signatuur in de plaats Oostende alwaar ze haar latere man Robert Colombie - een architect - ontmoette met wie ze in 1956 in het huwelijk trad. Vervolgens verhuisden ze naar het toenmalige Belgisch Kongo en gingen ze wonen in de oostelijke provincie Kivu. Cottenjé legde er zich belangeloos op het verplegen van de bevolking aldaar toe. Ze kregen zes kinderen waarvan er twee overleden. Toen Belgisch Kongo in 1960 onafhankelijk werd en dit voor de nodige trubbels zorgde, keerde het gezin terug naar België. Haar Kongolese ervaringen zou ze later vastleggen in diverse boeken zoals Dagboek van Carla (haar debuut uit 1968) en Lava (1973). Cottenjé kon moeilijk wennen aan een leven in België. Nadat ze door een nieuwe zwangerschap niet meer kon werken begon ze haar dagboeken om te werken tot literaire romans. Dit beviel haar zo goed dat ze op dit ingeslagen pad voortging.
Uit: Ma gaat er vandoor
, Ik zeg het niet. Ik zeg niets. Hoe kan ma me zoiets aandoen! Hoe kan ze van me weg gaan. Kan ik me aan haar vastklampen, smeken: blijf, alsjeblief blijf. En pa? Ook hij "voelt zich kloterig maar hij zegt het niet". Ook hij zegt niets. Waarom klampt hij zich niet aan ma vast, overstelpt haar met beloften? - "Tot vrijdagavond, Marijke? Je komt toch hé?" Ik staar naar de punten van mijn klompen. Ze raken de punten van ma's klompen. Ik gil inwendig: ga niet! Ga niet! Ma zegt: - "Ik ga dan maar." Jij rijdt weg ik staar je na waarom schreeuw ik niet zijn mijn ogen droog ... Pa slaat een arm om mijn schouders, trekt me mee, het huis in. In de deuropening blijf ik staan. Alle kasten zijn er nog, de aquaria, de planten, de stoelen, de tafel , maar ... - "Leeg," zeg ik ontzet. "Wat is het huis leeg." - "Trek iets leuks aan, we gaan de stad in, lekker eten." - "Pa, wat is het hier léég." - "Daar wennen we wel aan, Marijke. We moéten er aan wennen." - "Waarom doet ma zoiets?" - "Ma denkt dat ze schrijfster is. Ma denkt dat ik haar belet schijfster te zijn. Trek het je niet aan kind. Zes maanden. Maximum zes maanden, en daar is ze terug." - "Met hangende pootjes," zeg ik automatisch, terwijl ik denk: zes maanden, maximum zes maanden en pa heeft een nieuwe vrouw. Na ma's vertrek wordt pa nog stiller en trekt zich nog meer in zichzelf terug dan vroeger. Ook zijn gebrek aan ondernemingszin is toegenomen. Hij verwaarloost zijn tuin, verzorgt zelfs zijn vissen niet meer. Hij kijkt televisie. Om het even welk programma, tot de reclamespots op Luxemburg toe. En ik kijk met hem mee. Avond na avond. Ik studeer niet, lees niet, heb de balletschool opgegeven, de turnvereni-ging. Naar de fuifjes van mijn klasgenoten ga ik niet, ze vragen me niet meer. Het zal wel aan mij liggen. Zij zijn jong en vrolijk en ik ben oud. Dit klinkt gek maar ik voel me echt oud, uitgeblust. Zoals ook pa zich voelt. Maar pa IS oud.
Mireille Cottenjé (18 november 1933 - 9 januari 2006)
De dichter en historicus Jakob (Jaap) Meijer werd geboren in Winschoten op 18 november 1912. Meijer heeft talloze publicaties op zijn naam staan over de geschiedenis van de Nederlandse joden. Hij is de auteur van de biografie van Jacob Israël de Haan De zoon van een gazzen (1967). Hij publiceerde gedichten onder het pseudoniem Saul van Messel, onder andere in het Gronings. Ook maakte hij gebruik van het pseudoniem Gideon van Hasselt. Jaap Meijer studeerde aan het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium in Amsterdam geschiedenis. Hij werkte in 1941-1943 als leraar aan het Joods Lyceum in de hoofdstad en had onder anderen Anne Frank in de klas. Meijer overleefde met zijn vrouw Liesje Voet en zoon Ischa Meijer tijdens de Tweede Wereldoorlog het concentratiekamp Bergen-Belsen.Na de oorlog emigreerde het gezin, dat inmiddels was uitgebreid met dochter Mirjam en jongste zoon Job, voor enige tijd naar Paramaribo. Daar fungeerde Meijer enige tijd als rabbijn. Hij werd benaderd om de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog te schrijven, maar liet het afweten. Auteur van dit standaardwerk werd daarop Loe de Jong.
De weg terug
Voordat de kist van ongeschaafde planken
zal worden gesloten
wordt volgens overoud gebruik
in de diaspora
het joodse lijk
plechtig bestrooid met aarde
uit het heilige land
dat in kleine zakjes
in joodse gemeenten wordt bewaard.
Als ik ooit nog eens
naar Israël verhuis
zal ik niet vergeten
een zakje zeeklei mee te nemen
(uit het Oldambt)
en een zakje laagveen
(uit Westerwolde)
Jaap Meijer (18 november 1912 - 9 juli 1993)
De Canadese schrijfster Margaret Atwood werd geboren in Ottawa op 18 november 1939. Omdat haar vader veel onderzoek deed in de uitgestrekte bossen van Canada spendeerde ze veel van haar jonge jaren in afgelegen gebieden van Noord-Ontario, en pendelde heen en weer tussen Ottawa, Sault St. Marie, en Toronto, en zat zo op veel verschillende scholen. Ze werd een enthousiast lezer, en begon op haar 16e te schrijven. Vanaf 1957 studeerde ze aan de Victoria Universiteit in Toronto, en behaalde haar Bachelor of Arts graad in Engels, met bijvakken filosofie en Frans. Ze studeerde vanaf 1961 aan het Radcliffe College in Harvard, met een Woodrow Wilson-beurs nadat ze de E.J. Pratt-prijs had gewonnen voor haar poëziebundel met de titel Double Persephone. Ze haalde haar mastersgraad in 1962, en studeerde verder aan Harvard. Ze gaf daarna les aan verschillende universteiten. Haar bekendste kritische werk is de gids Survival: A Thematic Guide to Canadian Literature (1972), waarvan wordt gezegd dat die een hernieuwde interesse in Canadese literatuur teweeg zou hebben gebracht.
Uit: The Blind Assassin
Ten days after the war ended, my sister Laura drove a car off a bridge. The bridge was being repaired: she went right through the Danger sign. The car fell a hundred feet into the ravine, smashing through the treetops feathery with new leaves, then burst into flames and rolled down into the shallow creek at the bottom. Chunks of the bridge fell on top of it. Nothing much was left of her but charred smithereens.
I was informed of the accident by a policeman: the car was mine, and they'd traced the license. His tone was respectful: no doubt he recognized Richard's name. He said the tires may have caught on a streetcar track or the brakes may have failed, but he also felt bound to inform me that two witnesses - a retired lawyer and a bank teller, dependable people - had claimed to have seen the whole thing. They'd said Laura had turned the car sharply and deliberately, and had plunged off the bridge with no more fuss than stepping off a curb. They'd noticed her hands on the wheel because of the white gloves she'd been wearing.
It wasn't the brakes, I thought. She had her reasons. Not that they were ever the same as anybody else's reasons. She was completely ruthless in that way.
Margaret Atwood (Ottawa, 18 november 1939)
De Engelse toneelschrijver, librettist en illustrator Sir William Schwenck Gilbert werd geboren in Londen op 18 november 1836. Hij is het meest bekend door de veertien komische operas die hij in samenwerking met de componist Sir Arthur Sullivan produceerde, zoals "H.M.S. Pinafore", "The Pirates of Penzance", en een van de meest opgevoerde stukken in de geschiedenis van het muziektheater, "The Mikado". Deze stukken en de meeste van de andere 'Savoy-operas' worden nog steeds veel in de Engelssprekende wereld opgevoerd door operagezelschappen, operettegezelschappen en amateurs over de gehele wereld. Teksten uit deze werken zijn in de Engelse taal een eigen leven gaan leiden en worden nog steeds veel geciteerd.
Op de middag, toen de rat W. Raudt in de gleuf achter de stenen rand van de brug zat, stierf dus de boer. En nadat de rat daar een hele tijd had gezeten, haalde hij diep adem, ging terug over de rand en het weiland in met de vele koeienflappen en liep daar tussendoor, tot hij opnieuw voor water stond. De waterval. En ook daar liep hij onderdoor en nu belandde hij bij het groene huisje met de vergeelde en uitgedorde snoekenkoppen en daar schoot hij onder.
En hoewel het daar, om te voorkomen dat er ratten zouden komen, vol lag met vergif, bleef hij een tijd zitten zonder iets te eten. Toen rook hij aan enkele van de vergiftigde boterhammen, die hengelaars, die van het huisje gebruik maakten (en het al min of meer als hun eigendom beschouwden, omdat de oude boer er toch niet meer naar omkeek; ze hadden het zelfs nieuw geschilderd) er hadden neergelegd en hij begreep dat hij daar af moest blijven.
Hij begreep dat zo triomfantelijk, dat hij ineens recht overeind ging zitten en flink zijn kop stootte tegen de vloer van het huisje; maar dat gaf niets en vervolgens kwam hij er weer onderuit en draafde hij een paar keer heen en terug onder de waterval door, om dat pad goed te kennen en toen kwam hij, tegen het einde van de middag voor het eerst terecht aan de rand van de binnenhof van de boerderij. Bij de schuur en de stallen en de rommel en de gele wanden van het huis en de open deur van het huis, die de gestorven boer in zijn kop had en hij liep snel langs de wand van de schuur, van ongelijkvormig gestapelde stenen en toen, terwijl de schemering begon te vallen, binnen in de schuur.
Anthon Koolhaas (16 november 1912 16 december 1992)
Foto: Manuel van Loggem
De Duitse dichter en schrijver Max Barthel werd geboren in Dresden-Loschwitz op 17 november 1893. Samen met Heinrich Lersch en Karl Bröger behoorde hij tot de bekendste arbeiderdichters tijdens de eerste drie decennia van de 20e eeuw. Later richtte hij zich op het schrijven van gedichten voor kinderen en op koorteksten. Barthel ging al op veertien-jarige leeftijd werken in een fabriek en was ook lid van de socialistische jeugdbeweging. De drijfveer om te schrijven waren zijn ervaringen in WO !. In 1916 verscheen zijn eerste bundel Verse aus den Argonnen. Hoewel hij aanvankelijk met de nazis sympathiseerde trok hij zich rond 1942 terug in de Innere Emigration. In de DDR werd hij na de oorlog wegens zijn vroegere houding, maar ook wegens zijn anti-communisme persona non grata.
Volksversammlung
Du gehst mißmutig zur Versammlung.
Du sagst: Nützen die Reden etwas?
Da lauschest du auf! Ein Schlag hat dich
getroffen.
Du fühlst, wie Glut in dir wächst
und bist der Gläubigen einer.
Hart fallen die Worte des Redners in den
rauchigen Saal
und pochen hammerschwer an die Stirnen
der Menschen.
Abstimmung!
Wer stimmt mit ja?
Hastig stoßen die harten zerschundenen
Hände hoch
und über dem Pfeilergewirr der Arbeiterarme
rundet sich mächtig im Augenblick
die Kugel der Welt.
Max Barthel (17 november 1893 28 juni 1975)
De Amerikaanse schrijver Christopher Paolini in Los Angeles County, California, op 17 november 1983. Hij begon met schijven aan zijn eerste boek, Eragon, toen hij vijftien jaar oud was. Toen het af was, was hij negentien. Hij is geboren in het zuiden van Californië, maar opgegroeid in Paradise Valley in Montana. Hij heeft altijd thuis onderwijs gehad en was op zijn vijftiende klaar met de middelbare school, waarvan hij het examen via de post afgelegd heeft. Nadat hij klaar was met de middelbare school begon hij aan een Trilogie. Eragon werd uitgegeven door zijn ouders in 2002 en om het boek te promoten reisde Christopher Paolini langs meer dan 135 scholen en bibliotheken. Hij droeg tijdens zo'n promotieactiviteit altijd een middeleeuws kostuum. Tijdens een van zijn activiteiten werd het boek opgemerkt door een uitgever, Knopf. De tweede editie van Eragon werd zodoende in augustus 2003 uitgegeven. In december 2006 is Deel I van de serie verfilmd. In oktober 2007 maakte Paolini bekend dat er nog een vierde boek zal komen.
Uit:Eragon
Wind howled through the night, carrying a scent that would change the world. A tall Shade lifted his head and sniffed the air. He looked human except for his crimson hair and maroon eyes.
He blinked in surprise. The message had been correct; they were here. Or was it a trap? He weighed the odds, then said icily, "Spread out; hide behind trees and bushes. Stop whoever is coming . . . or die."
Around him shuffled twelve Urgals with short swords and round iron shields painted with black symbols. They resembled men with bowed legs and thick, brutish arms made for crushing. A pair of twisted horns grew above their small ears. The monsters hurried into the brush, grunting as they hid. Soon the rustling quieted and the forest was silent again.
The Shade peered around a thick tree and looked up the trail. It was too dark for any human to see, but for him the faint moonlight was like sunshine streaming between the trees; every detail was clear and sharp to his searching gaze. He remained unnaturally quiet, a long pale sword in his hand. A wire-thin scratch curved down the blade. The weapon was thin enough to slip between a pair of ribs, yet stout enough to hack through the hardest armor.
Christopher Paolini (California, 17 november 1983)
THE FOLLOWING DAY, NO ONE DIED. THIS FACT, BEING ABSOLUTELY contrary to lifes rules, provoked enormous and, in the circumstances, perfectly justifiable anxiety in peoples minds, for we have only to consider that in the entire forty volumes of universal history there is no mention, not even one exemplary case, of such a phenomenon ever having occurred, for a whole day to go by, with its generous allowance of twenty-four hours, diurnal and nocturnal, matutinal and vespertine, without one death from an illness, a fatal fall, or a successful suicide, not one, not a single one. Not even from a car accident, so frequent on festive occasions, when blithe irresponsibility and an excess of alcohol jockey for position on the roads to decide who will reach death first. New years eve had failed to leave behind it the usual calamitous trail of fatalities, as if old Atropos with her great bared teeth had decided to put aside her shears for a day. There was, however, no shortage of blood. Bewildered, confused, distraught, struggling to control their feelings of nausea, the firemen extracted from the mangled remains wretched human bodies that, according to the mathematical logic of the collisions, should have been well and truly dead, but which, despite the seriousness of the injuries and lesions suffered, remained alive and were carried off to hospital, accompanied by the shrill sound of the ambulance sirens. None of these people would die along the way and all would disprove the most pessimistic of medical prognoses, Theres nothing to be done for the poor man, its not even worth operating, a complete waste of time, said the surgeon to the nurse as she was adjusting his mask. And the day before, there would probably have been no salvation for this particular patient, but one thing was clear, today, the victim refused to die. And what was happening here was happening throughout the country. Up until the very dot of midnight on the last day of the year there were people who died in full compliance with the rules, both those relating to the nub of the matter, i.e. the termination of life, and those relating to the many ways in which the aforementioned nub, with varying degrees of pomp and solemnity, chooses to mark the fatal moment. One particularly interesting case, interesting because of the person involved, was that of the very ancient and venerable queen mother. At one minute to midnight on the thirty-first of December, no one would have been so ingenuous as to bet a spent match on the life of the royal lady.
José Saramago (Azinhaga, 16 november 1922)
De Schotse schrijver, humorist, radio-en televisie presentator Daniel Frederick Wallace werd geboren op 16 november 1976 in Dundee. Hij groeide op in Loughborough en Bath. Wallace begom ,et het schrijven van kritieken over video games toen hij dertien was. Toen hij 18 was begon hij comedy te schrijven. Aan de University of Westminster specialiseerde hij zich in radio productie. Als 22 jarige werd hij de jongste producer bij de BBC. In 2003 verscheen zijn boek Join Me. Daarin beschrijft hij hoe hij een cult begon of eerder een collectief, genaamd Join Me. Zijn tweede boek Yes Man verscheen in 2005. Daarin beschrijft hij hoe hij zes maanden leefde waarin hij steeds ja zei, op vragen waarop hij anders met neezou hebben geantwoord. Van dit boek wordt ook een film gemaakt.
Uit: Yes Man
It is quite incredible how a bus a simple, red, London bus can change your life.
There were other reasons for why what happened eventually happened, of course. I'm not saying it was all about the bus. But the bus was pretty high on the list. Or, more accurately, the man sitting next to me on the bus. Here he is, right now, flicking through his Evening Standard, checking his cheap, black watch, mere moments after uttering a sentence that, quite without him knowing, has had the most unexpected effect on me.
It's like one of those moments in a cartoon, when a second of complete and total revelation hits an unenlightened fool, a moment in which they're bathed in a golden light from the heavens above; their face a picture of comfort; the only sound the chorus of a thousand angels.
Of course, real life isn't quite like that. I'm on a crowded bus in the East End of London, for a start, and so the only thing I'm bathed in is an unpleasant mist of sweat and coughs.
But it's still an epiphany. And I'm still smiling from what I've heard, smiling from what I've learned. I start to wonder whether anyone else is feeling the same. So I sneak a chance to glance around. To see if one of my fellow passengers has been struck by the man's simple message; his message of hope and optimism and all the things I hadn't realised I'd been losing sight of.
But no one has. Not that I can see, anyway. That's okay, though. There's time for them.
Because this man next to me...this man has changed everything.
"Maybe it was Jesus," said Ian, putting his pint down on the table. We were in the Yorkshire Grey, and Ian was a bit drunk. "Or maybe it was Buddha! I'd love to meet Buddha. He looks like a right laugh. What did this bloke look like? If he had a beard, it was probably Jesus, and if he had a belly, it was probably Buddha."
"He had a beard, but it wasn't a Jesus beard."
"A belly, then?" he said with what looked like real hope in his eyes. "Did he have a Buddha belly?"
"I'm fairly sure he wasn't Buddha, either. This was an Indian bloke. His name was Medhi, or something."
"'Medhi' sounds a bit like 'Jesus.'"
"No, it doesn't. And it wasn't Jesus. What would Jesus be doing in Bethnal Green?"
"There are some nice pound shops in Bethnal Green."
"Jesus is the son of God, Ian, he doesn't need discount shops."
"Cor, imagine the pocket money you'd get if you were the son of God."
DannyWallace (Dundee, 16 november 1976)
De Amerikaanse dichter Craig Arnold werd geboren op 16 november 1967 in Temple,Californië. Hij groeide op in de VS, Europa en Azië. Hij behaalde zijn BA Engels aan Yale in 1990 en zijn PhD in creatief schrijven aan de universiteit van Utah in 2001. Zijn eerste bundel Shells uit 1999 werd door W. S. Merwin uitgekozen voor de Yale Series of Younger Poets. In 2005 kreeg hij de Joseph Brodsky Rome Prize Fellowship in literature van de American Academy of Arts and Letters. Arnold doceert poëzie aan de University of Wyoming.
Couple from Hell #11
You walk out in the morning
and the sky is broad and blue
and across the pathway threads of silk
glint in the sunat the end of each a spider
still wet from the eggspins out a dragline
and sails off into the breeze
The air is so bright and busy
your whole body feels it
a puppet weightless on its wires
and you let it guide you down a path
you've never takenalong the river
the little harbor at its mouth
where three blue boats are moored
at a dock cushioned with old tires
where the only sound is the deep bass
drumming of waves on wood
Here is a small café
opening for breakfast
a zinc counter catching the light
at every angle in bright rings of glitter
A cup of black coffee is placed before you
brimming with rainbow-colored foam
a packet of sugara pat of butter
a split roll of bread
scored and toasted and still warm
The butter is just soft enough to spread
the coffee hot and sugared to perfect sweetness
the bread grilled to the palest brown
crisp but not quite dry
You tear it neatly into pieces
eat them slowlywhen you finish
you are exactly full
Here are bread butter and coffee
Here you are your own body
eating and drinking what you are given
as one day you in turn will be devoured
and that is allYou were never the lord
of a lightless kingdomany more
than she has ever been its queen
and the world you talked each other into prison
suddenly seems to be made of glass
and your eyes see clear to the horizon
and you feel the molecules of air
part like a curtainas if to let you pass
Craig Arnold (Temple, 16 november 1967)
De Amerikaanse schrijfster Andrea Barrett werd geboren in Cape Cod, Massachusetts op 16 november 1954. Zij behaalde haar BA in biologie aan het Union College. Met schrijven begon zij was echt toen zij in de dertig was en een doorbraak kwam pas met de publicatie van Ship Fever, een verzameling korte verhalen waarvoor zij de the National Book Award in 1996 kreeg. Barrett doceert momenteel aan het Williams College en aan het Warren Wilson College MFA Program for Writers. Zij schrijft vooral historische romans.
Uit: The Voyage of the Narwhal
Here was the arctic, Erasmus thought, as the Narwhal moved through Davis Strait and the night began to disappear. Or at least its true beginning: here, here, here.
His eyes burned from trying to take in everything at once. Whales with their baleen-laden mouths broke the water, sometimes as many as forty a day. Belugas slipped by white and radiant and the sky was alive with birds. The men cheered the first narwhals as guardian spirits and crowded around Erasmus as he sketched. With one of Dr. Boerhaave's excellent pencils he tried to capture the grooved spike jutting from the males' upper jaws and the smooth dark curves of their backs. Nils Jensen, out on the bowsprit, watched intently as each surfaced to breathe and called back measurements -- ten feet long, twelve and half -- which Erasmus noted on his drawings.
One day the coast of Greenland appeared, the peak of Sukkertoppen rising above the fog and flickering past as they sailed to Disko Island. A flock of dovekies sailed through the rigging, and when Robert Carey knocked one to the deck Erasmus remembered how, as a little boy, he'd glimpsed three of these tiny birds in a creek near his home, bobbing exhausted where they'd been driven after a great northeaster. This one looked like a black-and-white quail in his hand. Bending over the rail to release it, he saw fronds of seaweed waving through ten fathoms of transparent water. As soon as they anchored at Godhavn he and Dr. Boerhaave sampled the shallows, finding nullipores, mussels, and small crustaceans. Then they saw people, floating on the water and looking back at them.
Uit: Links en rechts in de politiek en in het leven
De leugen heeft het moeilijk in een linkse maatschappij, de waarheid kan zich in een rechtse maatschappij alleen nog uiten door over de grenzen te vluchten. Het z.g. stemmen met de voeten, waarmee de massale verhuizingen bedoeld worden die in Europa, Azië en Zuid-Amerika de komst van de totalitaire, zo ten onrechte links genoemde, heilstaat kenmerken, is de primitiefste, tevens welsprekendste manier waarop de waarheid zich kan uiten. Het linkse gewoontedenken verzet zich tegen die afloop die ze steeds weer verrast en ziet in de vluchtelingenstroom een bende zwarte handelaren of althans mensen die alleen uit zucht naar geldelijk gewin vluchten. Op den duur blijkt dat verwijt niet houdbaar, maar spoedig doet zich een dito stroom, elders op de wereld voor, om hetzelfde verwijt op te proberen. Steeds is er sprake van een éénrichtingsverkeer, de massa's vluchten niet van het kapitalisme naar het communisme, maar altijd en alleen omgekeerd. Uit de wereld van de geheimhouding naar de wereld waar zo luidruchtig veel op aan te merken is en dan ook aangemerkt wordt. En of dat nu is omdat men de vrijheid verkiest boven de dwang, of omdat men welvaart verkiest boven armoede, het interessante is toch dat de twee samenvallen. De produktiekrachten en de produktieverhoudingen zijn blijkbaar nauw gelieerd met, in mijn opvatting zelfs bepaald door, de communicatiekrachten en de communicatieverhoudingen. Het intrekken van de burgerlijke vrijheden heeft nog in geen enkel land ooit geleid tot een verhoging van de welvaart.
Links is open, rechts is dicht, het gaat daarmee in de politiek als met de waterkraan. Hieruit volgt dat de gepropageerde idealen van de regeerders geen betrouwbare maatstaf zijn. Want het gaat er nauwelijks om wat regeringen willen of zeggen dat ze willen, het gaat er om hoe een regering gecontroleerd kan worden. Zijn de machten (de wetgevende, de rechtsprekende en de uitvoerende) gescheiden, is er een meerpartijenstelsel, zijn er algemene verkiezingen, is er een legale oppositie, kan die oppositie beschikken over een tijdschrift, krant of radiozender? Is er een scheiding van productiemiddelen en communicatiemiddelen, of bevinden ze zich alle in één hand? Als dat laatste het geval is, waarom aarzelen wij dan om zo'n maatschappij rechts te noemen? Wij hoeven haar tenslotte daarom niet te willen verdelgen, maar wij zouden tenminste de dingen bij hun naam kunnen noemen en daarmee de mist uit onze hersens verdrijven. Volgens deze definitie is Suriname pas nu een rechts land geworden.
Renate Rubinstein (16 november 1929 23 november 1990)
Und nun, durch den Untergang Hamburgs nicht nur bedroht und in Frage gestellt, sondern auch befreit von allzu lastender Vergangenheit, schreibt er sein Tagebuch weiter, Anschlüsse suchend, das Unfaßbare berichtend, Lektüren, Ereignisse und eigene Werke bedenkend, das Erleben seiner Welt als Schriftsteller erschreibend, so daß diese Tagebücher im Zentrum tatsächlich so etwas werden wie ein "Skizzenbuch der Gedanken".
Wer die tausenddreihundert eng bedruckten Seiten des Tagebuchs liest, kommt nicht umhin, fixe Ideen, Borniertheiten und Ressentiments wahrzunehmen wie die Jagd auf einige Kollegen, darunter den offenbar nur flüchtig gelesenen Goethe. Norbert Miller hat die Schwächen in seinem ausgreifenden Nachwort, das Nossack, beginnend mit Plinius dem Älteren, der den Untergang Pompejis bezeugt, in den Kontext der europäischen Tagebuchliteratur stellt, diskret gekennzeichnet, und ein wenig erscheint dadurch dem Eingeweihten Hans Erich Nossack als ein armer Mann.
In der Tat ist Nossacks Schreibkunst neben der spielerischen Abgefeimtheit des Thomas Mannschen Tagebuchstils etwa (die seidenen Unterhosen und der Rest der Welt), neben dessen anspielungsreicher Verknappung der Diktion (gleichsam das moderne Gegen-Werk zum Elaborat des Satz-Baus der Romane, Essays und Erzählungen) eher schlicht; freilich beharrlich das Seine behauptend.
Nossack ist nicht auf Bildung aus, auf Vergangenheit, er denkt von der Zukunft, von seinem Tod her. Immer wieder bedauert er, nicht so früh wie seine Lieblinge Pavese und Camus, den er als seinen jüngeren Bruder empfindet, gestorben zu sein. Und zu dem Ergreifenden der Lektüre gehören die lakonischen Hinweise auf das Alter, nun doch 60 zu werden, und dann wohl auch 65 und 70 (und es sollte noch schlimmer kommen), die sich mit den Meldungen der Stürze (Nossack war seit einem Unfall in der Kindheit gehbehindert) und der von der Frau dringend gewünschten Umzüge zu immer bedrohlicheren Leitmotiven in dem ganz anderen des Tagebuchs entwickeln.
Hugo Dittberner (Gieboldehausen, 16 november 1944)
De Duitse schrijfster Birgitta Arens werd geboren op 16 november 1948 in Oeventrop. Zij werkte na haar middelbare schoolopleiding twee jaar als verpleegsterassistente. In 1970 deed zij alsnog eindexamen gymnasium en ging zij germanistiek, geschiedenis, pedagogie en publicistiek studeren aan de universiteit van Münster. Van 1975 tot 1978 werkte zij als freelancer bij de Westdeutsche Rundfunk. Vanaf 1978 leeft zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Voor haar tot nu toe enige roman "Katzengold" kreeg zij in 1982 de Jury-Preis beim Ingeborg-Bachmann-Wettbewerb in Klagenfurt.
Uit: Katzengold
Wenn wir nicht sterben wollen, beginne ich, dann müssen wir erzählen vom Allerwichtigsten und wie man es findet. . . Wenn wir nicht sterben wollen, schreiben wir, dann müssen wir erzählen: jetzt, auf der Stelle, mit Lina im Kopf ... Es war einmal und ist noch nicht vorbei."
(...)
Beckmanns Friede! hatte 25 Jahre lang am Schmelzofen gestanden. Von Tag zu Tag trocknete er mehr aus, und schließlich war er so zusammengeschrumpft, daß man schon genau hinkucken mußte, um ihn zu sehen, und als sie ihn eines Tages zum Essen rufen wollte, standen nur noch die Kleider vor dem Ofen, ganz steif geworden von der Hitze, aber Beckmanns Friedel war nicht mehr drin."
Birgitta Arens ( Oeventrop,16 november 1948)
De Franse schrijver Henri Charrière werd geboren op 16 november 1906 in Saint-Étienne-de-Lugdarès. Hij stamde uit een Franse onderwijzersfamilie in de Ardèche en stond in de onderwereld van Montmartre bekend onder de naam Papillon (Vlinder). Hij werd in 1931 tot levenslange dwangarbeid veroordeeld wegens een moord die hij naar eigen zeggen niet had gepleegd. In de dertien jaar dat hij vastzat, ontvluchtte hij negen keer, de laatste keer in 1944 voorgoed. Hij heeft in diverse dwangarbeiderskampen gezeten, van Saint-Laurent tot het beruchte Duivelseiland.Hij schreef over deze periode de semi-autobiografische avonturenroman Papillon, die in 1968 uitkwam. Het maakte hem in één klap beroemd en steenrijk. Er zijn vele honderdduizenden exemplaren van het boek verkocht. Het verhaal werd in 1973 verfilmd. In 1972 kwam het vervolg op "Papillon" uit, getiteld "Banco". In dit boek licht Henri Charrière toe wat er precies gebeurde rondom zijn proces en hoe hem het is vergaan sinds zijn laatste geslaagde ontsnapping.
Uit: Papillon(Vertaal door Walter B. Michaels)
It was a knockoutblow a punch so overwhelming that I didn't get back on my feet for fourteen years. And to deliver a blow like that, they went to a lot of trouble.
It was the twenty-sixth of October, 1931. At eight o'clock in the morning they let me out of the cell I'd been occupying in the Conciergerie for a year. I was freshly shaved and carefully dressed. My suit was from a good tailor and gave me an air of elegance. A white shirt and pale-blue bow tie added the final touches.
I was twenty-five but looked twenty. The police were a little awed by my gentlemanly appearance and treated me with courtesy. They had even taken off my handcuffs. All six of us, the five policemen and I, were seated on two benches in a bare anteroom of the Palais de justice de Ia Seine in Paris. The doors facing us led to the courtroom. Outside the weather was gray.
I was about to be tried for murder. My lawyer, Raymond Hubert, came over to greet me. "They have no real proof," he said. "I'm confident we'll be acquitted." I smiled at that we. He wasn't the defendant. I was. And if anybody went to jail, it wouldn't be him.
A guard appeared and motioned us in. The double doors swung wide and, flanked by four policemen and a sergeant, I entered the enormous room. To soften me up for the blow, everything was blood red: the rugs, the draperies over the big windows, even the robes of the judges who would soon sit in judgment over me.
"Gentlemen, the court!"
From a door on the right six men filed in, one after the other: the President, thenthe five magistrates, their caps on their heads. The President stopped in front of the middle chair, the magistrates took their places on either side.
An impressive silence filled the room. Everyone remained standing, myself included. Then the Bench sat down and the rest of us followed suit.
The President was a chubby man with pink cheeks and a cold eye. His name was Bevin. He looked at me without a trace of emotion. Later on, he would conduct the proceedings with strict impartiality, and his attitude would lead everyone to understand that, as a career judge, he wasn't entirely convinced of the sincerity of either the witnesses or the police. No, he would take no responsibility for the blow; he would only announce the verdict.
Henri Charrière (16 november 1906 29 juli 1973)
De IJslandse dichter en natuurwetenschapper Jónas Hallgrímsson werd geboren op 16 november 1807 in Öxnadalur. Zijn vader verdonk toen hij een jaar oud was en Jónas kwam bij familie te wonen. Hallgrímsson studeerde natuurwetenschappen in Kopenhagen. In 1835 was hij medeoprichter van het tijdschrift "Fjölnir".Het tijdschrift streefde er naar het nationale gevoel in IJsland te versterken en richtte zich op de romantische en naturalistische stromingen in de literatuur. Jónas Hallgrímsson zelf was de belangrijkste dichter van de IJslandse romantiek. Hij wordt nog steeds als nationale held vereerd.
Valley Song Dalvísa
Dandelions, a dazzling mass!
Dimpled berries in the meadow!
Ditches deep in cotton grass!
Dandelions, a golden mass!
In your midst I ache to pass
all my years of sun and shadow!
Dandelions, a dazzling mass!
Dimpled berries in the meadow!
Dashing waters, faithful friends,
foaming over stony ledges
deep in dark sequestered glens!
Dashing waters, ancient friends!
Gushing gulleys! elfin dens,
girt with rock along the edges!
Dashing waters, faithful friends,
foaming over stony ledges!
Cloudy river, brisk and bright,
brawling down from mountain passes,
currents crinkling in the light!
Cloudy river, green and bright!
Here contentment nears its height,
here among your flowers and grasses!
Cloudy river, brisk and bright,
brawling down from mountain passes!
Crested summits crowned with snow!
Cliffs that hug the mountain's shoulder!
Keep the country safe below,
crested summits white with snow,
guarding it from gales that blow
grimly as the year turns colder!
Crested summits crowned with snow!
Cliffs that hug the mountain's shoulder!
Summer valley, blissful, blest,
brimmed with sunlight now and ever,
slowly sweeping east to west!
Summer valley, gorgeous, blest!
Childhood's idyll, age's rest
after years of long endeavor!
Summer valley, blissful, blest,
brimmed with sunlight now and ever!
Jónas Hallgrímsson (16 november 1807 26 mei 1845)
Etty Hillesum, Liane Dirks, José de Lizardi, Wolf Biermann, J. G. Ballard
De Nederlandse schrijfster Etty Hillesum werd geboren in Middelburg op 15 januari 1914 als Esther Hillesum in een joods-Nederlandse familie. Zij kreeg bekendheid door de publicatie van haar dagboek, 38 jaar nadat zij in Auschwitz werd vermoord. In haar dagboek verwoordde ze haar persoonlijke, innerlijke ontwikkeling te midden van de turbulentie van de Tweede Wereldoorlog en de absurditeiten van de holocaust. Het boek is niet alleen een sterk persoonlijk document, maar geeft ook enig inzicht in de wijze waarop de anti-Joodse maatregelen en deportaties in die jaren op Joden zelf is overgekomen. Etty's dagboeken, of althans een groot deel ervan, werden gebundeld en in november 1981 uitgegeven onder de titel Het verstoorde leven - Dagboek van Etty Hillesum. Het dagboek begint op 9 maart 1941 en eindigt met het bericht van een vriend over haar deportatie naar Auschwitz op 6 september 1943.
Uit: Het verstoorde leven - Dagboek van Etty Hillesum.
20. 28 maart 1942:
Dit verdriet moet je in jezelf alle ruimte en onderdak verschaffen, die het toekomt en op die manier zal het verdriet in de wereld misschien verminderen, als iedereen draagt, eerlijk en loyaal en volwassen draagt wat hem wordt opgelegd, Maar als je het verdriet niet het eerlijke onderdak verleent, maar de meeste ruimte openstelt voor haat en wraakgedachten, waaruit weer nieuw verdriet voor anderen geboren zal worden, ja dan neemt het verdriet nooit een einde in deze wereld en zal zich steeds vermeerderen.
21. 29 maart 1942:
Men moet ondanks de vele mensen, de vele vragen, de veelzijdige studie, altijd een grote stilte met zich meedragen, waarin men zich steeds terugtrekken kan, ook temidden van het grootste gewoel en midden in het intensiefste gesprek.
22. 1 april 1942:
En zeer, zeer bescheiden zijn . En steeds eenvoudiger worden. Niet alleen voor je zelf, in je stille en beste momenten die eenvoud en wijdte in je voelen, maar ook in je dagelijkse leven, geen sensaties om je heen uitstrooien, niet interessant willen zijn.
Etty Hillesum (15 januari 1914 30 november 1943)
Begonnen hatte das alles mit dem Eis. Sie hatten es einfach nicht geglaubt.
Freilich hatte es schon Kälteeinbrüche gegeben in dieser Gegend, aber nicht solcherart. Und Vorhersagen, wer glaubte schon an Vorhersagen und dann auch noch an die von Wissenschaftlern. An die eigenen, ja, an die schon: Westwind mit Regen bringt dem Bauern Segen; Dunst auf dem See tut dem Fischer immer weh.
Oder die Würmer: Ein Spatenstich und man wußte es. Je tiefer sie krochen, desto kälter wurde es. Aber das waren ja keine Vorhersagen. Das waren Erfahrungen.
Hätten sie allerdings mit dem Spaten gestochen, dann hätten sie gesehen, daß die Würmer gar nicht mehr da waren. Aber das hatte nur einer entdeckt. Jonathan, der alte Gärtner, und der lebte auf der Insel, den interessierten die Leute zum einen nicht, zum anderen behielt er sowieso alles für sich, denn Jonathan war stumm und obendrein auch noch Engländer.
Der Russin, die ihn einst gewissermaßen erworben hatte, war das nur recht gewesen. Sie hatte einen verschwiegenen Vertrauten gebraucht und einen Kenner und Könner noch dazu. Und Jonathan hatte schon so manchen Erdhaufen verschoben, für die alte Jekyll die Natur künstlich aufgehäuft, in Kew Gardens die Cycadeen umgetopft, die Exoten gepäppelt und die Orchideen gepfropft. Dort hatte sie ihn abgeworben, ein guter Handwerker für ihr Paradies, so etwas kriegte man damals eben nur in England.
Dem neuen Herrn der Insel, der den Gärtner übernommen hatte, war der alte Kauz egal. Zu unwichtig war es ihm, aus welchem Samen hier welche Exoten gezogen worden waren. Und ob man graben mußte oder nicht. Und wenn ja wie tief. Den neuen Herrn interessierten andere Dinge. Und Menschen, vor allem Menschen, Künstler vor allem, Frauen, aber auch Männer, Mädchen und eine gewisse Macht. Und in diesem Jahr interessierte ihn sein Fest. Schließlich, sagte er, ginge ein Jahrzehnt zu Ende und mit ihm eine Ära. Ersteres wüßten alle, letzteres wisse er.
Und dieser Tatsache gebühre ein Fest. Ein besonderes Fest.
Liane Dirks (Hamburg, 15 november 1965)
De Mexicaanse dichter en schrijver José Joaquín Fernández de Lizardi werd geboren in Mexico-stad op 15 november 1776.Hij begon zijn literaire carrière in 1808 met een gedicht over Ferdinand VII van Spanje, nadat deze door Napoleon afgezet was. Toen de Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog uitbrak in 1810 was hij bestuurder in Taxco. Hij steunde zowel de opstandelingen als de Spanjaarden. Hij was voor onafhankelijkheid voor Mexico maar was tegen het bloedvergieten dat gepaard ging met de onafhankelijkheidsstrijd, dus hij wilde de burgers van Taxco zoveel mogelijk ellende besparen. Nadat Taxco weer door de Spanjaarden werd ingenomen werd Fernández een tijdje gevangen gezet, omdat hij met de rebellen geheuld zo hebben. Hij werd al snel weer vrijgelaten maar was zijn positie en bezittingen kwijtgeraakt. Toen in 1812 de Spaanse grondwet van 1812 werd aangenomen, die enige persvrijheid verschafte, richtte hij direct het tijdschrift El Pensador Mexicano (De Mexicaanse Denker) op. In dat tijdschrift bekritiseerde hij de vicekoninklijke overheid en uitte hij Verlichtingsdenkbeelden. In de negende uitgave viel hij openlijk de vicekoning aan, waarna hij gearresteerd werd.In 1814 werd de grondwet weer teruggedraaid, waardoor hij overschakelde op literataire werken. Hij begon onder andere aan het schrijven van zijn bekendste boek, El Periquillo Sarniento (De Schurftige Papegaai). In deze tijd schreef hij ook Fábulas, Noches tristes , La Quijotita y su prima en Don Catrín de la Fachenda. Na de Mexicaanse onafhankelijkheid (1821) verschenen de meeste van zijn boeken voor het eerst geheel.
Uit: The Itching Parrot (Vertaald door Katherine Ann Porter)
I WAS BORN IN MEXICO, capital of Northern America, in New Spain, about the years 1771 to 1773, of parents neither rich nor poverty stricken. At the same time they were of good blood and made it known by their virtue.
As soon as I was born, after the washings and other business of that hour, my aunts, my grandmothers, and other dames of the old school wished to bind my hands and bundle and wrap me up like a firecracker, alleging that if they left me untied I was apt to scare myself, or be very free with my fists when I grew up; and, as the weightiest reason and the final unanswerable argument, they said they had been brought up in this way and on that account it was the best and should be followed as the surest, without disputing the matter at all, because the old are in everything wiser than the young and, since they had always swaddled their children, their example should be followed with closed eyes. Then they took out of a little basket a piece of ribbon called a relic belt, garnished with jet hands, deer's eye, alligator teeth, and other knickknacks of this kind, intending to adorn me with these relics of superstitious paganism; and this on the very day that had been chosen for me to go to church to profess, through the lips of my godparents, the faith and holy religion of Jesus Christ.
God help me, how my father had to battle with the prejudices of those blessed old women! How much spit he wasted making them see what a wild fancy and pernicious absurdity it was to swaddle infants' hands! And what work it cost him to persuade those innocent old women that the jet, the bones, the stones, and other amulets of this or any sort have no virtue against drafts, anger, evil eye, and such nonsense! My father told me this story many times, as also he told me about the victory he gained over all of them when they consented, either by force or willingly, not to imprison me and not to adorn me except with a rosary, the Holy Cross, a reliquary, and images of the four Evangelists. . . .
They baptized me, finally, and gave me Pedro for a name; and after that, as is the custom, the name of my father, which was Sarmiento.
My mother was pretty and my father loved her extremely. For that reason, and at the persuasion of my discreet aunts, it was unanimously decided to give me a wet-nurse, or tit-servant, as we call them here.
José de Lizardi (15 november 1776 - 27 april 1827)
De Britse schrijver James Graham Ballard werd geboren in Shanghai op 15 november 1930.Tijdens WO II kwam hij vast te zitten in een Japans kamp. In 1946 keerde zijn familie naar Engeland terug. Ballard ging medicijnen studeren, maar maakte de studie niet af. In 1956 verscheen zijn eerste verhaal. Zijn roman Crash werd in 1996 verfilmd door de Canadese regisseur David Cronenberg nadat het boek Empire of the Sun al in 1987 was verfilmd door Steven Spielberg.
Uit: Miracles of Life
Unlike most undergraduates, I knew Cambridge well when I first went up to Kings. Had I seen Cambridge for the first time in 1949, I might have taken more from it. In a sense I was ready to leave as soon as I arrived.
I spent my two years studying anatomy, physiology and pathology. The dissecting room was the gravitational centre of all medical study. Walking into that strange, low-ceilinged chamber, halfway between a nightclub and an abattoir, was an unnerving experience. The cadavers, greenish-yellow with formaldehyde, lay naked on their backs, their skins covered with scars and contusions, and seemed barely human, as if they had just been taken down from a Grünewald Crucifixion. Several students in my group dropped out, unable to cope with the sight of their first dead bodies, but in many ways the experience of dissection was just as overwhelming for me. Nearly 60 years later, I still think that my two years of anatomy were among the most important of my life, and helped to frame a large part of my imagination.
Both before and during the war, in Shanghai, I had seen a great many corpses, some at very close quarters, and like everyone else I had neutralised my emotional response by telling myself: This is grim, but sadly part of life. Now, only a few years later, I was dissecting dead human beings, paring back the layers of skin and fat to reach the muscles below, then separating these to reveal the nerves and blood vessels. In a way I was conducting my own autopsy on all those dead Chinese I had seen lying by the roadside. I was carrying out a kind of emotional and even moral investigation into my own past while discovering the vast and mysterious world of the human body.
Most of the cadavers were those of doctors who had willed their bodies for dissection. There was one female cadaver, a strong-jawed woman of late middle age, whose bald head shone brightly under the lights. Most of the male medical students gave her a wide berth. None of us had seen a naked woman of our mothers age, alive or dead, and there was a certain authority in her face, perhaps that of a senior gynaecologist or GP. I was drawn to her, though not for the obvious sexual reasons; her breasts had subsided into the fatty tissue on her chest, and many of the students assumed she was male.
Carlo Emilio Gadda, Gerhard Hauptmann, Richmal Crompton, Marianne Moore, Madeleine de Scudéry
De Italiaanse schrijver Carlo Emilio Gadda werd geboren op 15 november 1893 in Milaan. Hij trok als vrijwilliger WO I in en kwam aan het front terecht. Hij volgde een technische opleiding en werkte na de oorlog lang als ingenieur. In1940 verhuisde hij naar Florence, waar hij tot 1950 bleef wonen. Dat was voor de schrijver een zeer productieve tijd. In 1950 vestigde hij zich in Rome. Met zijn roman Quer pasticciaccio brutto de via Merulana uit 1957 werd hij wereldberoemd. Hier een fragment uit die roman.
Uit: Die grässliche Bescherung in der Via Merulana (Vertaald door Toni Kienlechner)
Die ruhmvolle Geschichte unserer Malerei ist zu einem Teil ihrer Glorie den Zehen verpflichtet. Das Licht und die Zehen sind die wichtigsten und unfasslichsten Ingredienzien jeder Malerei, die sich lebendig behaupten will, die ihren Ausdruck sucht, erzählen, überzeugen, formen möchte die danach strebt, unsere Sinne zu unterjochen, die Herzen dem Bösen abzuringen: die achthundert Jahre lang auf ihren Lieblingsdarstellungen beharrt. Und die Heiligen, die so beladen sind mit den Gaben des Herrn, auch sie könnten nicht der unentbehrlichen Gabe der Füße ermangeln: um so weniger diese beiden, die einst auf der Appia bis nach Babylon wanderten, um dort enthauptet oder mit dem Kopf nach unten ans Kreuz geschlagen zu werden. Bei ihnen waren, ganz im Gegenteil, eben diese Füße das physische Instrument ihres wallenden Apostolats: bis sie zwischen die Füße des Nero gerieten. Der sich aber nicht überzeugen ließ. Nein, die Heiligen können nicht auf das Rüstzeug der großen Zehen verzichten: ebensowenig wie die Soldaten auf die Zuteilung ihrer Büchsenfleischration. Schon gar nicht damals, wenn so ein italienischer Maler des sechzehnten oder siebzehnten Jahrhunderts, oder des achtzehnten oder gar noch schlimmer, sich vor sie hinkniete und sich anschickte, sie von unten her abzukonterfeien mit der Hingabe eines Pedikeurs.
In Italien ist das Licht die Mutter der großen Zehen: und wer ein echter italienischer Maler ist, der lässt sich da nicht lumpen, bewahre, wie auch der Manieroni von den Due Santi sich nicht hat lumpen lassen, weder das was Licht noch was die Zehen betrifft. ...
Carlo Emilio Gadda (15 november 1893 21 mei 1973)
De Duitse schrijver Gerhard Johann Robert (Gerhart) Hauptmann werd geboren in Obersalzbrunn (Neder-Silezië) op 15 november 1862. In 1880 begon hij aan een opleiding tot beeldhouwer aan de Königliche Kunst- und Gewerbeschule in Breslau. Daar ontmoette hij Josef Block, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef. Hij verliet de school in 1882. Voor het huwelijk van zijn broer Georg schreef hij het spel Liebesfrühling. In de jaren 1888 1892 ontstonden de novellistische Studie Bahnwärter Thiel ende dramatische werken Vor Sonnenaufgang en Die Weber. Die Weber werd doot de schrijver en criticus Theodor Fontane met enthousiasme begroet en het stuk betekende zijn doorbraak als toneelschrijver. Hauptman geldt als medegrondlegger van het Duitse naturalisme. In 1912 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur. Hij behoorde enige tijd tot de kring van intellectuelen, de Friedrichshagener Kreis.
Uit: Der Ketzer von Soana
An einem Bergabhang oberhalb des Luganer Sees ist unter vielen anderen auch ein kleines Bergnest zu finden, das man auf einer steilen, in Serpentinen verlaufenden Bergstraße in etwa einer Stunde, vom Seeufer aus gerechnet, erreichen kann. Die Häuser[Pg 24] des Ortes, die, wie an den meisten italienischen Plätzen der Umgegend, eine einzige, ineinandergeschachtelte, graue Ruine aus Stein und Mörtel sind, kehren ihre Fronten einem schluchtähnlichen Tale zu, das von den Auen und Terrassen des Fleckens und gegenüber von einem mächtigen Abhang des überragenden Bergriesen Monte Generoso gebildet wird.
In dieses Tal, und zwar dort, wo es wirklich als enge Schlucht seinen Abschluß nimmt, ergießt sich von einer wohl hundert Meter höher gelegenen Talsohle ein Wasserfall, der je nach Tages- undJahreszeit und der gerade herrschenden Strömung der Luft, mehr oder weniger stark, mit seinem Rauschen eine immerwährende Musik des Fleckens ist.
In diese Gemeinde war vor langer Zeit ein etwa fünfundzwanzigjähriger Priester versetzt worden, der Raffaele Francesco hieß. Er war in Ligornetto geboren, also im Tessin, und konnte sich rühmen, ein Mitglied desselben, dort ansässigen Geschlechtes zu sein, das den bedeutendsten Bildhauer des geeinten Italiens, hervorgebracht hatte, der ebenfalls in Ligornetto geboren wurde und endlich auch dort gestorben ist.
Der junge Priester hatte seine Jugend bei Verwandten in Mailand und seine Studienzeit in ver[Pg 25]schiedenen Priester-Seminaren der Schweiz und Italiens zugebracht. Von seiner Mutter, die aus einem edlen Geschlechte war, stammte die ernste Richtung seines Charakters, die ihn ohne jedes Schwanken schon zeitig dem religiösen Beruf in die Arme trieb.
Francesco, der eine Brille trug, zeichnete sich vor der Menge seiner Mitschüler aus durch exemplarischen Fleiß, Strenge der Lebensführung und Frömmigkeit. Selbst seine Mutter mußte ihm schonend nahelegen, daß er als künftiger Weltgeistlicher sich ein wenig Lebensfreude wohl gönnen möge und nicht eigentlich auf die strengsten Klosterregeln verpflichtet sei. Sobald er die Weihen empfangen hatte, war es indessen sein einziger Wunsch, eine möglichst entlegene Pfarre zu finden, um sich dort als eine Art Eremit, nach Herzenslust, noch mehr, als bisher, dem Dienste Gottes, seines Sohnes und dessen geheiligter Mutter zu weihen.
Gerhard Hauptmann (15 november 1862 - 6 juni 1946)
Portret door Emil Orlik
De Engelse schrijfster Richmal Crompton Lamburn werd geboren op 15 november 1890 in Lancashire. Haar beroemdste boeken zijn de verhalen over William, een ondeugende, elj-jarige schooljongen en zijn vriendengroep, bekend als the Outlaws. Het eerste verhaal verscheen in Home Magazine in 1919. In 1922 verscheen de eerste bundel onder de titel Just William. Gedurende haar leven schreef zij er achtendertig. Het laatste boek, William the Lawless, verscheen posthuum in 1970. Van de boeken over William werden meer dan twaalf miljoen exemplaren verkocht. Zij werden bewerkt voor televisie, film, toneel en radio.
Uit: Just-William
ll a--call a mincing-machine, Ex-Ex--what you said," said Douglas.
William ignored him. "Well, all the others pulled an' pulled an' pulled an' couldn't get it out."
"You said that before," said Douglas.
"The nex' time you int'rupt--" said William threateningly, then, a note of pathos invading his voice, "You asked me to tell you this story, didn't you?"
"We didn't ask you to go on and on sayin' the same thing over an' over again," said Douglas, adding, after a moment's thought, "You might as well call a coal shovel Arthur as a sword."
"The sword wasn't called Arthur," said William. "The man was called Arthur. The sword was called Excelsior."
"It must have had the same name as this other man," said Henry. "I know this other man was called Excelsior, 'cause I learnt it once. The shades of night were falling fast an- he met an awful avalanche. I forget the rest, but it was jolly excitin'"
"Gosh!" said William in despair. "Don't you want to hear this story?"
Richmal Crompton (15 november 1890 11 januiri 1969)
De Amerikaanse dichteres Marianne Moore werd geboren op 15 november 1887 in Kirkwood, Missouri. Haar vader werd voor haar geboorte in een psychiatrische kliniek opgenomen en Moore had nooit contact met hem. Met haar broer en moeder verhuisde zij naar Carlisle in Pennsylvania. Als leerling blonk zij niet uit, maar zij richtte wel mede het literaire tijdschtift van haar schhool op. Na haar eindexamen gaf zij enige jaren les in boekhouden, schrijven en Engels in Carlisle. In 1915 verscheen haar eerste gedichtenbundel en kwam in contact met dichters en schrijvers als Wallace Stevens en William Carlos Williams. Voor Collected Poems kreeg zij in 1952 de Pulitzer-Prijs.
Silence
My father used to say,
"Superior people never make long visits,
have to be shown Longfellow's grave
nor the glass flowers at Harvard.
Self reliant like the cat --
that takes its prey to privacy,
the mouse's limp tail hanging like a shoelace from its mouth --
they sometimes enjoy solitude,
and can be robbed of speech
by speech which has delighted them.
The deepest feeling always shows itself in silence;
not in silence, but restraint."
Nor was he insincere in saying, "Make my house your inn."
Inns are not residences.
Nevertheless
you've seen a strawberry
that's had a struggle; yet
was, where the fragments met,
a hedgehog or a star-
fish for the multitude
of seeds. What better food
than apple seeds - the fruit
within the fruit - locked in
like counter-curved twin
hazelnuts? Frost that kills
the little rubber-plant -
leaves of kok-sagyyz-stalks, can't
harm the roots; they still grow
in frozen ground. Once where
there was a prickley-pear -
leaf clinging to a barbed wire,
a root shot down to grow
in earth two feet below;
as carrots from mandrakes
or a ram's-horn root some-
times. Victory won't come
to me unless I go
to it; a grape tendril
ties a knot in knots till
knotted thirty times - so
the bound twig that's under-
gone and over-gone, can't stir.
The weak overcomes its
menace, the strong over-
comes itself. What is there
like fortitude! What sap
went through that little thread
to make the cherry red!
Email This Poem to a Friend.
Marianne Moore (15 november 1887 5 februari 1972)
De Franse schrijfster Madeleine de Scudéry werd geboren op 15 november 1607 in Le Havre. Zij behoort tot de belangrijkste schrijfsters van de 17e eeuw in Frankrijk en zij was de eerste Franse schrijfster die ook buiten Frankrijk veel werd gelezen. Haar belangrijkste werken zijn Ibrahim ou l'illustre Bassa en Le grand Cyrus.
Uit:Oeuvres
" Il n'y a rien de plus ridicule que ces gens qui ont certains sujets où ils disent des merveilles et qui, hors de là, ne disent que des sottises. Ainsi, je veux que l'on ne sache jamais ce que l'on doit dire et qu'on sache pourtant toujours bien ce que l'on dit, car , si on agit de cette sorte, les femmes ne feront point les savantes mal à propos, ni les ignorantes avec excès, et chacun ne dira que ce qu'il devra dire pour rendre la conversation agréable. Mais ce qu'il y a de plus nécessaire pour la rendre douce te divertissante, c'est qu'il faut qu'il y ait un certain esprit de politesse, qu'on banisse absolument toutes les railleries aigres, aussi bien que toutes celles qui peuvent offenser la pudeur.
Madeleine de Scudéry (15 november 1607 2 juni 1701)
Way out at the end of a tiny little town was an old overgrown garden, and in the garden was an old house, and in the house lived Pippi Longstocking. She was nine years old, and she lived there all alone. She had no mother and no father, and that was of course very nice because there was no one to tell her to go to bed just when she was having the most fun, and no one who could make her take cod liver oil when she much preferred caramel candy.
Once upon a time Pippi had had a father of whom she was extremely fond. Naturally she had had a mother too, but that was so long ago that Pippi didn't remember her at all. Her mother had died when Pippi was just a tiny baby and lay in a cradle and howled so that nobody could go anywhere near her. Pippi was sure that her mother was now up in Heaven, watching her little girl through a peephole in the sky, and Pippi often waved up at her and called, "Don't you worry about me. I'll always come out on top."
Pippi had not forgotten her father. He was a sea captain who sailed on the great ocean, and Pippi had sailed with him in his ship until one day her father was blown overboard in a storm and disappeared. But Pippi was absolutely certain that he would come back. She would never believe that he had drowned; she was sure he had floated until he landed on an island inhabited by cannibals. And she thought he had become the king of all the cannibals and went around with a golden crown on his head all day long.
"My papa is a cannibal king; it certainly isn't every child who has such a stylish papa," Pippi used to say with satisfaction. "And as soon as my papa has built himself a boat he will come and get me, and I'll be a cannibal princess. Heigh-ho, won't that be exciting?"
Her father had bought the old house in the garden many years ago. He thought he would live there with Pippi when he grew old and couldn't sail the seas any longer. And then this annoying thing had to happen, that he was blown into the ocean, and while Pippi was waiting for him to come back she went straight home to Villa Villekulla. That was the name of the house. It stood there ready and waiting for her. One lovely summer evening she had said good-by to all the sailors on her father's boat. They were all fond of Pippi, and she of them.
Astrid Lindgren (14 november 1907 - 28 januari 2002)
A bank is an institution that doesnt deal in money. If we accept Smiths definition of value as toil and trouble, banks deal in toil and trouble. Banking is a clever device for storing your toil and trouble. And instead of being charged storage fees, youre compensated for engaging in excess toil and going to extra trouble. For example say that, per Book I of Wealth, you are killing a lot of deer. Youre only getting one beaver for every two deer you kill but, nonetheless, youre getting more beavers than you know what to do with. Absent some system of banking, you have to pile the beavers under your bed where theyre no use to anyone. And they stink. Banking allows you to rent the beavers to me with some tolerable security of receiving the agreed upon beaver lease revenue and getting your beavers back when Im finished with my high profit, beaver-intensive business deal. Money doesnt come into it except insofar as the transaction is more convenient and pleasant if its conducted in money instead of used beavers.
P.J. on currency fluctuation:
Many currencies issued by many central banks are no better nowadays. Would you like your change in Argentinian pesos? All modern money is paper money but with nothing ensuring its relative value except the promises of a government or, in the case of the euro, the even more nebulous promises of a bunch of governments. We have our paper, or fiat money because its easier for our governments to print more of it in the name of greater monetary policy flexibility. The quality of money, like the quality of the human body after the age of eighteen, is not often improved by increases in quantity. Smith wrote that paper money does not necessarily increase the quantity of the whole currency. (W/ML 308-9) Italics added, alas. In February, 2006, Zimbabwes reserve bank introduced a new $50,000 bank note, and it was not worth enough to buy a beer.
P.J. O'Rourke (Toledo, Ohio,14 november 1947)
De Nederlandse schrijver Jonathan van het Reve werd geboren op 14 november 1983 in Amsterdam, maar heeft bijna zijn hele jeugd in Abcoude gewoond. Hij doorliep het Vossiusgymnasium en studeerde daarna enige tijd aan de UvA: eerst Wis- en Natuurkunde, toen Geschiedenis en tenslotte weer een tijdje Wiskunde. In juni 2007 debuteerde hij met zijn novelle De boot en het meisje. Hij las voor op Lowlands en in november 2007 was hij 'writer in residence' van het Crossing Border Festival in Den Haag. Verder publiceerde hij verhalen in (onder andere) Tijdschrift Nexus, Hollands Diep en Folia en schreef hij een bijdrage aan de bundel The Next Ten Years (red. Karin Spaink). Hij beheert mede het digitale tijdschrift Rosa en schrijft sinds april 2008 elke vrijdag een column in Het Parool. Jonathan van het Reve is een zoon van David van het Reve en Ileen Montijn. Zijn grootvader was de auteur en slavist Karel van het Reve; de schrijver Gerard Reve is derhalve zijn oudoom.
Uit: De boot en het meisje
Er komen een paar corpsballen binnen. "Kijk daar Rosa, een vent met een rok," zeg ik. Ze draait zich om. "O, zo'n rok," zegt ze. "Leuk ja." Ze buigt zich weer over haar tijdschrift. "Leuk hè?" zeg ik.
"Heel leuk. Dat is geen rokkostuum Leo, dat weet je toch wel? Dat is een smoking."
"Hoe gaat een rokkostuum dan ook alweer?" Ze kijkt me aan. "Dat is met zo'n kort jasje, met twee punten vanachter, zoals een pianist."
"O ja," zeg ik. "En waarom is dit dan een smoking?"
"Omdat hij van die glimmende revers heeft denk ik. En zo'n streep op de broek, net als bij een rok."
"En hoe heet dat andere, zo'n grijze, met twee lange ronde uitsteeksels vanachter?"
"Een jacquet denk ik dat je bedoelt."
"O ja, natuurlijk. Wat weet jij soms toch veel zeg, Roos. En hoe heet zo'n pak ook alweer met van die blauwe veren en zo'n gigantische oranje snavel?"
Jonathan van het Reve (Amsterdam, 14 november 1983)
De Duitse schrijfster Karla Schneider werd op 14 november 1938 geboren in Dresden. Zij werkte in de DDR als boekhandelaar en als journaliste. In 1979 verhuisde zij naar de Bondrepubliek en sinds 1989 leeft zij als zelfstandig schrijfster in Wuppertal. In 1989 ontving zij de Astrid-Lindgren-Preis van uitgeverij Oetinger. Schneider schrijft zowel kinderboeken als boeken voor volwassenen.
Uit: Marcolini oder Wie man Günstling wird
Zum Erstaunen des neuen Kammerpagen schaute der Kurprinz mit echtem Interesse auf diese Stelle. Er ging mit dem Gesicht nahe an die »Wade« heran und schien auch zu begreifen, was er sah.
Unwillkürlich drängte sich dem kleinen Marcolini jene Anekdote auf, die wer sonst! Conte Dappertutto von einer seiner maliziösen polnischen Damen mitgebracht hatte. Der jetzige Kurfürst habe als Kurprinz, aber bereits im Mannesalter, als die Unterhaltung europäische Länder streifte, allen Ernstes gefragt, ob man denn nur auf dem Seeweg nach England käme.
Der Kurprinz ließ den »Stiefel« nach rechts weitergleiten, hielt aber die Welt gleich wieder an. Er tippte mit dem Zeigefinger auf die »Faust« und sagte: »Der Kurfürst, mein Vater, hat nach Spanien geschrieben und beim spanischen König Schafe einer nur dort vorkommenden Rasse bestellt, Merino heißt sie. Um sie auch hier, bei uns, zu züchten und später eine neue Industrie für Sachsen daraus
zu entwickeln.«
Der kleine Marcolini konnte erstmals einen Anflug von Begeisterung, ja Bewunderung auf seinem Gesicht erkennen. Allerdings wurde schnell klar, dass diese Regung nicht so sehr der Idee seines Vaters galt. Nein der Gedanke der von Spanien nach Sachsen quer durch Europa ziehenden riesigen Schafherde schien den Prinzen auf fast zärtliche Weise zu beschäftigen.
»Lehren Sie mich ein paar italienische Unkräuter«, forderte der Prinz, als er wieder vor seinem Herbarium saß. »Welche Ihnen gerade einfallen.«
Der kleine Marcolini spürte, wie ihm der Schweiß unter der Halsbinde ausbrach. Fast vier Jahre waren die italienischen Gewächse und er getrennt. Und, ehrlich gesagt, hatte er ausschließlich essbare Pflanzen gekannt: Salate, Gewürzkräuter und Gemüse. Ach was, wer wollte ihn da schon überführen. Nur nicht gleich am ersten Tag als Ignorant dastehen.
Karla Schneider (Dresden, 14 november 1938)
De Litouwse schrijfster Jurga Ivanauskaitė werd geboren in Vilnius op 14 november 1961. Ivanauskaitė studeerde aan de Vilnius Kunstacademie waar in 1985 haar eerste boek werd uitgegeven, The Year of the Lilies of the Valley (Het Jaar van de Lelies van de Vallei). Zij publiceerde vervolgens zes romans, een kinderboek en een boek met essays. Haar werken zijn vertaald in verschillende talen zoals Engels, Lets, Pools, Russisch, Duits en Zweeds. Na haar bezoek aan het Verre Oosten werd ze een actief aanhanger van de International Tibet Independence Movement.
Ze overleed vorig jaar op 45-jarige leeftijd
Uit: The Red Dress(Vertaald door Kristina Sakalavičiūtė )
Nora let out a deep sigh, reached out her hand so carefully, touching it timidly, as if it were an untamed animal that could bite. Her fingers ran over the red cloth, which sparkled and felt as cool as the skin of a snake; it was embroidered in silver and golden thread, multicolored glass beads, spangles, and small greenish feathers.
Elegija had disappeared only a week ago, no one knew where, leaving for some reason or other this fantastic dress tossed on the ladies' room floor. Now the role and costume of Salome belonged to her, Nora. She took the dress, still on its hanger, and held it up to herself. She glanced at the mirror, leaning back and turning her head so as to look as much as possible like Maria Callas. Autumn sunbeams fell directly onto the dress, and the red spangles splashed patterns of light on the greenish walls, vibrant yellow maple leaves, a little white vase and the mud-green carpet.
Nora, admiring her own reflection, which rippled on the surface of the sunlit mirror, like on the water of a flowing river, suddenly gave thought to Elegija. She remembered how Elegija, on the eve of her disappearance, had refused to join the others for the regular performance, announcing that she needed instead to learn how to wear Salome's gown for the opening night. Elegija had completely rejected the costume designer's choice, and had found and bought the dress in vintage shop herself. No one challenged the actress's choice because the dress she had found was truly and exceptionally beautiful and unusual. All day Elegija went about in this extravagant gown, up and down the corridors of the theater, stopping only now and then at the buffet for a cup of coffee. She smoked continuously, speaking to no one, only staring at a single point, her eyes glassy, at times looking almost cataleptic. Nobody was much surprised by her behavior, since various forms of hysteria often manifested themselves before premieres. And then, Elegija vanished. No one was alarmed, except the director, who started hitting the bottle on the third day after Elegija's disappearance. Everyone was used to her sudden oddities, schemes and tantrums. Nobody was in a hurry to call the police or to inform her parents, living somewhere in a secluded village, about their daughter's disappearance. Everyone was satisfied when Elegija's friend, Raimis, who had the keys to her flat, checked the empty apartment and found nothing suspicious or any reason for anxiety. The strongest reaction to her disappearance was the severe reprimand posted on the notice board, and the thick, black line that crossed Elegija's name from every playbill of Salome.
Jurga Ivanauskaitė (14 november 1961 - 17 februari 2007)
Zie voor meer schrijvers van vandaag ook het vorige bericht.
Herbert Zand, Taha Hussein, Jakob Schaffner, Aleardo Aleardi
De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Herbert Zand werd geboren op 14 november 1923 in Knoppen. Tijdens WO II raakte hij zwaar gewond aan het Oostfront. Vanaf 19543 werkte hij als lector bij een uitgeverij in Wenen. In 1961 werd hij medewerker van de Österreichische Gesellschaft für Literatur. Zijn werk weerspiegelt zijn traumatische ervaringen tijdens de oorlog. In zijn belangrijkste werk "Erben des Feuers" (1961) thematiseert hij de conflicten in het Wenen van na de oorlog.
Mein ganzes Leben lang (1965)
Mein ganzes Leben lang habe ich versucht, ein paar Dinge zu begreifen: die ruhige Zuversicht, die Kraft der Liebe, die Kraft des freien Entschlusses und die Kraft des Wortes, wenn es gebraucht wird.
Ich weiß, dass es die Freude gibt und dass es die Trauer gibt, und ich falte die Zeitungen, und ich schließe die Bücher, sie berichten zu wenig.
Sie nennen die Dinge mit Namen.
Ich bin jetzt den anderen auf der Spur, die keinen Namen haben, zwischen Freude und Trauer, zwischen Glück und Schmerz, allen noch namenlosen Dingen, die stumm sind wie am Anfang der Welt.
[In his epigraph to The Prison of Life] Tawfiq Al-Hakim claims that his hope is greater than his effort and that his effort is greater than his talent, while his talent is the prisoner of his nature, a great part of which he has inherited from his parents.
Concerning hope being greater than effort, this is true of any writer worthy of the name... for damned is the writer whose hope is equal to his effort. A man with such quality cannot aspire to even come close to writing literature or be anything other than a pretentious hack trying his hand at something he can neither accomplish nor was intended to.
As for the [second claim] of his effort being greater than his talent, perhaps there is some truth in this. For Mr Tawfiq, sometimes, allows himself to be diverted from the path along which his talent lies, risking that talent in places for which it is ill-suited. He has done this at least twice.
First, when he desired to be a philosopher with a theory of his own, proportionalism, and this despite the fact that his talent lies in telling stories that are most enjoyable when acted. And second, when he attempted his hand to write absurdist dramas, The Tree Climber, and such like. He was not created for such things, his talent being most suited to the readily comprehensible [..]
Taha Hussein (14 november 1889 28 oktober 1973)
De Zwitserse schrijver Jakob Schaffner werd geboren op 14 november 1875 in Basel. De moeder van Schaffner emigreerde na de dood van haar man naar de VS met haar nieuwe minnaar en liet haar zoon in een streng religieus weeshuis achter. De jongen volgde een opleiding tot schoenmaker en werkte een tijd in Duitsland. Met zijn roman Konrad Pilater kwam in 1910 zijn doorbraak als schrijver. In 1911 vestigde hij zich definitief in Duitsland. Na de machtovername van de nazis schreef hij eerst propagandateksten voor Goebbels. In 1940 keerde hij echter terug naar Zwitserland. Bij een bombardement op Straatsburg kwam hij in 1944 om het leven. Zijn werk raakte vanwege zijn nazi-verleden na de oorlog in de vergetelheid. In 2005 werd echter zijn Johannes, Roman einer Jugend uit 1922 opnieuw uitgegeven. Het werd door de kritiek vergeleken met Hesses Unterm Rad" en met "Verwirrungen des Zöglings Törleß" van Robert Musil.
Uit:Johannes, Roman einer Jugend
Geboren bin ich, Johannes Schattenhold, im dunkelsten Monat das Jahres am 14. November 1875 in Basel, und zwar in derselben Straße, in der auch J. P. Hebel das unbeständige Licht dieser Welt erblickt hat, er als der Sohn von zwei kleinen Leuten, die einem malenden Basler Patrizier als Taglöhner dienten, ich als erstes Kind eines Gärtners, der ebenfalls bei einem Basler Patrizier angestellt war. Meinen Antrittschrei tat ich im Spital. Damals mochte mein Vater dreiunddreißig, und meine Mutter gegen sechsundzwanzig alt sein. Mein schlafendes Leben wurde zum erstenmal geweckt von einem Hagelwetter, das über die Gegend niederging. Ich sah aus dem Fenster der Wohnstube, wie die Schloßen niedersausten, das grüne Laub von den Bäumen sank, unreifes Obst zur Erde fiel, und das Gemüse zerhackt liegen blieb. In der Stube war es dunkel; draußen herrschte ein kaltes, sehr fremdes Zwielicht, durch das mein Vater den Gartenweg hinauflief, um die Rolläden über die schrägen Fenster des Treibhauses herunterzulassen; er hatte zum Schutz gegen die Schloßen die Jacke über den Kopf gezogen. Meine Mutter schlug auf der anderen Seite des Hauses die Läden zu. Später trat sie in das Zimmer, in dem ich mich aufhielt, aber ich drehte mich nicht nach ihr um; sie bekümmerte sich auch nicht um mich, und ich kann nicht sagen, was sie tat. Meine Stimmung war sehr ernst und aufmerksam, und eine tiefe, furchtbewegte, ehrfürchtige Andacht erfüllte mich gegenüber der Erscheinung, die ich später als die Natur kennen lernte, und als das Geschick, das uns darin beschieden ist. Als das Unwetter vorbei war, durfte ich hinaus. Der Hagel bedeckte handhoch alle Wege und Beete. Dazwischen lagen abgeschlagene Zweige und kleine Äste, auch tote Vögel fand ich. In einiger Entfernung sah ich meinen Vater langsam die Gartenbreite durchschreiten, aber ich wagte mich nicht zu ihm, weil mir seine Haltung die Vermutung eingab, daß er sehr traurig sei.
Jakob Schaffner (14 november 1875 25 september 1944)
Squire Trelawney, Dr. Livesey, and the rest of these gentlemen having asked me to write down the whole particulars about Treasure Island, from the beginning to the end, keeping nothing back but the bearings of the island, and that only because there is still treasure not yet lifted, I take up my pen in the year of grace 17-, and go back to the time when my father kept the "Admiral Benbow" inn, and the brown old seaman, with the sabre cut, first took up his lodging under our roof.
I remember him as if it were yesterday, as he came plodding to the inn door, his sea-chest following behind him in a hand-barrow; a tall, strong, heavy, nut-brown man; his tarry pigtail falling over the shoulders of his soiled blue coat; his hands ragged and scarred, with black, broken nails; and the sabre cut across one cheek, a dirty, livid white. I remember him looking round the cove and whistling to himself as he did so, and then breaking out in that old sea-song that he sang so often afterwards:-
"Fifteen men on the dead man's chest-
Yo-ho-ho, and a bottle of rum!"
in the high, old tottering voice that seemed to have been tuned and broken at the capstan bars. Then he rapped on the door with a bit of stick like a handspike that he carried, and when my father appeared, called roughly for a glass of rum. This, when it was brought to him, he drank slowly, like a connoisseur, lingering on the taste, and still looking about him at the cliffs and up at our signboard.
"This is a handy cove," says he, at length; "and a pleasant sittyated grog-shop. Much company, mate?"
My father told him no, very little company, the more was the pity.
"Well, then," said he, "this is the berth for me. Here you, matey," he cried to the man who trundled the barrow; "bring up alongside and help up my chest. I'll stay here a bit," he continued. "I'm a plain man; rum and bacon and eggs is what I want, and that head up there for to watch ships off. What you mought call me? You mought call me captain. Oh, I see what you're at-there;" and he threw down three or four gold pieces on the threshold. "You can tell me when I've worked through that," says he, looking as fierce as a commander.
And, indeed, bad as his clothes were, and coarsely as he spoke, he had none of the appearance of a man who sailed before the mast; but seemed like a mate or skipper, accustomed to be obeyed or to strike. The man who came with the barrow told us the mail had set him down the morning before at the "Royal George;" that he had inquired what inns there were along the coast, and hearing ours well spoken of, I suppose, and described as lonely, had chosen it from the others for his place of residence. And that was all we could learn of our guest.
Robert Louis Stevenson (13 november 1850 3 december 1894) Geschilderd door John Singer Sargent
Uit: Logeren op een vulkaan, nieuwe reisbrieven uit Amerika
'Ik ben terug in Amerika. Maar in het andere Amerika, in "Uncle Sam's Other Province", het Diepe Zuiden, ook wel genoemd: het achterlijke, het bittere Zuiden met de liefelijk en dreigend klinkende namen van Alabama en Mississippi, namen die lynchings bij ons oproepen en Little Rock en het bombarderen van de kerk in Birmingham. Het Zuiden van de Freedom Riders. Ik ben daar waar het allemaal begon. Ik rijd in een bus door het rode landschap van Georgia, langs de dampige aarde waarop de maïs begint te ontkiemen en de katoen, langs bossen waaruit lichtgroene wolken omhoogstijgen in de aprillucht. - Vredig zoemend vervoert de bus zijn lading zwarte en witte mensen over de weg, een bus in het Diepe Zuiden, vijftien jaar nadat een negervrouw ging zitten en bleef zitten in de bus van Montgomery.'
Wenn jeder eine Blume pflanzte, jeder Mensch auf dieser Welt, und, anstatt zu schießen, tanzte und mit Lächeln zahlte, statt mit Geld -
wenn ein jeder einen andern wärmte, keiner mehr von seiner Stärke schwärmte, keiner mehr den andern schlüge, keiner sich verstrickte in der Lüge -
wenn die Alten wie die Kinder würden, sie sich teilten in den Bürden, wenn dieses Wenn sich leben ließ, wär's noch lang kein Paradies - bloß die Menschenzeit hätt angefangen, die in Streit und Krieg uns beinah ist vergangen.
baiabong
baiabong - die wiegenwaage wiegt den reis und wiegt dich auf singend wippt die bambustrage an der seidenschnur der tage zählt sie dir dein leben auf.
baiabong - die schüttelstunde schluckt den schatten wendet ihn dieses mittags stete runde reibt die heiße schulterwunde - baiabong ich bin ich bin
Peter Härtling (Chemnitz, 13 november 1933)
De Spaanse schrijver José Carlos Somoza werd geboren in Havana, Cuba op 13 november 1959. Zijn ouders verhuisden in 1960 om politieke redenen naar Spanje. Somoza was psychiater van beroep, tot hij zich in 1994 volledig op schrijven toelegde. Hij ontving verschillende literaire onderscheidingen. Zijn boek Silencio de Blanca werd in 1996 bekroond met de Premio La Sonrisa Vertical. Vier jaar later werd hem voor Dafne desvanecida de tweede prijs van de Premio Nadal verleend. Ook kreeg hij voor zijn roman Clara y la penumbra in 2001 de Premio Fernando Lara en een jaar later de Premio Hammett.
Uit: Das Rätsel des Philosophen (La caverna de las ideas, vertaald doorKlaus Laabs und Joachim Meinert)
Stille hielt die Augen aufgerissen: Alle Blicke starrten auf das schreckliche Untersuchungswerk des Aschylos, wie er mit Hebammengriffen die Wundlippen auseinander klappte und mit den Fingern in den grausigen Höhlungen wühlte er glich darin einem Leser, der mit gespannter Aufmerksamkeit den Zeigefinger über die Schriftzeichen auf einem Papyrus gleiten läßt. Sein Sklave hielt ihm die Lampe und schirmte dabei die Flamme mit der Hand vor den Windstößen ab. Der Einzige, der
etwas sagte, war Kandalos der Alte: Als die Soldaten mit dem Toten kamen, hatte er laut durch die Straßen geschrien und die Nachbarn geweckt, und noch immer hallte sein Gezeter in ihm wider. Er hinkte um den Kreis der Gaffer, als ob die Kälte seinem halb nackten Körper nichts anhaben könnte, schleppte den linken, klumpigen Fuß nach, eine einzige schwärzliche Satyrkralle. Mit den schilfrohrdünnen Armen suchte er Halt an fremden Schultern und rief immerzu: »Es ist ein Gott Schaut ihn an!
So steigen die Götter vom Olymp herab. Rührt ihn nicht an! Sagte ich es euch nicht? Es ist ein Gott Beschwöre es, Kallimachos! Beschwöre es, Euphorbos!«
Seine gewaltige weiße Mähne, die sich wie ein Ausläufer seines Wahnsinns wirr auf dem kantigen Schädel sträubte, wehte im Wind und verdeckte ihm zur Hälfte das Gesicht. Doch niemand achtete groß auf ihn: Die Leute betrachteten lieber den Toten als den Irren.
Der Hauptmann der Grenzwachen war mit seinen Soldaten aus dem Nachbarhaus getreten und rückte sich abermals den mähnengeschmückten Helm zurecht: Es konnte nicht schaden, die Menge auf seine militärischen Rangabzeichen hinzuweisen. Aus dem dunklen Visier heraus fasste er die Umstehenden ins Auge, sein Blick blieb an Kandalos hängen, und gleichgültig zeigte er auf ihn,
als gälte es eine lästige Fliege zu verscheuchen. »Bei Zeus, bringt ihn zur Ruhe!«, befahl er in die Runde seiner Soldaten.
Einer von ihnen trat auf den Alten zu, hob seine Lanze und rammte den Schaft mit waagerechtem Stoß in den knittrigen Papyrus von Kandalos Unterleib. Der Alte schnappte mitten im Wort nach Luft und fiel dann wie ein Haar im Wind lautlos in sich zusammen. Wimmernd wand er sich am Boden. Die Menge war dankbar für die plötzliche Stille.
Stanisław Barańczak, Dacia Maraini, Humayun Ahmed, Gérald Godin, Esaias Tegnér
De Poolse dichter, vertaler en literatuurwetenschapper Stanisław Barańczak werd geboren op 13 november 1946 in Poznań. Hij schrijft ook onder diverse pseudoniemen. Barańczak studeerde Pools aan de Adam-Mickiewicz universiteit in Poznań. Tegelijkertijd werkte hij voor ondergronds verschijnende tijdschriften. Sinds 1981 doceert hij slavische talen aan de Harvard University in de VS. Van 1986 tot 1990 was hij hoofdredacteur van The Polish Review. Barańczak vertaalde werk van Ossip Mandelstam, Joseph Brodski, John Donne, William Shakespeare, Emily Dickinson, Andrew Marvell, Philip Larkin, James Merrill, Robert Frost, Charles Simic in het Pools. In 1999 kreeg hij voor zijn dichtbundel Chirurgiczna precyzja de Nike-Literatuurprijs, de belangrijkste literaire prijs in Polen.
THE THREE MAGI
To Leo Dymarski
They will probably come just after the New Year.
As usual, early in the morning.
The forceps of the doorbell will pull you out by the head
from under the bedclothes; dazed as a newborn baby,
youll open the door. The star of an ID
will flash before your eyes.
Three men. In one of them youll recognize
with sheepish amazement (isnt this a small
world) your schoolmate of years ago.
Since that time hell hardly have changed,
only grown a moustache,
perhaps gained a little weight.
Theyll enter. The gold of their watches will glitter (isnt
this a gray dawn), the smoke from their cigarettes
will fill the room with a fragrance like incense.
All thats missing is myrrh, youll think half-unconsciously
while with your heel youre shoving under the couch the book they
mustnt find
what is this myrrh, anyway,
youd have to finally look it up
someday. Youll come
with us, sir. Youll go
with them. Isnt this a white snow.
Isnt this a black Fiat.
Wasnt this a vast world.
THAT MOZART ARIA
That Mozart aria up there, which floor? Ten?
which window, sixteenth from the left? Empires
were tumbling down and rising up again.
That "Non so piu," that lucid lion's den
that frail fortress's flight, that friendly fire,
that anapestic pulsing from Floor Ten
had to be heard precisely there and then,
claiming its makeshift right not to expire,
though empires were rising up again
and our consent had mixed with their cement,
one Mozart tape may still salve the entire
globe's pain--if played in time on some Floor Ten.
As if that long-dead hand still tried to lend
us all its wealth--us, those cheats and rogues for hire,
rubble from whom empires rose again,
but who held, too, a prayer with no amen,
who hoped this aria will never tire
or err, the Mozart aria from Floor Ten.
Empires fell down and rose up again.
Vertaald door Stanislaw Baranczak and Clare Cavanagh
Stanisław Barańczak (Poznań, 13 november 1946)
De Italiaanse schrijfster Dacia Maraini werd geboren op 13 november 1936 in Fiesole. Haar familie was in 1938 naar Japan gevlucht en keerde pas in 1946 naar Italië terug, door armoede gedwongen zich eerst op Sicilië te vestigen. De 13-jarige Dacia werd er geconfronteerd met de tradionele gedragswijzen in het zuiden van Italië, iets wat haar verwarde. In die tijd begon ze te schrijven. Na de scheiding van haar ouders trok zij uiteindelijk naar haar vader in Rome. Daar maakte zij de school af en begon zij korte verhalen in tijdschriften te publiceren. Zij trouwde, maar na twee jaar was het huwelijk weer voorbij. Ook leed zij onder een miskraam. Door haar ex-echtenoot, de schilder Lucio Pozzi, drong zij wel verder in de literaire wereld door en werd opgenomen in de Gruppo 63. Even later kreeg zij een relatie met de schrijver Alberto Moravia, waardoor zij zelf als schrijfster wat op de achtergrond raakte. Zij bleef echter talrijke verhalen, essays, gedichten en komedies publiceren en maakte zo tenslotte toch ook zelf een naam als schrijfster. Zij kan gezien worden als de eerste Italiaanse schrijfster die themas als verkrachting, incest, prostitutie en lesbische liefde in haar werk aan de orde stelt. (De biografische data stammen van Edith Laudowicz: www.edilau.de)
Uit:Gefrorene Träume (Vertaald door Eva-Maria Wagner)
Wenn die Frau mit den kurzen Haaren gefragt wird, wie nun eigentlich ein Roman bei ihr entsteht, dann antwortet sie, es fange immer alles damit an, daß jemand an ihre Tür klopft. Sie öffnet. Der Jemand tritt ein, setzt sich. Sie kocht Kaffee; manchmal gibt es sogar frisch gebackene Plätzchen dazu oder Brot mit Butter und etwas Salz, wenn einer lieber Salziges als Süßes mag. Der Besuch trinkt den angebotenen Kaffee, knabbert ein paar Kekse. Der eine oder andere erwähnt schüchtern, daß er nachmittags um diese Zeit einen Tee bevorzugen würde und furchtbar gern die Aprikosenmarmelade probieren möchte, für die sie bei ihren Freunden berühmt ist. Die Autorin bereitet dann entweder einen Pfefferminz- oder Jasmintee zu, mal mit Zitrone, mal mit Milch, ganz nach dem jeweiligen Geschmack. Sie macht ein Glas Aprikosenmarmelade auf und steckt einen Löffel hinein, damit der Besuch sich selbst bedienen kann. Während dieser seinen Tee trinkt, sieht er sich um, und dann erzählt er seine Geschichte. Manch einer muß sich dabei unbedingt eine Zigarette anzünden. Und um dem Gast gegenüber nicht unhöflich zu erscheinen, rückt die Frau mit den kurzen Haaren lediglich ihren Stuhl weiter weg oder öffnet das Fenster einen Spaltbreit.
Nachdem der Besuch getrunken, gegessen und seine Geschichte erzählt hat, verabschiedet er sich für gewöhnlich und geht wieder. Die Frau mit den kurzen Haaren betrachtet den entschwindenden Gast mit vorzeitiger Sehnsucht, weil dieser sich bereits von ihr entfernt hat. Aber irgend etwas an dieser Begegnung hat nicht gestimmt, und sie läßt es bei dem Gedanken bewenden: Schade, ich hätte ihn besser kennenlernen sollen. Doch zu tragisch will sie es auch wieder nicht nehmen.
Bittet der Besuch jedoch darum, noch etwas bleiben zu dürfen, nachdem er ihren Tee getrunken, ihr Brot mit Butter und Aprikosenmarmelade gegessen hat, verlangt er, wenn er sich, im Zimmer auf und ab laufend, die Beine vertreten hat, nach einem Sofa, auf dem er sich ausstrecken kann, und im Anschluß an eine halbstündige Ruhepause nach einem Glas Wasser und erzählt ihr dann weitere Einzelheiten seiner Geschichte, um gegen neun Uhr abends wie selbstverständlich zum Abendessen an ihrem Tisch Platz zu nehmen und mit ihr zusammen einen Teller Spaghetti mit Öl und Parmesankäse zu essen, ein Glas Rotwein zu trinken und einen geschälten Apfel zu teilen; und fragt er dann noch nach einem Bett zum Schlafen, nun, dann bedeutet das, daß er sich bereits häuslich in ihrem Phantasiegebäude niedergelassen hat und nicht beabsichtigt, wieder zu verschwinden.
Dacia Maraini (Fiesole, 13 november 1936)
De Bengaalse schrijver Humayun Ahmed werd geboren op 13 november 1948 in Kutubpur in het toenmalige Oost-Pakistan, nu Bangladesh. Na zijn studie aan de universiteit van Dhaka kwam hij aan dezelfde universiteit te werken als lector op de faculteit scheikunde. In de literatuur rees zijn ster zeer snel. Zijn eerste roman, geschreven toen hij nog studeerde, Nondito Noroke (Eng:In blissful Hell) werd onmiddellijk populair en hetzelfde gold voor zijn tweede roman Shankhanil Karagar (Eng: The Conch-blue Prison), die later door Nasiruddin Yusuf werd verfilmd. Tegenwoordig heeft Ahmed meer dan honderdvijftig titels op zijn naam staan.
Uit: Love you all(Vertaald door Shafiqur Rahman)
Everyone had arrived.
They were sitting silently on low chairs, arranged around a black table. They were so silent that you could not even hear them breathing.
A very important meeting was about to start. Everybody had received a red letter, labelled 'Extremely Urgent' on the envelope, saying 'There is a meeting on the imminent critical situation. Your attendance is vital.', signed by S. Mathur, the Administrator General of The Scientists' Council. Fiha, known as 'the greatest mathematician ever born', must surely be attending the meeting. It was not mentioned in the letter though, as it usually was. He had been invited many times to chair 'The Scientists' Conference' but he always declined, saying 'I feel sleepy, can't go now. Sorry!' But he had to attend today's meeting. One didn't face this type of crisis very often. It might happen once in a million years.
'I think Mathur won't take much time.'
Everyone turned and looked at the man who had spoken. Clearly, he uttered those irrelevant words only to break the deathly silence. One or two of the participants frowned at the speaker.
The speaker continued coughing nervously. 'Did you happen to notice how fierce yesterday's storm was? It broke one of my windowpanes.' Not getting any response, he started cracking his knuckles nervously, looking to and fro and moving his head around.
It was a huge room, almost a hall. It could hold give or take two thousand scientists if needs be. However, there were only twenty-one participants attending today. They were seated in the free space beside the control room, separated from it by a curtain. It was an extraordinary room with a floor as smooth as a frozen lake, the walls were imitation black stone and the ceiling was so high you could not see it.
The computer, called CCD, next to which the scientists were sitting, was the outcome of a thousand years of research and constant effort by the scientists. Its neuron cells, for the first time, were the perfect imitation of a human being. It was constantly feeding information to the flying stations, probe units and expeditionary teams flying from one end of space to the other. The computer CCD would certainly attend today's meeting, as there wouldn't have been any point in arranging the meeting next to its room otherwise.
Humayun Ahmed (Kutubpur, 13 november 1948)
De Frans-Canadese dichter en politicus Gérald Godin werd geboren op 13 november 1938 in Trois-Rivières, Quebec. Hij werkte als journalist bij La Presse en andere kranten en tijdschriften en bevond zich onder degenen die in 1970 onder de War Measures Act gearresteerd werden. Later in zijn leven suggereerde hij in interviews nog terrorisme soms goed te keuren. Tijdens de verkiezingen in 1976 won hij een parlementszetel voor de Parti Québécois. Hij diende ook in verschillende kabinetten. Als dichter ontving hij in 1987 de Prix Québec-Paris voor Ils ne demandaient qu'à brûler.
Cantouque menteur
les Louis Riel du dimanche
les décapités de salon
les pendus de fin de semaine
les martyrs du café du coin
les révolutavernes
et les molsonnutionnaires
mes frères mes pareils
hâbleurs de fond de cour un jour
on en aura soupé
de faire dans nos culottes
debout sur les barricades
on tirera des tomates aux Anglais
des oeufs pourris des Lénine
avant d'avoir sur la gueule
la décharge de plombs du sergent Dubois
du royal Vanndouze
à l'angle des rues Peel et Saint'Cat
c'est une chanson de tristesse et d'aveu
fausse et menteuse comme une femme
et pleureuse itou avec un fond de vérité
je m'en confesse à dieu tout puissant
mon pays mon Québec
la chanson n'est pas vraie
mais la colère si
au nom du pays de la terre
et des seins de Pélagie
Cantouque sans recours
Comment pourrais-je coucher avec toi
m'allonger du long de ton flanc doux
t'embrasser les seins te mordiller les tétins
si je n'étais indépendantiste ô mon amour
comment pourrais-je porter mes chnolles
et m'en servir au besoin quand le désir me vient
être un homme et me tenir debout et droit
si je n'étais indépendantiste ô mon amour
comment pourrais-je parler français
comme mes voisins mes pareils
fouler la boue du pays l'appeler mienne
la traîner à mes semelles m'en targuer m'en vanter
m'en mettre plein la vue m'en ennuyer
me sentir chez moi sinon aujourd'hui du moins demain
si je n'étais indépendantiste ô mon amour
comment pourrais-je vivre oser respirer encore
l'air pollué de mon pays vaincu
l'avenir bouché de mon pays anglichié
supporter la brûlure des Plaines l'incendie des drapeaux
le bris des épées l'exil de trente-sept
comment pourrais-je oser t'aimer te toucher
même lever les yeux vers toi
connaître ne serait-ce que ton nom
si je n'avais à coeur qu'un jour sinon nous du moins nos fils
soient ici chez eux sur la terre que d'aïeul à petit-fils
nous aimons
Gérald Godin (13 november 1938 12 okrober 1994)
De Zweedse dichter Esaias Tegnér werd geboren op 13 november 1782 in Kyrkerud. Hij studeerde in Lund en werd in 1806 docent voor esthetica (filosofie) aan de universiteit daar.In 1818 werd hij lid van de Zweedse Academie. In 1824 volgde de benoeming tot bisschop in Växjö. In deze tijd werd hij ook lid van het Zweedse parlement, waar hij conservatieve standpunten innam. Tegnérs Frithiofs saga is representatief voor de Zweedse romantiek en geldt als zijn hoofdwerk.
ik zal je nooit deelgenoot maken van mijn drijfveren
als ik macht had dan had ik voor jou met één vingerknip
alle jongemannen van zeven naties de oorlog in gestuurd
als het moest drie generaties lang
ik ben beter dan mijzelf
ik bezit de formules
om de vier elementen
naar mijn hand te zetten
maar heb geen connectie met niemand
wanneer ik met een nieuwe geliefde uitga
zet ik zelfs nooit onze fietsen met sloten aan elkaar
mijn huid is oud als van een pasgeboren baby
al die jaren verkankerd en niets wijzer geworden
taal is waar anderen mee weglopen
hier sta ik nu naakt voor je
te laat om opnieuw te beginnen
Waarom ik haar liefheb
het is net ochtend en de gordijnen nog gesloten
van buiten klinkt het geluid van gemeentegrasmaaiers
met mijn slaapkop slurp ik koffie en daar gaat ze weer
hoor je dat geluid dat zijn reuzenbromvliegen die elkaar najagen
maar ze zijn zo zwaar dat ze nauwelijks van de grond kunnen komen
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)
De Nederlandse dichter Johnny van Doorn (The Selfkicker) werd geboren op 12 november 1944 in Beekbergen en groeide op in Arnhem. Vanwege de Slag om Arnhem waren zijn ouders naar Beekbergen uitgeweken. Hij had een Nederlandse vader en een Duitse moeder. Hij stond bekend om zijn "oerdicht"; een gedicht terugbrengend naar de oorsprong, namelijk harde geluiden die geenszins meer op woorden lijken. Johnny van Doorn, ook optredend onder de pseudoniemen Electric Jesus, Meester van de Chaos en Electric Goebbels, werd nationaal bekend na een door Simon Vinkenoog georganiseerde poëzieavond in Carré in 1966. Van Doorn was niet erg populair in zijn tijd; hij shockeerde door zijn manier van voordragen. Hij leek tijdens zijn voordrachten onder invloed van alcohol en drugs in een volslagen extase te geraken. In zijn gedichten kwam het overmatig druggebruik regelmatig aan de orde. Mede door zijn "reputatie" als druggebruiker en zijn nieuwe ideeën in de kunst werd hij zowel gehaat als geliefd.
Uit: De geest moet waaien
De Toets was de belangrijkste persoon van de fabriek; een oudere man die meestal in het directeurshokje van de loods op een matras jenever lag te lurken.
De Toets presteerde iets wat niemand kon. Hij gaf de finishing touch aan het werk. Hij maakte de doeken artistiek en verkoopbaar.
Ik was getuige van zijn afwerking van een schilderij, getiteld 'Het stekje van de hengelaar'. Er stonden veertig doeken kant en klaar, waaraan alleen een zilveren weerspiegeling van de zon in het water ontbrak.
Ze schudden de Toets wakker. Zonder protest krabbelde hij op. Onvast op zijn benen liep hij om de doeken heen. Hij werkte zich in trance.
Keer op keer bezag hij het Hollandse tafreel van het door rietkragen omsloten stekje: een hengelaar in z'n roeiboot, een koppel eenden, de lage wolkenlucht en een zon die achter een wolk tevoorschijn kwam.
Grommend ging hij op doek numero één af. Pets! Met een fijn penseel toverde hij een serene weerspiegeling op het water van het stekje. En op die manier ging hij door, vechtend met veertig doeken.
Johnny van Doorn (12 november 1944 26 januari 1991)
De Uruguayaanse schrijfster, vertaalster en journaliste Cristina Peri Rossi werd geboren op 12 november 1941 in Montevideo. Daar studeerde zij muziek en biologie en werkte zij later als docente vergelijkende literatuurwetenschap. Ook werkte zij mee aan het tijdschrift Marcha. In 1972, nadat zij al een naam als schrijfster had gemaakt, vluchtte zij wegens de toenemende onderdrukking (een reactie op de stadsguerilla Tupamaros) naar Barcelona. Sinds 1975 heeft zij ook een Spaans paspoort.
Rumors (Vertaald door Tobias Hecht)
Toward the end of the twentieth century, rumors about the cities spread. Some people spoke of their demise, others of a strange rebirth from out of the rubble. Clandestine groups would whisper secrets about cities that were still inhabitable, where it was possible to walk, see a bird, explore a museum, or take in the color of the sky. But places like that were few and far between. Gradually, people started talking about Berlin. Not in public, in newspapers, or in social gatherings. The city's name came to be something like a code word, a mystical sign, a cipher for those in the know but meaningless for anyone else. Berlin was discussed in hushed tones, among close friends, in secluded rooms, in a moment of intimacy after lovemaking. In the muted light of a bedroom, for example, a naked lover might tell the woman at her side, "I've heard that linden trees still grow in the streets of Berlin and that there are swans in the lakes."
Or else, "In Berlin, the blackbirds sing as the snow falls and you can drink tea from porcelain cups, over linen tablecloths."
The fact that Berlin was surrounded by walls didn't discourage anyone: it gave the city the symbolic quality of dreams that so many other places lack.
Friends exchanged recipes for strudel as if they were extraordinary poems, and after dark they would scrawl the words der traum in leben on desolate station platforms or metal shutters, almost understanding the language through their intensity of desire.
Other people spoke of San Francisco, but a terrible plague destroyed its reputation. Some of the elect were among the victims, and the city sank into a lethargy of shrouds and chloroform, a cancerous cell of the terrestrial roundabout.
In some cities, such as Madrid, there was a brief burst of euphoria, like the happiness that precedes death. Other cities, self-absorbed ones like Paris that looked back toward a former glory, were full of indolence.
Soon there was nowhere to run and those who fled in the direction of Cairo, Prague, Buenos Aires, or Warsaw did so only with the hope of postponing death slightly. The fall of the cities spread like a patch of oil on the sea.
The author of these words, writing in the waning days of the twentieth century, doesn't know if there is a future, if there are cities, if there are readers.
Cristina Peri Rossi (Montevideo, 12 november 1941)
De Amerikaanse, feministische schrijfster Naomi Wolf werd geboren in San Francisco op 12 november 1962. Zij bezocht de Lowell Hogeschool en nam deel aan voordrachttournooien als lid van de Lowell Forensic Society. In 1984 studeerde ze af aan de universiteit van Yale, later ook nog aan die van Oxford. Haar eerste boek, De zoete leugen, of De mythe van de schoonheid, betekende in 1991 meteen haar grote doorbraak. In dit boek maakt ze duidelijk hoe het (door de samenleving opgelegde) schoonheidsideaal eigenlijk een vorm is van uitbuiting van de vrouw. Wolf was in 1996 medewerkster van het Clinton-Gore team, om vrouwelijke kiezers te helpen bereiken (waarna Clinton herkozen werd). Naar aanleiding van haar succes in 1996, was ze ook in 2000 consulente om vrouwelijke kiezers te trekken voor Al Gore, dit keer echter zonder succes.
Uit: Misconceptions
My journey toward motherhood was at times a bumpy one; at certain moments it shook my very sense of self. For me, it was important to tell that story raw, unvarnished by retrospection. I lifted the dark moments as well as the light ones straight from a journal I kept at the time, and did not shy away from describing what I felt when I felt it. I wanted to be honest about the challenges of the journeybrutally honest, some would sayfor two reasons. One is that so many people told me that time and love soften your memories of what you experience when pregnant for the first time, and I wanted the book to be unmediated by the mother love that would now never let me write about pregnancyor remember itthe way I lived it. The other reason is that I wanted to write the book I could not find on the shelves when I was pregnant and a new motherthe book that would reassure me that I was normal and that my struggles were part of the preparation that many of us share as this amazing and humbling, and also ferocious and unnerving, force takes over a life.
When I describe my pregnancy, for instance, I ask, Who will I become? As it turned out, with motherhood I became a wiser, more patient, and I hope more compassionate person. In some ways motherhood is the best thing that ever happened to me. But when I was pregnant I did not know how that could be, and I believe it is important to honor the questions of the pregnant woman as one identity makes room for another, mother identity to be born.
Je crois que lautomobile est aujourdhui léquivalent assez exact des grandes cathédrales gothiques : je veux dire une grande création dépoque, conçue passionnément par des artistes inconnus, consommée dans son image, sinon dans son usage, par un peuple entier qui sapproprie en elle un objet parfaitement magique.
La nouvelle Citroën tombe manifestement du ciel dans la mesure où elle se présente dabord comme un objet superlatif. Il ne faut pas oublier que lobjet est le meilleur messager de la surnature: il y a facilement dans lobjet, à la fois une perfection et une absence dorigine, une clôture et une brillance, une transformation de la vie en matière (la matière est bien plus magique que la vie), et pour tout dire un silence qui appartient à lordre du merveilleux. La «Déesse» a tous les caractères (du moins le public commence-t-il par les lui prêter unanimement) dun de ces objets descendus dun autre univers, qui ont alimenté la néomanie du XVIIIe siècle et celle de notre science-fiction: la Déesse est dabord un nouveau Nautilus.
Cest pourquoi on sintéresse moins en elle à la substance quà ses joints. On sait que le lisse est toujours un attribut de la perfection parce que son contraire trahit une opération technique et tout humaine dajustement: la tunique du Christ était sans couture, comme les aéronefs de la science-fiction sont dun métal sans relais. La DS 19 ne prétend pas au pur nappé, quoique sa forme générale soit très enveloppée; pourtant ce sont les emboîtements de ses plans qui intéressent le plus le public: on tâte furieusement la jonction des vitres, on passe la main dans les larges rigoles de caoutchouc qui relient la fenêtre arrière à ses entours de nickel. Il y a dans la DS lamorce dune nouvelle phénoménologie de lajustement, comme si lon passait dun monde déléments soudés à un monde déléments juxtaposés et qui tiennent par la seule vertu de leur forme merveilleuse, ce qui, bien entendu, est chargé dintroduire à lidée dune nature plus facile.
Aus der US-Kriegsgefangenschaft ließ sich Hans Werner Richter, gelernter Buchhändler und wie Koeppen aus Pommern stammend, nach München entlassen. Er gab dort zusammen mit Alfred Andersch 1946/47 die legendäre Zeitschrift »Der Ruf« heraus, die der US-Besatzungsmacht wegen ihrer kritischen Haltung so mißfi el, daß die beiden Herausgeber gefeuert wurden und Erich Kuby die Nachfolge antrat. Mit »Ruf«-Mitarbeitern initiierte Richter die »Gruppe 47«, zu deren Treffen er Schriftsteller an wechselnde Orte zu Lesungen einlud nie aber nach München.
Als Mentor und Moderator der Gruppe verband er laut Heinrich Böll »die Strenge des Vaters mit der Güte der Mutter«. Richter hat mit der Gruppe 47 einem Gutteil der westdeutschen Literatur nach 1945 auf den Weg geholfen. Durch die Auszeichnung mit dem Preis der Gruppe fanden zwischen 1951 und 1955 Autoren wie Günter Eich, Heinrich Böll, Ilse Aichinger, Ingeborg Bachmann und Martin Walser erstmals breitere Beachtung. Die 50er Jahre galten als die große Zeit der Gruppe, später entwickelte sie sich mehr zu einer »Literaturbörse«, wie Günter Herberger kritisierte, auf der »sich auch Kritiker eitel selbst darstellten«. Marcel Reich-Ranicki urteilte, trotz einer ganzen Anzahl eigener Buchveröffentlichungen Richters bleibe die Gruppe 47 dessen »Hauptwerk«.
Richters Bücher sind durch ihre Themen wie durch ihren literarisch wenig ambitionierten, eher journalistischen Stil primär von zeitgeschichtlichem Interesse. »Die Politik interessierte ihn mehr als die Literatur«, so Reich-Ranicki. Richters 1949 erschienener, stark beachteter Roman »Die Geschlagenen« basiert auf eigenen Erfahrungen und erzählt in nüchternem Realismus von einem wenig nazibegeisterten Obergefreiten, der mörderische Kämpfe um Monte Cassino überlebt und später den Schikanen führergläubiger Vorgesetzter im US-Kriegsgefangenenlager ausgesetzt ist. Mit diesem in mehrere Sprachen übersetzten, von Friedrich Sieburg »das bisher beste Kriegsbuch« genannten Roman begann Richters Zusammenarbeit mit dem Münchner Verleger Kurt Desch, der auch seine nächsten Bücher herausbrachte.
Der dokumentarische Roman »Sie fi elen aus Gottes Hand«, der 1951 folgte, zeichnet eindringlich das Los von einem Dutzend Vertriebener und Entwurzelter nach, Strandgut aus dem Untergang des »Dritten Reichs«. Sie alle, ob Polen oder Spanier, Russen oder Letten, hatten sich anzupassen gesucht, um zu überleben. »Wir wählten stets das kleinere Übel und enden im großen«, sagt einer der Männer, ein anderer fügt hinzu: »Man läuft von einer Seite zur anderen, und immer ist man auf der falschen Seite.«
Hans Werner Richter (12 november 1908 23 maart 1993)
De Mexicaanse dichteres en moniaal. Juana Inés de la Cruz de Asbaje y Ramírez, ook bekend als Sor Juana, werd geboren in San Miguel Nepantla op 12 november 1648 of 1651. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.
Vol Liefde
Vol liefde zoek ik wie mij wreed ontvlucht
en wreed ontvlucht ik wie mij volgt vol liefde;
ik blijf vol liefde trouw aan wie mij griefde,
ik grief wie naar mijn liefde trouw verzucht.
Voor mijn geliefde ben ik louter lucht,
en hij is louter lucht voor zijn geliefde,
beducht bekijk ik wie mijn hart doorkliefde,
en ik doorklief het hart van wie mij ducht.
Als ik hem loon, verlies ik mijn verlangen;
als ik hem bid, krenk ik mijn eer als bruid;
zo moet ik tussen beiden blijven hangen.
Wat kies ik mij als doel in t leven uit?
liever door wie ik niet bemin gevangen
dan van hem die me niet bemint de buit.
Juana Inés de la Cruz (12 november 1648 of 1651 - 17 april 1695)
De Duitse schrijver Michael Ende werd geboren in Garmisch-Partenkirchen op 12 november 1929. Hij was de enige zoon van Edgar Ende, een surrealistische schilder, wie het schilderen later verboden werd door de Nazi's. Op zijn zesde verhuisde hij naar München, waar hij het gymnasium volgde. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog dook hij onder om aan de dienstplicht te ontsnappen. Na de oorlog voltooide hij zijn opleiding en ging studeren aan de kleinkunstacademie. Via baantjes als acteur en radiopresentator werd Michael Ende uiteindelijk auteur. Hij schreef proza, toneelstukken, liedjes, filmscripts en kritieken. Sommige werken van Ende dragen het stempel van zijn antroposofisch wereldbeeld, zoals De Toverdrank en Momo. Hij begon met het het schrijven van kinderboeken door toedoen van een vriend, die hem vroeg de tekst te schrijven bij een boek dat deze illustreerde. Zo kwam het eerste kinderboek van Michael Ende tot stand: Jim Knoop en Lucas de machinist (1960).
In 1971 verhuisde Ende met zijn vrouw naar Italië, en keerde pas in 1985, na haar dood, terug. In 1989 trouwde hij met de Japanse vertaalster van Het oneindige verhaal. Momo en Het oneindige verhaal werden ook verfilmd.
Uit: Momo
»Ja, mach, daß du wegkommst!« rief Nino ihm nach.»Du hättest erst gar nicht zu kommen brauchen. Ichversöhne mich doch nicht mit einem Verbrecher!«Nicola fuhr herum. Sein Gesicht war puterrot vor Zorn.»Wer ist hier ein Verbrecher?« fragte er drohend undkam wieder zurück.»Sag das noch mal!«»Sooft du nur willst!« schrie Nino. »Du glaubst wohl,weil du stark und brutal bist, wagt niemand, dir die Wahrheit ins Gesicht zu sagen? Aber ich, ich sage siedir und allen, die sie hören wollen! Ja, nur zu, kommdoch her und bring mich um, wie du es schon mal tunwolltest!«»Hätt' ich's nur getan!« brüllte Nicola und ballte dieFäuste. »Aber da siehst du, Momo, wie er lügt undverleumdet! Ich hab' ihn nur beim Kragen genommenund in die Spülwasserpfütze hinter seiner Spelunkegeschmissen. Da drin kann nicht mal eine Ratteersaufen.« Und wieder zu Nino gewandt, schrie er:»Leider lebst du ja auch noch, wie man sieht! «Eine Zeitlang gingen die wildesten Beschimpfungenhin und her und Momo konnte nicht schlau darauswerden, worum es überhaupt ging und weshalb diebeiden so erbittert aufeinander waren. Aber nach undnach kam heraus, daß Nicola diese Schandtat nurbegangen hatte, weil Nino ihm zuvor in Gegenwarteiniger Gäste eine Ohrfeige gegeben hatte. Dem warallerdings wieder vorausgegangen, daß Nicola versuchthatte, Ninos ganzes Geschirr zu zertrümmern.»Ist ja überhaupt nicht wahr!« verteidigte sich Nicolaerbittert. »Einen einzigen Krug hab' ich an die Wandgeschmissen, und der hatte sowieso schon einenSprung!« »Aber es war mein Krug, verstehst du?«erwiderte Nino. »Und überhaupt hast du kein Recht zuso was!« Nicola war durchaus der Ansicht, in gutemRecht gehandelt zu haben, denn Nino hatte ihn inseiner Ehre als Maurer gekränkt.»Weißt du, was er über mich gesagt hat?« rief erMomo zu. »Er hat gesagt, ich könne keine geradeMauer bauen, weil ich Tag und Nacht betrunken sei.Und sogar mein Urgroßvater wäre schon so gewesen,und er hätte am Schiefen Turm von Pisa mitgebaut!«
»Aber Nicola«, antwortete Nino, »das war doch nurSpaß!«»Ein schöner Spaß!« grollte Nicola. »Über so waskann ich nicht lachen. «Es stellte sich jedoch heraus, daß Nino damit nur einenanderen Spaß Nicolas zurückgezahlt hatte. EinesMorgens hatte nämlich in knallroten Buchstaben aufNinos Tür gestanden: »Wer nichts wird, wird Wirt«.Und das fand wiederum Nino gar nicht komisch.Nun stritten sie eine Weile todernst, welcher von denbeiden Späßen der bessere gewesen sei und redetensich wieder in Zorn. Aber plötzlich brachen sie ab.Momo schaute sie groß an, und keiner der beidenkonnte ihren Blick so recht deuten. Machte sie sich imInneren lustig über sie? Oder war sie traurig? IhrGesicht verriet es nicht.
Michael Ende (12 november 1929 28 augustus 1995)
De Duitse schrijver en satiricus Oskar Panizza werd geboren op 12 november 1853 in Kissingen. In zijn geschriften viel hij de Wilhelmijnse overheidsstaat aan en leverde hij kritiek op de katholieke kerk, sexuele taboes en de burgerlijke moraal. Als literaire individualist neemt hij een uitzonderingspositie in de Duitse literatuurgeschiedenis in. Panizzas hoofdwerk is het in 1894 verschenen satirische drama Das Liebeskonzil. Zijn bizarre verhalen, waarin hij realisme en fantasie combineerde, zijn evenees van belang.
Uit:Das Liebeskonzil
Der Himmel; ein Thronsaal; drei Engel in schwanenweissen federdaunartigen Anzügen mit enganliegenden, durch Schleifen gehaltenen Kniehosen, Wadenstrümpfen, kurzen Amorettenflügeln, weissgepuderten, kurzgeschnittenen Haaren, weissen Atlasschuhen; sie haben Flederwische in der Hand zum Abstauben.
Erster Engel. Heut steht ER wieder spät auf.
Zweiter Engel. Seid froh! Dieses Gehust', dieses wasserblaue Geglotz', dieses Schleimfliessen, Fluchen, Spucken den ganzen Tag - man kommt zu keinem gesunden Augenblick.
Dritter Engel. Ja, es ist merkwürdig da heroben!
Erster Engel. A propos! Ist der Thron festgemacht?
Zweiter Engel. Ja, um Gottes willen! Ist der Thron festgemacht? Er wackelte gestern.
Dritter Engel. Wer wackelte gestern?
Erster Engel. Der Thron, dummes Gänschen!
Dritter Engelverwundert. Der Thron? - Warum wackelt der Thron?
Erster Engel. Enfin, er wackelt eben.
Dritter Engel. Wie? Wackelt denn hier heroben überhaupt etwas?
Ersterundzweiter Engellaut auflachend. Ha, ha, ha, ha! -
Dritter Engelimmer ernster und erstaunter. Ja, warum wackelt der heilige Thron?
Erster Engelenergisch. Dummes Gänschen! Weil hier sowieso alles aus dem Leim geht und lidschäftig wird, Götter und Möbel, Fransen und Tapeten.
Dritter Engelinnerlich erbebend. Gott, wenn das meine Mutter wüsste!
Zweiter Engelstirnrunzelnd und höhnisch. Deine Mutter? - Was willst du denn mit deiner Mutter, Fratz?
Dritter Engel. Ach, sie liess doch heute die sechzigste Seelenmesse für mich lesen!
Ersterundzweiter Engelmit wachsender Verwunderung. Für dich?! -Beide laut auflachend. Ja, wie alt bist denn du?
Dritter Engelsich besinnend und dann mit Pathos zitierend. »Vor Gott sind tausend Jahre wie ein Tag, und ein Tag wie tausend Jahre!«
Ersterundzweiter Engelihr abwinkend und sie zur Räson bringend; sehr breit. Ja, ja, ja, - is schon recht; das wissen wir schon! - Aber wie alt warst du denn drunten?
Dritter Engelkindlich. Knapp vierzehn Jahre!
Erster Engellachend. Und da brauchst du Seelenmessen?
Dritter Engelzaghaft. Ach, ihr wisst ja nicht, ich bin ja gestorben!
Ersterundzweiter Engelnoch lauter lachend. Ha, ha, ha! Hi, hi! - No, natürlich, sonst wärst du ja nicht hier! -
Dritter Engelmit unverrückbarem Ernst. Ach, ihr wisst ja nicht, ich bin ja in Sünden gestorben!
Oskar Panizza (12 november 1853 28 september 1921)
De Nederlandse dichter Jacobus Bellamy werd geboren in Vlissingen op 12 november 1757. Aan het einde van 1781, na 2 jaar privélessen van rector Didericus van Cruysselbergen, werd Jacobus toegelaten op de universiteit van Utrecht. In Utrecht wist hij in 1782 zijn eerste dichtbundel te laten uitgeven onder de titel Gezanger mijner jeugd. In 1784 werd Bellamy redacteur van letterkundig tijdschrift, Proeven voor het verstand, den smaak en het hart. Het tijdschrift was een initiatief van zijn vriend dominee Willem Anthony Ockerse. In de tweede uitgave van dit blad plaatste hij een aantal gedichten waaronder zijn bekende vertelling "Roosje".
Het gebrek in Chloris
Natuur gaf aan mijn Chloris
Haar allerschoonste gaven.
Zij gaf haar schone leden,
Zij gaf haar tintelende oogjes,
En blosjes op de wangen,
Zij gaf haar, trots der mannen,
Een vlug vernuft, en oordeel.
In t kort, zij gaf haar alles,
Wat maagden kan versieren.
Maar jammer is t zij weet het
Jacobus Bellamy (12 november 1757 - 11 maart 1786)
Andreas Reimann, Luigi Malerba, Noah Gordon, Louis de Bougainville, Christina Guirlande
De Duitse dichter, schrijver en graficus Andreas Reimann werd geboren in Leipzig op 11 november 1946. Nadat zijn vader in 1953 naar West-Berlijn was gevlucht en zijn moeder zelfmoord had geplegd kwam hij in een kindertehuis. Vanaf 1956 woonde hij bij zijn grootmoeder in Leipzig. Hij volgde een opleiding tot drukker en begon in 1965 aan een studie literatuur aan het Institut für Literatur »Johannes R. Becher«. Wegens zijn afwijzende houding tegenover de cultuurpolitiek van de DDR werd hij daarvan weer uitgesloten. Hij moest in dienst en werd daarvan vervolgens na een zelfmoordpoging weer vrijgesteld. Vanaf toen werkte hij als zelfstandig schrijver en lector. In 1968 werd hij veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens opruiing tegen de staat. Hij ging werken in de transport sector, in een brouwerij en als boehouder. Twee bundels verschenen van hem in de jaren zeventig en daarna niets meer tot 1989.
Vor der Reise
Ich hab gepackt, und mich das reisefieber.
Verlorn sind hopfen da und baldrian...
wer gerne hier ist, wär woanders lieber:
ward nicht der kiesel, den wir übersahn
auf unserm pfad, uns stets zum stolperstein?
Doch wo die flüsse scheinbar südwärts fließen,
erblick ich ihn und hör verzückt mich schrein:
Oh, heb ihn auf! Nimm diesen mit! Und diesen!
Die sterne, hier: nur apfelsinenkerne...
Und früchte dort, wo hinter widernissen
der himmel groß ist: wie uns zugewandt.
Ja, reisen: jetzt! Mir bangt nicht vor der ferne.
Ich fürchte nur: Ich werd vielleicht vermissen
nach meiner heimkehr das gesehne land...
Die umwege der augen
Den einen zu lieben ist schön. Aber, ach:
es laufen die augen den anderen nach,
den breiteren schultern, vollendeter rund.
Den strengeren lippen, dem weicheren mund.
Dem längeren haar, dem geschorenen pelz.
Dem wankenden rohr, dem gestandenen fels.
Den nachtbrunnen-augen, den blicken wie zinn.
Dem sanftren profil, dem entschiedneren kinn.
Den mai-boys, bekleidet nur andeutungsweis.
Den müden athleten, besprenkelt mit schweiß.
Dem lüsternen, lauernden, zockenden typ.
Dem in-sich-versunknen ich-habe-mich-lieb.
Dem hochmütig-fremden, der kostbar sich dünkt.
Dem, der mich er-männlicht. Dem, der mich verjüngt.
Den hintern wie früchte, verschieden und prall...:
Dem einzigen stern und dem gänzlichen all
gehn nach keine augen, kehrn wieder und gehen.
Aber den einen zu lieben, ist schön.
Andreas Reimann (Leipzig, 11 november 1946)
De Italiaanse schrijver Luigi Malerba werd geboren op 11 november 1927 in Berceto. Hij studeerde rechten en had ook jarenlang een reclamebureau. Samen met Umberto Eco richtte hij de literaire Gruppo 63 op. Malerba begon als schrijver van draaiboeken, In zijn novellen en verhalen ontwikkelde hij een satirisch-groteske stijl. Themas van hem waren macht, corruptie, schijn en werkelijkheid.
Uit: La scoperta dellalfabeto (Discovering the alphabet, vertaald door Anamaría Crowe Serrano)
In the evening Ambanelli would stop working and go sit in front of the house with the owners son because he wanted to learn to read and write.
Lets start with the alphabet, said the boy who was eleven years old.
Lets start with the alphabet.
First you have A.
A, said Ambanelli patiently.
Then B.
Why does one come first and then the next one? asked Ambanelli.
The owners son didnt know why.
They just put them in that order, but you can use them in whatever order you want.
I dont understand why they put them in that order, said Ambanelli.
Its easier, replied the boy.
Id like to know whose job this was.
Thats how the alphabet is.
It doesnt mean, then, said Ambanelli, that if I say B comes first and then A, anything changes?
No, said the young lad.
Right. Keep going, so.
Then you have C which you can pronounce in two different ways.
Whoever made this up must have had nothing better to do with his time.
The boy didnt know what to say to this.
I want to learn to sign my name, said Ambanelli, I dont want to write a cross whenever I have to sign a letter.
The boy took the pencil and a piece of paper and wrote Ambanelli Federico, then showed the page to the peasant.
This is your name.
Right. Lets start from the beginning, so, with my name.
First you have A, said the owners son, then M.
You see? said Ambanelli, now were getting somewhere.
Then you have B and then A again.
Same as the first one? asked the peasant.
Exactly the same.
The boy was writing one letter at a time and then he went over it with the pencil guiding the peasants hand with his own.
Ambanelli kept wanting to skip the second A which to his mind served no purpose, but after a month he had learnt to write his name and in the evenings he would write it in the ashes in the hearth so as not to forget it.
When the people came to collect the grain and they asked him to sign the docket, Ambanelli licked the tip of the indelible pencil and wrote his name. The page was too narrow and his signature too long, but the people from the lorry were happy with Amban and maybe because of that from then on many took to calling him Amban, even though little by little he learnt to sign his name smaller and could make it fit in full onthe collection dockets.
Luigi Malerba (11 november 1927 8 mei 2008)
De Amerikaanse schrijver Noah Gordon werd geboren op 11 november 1926 in Worcester, Massachusetts. Hij studeerde journalistiek en Engelse taal aan de Boston University en werkte daarna lange tijd bij de Boston Herald. Nadat hij verschillende verhalen had gepubliceerd kwam in 1965 het grote succes met zijn eerste roman The Rabbi. Ook succesvol zijn de romans rond de familie van medici Cole, The Physician,Shaman en Matters Of Choice.
Uit: Der Katalane (The Bodega, vertaald door Klaus Berr)
Er hatte gerade einen neuen Haufen in Brand gesetzt, und als er den Kopf hob, sah er Léon Mendès quer durch den Weinberg auf sich zukommen, ohne mit einem der vier anderen Arbeiter ein Wort zu wechseln.
»Monsieur«, sagte er respektvoll, als Mendès dann vor ihm stand.
»Senyor.« Es war ein kleiner Witz zwischen den beiden, dass der Besitzer Josep ansprach, als wäre er der Besitzer und nicht der Arbeiter, aber Mendès lächelte nicht. Er war, wie immer, höflich, aber direkt. »Ich habe heute Morgen mit Henri Fontaine gesprochen, der erst kürzlich aus Katalonien zurückgekehrt ist. Josep, ich habe eine schlechte Nachricht. Dein Vater ist tot.«
Josep fühlte sich, als wäre ein Knüppel auf ihn niedergesaust, und brachte kein Wort heraus. Mein Vater? Wie kann mein Vater tot sein? Schließlich fragte er einfältig: »Was war die Ursache?«
Mendès schüttelte den Kopf. »Henri hat nur gehört, dass er Ende August gestorben ist. Mehr weiß er nicht.«
»Dann muss ich nach Spanien zurück, Monsieur.«
»Aber ist es da auch ... sicher für dich?«, fragte Mendès sanft.
»Ich glaube schon, Monsieur. Ich denke schon lange über eine Rückkehr nach. Ich danke Ihnen für Ihre Freundlichkeit. Dass Sie mich aufgenommen haben. Und mich so vieles gelehrt haben.«
Mendès zuckte die Achseln. »Das ist doch nichts. Beim Wein hört man nie auf zu lernen. Den Tod deines Vaters bedaure ich sehr, Josep. Ich meine mich zu erinnern, dass du noch einen älteren Bruder hast. Ist das nicht so?«
»Ja. Donat.«
»Wo du herkommst, erbt da der Älteste? Wird Donat den Weinberg deines Vaters bekommen?«
»Wo ich herkomme, ist es der Brauch, dass der älteste Sohn zwei Drittel erbt und alle jüngeren Söhne sich den Rest teilen und eine Arbeit erhalten, die ihnen den Lebens unterhalt sichert. Aber in unserer Familie ist es der Brauch weil wir so wenig Land besitzen , dass alles an den ältesten Sohn geht. Mein Vater hatte mir immer zu verstehen gegeben, dass meine Zukunft in der Armee oder in der Kirche liegen würde ... Leider eigne ich mich für beides nicht.«
Noah Gordon (Worcester, 11 november 1926)
De Franse schrijver, ontdekkingsreiziger, wereldreiziger en militair Louis Antoine de Bougainville werd geboren in Parijs op 11 november 1729. Bougainville begon zijn reis door de wereld in 1766. In januari 1768 voer hij door de Straat Magellaan. In 1769 naderde hij Australië, maar hij durfde Groot Barrièrerif niet over te steken.In 1771 verscheen zijn uitvoerige reisverslag Voyage autour du monde par la frégate du roi La Boudeuse et la flûte L'Étoile. Als bekende persoonlijkheid en geheel in de geest van de Verlichting hielp hij met zijn geïdealiseerde beeld van de eilandbewoners in de Zuidzee als edele wilden de theorie van Jean-Jacques Rousseau aan een nog grotere populariteit.
Uit: Voyage autour du monde
« Dès que nous fûmes mouillés, je fis mettre à la mer un de mes canots et un de lÉtoile. Nous nous y embarquâmes au nombre de dix officiers armés chacun de nos fusils, et nous allâmes descendre au fond de la baie, avec la précaution de faire tenir nos canots à flot et les équipages dedans. À peine avions-nous pied à terre que nous vîmes venir à nous six Américains à cheval et au grand galop. Ils descendirent de cheval à cinquante pas et sur-le-champ accoururent au-devant de nous en criant chaoua. En nous joignant, ils tendaient les mains et les appuyaient contre les nôtres. Ils nous serraient ensuite entre leurs bras, répétant à tue-tête chaoua, chaoua, que nous répétions comme eux. Ces bonnes gens parurent très joyeux de notre arrivée. Deux des leurs, qui tremblaient en venant à nous, ne furent pas longtemps sans se rassurer. Après beaucoup de caresses réciproques, nous fîmes apporter de nos canots des galettes et un peu de pain frais que nous leur distribuâmes et quils mangèrent avec avidité. À chaque instant leur nombre augmentait ; bientôt il sen ramassa une trentaine parmi lesquels il y avait quelques jeunes gens et un enfant de huit à dix ans. Tous vinrent à nous avec confiance et nous firent les mêmes caresses que les premiers. Ils ne paraissaient point étonnés de nous voir et, en imitant avec la voix le bruit de nos fusils, ils nous faisaient entendre que ces armes leur étaient connues. Ils paraissaient attentifs à faire ce qui pouvait nous plaire. M. de Commerson et quelques-uns de nos messieurs soccupaient à ramasser des plantes ; plusieurs Patagons se mirent aussi à en chercher, et ils apportaient les espèces quils nous voyaient prendre. Lun deux, apercevant le chevalier du Bouchage dans cette occupation, lui vint montrer un il auquel il avait un mal fort apparent et lui demander par signe de lui indiquer une plante qui le pût guérir. Ils ont donc une idée et un usage de cette médecine qui connaît les simples et les applique à la guérison des hommes. Cétait celle de Macaon, le médecin des dieux, et on trouverait plusieurs Macaon chez les sauvages du Canada. [ ]
Louis de Bougainville (11 november 1729 - 20 augustus 1811)
Es ist verboten, Personen in Brand zu stecken, die im Besitz
einer gültigen Aufenthaltsgenehmigung sind.
Es ist verboten, Personen in Brand zu stecken, die sich an
die gesetzlichen Bestimmungen halten und im Besitz
einer gültigen Aufenthaltsgenehmigung sind.
Es ist verboten, Personen in Brand zu stecken, von denen
nicht zu erwarten ist, daß sie den Bestand und die
Sicherheit der Bundesrepublik Deutschland gefährden.
Es ist verboten, Personen in Brand zu stecken, soweit sie
nicht durch ihr Verhalten dazu Anlaß geben.
Es ist insbesondere auch Jugendlichen, die angesichts
mangelnder Freizeitangebote und in Unkenntnis der
einschlägigen Bestimmungen sowie aufgrund von
Orientierungsschwierigkeiten psychisch gefährdet sind,
nicht gestattet, Personen ohne Ansehen der Person in
Brand zu stecken.
Es ist mit Rücksicht auf das Ansehen der Bundesrepublik
Deutschland im Ausland dringend davon abzuraten.
Es gehört sich nicht. Es ist nicht üblich.
Es sollte nicht zur Regel werden.
Es muß nicht sein.
Niemand ist dazu verpflichtet.
Es darf niemandem zum Vorwurf gemacht werden, wenn
er es unterläßt, Personen in Brand zu stecken.
Jedermann genießt ein Grundrecht auf Verweigerung.
Entsprechende Anträge sind an das zuständige
Ordnungsamt zu richten.
Nota bene. Wer diesen Text in eine andere Sprache überträgt, wird gebeten, an Stelle der Bundesrepublik Deutschland versuchsweise die offizielle Bezeichnung seines eigenen Landes einzusetzen. Diese Fußnote sollte auch in der Übersetzung stehenbleiben. (HME)
Hans Magnus Enzensberger (Kaufbeuren,11 november 1929)
As the potato flowers are in bloom You take the road which ever us do part? Now that the sky is grey and overcast And tears confound the country and the doom?
The grief will be for you the new abode Perhaps a warmer grave and newer ethos We shall unearth those emerald potatoes Those precious stones dug out from where we hoed.
What kind of God preserved in secret heavens May still be glad to gather our bones With you, with us we cry on our tombs With you with us a story ends in ruins.
THE METAPHYSICAL CAT
You catch that cat, shouted the Regent, For it the Law cant be so linient, The foreign cat which does not give a dime The Balkan cat, illegal and supine Politically incorrect feline - The hungry Balkan cat! The metaphysics cat in search of trysts Congenitally anti-communist Consumerist who never tried alone To strip a salmon fillet off the bone Who never listened to the BBC Who never went to Harrods for a spree. How come that we inherited such cat? Maybe from sermons of Adam Bhayat? Or was it from some petty bourgeois gal As surely not from the Neanderthal? For Goodness sake do something with that cat! Do kill it with a stroke of cricket bat The Government will surely not complain So long as it will not affect its gain The bad-luck, idle cat and poor achiever Which purrs and purrs whilst you all slog like beaver Its languid manner shows its true disdain You Celtic ancestors, in overalls, Do come and rescue us, heed our calls!
I KNEW THE STORY. What I didn't know was the truth. In a way, my very presence was a lie. I came to Detroit to begin a television documentary on the Mexican muralists in the United States. Secretly, I was more interested in capturing the decay of a great city -- the first capital of the automobile, no less, the place where Henry Ford inaugurated mass production of the machine that governs our lives more than any government.
One proof of the city's power, we're told, is that in 1932 it invited the Mexican artist Diego Rivera to decorate the walls of the Detroit Institute of Arts. And now, in 1999, I was here -- officially, of course -- to make a TV series on this and other Mexican murals in the United States. I would begin with Rivera in Detroit, then move on to Orozco at Dartmouth and in California, and then to a mysterious Siqueiros in Los Angeles, which I was instructed to find, as well as lost works by Rivera himself: the mural in Rockefeller Center, obliterated because Lenin and Marx appeared in it; and other large panels which had also disappeared.
This was the job I was assigned. I insisted on beginning in Detroit for one reason. I wanted to photograph the ruin of a great industrial center as a worthy epitaph for our terrible twentieth century. I wasn't moved either by the moral in the warning or by any apocalyptic taste for misery and deformity, not even by simple humanitarianism. I'm a photographer, but I'm neither the marvelous Sebastiao Salgado nor the fearsome Diane Arbus. I'd prefer, if I were a painter, the problem-free clarity of an Ingres or the interior torture of a Bacon. I tried painting. I failed. I got nothing out of it. I told myself that the camera is the paintbrush of our age, so here I am, contracted to do one thing but present -- with a presentiment, maybe -- to do something else very different.
Call me Jonah. My parents did, or nearly did. They called me John.
Jonah--John--if I had been a Sam, I would have been Jonah still--not because I have been unlucky for others, but because somebody or something has compelled me to be certain places at certain times, without fail. Conveyances and motives, both conventional and bizarre, have been provided. And, according to plan, at each appointed second, at each appointed place this Jonah was there.
Listen:
When I was a younger man--two wives ago, 250,000 cigarettes ago, 3,000 quarts of booze ago . . .
When I was a much younger man, I began to collect material for a book to be called The Day the World Ended.
The book was to be factual.
The book was to be an account of what important Americans had done on the day when the first atomic bomb was dropped on Hiroshima, Japan.
It was to be a Christian book. I was a Christian then.
I am a Bokononist now.
I would have been a Bokononist then, if there had been anyone to teach me the bittersweet lies of Bokonon. But Bokononism was unknown beyond the gravel beaches and coral knives that ring this little island in the Caribbean Sea, the Republic of San Lorenzo.
We Bokononists believe that humanity is organized into teams, teams that do God's Will without ever discovering what they are doing. Such a team is called a karass by Bokonon, and the instrument, the kan-kan, that bought me into my own particular karass was the book I never finished, the book to be called The Day the World Ended.
Chapter Two
Nice, Nice, Very Nice
"If you find your life tangled up with somebody else's life for no very logical reasons," writes Bokonon, "that person may be a member of your karass."
At another point in The Books of Bokonon he tells us, "Man created the checkerboard; God created the karass." By that he means that a karass ignores national, institutional, occupational, familial, and class boundaries.
It is as free-form as an amoeba.
In his "Fifty-third Calypso," Bokonon invites us to sing along with him:
Oh, a sleeping drunkard
Up in Central Park,
And a lion-hunter
In the jungle dark,
And a Chinese dentist,
And a British queen--
All fit together
In the same machine.
Nice, nice, very nice;
Nice, nice, very nice;
Nice, nice very nice--
So many different people
In the same device.
Kurt Vonnegut (11 november 1922 11 april 2007)
De Turks-Nederlandse schrijfster Nilgün Yerli werd op 11 november 1969 geboren in Kirsehir,Turkije. Op haar tiende verhuisde ze met haar ouders naar Nederland. Ze groeide op in het Friese plaatsje Steenwijkerwold. Haar ouders keerden terug naar Turkije toen Yerli vijftien jaar was. Ze verhuisde naar Haarlem, waar ze de HEAO ging volgen, en voorzag in haar onderhoud met verschillende bijbaantjes. Met een vriendin begon ze het duo Turkish Delight. In 2000 stond Yerli met haar soloprogramma 'Wat zeg ik?' in het theater en in 2001 met de show 'Vreemde vreemdgangers'. In de afgelopen twee jaar verloor Nilgün Yerli haar vader en vond ze haar levenspartner. Ze had onder andere een column in Het Parool. Bundelingen hiervan zijn uitgegeven onder de titels 'Turkse Troel' en 'Acht jaargetijden'. De biografische roman 'De garnalenpelster' uit 2001 was een verkoopsucces.
Uit: De garnalenpelster
Mijn eerste schooldag in Nederland zal ik nooit vergeten. (..) Ik werd voorgesteld aan de leraar. Ik mocht meteen plaatsnemen en met de les meedoen. Ik dacht even dat ik geluk had omdat het tekenles was, maar toen wist ik nog niet hoe moeilijk communicatie kon zijn. Ik kreeg houtskool in mijn handen en moest daarmee tekenen. Tekenen met houtskool kenden we in Turkije ook.
Ik begon heftig dat A-viertje in te kleuren. Ik zie nu nog de blik van die leraar voor me. Hij zie: nee, nee nee, Nou, dat woord kende ik al, dus ik begreep wat hij bedoelde, maar hoe moest ik hem uitleggen wat ik bedoelde? Ik pakte mijn gum en liet hem zien. Hij dacht waarschijnlijk dat ik alles wilde uitgummen en gaf me een nieuw vel wit papier. Ik begon weer heftig te kleuren, en hij werd boos. Ik wilde hem alleen maar mijn techniek laten zien, maar slaagde daar niet in, hij gaf me weer een nieuw vel papier. Ik dacht als ik weer ga kleuren dan wordt hij vast nog bozer en dan zit ik niet met de gebakken maar aangebakken peren. Die techniek die ik in Turkije had geleerd was eerst het tekenpapier volledig zwart maken met houtskool en vervolgens met een gummetje figuurtjes tekenen, een witte tekening op een zwarte achtergrond. Maar ik heb het niet uit kunnen leggen.
Hohes Felsenufer des Vierwaldstättersees, Schwyz gegenüber.
Der See macht eine Bucht ins Land, eine Hütte ist unweit dem Ufer, Fischerknabe fährt sich in einem Kahn. Über den See hinweg sieht man die grünen Matten, Dörfer und Höfe von Schwyz im hellen Sonnenschein liegen. Zur Linken des Zuschauers zeigen sich die Spitzen des Haken, mit Wolken umgeben; zur Rechten im fernen Hintergrund sieht man die Eisgebirge. Noch ehe der Vorhang aufgeht, hört man den Kuhreihen und das harmonische Geläut der Herdenglocken, welches sich auch bei eröffneter Szene noch eine Zeitlang fortsetzt.
Fischerknabesingt im Kahn: Melodie des Kuhreihens Es lächelt der See, er ladet zum Bade, Der Knabe schlief ein am grünen Gestade, Da hört er ein Klingen, Wie Flöten so süss, Wie Stimmen der Engel Im Paradies. Und wie er erwachet in seliger Lust, Da spülen die Wasser ihn um die Brust, Und es ruft aus den Tiefen: Lieb Knabe, bist mein! Ich locke den Schäfer, Ich zieh ihn herein.
Hirteauf dem Berge: Variation des Kuhreihens Ihr Matten lebt wohl, Ihr sonnigen Weiden! Der Senn muss scheiden, Der Sommer ist hin. Wir fahren zu Berg, wir kommen wieder, Wenn der Kuckuck ruft, wenn erwachen die Lieder, Wenn mit Blumen die Erde sich kleidet neu, Wenn die Brünnlein fliessen im lieblichen Mai Ihr Matten lebt wohl, Ihr sonnigen Weiden! Der Senne muss scheiden, Der Sommer ist hin.
Alpenjägererscheint gegenüber auf der Höhe des Felsen: Zweite Variation Es donnern die Höhen, es zittert der Steg, Nicht grauet dem Schützen auf schwindlichtem Weg, Er schreitet verwegen Auf Feldern von Eis, Da pranget kein Frühling, Da grünet kein Reis; Und unter den Füssen ein neblichtes Meer, Erkennt er die Städte der Menschen nicht mehr, Durch den Riss nur der Wolken Erblickt er die Welt, Tief unter den Wassern Das grünende Feld.
Die Landschaft verändert sich, man hört ein dumpfes Krachen von den Bergen, Schatten von Wolken laufen über die Gegend.
Ruodi der Fischer kommt aus der Hütte, Werni der Jäger steigt vom Felsen, Kuoni der Hirte kommt, mit dem Melknapf auf der Schulter. Seppi, sein Handbube, folgt ihm.
Ruodi: Mach hurtig Jenni. Zieh die Naue ein. Der graue Talvogt kommt, dumpf brüllt der Firn, Der Mythenstein zieht seine Haube an, Und kalt her bläst es aus dem Wetterloch, Der Sturm, ich mein, wird dasein, eh wir's denken.
Kuoni: 's kommt Regen, Fährmann. Meine Schafe fressen Mit Begierde Gras, und Wächter scharrt die Erde.
Friedrich Schiller (10 november 1759 - 9 mei 1805)
Portret door Helmut Berger
De Georgische schrijver Aka Morchiladze werd geboren op 10 november 1966 in Tbilisi. Daar studeerde hij ook geschiedenis aan de plaatselijke universiteit. Na zijn examen in 1988 werkte hij enige tijd aan de Hogeschool. Begin jaren negentig was hij parlementair journalist voor de krant Resonansi. Tegenwoordig is hij de meest gelezen schrijver van Georgië.
Werk o.a. (Titels in het Engels) "Dogs of Paliashvili Street" (1995), "Flight over Madatov island and back"(1998), "To Disappear on Madatov Island" (2001),"Whale on Madatov island"(2004), "Witches of Christmas Eve"(2001), To Play a Patience in August" (2001), "The Other" (2002), "Christmas Night Witches" (2002), "Old Refugee Shop" (2003), "Santa Esperanza" (2004),"Mr Deaxley's Silent box "(2005) "Maid in Tiflis" (2007), "Secret keeper's Belt" (2008).
Uit: Santa Esperanza
1. White booklet
CHEST FOR WANDERING, PLAYING CARDS AND
SOME OTHER ODDS AND ENDS
To be searched through with utmost care by those who have decided to undertake the trouble of reading these notebooks. Therein the searchers will find the contents of the book made out of these notebooks. Without the contents, they will never be able to make head or tail of the book itself (though, on the other hand, they might not necessarily need to be able to, after all).
For the first time I visited Santa Esperanza (the same as St. John's Isles) in 1997. I stayed there for only four days, as it was quite a sudden decision of mine to visit the place, on my way from Istanbul, with too little money in my pocket, and even less time at my disposal. The simplified immigration rules were all in my favor: as is typical of most holiday resorts, one could peacefully stay there without any visa for a fortnight. But as soon as the fortnight's period of time expired, one had to rush to the nearest police station, equipped with one's passport and a good excuse, in order to generously explain to the local authorities the aim of one's arrival, and indicate the duration of his/her stay. If, meanwhile, one was happy enough to get some sort of a temporal job, one had to produce the contract as well, etc.
Anyway, I didn't stay in Santa City (or St. John's Citadel) for more than four days then. But seven years later, I went there again; this time facing a lot more complications than I had experienced before.
Well, it was not that the holiday resort immigration rules were no longer in force, but they were valid for the British citizens only, and for those from Europe without Borders. The rest of the ordinary tourists had to have their preliminary visas, or else they would never be allowed to stay at the place for even a fortnight.
It seems very likely that Europeans have long forgotten about their visas whatsoever, while freely drifting from place to place all over their continent. But those who are the owners of the Georgian passports, have to fill in a huge amount of silly papers every time they feel like going somewhere. Sometimes they even have to certify the colour of their own eyes, to say nothing of the fact that they are to truly confess who has packed their personal belongings their wife or their mistress while they themselves were watching her carefully to avoid the terrible consequences of hiding a bomb, or some sort of poisonous capsules, in the remotest side-pockets of their traveling-bag
Aka Morchiladze (Tbilisi, 10 november 1966)
De Duitse schrijver Arnold Zweig werd op 10 november 1887 in een gematigd religieuze joodse familie geboren in Glogau, Neder-Silezië (nu Głogów, Polen). In 1907 ging hij in Breslau studeren. Later ging hij naar München, Berlijn, Göttingen, Rostock en Tübingen.Zijn literaire debuut verscheen in 1912, Novellen um Claudia. In 1915 werd Zweig soldaat. Van Pruisisch-nationaal werd hij in de Eerste Wereldoorlog, waarin hij in Servië, België en bij Verdun moest vechten, pacifist. Vanaf 1917 werkte Zweig bij de persafdeling van de opperbevelhebber van het Oosten. Daar kwam de seculiere jood Zweig in aanraking met de oost-joden, voor hem een onvergetelijke ervaring.
Na WO I vestigde Zweig zich als schrijver aan de Starnberger See. Hij raakte er bevriend met Lion Feuchtwanger en met Sigmund Freud. In essays, toneelstukken en verhalen gaf Zweig zijn oorlogservaringen vorm en ook zijn opinies over het jodendom. Na de Bierkellerputsch van 1923 moest Zweig Starnberg verlaten. Hij ging naar Berlijn, waar hij als redacteur van de Jüdische Rundschau ging werken. Door zijn contact met Martin Buber, dat al tijdens de oorlog was ontstaan, kwam Zweig ook het zionisme nabij. In 1927 verscheen Zweigs bekendste werk, de roman Der Streit um den Sergeanten Grischa, die tot de cyclus Der große Krieg der weißen Männer behoort, waarvan de andere delen zijn Junge Frau von 1914 (1931), Erziehung vor Verdun (1935), Einsetzung eines Königs (1937), Die Feuerpause (1954) en Die Zeit ist reif (1957). Arnold Zweigs roman De Vriendt kehrt heim islosjes gebaseerd op het leven van en de moord op Jacob Israël de Haan, gepleegd door een joodse nationalist, Avraham Tehomi.
Na de machtsovername door de nazi's werden Zweigs boeken openlijk verbrand. Zweig vluchtte eerst naar Tsjechoslowakije, dan naar Zwitserland en tenslotte naar het Franse Sanary-sur-Mer. Zijn zionistische instelling voerde hem van daar verder in ballingschap naar Palestina, waar hij zich in 1934 in Haifa vestigde.
Uit: Das Beil von Wandsbek
Geschehnisse, wie sie hier abrollen werden, um in einem viermal geschwungenen Beil, einem Revolverschuß und dem Zuziehen einer eingeseiften Schlinge zeitgemäß zu gipfeln, beginnen oft mit einer unscheinbaren Bewegung. Diese hier bestand in dem energischen Hineinstoßen des Federhalters ins Tintenfläschchen, ausgeführt von der kräftigen Hand Albert Teetjens, eines schönen blonden Mannes von zweiundvierzig Jahren, mit einem geschwungenen Schnurrbart über würzigen Lippen und mit verschwommen blickenden Augen von norddeutsch blaugrauem Glanz und weiten Lidern.
Er saß, die Hemdärmel aufgekrempelt, am ovalen Tisch seines Wohn- und Eßzimmers, den seine Frau nach dem Abendbrot mal schnell trocken abgerieben hatte, eine große Zeitung als Unterlage benutzend, das Hamburger Fremdenblatt vom Freitag, 27. August 1937. Ein Firmament von durchsichtigem Grünblau spannte sich über die hohen Hinterwände der Häuser, in deren Erdgeschoß Teetjens Laden und Wohnung untergebracht waren, aber er sah nicht auf. Stine Teetjen hingegen verharrte, das Gesicht schräg emporgehoben und den rotblonden Haarknoten infolgedessen tief im Nacken, am geöffneten Fenster. Die Hände mit dem Wischtuch auf dem Rücken verschränkt, ließ sie ihre großen, grauen Augen mit dem Ausdruck verschämten Entzückens in den Abendhimmel schweifen, durstig atmend. Von links über ihnen und von gegenüber her musizierten die Lautsprecher, beide in der gleichen Kammermusik schwelgend, die der Hamburger Sender zusammen mit ganz Deutschland von der Großsendestelle Königswusterhausen empfing. Stine wußte nicht, was für einer Musik sie zuhörte, und daß es Mozarts Klarinettenquintett war, dem da gleichzeitig die Petersens im Vorderhaus und die Lawerenzens im gegenüberliegenden Seitenflügel lauschten. Aber was da in sie einströmte, eingeatmet gleichsam mit dem türkisfarbenen Licht, das gefiel ihr sehr. Blaugrüne Musik, dachte sie, Vergißmeinnicht und Rittersporn und Erika im Borsteler Moor. Mittendrinsitzen im warmen Kraut, sich zurücklegen; ach, wie gut das riecht! Und dann ist der Albert da, der bisher mit seinem Spazierstock in Mauselöchern, Maulwurfshaufen und einem verlassenen Fuchsbau herumgestochert hat, sonst kein Mensch weit und breit, bloß ein Flugzeug brummt nach Gotland, und ich kann meinen Rock ausziehen, damit er nicht zerdrückt wird. Albert aber dreht seine Gedanken weg von seinem Tick, wie's wohl im Innern der Erde aussieht, freut sich über meine Beine und ...
Arnold Zweig (10 november 1887 26 november 1968)
of toch liever als die beschonken zeeman daar laverend halverwege bakzeil en nieuw verlangen voeten vooruit het diepe in en ja ik weet het altijd weer die wetten
maar misschien nu het diepe en pas morgenochtend uniform gescheurd bloed geronnen pet vol kots het besef dat in de kelder ook het berouw woont
Er waait een wind van verre zuiderkust strelend en zacht en zoel en die bij pozen fijngeurig draalt; de gulden kever rust in het fluwelen schrijn der rode rozen.
Het haverveld is van papavers rood, van korenbloemen blauwt het hoge koren, de ijsvogel flikkert over gracht en sloot waar nenufaar bloeit, gele naast ivoren.
Nu heeft natuur haar droom van licht gebouwd, van lust en liefde en jeugd: gezonde blijheid; en wie slechts eenmaal 't wonder heeft aanschouwd,
voelt zich voor altijd vreemdeling in de stad, treurt om die lieve en onbeperkte vrijheid, en heeft voor eeuwig heimwee naar dien schat.
Geloof
Nu alles faalt, heeft dit alleen nog waarde Voor mij, die nooit één waarheid heeft ontdekt; Ik zal van U niet scheiden als deze aarde Mijn pover lichaam dekt.
Ik heb maar één geloof: nooit gaat verloren Wat eens de liefde zalig heeft bevrucht, En waar er twee elkander toebehoren Is zelfs de dood geen vlucht
Jan van Nijlen (10 november 1884 14 augustus 1965)
Zie, hoe de wereld gaat: waar twee gezellen vissen: Heeft dikmaal een het nut, en dander moet het missen: Een lacht er in de vuist, gans blijde met de vang, En dander schreit er om, en jammert uren lang;
Daar is een zeker greep om dit en gint te raken, Niet ieder is bekwaam tot allerhande zaken; Wat dezen heeft verrijkt, heeft genen uitgeput, t Was ieder even na, maar geenszins even nut.
t Zijn sterke benen, die weelde dragen
Wanneer het ijzer gloeit te midden in de kolen,
Bevochten van de vlam, en in het vuur verholen,
Dan buigt het als een was, maar raakt t in het nat,
Straks heeft 't wederom zijn harde aard gevat.
Hoe dwee is ons de ziel, wanneer gewisse slagen
Ons treffen aan de geest, of in de leden plagen!
Wij leven naar de tucht zo lang de roede slaat:
De mens is allerbest wanneer t hem kwalijk gaat.
Jacob Cats (10 november 1577 12 september 1660)
Portret door Michiel Jansz van Mierevelt
De Belgische schrijver August De Winne werd geboren in Brussel op 10 november 1861. De Winnes vader was zelf afkomstig uit Ninove. "Een gat van verdriet" noemt de auteur deze provinciestad. Zijn vader was er spinner en verhuisde om den brode naar Brussel, waar hij als marmerbewerker voor een hongerloon ging werken. Auguste volgde in Brussel onderwijs - uiteraard - in het Frans. Hij werd onderwijzer van opleiding. In 1891 wordt De Winne redacteur van Le Peuple. Na de Eerste Wereldoorlog wordt hij er directeur. In 1921 werd hij hoofdredacteur van deze krant. In hetzelfde jaar werd hij tevens schepen van sociale zaken in de Brusselse gemeente St.-Gillis, wat hij tot zijn dood bleef. August De Winne was de auteur van het - vooral in Vlaanderen - gekende boek Door Arm Vlaanderen. Dat het boek nog leesbaar is en een hoge documentaire (onder meer dankzij de foto's) waarde heeft, bewijzen de, relatief recente, Nederlandstalige uitgaven (1982, 2001). Het dagblad De Standaard gaf in 2001 de reeks in vertaling opnieuw uit.
Uit: Door arm Vlaanderen
Verleden maandag heb ik mij naar Brugge begeven, om de Heilig Bloedprocessie te zien. Ik ben er niet gegaan om het verleden te herleven of kunstindrukken te zoeken, zooals vele andere ongeloovigen, maar om eene der grootste godsdienstige uitingen van Vlaanderen bij te wonen. Berragan had mij wel willen vergezellen.
Het regende. Sombere wolken dreven over de droefgeestige stad. Aan de gevels der huizen hingen de overgroote driekleurige vlaggen in deerlijken toestand. Maar de straten werden buitengewoon levendig gemaakt door het heen en weer loopen eener menigte, die uit alle hoeken van Vlaanderen gekomen was. Volgens de klerikale dagbladen, waren dien dag zestig duizend vreemdelingen in de stad.
De buitenlieden van West-Vlaanderen zijn er het talrijkst. De mannen plassen lomp in de modder; de vrouwen met opgenomen rokken, de hoeden versierd met vreemdsoortige bloemen en vruchten, lezen rozenhoedjes of prevelen gebeden. In omgekeerde richting doorloopen zij den weg, die straks door de processie zal gevolgd worden. Het schijnt dat deze oefening zeer welgevallig is aan den God der katholieken. Er zijn Christenen die de godheid op eene zeer belachelijke en treurige wijze opvatten.
Wij treden de hoofdkerk binnen. Zij is met eene luidruchtige en veeleer afgetrokkene menigte gevuld. De doorgangen, tusschen de stoelen vrij gelaten, zijn opgepropt met lieden die verbaasd de schilderijen, de heiligenbeelden en het zonderlinge kladwerk bezien, waaronder zeer schoone steenen verborgen zitten.
Aan het altaar doet de bisschop van Brugge den kerkdienst. Aan zijne zijden bevinden zich vier gendarmen, in eene stijve militaire houding, met de bajonet op het geweer. Is het een zinnebeeld, en heeft men willen beduiden dat de godsdienst, dien Christus, zijn stichter, slechts door overreding en zachtheid wilde verspreiden, nu de brutale macht noodig heeft om zijn rijk staande te houden?
- Ziet eens, zegt Berragan, de voeten van Christus zijn niet gekruist, en een der voeten schijnt gedraaid.
August De Winne (10 november 1861 23 mei 1935 Een werkerswijk te Gent (Illustratie uit het boek), geen portret beschikbaar.
De Nederlandse schrijver en dichter Willem Levinus Penning werd geboren in Schiedam op 10 november 1840. Hij woonde ruim veertig jaar in zijn geboorteplaats en was daar onder meer werkzaam in het notariaat en in de administratie. Dit werk moest hij opgeven doordat zijn gezichtsvermogen door een oogkwaal steeds verder achteruit ging. In de latere jaren van zijn leven was hij geheel blind. Penning was een van de voorlopers van de Beweging van Tachtig.
Onder de herberg-linde (fragment)
Weer - nachtegaal, tot uw verbazen! -
Weer knalde een kurk, en uit de hooge glazen
Stoof ziedende óp, was gretig al gesust,
De teuge schuims die brand sticht beide en bluscht....
Willem Penning (10 november 1840 29 februari 1924)
De Vlaamse schrijver Pieter Frans van Kerckhoven werd geboren in Antwerpen op 10 november 1818. Van Kerckhoven was tijdens zijn jeugdjaren net als de rest van zijn familie erg religieus. Nadat Van Kerckhoven in 1836 aan het Antwerpse atheneum was afgestudeerd, ging hij geneeskunde studeren in Italië, aan de universiteit van Bologna. In Italië was Van Kerckhoven directe ooggetuige van de onrustige en rebelse Risorgimento-tijd. De confrontatie met het daar aanwezige liberale en anti-klerikale Risorgimento-klimaat was bepalend voor zijn latere progressief-liberale oriëntering. Van Kerckhoven evolueerde in een mum van tijd van een vrome katholiek naar een vurige en overtuigde liberaal. Terug in Antwerpen zette Van Kerckhoven zijn geneeskundige studies nog even voort aan het Sint-Elisabeth Ziekenhuis, maar hij zou ze snel weer opgeven. Tijdens die opleiding maakte hij namelijk kennis met medestudenten Jan de Laet en Hendrik Conscience, die vrijwel meteen zijn artistieke gaven herkenden en hem introduceerden in het romantische artiestenmilieu van de Scheldestad. Tijdens zijn korte leven schreef Van Kerckhoven een buitengewoon omvangrijk oeuvre bijeen: behalve politieke en polemische geschriften vooral romans en verhalen, poëzie en toneel, kritiek en essays. Zijn werk wordt gekenmerkt door een verrassende mengeling van romantiek en realisme.
Uit: Jaek, of een arm Huisgezin
Zy waren nog allen in die soort van bedwelming welke de groote geestontsteltenis opvolgt, wanneer jaek binnentrad. Men vergenoegde zich met hem te zeggen, dat er geen bystand te bekomen was, en de rede dier weigering. Van het overige sprak men niet: want men vreesde den oploopenden aerd des jongelings en de verschrikkelyke gevolgen, welke uit zyne woede hadden kunnen ontstaen.
Jaek was met eene vergenoeging op het gelaet binnengetreden, welke men sedert lang by hem niet meer bespeurd had. Die vergenoeging verdween niet by het hooren der nutteloosheid van de poogingen zyner zuster. Hy scheen zelfs weinig aendacht aen het verhael te verleenen en sprak geen enkel woord.
Op eens stapte hy tot by het bed zyner moeder, en, zich op de knieën werpende, zegde hy op statigen toon: Moeder, uw zoon verzoekt uwen zegen: een zegen zoo als de laetste, dien gy aen uwe kinderen zoudt geven....
De vrouw verschrikte by deze woorden, en een sints lang ongewoon vuer gloeide in hare oogen:
Myn zoon, sprak zy, myne ziekte is immers nog zoo ver niet gekomen, dat ik u eenen eeuwigen vaerwel moet zegggen, en van deze droevige aerde mag verhuizen?.... Doch ik schrik u te begrypen; gy wilt ons verlaten....
]Uw zegen, moeder, uw zegen! herhaelde de jongeling, geef my uwen zegen!
De moeder gehoorzaemde en zegende haren zoon. Dan keerde deze zich tot zynen vader en verzocht hem dezelfde gunst.
Myn zoon, ik zegen u dagelyks in myne gebeden: wat wilt gy meer hebben?
Doch jaek bleef geknield en zweeg stil.
Pieter Frans van Kerckhoven (10 november 1818 - 1 augustus 1857)
De Ierse dichter en schrijver Oliver Goldsmith werd geboren in Pallas (Ierland) op 10 november 1730. Goldsmith was de zoon van een Anglicaanse geestelijke. Zijn geboortedatum staat niet met zekerheid vast: dit kan geweest zijn op 10 november van elk jaar tussen 1727 en 1731, hoewel nu uitgegaan wordt van bovengenoemde datum. Hij studeerde theologie en rechten in Dublin en daarna medicijnen in Edinburgh en Leiden. Vervolgens reisde hij door Europa en vestigde zich na terugkeer als medicus in Londen. Dit werk leverde hem weinig op en omdat hij voortdurend schulden had, schreef hij vele artikelen voor diverse bladen. In 1761 ontmoette hij Samuel Johnson, met wie hij bevriend raakte voor de rest van zijn leven. Dankzij Johnsons invloed wist hij zijn roman The Vicar of Wakefield (1766) gepubliceerd te krijgen. Het boek werd zeer populair. Na enkele non-fictiewerken schreef hij het toneelstuk The Goodnatur'd Man (1768), in 1773 gevolgd door het succesvollere She stoops to conquer. In 1771 verscheen het lange gedicht The deserted village, dat gezien wordt als een van de belangrijkste gedichten uit de 18e eeuw.
When Lovely Woman Stoops To Folly
When lovely woman stoops to folly,
And finds too late that men betray,
What charm can soothe her melancholy,
What art can wash her guilt away?
The only art her guilt to cover,
To hide her shame from every eye,
To give repentance to her lover,
And wring his bosom, isto die.
Memory
O MEMORY, thou fond deceiver,
Still importunate and vain,
To former joys recurring ever,
And turning all the past to pain:
Thou, like the world, th' oppress'd oppressing,
Thy smiles increase the wretch's woe:
And he who wants each other blessing
In thee must ever find a foe.
Oliver Goldsmith (10 november 1730 - 4 april 1774)
Nikolaus Petrowitsch, sein Sohn, war in Südrußland geboren, ebenso dessen älterer Bruder Paul, auf den wir noch zu sprechen kommen. Er war bis zum Alter von 14 Jahren von Hofmeistern erzogen worden, je billiger, desto besser, umgeben von knechtisch willfährigen Adjutanten und anderen Individuen von der Intendanz oder dem Generalstab. Seine Mutter, eine geborene Koliasin, die unter dem väterlichen Dach Agathe geheißen, hatte verheiratet den Namen Agathokleia Kuzminischna angenommen und verleugnete in nichts das Auftreten, welches die Frauen der höheren Offiziere charakterisiert; sie trug prachtvolle Hüte und Hauben, rauschende seidene Roben, trat in der Kirche immer zuerst vor, um das Kreuz zu küssen, sprach viel und sehr laut, reichte alle Morgen ihren Kindern die Hand zum Kuß und gab ihnen jeden Abend ihren Segen; mit einem Wort sie war die große Dame der Provinzialhauptstadt. Obwohl Nikolaus Petrowitsch für eine Memme galt, so wurde er doch als der Sohn eines Generals gleich seinem Bruder Paul zum Militärdienst bestimmt, allein am selben Tage, an dem er zum Regiment einrücken sollte, brach er ein Bein und hinkte von da an sein Leben lang, nachdem er zwei Monate im Bett zugebracht hatte. Somit gezwungen, auf die Wahl der Soldatenkarriere für seinen Sohn zu verzichten, blieb dem Vater nur übrig, ihn in den Zivildienst zu bringen; er führte ihn nach zurückgelegtem achtzehnten Jahr nach Petersburg, um dort in die Universität einzutreten. Paul erhielt im nämlichen Jahr den Offiziersrang in einem Garderegiment. Die beiden jungen Leute nahmen eine gemeinschaftliche Wohnung und lebten dort unter der keineswegs strengen Überwachung eines Oheims von mütterlicher Seite, eines höheren Beamten. Ihr Vater war wieder zu seiner Division und seiner Frau zurückgekehrt. Von fernher sandte er seinen Söhnen ganze Stöße grauen Papiers zu, bedeckt mit einer Schrift, welche die geübte Hand eines Regimentsschreibers verriet. Am Ende jedes Briefes las man aber in einem sorgfältig ausgezirkelten Namenszug die Worte: »Peter Kirsanoff, Generalmajor«. Im Jahre 1835 verließ Nikolaus Petrowitsch die Universität mit dem Titel eines Kandidaten, und in demselben Jahre übersiedelte der General, der nach einer unvorhergesehenen Inspektion in den Ruhestand versetzt worden war, mit seiner Frau dauernd nach Petersburg. Er hatte sich nahe dem Taurischen Garten ein Haus gemietet und war im Englischen Klub zugelassen worden, als ihn plötzlich ein Schlaganfall seiner Familie entriß. Agathokleia Kuzminischna folgte ihm bald nach; sie konnte sich in das zurückgezogene Leben, das sie in der Hauptstadt nun zu führen hatte, nicht finden. Der Verdruß, sozusagen sich nun selbst in den Ruhestand versetzt zu sehen, führte sie rasch dem Grabe zu. Was Nikolaus Petrowitsch anbelangt, so hatte er sich noch bei Lebzeiten seiner Eltern und zu ihrem großen Bedauern in die Tochter des Hauseigentümers, eines Subalternbeamten, bei dem er wohnte, verliebt. Sie war eine junge Person von angenehmen Gesichtszügen und einem nicht ungebildeten Geist; sie las in den »Revuen« die ernsthaftesten Artikel der »wissenschaftlichen Abteilung«. Bald nach beendeter Trauerzeit wurde die Hochzeit gefeiert, und der glückliche Nikolaus Petrowitsch zog sich, nachdem er die ihm durch väterliche Protektion verschaffte Stelle im Ministerium der Domänen quittiert hatte, mit seiner Mascha in ein Landhaus nahe dem Wasserbau- und Forstinstitut zurück; später mietete er sich in der Stadt eine kleine hübsche Wohnung mit einem etwas kalten Salon und einer wohlgehaltenen Treppe; endlich zog er sich ganz aufs Land zurück, wo ihn seine Frau bald mit einem Sohn beschenkte. Die beiden Gatten führten ein ruhiges und glückliches Leben; sie verließen sich fast nie, spielten vierhändig auf dem Piano und sangen Duette.
Ivan Toergenjev (9 november 1818 3 september 1883)
Velemir Chlebnikov (9 november 1885 - 28 juni 1922)
De Duitse schrijfster Erika Mann werd geboren op 9 november 1905 in München als oudste dochter van de Duitse schrijver Thomas Mann. Zie ook mijn blog van 9 november 2006.
Uit: Wenn die Lichter ausgehen
EIN FREMDER ging durch die Stadt. Er kannte dort einen Menschen, und er wußte auch nicht, wohin die Straßen führten. Er spazierte durch die enge Glockenstraße und stieß unerwartet auf den alten Marktplatz mit seinen Giebelhäusern und dem Reiterstandbild. Er war von der schläfrigen Anmut und der außergewöhnlichen Stille beeindruckt. Abends um halb zehn kam sie ihm dennoch seltsam vor. Nur die roten Fahnen an allen Fenstern raschelten leise im Wind. Irgendwo bellte ein Hund. Oder war es eine menschliche Stimme, die aus einem fernen Lautsprecher kam?
Der Fremde setzte sich auf die Stufen des Denkmals und sah hinauf zum Himmel. Die Oktobernachtwar kalt und klar. Die farbigen Heiligenbilder im Schaufenster des gegenüberliegenden Eckladens glänzten silbern im Mondlicht.
Es gab kaum ein anderes Licht auf dem Marktplatz; die Laternen waren gelöscht; vielleicht aber hatte man sie gar nicht erst angezündet. Der Fremde hatte noch immer den Lärm der Reise in den Ohren und die Unruhe von Abfahrt und Ankunft im Herzen. Umso mehr sog er nun die friedliche Luft ein.
Das ist Deutschland, dachte er. So sind sie, die alten deutschen Städte, so lieblich und bezaubernd. Gestern in Berlin war es ganz anders. Dort konnte man den mächtigen Puls fühlen, die unermüdliche Energie dieser Menschen, die die Nacht zum Tag macht und dieses Land einmal mehr aus dem Ruin zu Macht und Größe führt. Berlin war strahlendhell und voller Trubel; die Restaurants waren bis auf den letzten Platz mit lachenden Menschen besetzt, und niemand schien Sorgen zu haben. Nirgendwo
gab es Anzeichen von Angst. Ich hasse dieses Gerede hier schüttelte er ärgerlich den Kopf , ich hasse all die dummen Sprüche über den «Terror der Diktatur». Dieser Hitler hat Großes geleistet, und selbst wenn er den Deutschen zu große Opfer abverlangte, sie ließen es sich nicht anmerken. Wie hübsch die roten Fahnen aussehen.
Auch über dem kleinen Laden mit den Heiligenbildern weht das Hakenkreuz. Ich bin froh, daß ich hier bin, und ich werde sicher zwei, drei Tage bleiben, auch wenn ich in dieser Stadt nichts Bestimmtes vorhabe. Der Wind ist erfrischend, so als käme er direkt aus den Bergen. Und die sind tatsächlich nicht weit; man kann in wenigen Stunden dort sein. Jetzt kommen auch noch ein paar Leute.
Sie gehen im Gleichschritt sind das Soldaten, die hier im Mondlicht marschieren?
Zwei SA-Männer, stämmige Kerle in schmucken braunen Uniformen, kamen die Marktstraße herunter, überquerten den Marktplatz und gingen auf den Fremden zu. Der blieb ruhig auf den Stufen sitzen.
«Heil Hitler!» riefen sie und stellten sich vor ihm auf.
Erika Mann (9 november 1905 - 27 augustus 1969)
De Belgische humorist, cabaretier en schrijver Raymond Devos werd geboren in Moeskroen op 9 november 1922. Eigenlijk had hij een Fransman moeten zijn omdat hij op een steenworp van Frankrijk uit Franse ouders werd geboren maar zijn vader had verzuimd hem als zodanig te laten registreren op het Franse consulaat. Hij verhuisde op jeugdige leeftijd naar het land van zijn ouders en trok vanaf 1964 volle zalen met zijn solovoorstellingen die uitblonken door subtiel woordgebruik. Zowel in Frankrijk als in Wallonië was hij bijzonder populair. Naast zijn cabaretwerk schreef hij ook een aantal boeken. Devos werd in 2003 benoemd tot Commendeur de la légion d'honneur. Hij overleed op 83-jarige leeftijd. In Rochefort staat er een standbeeld met als opschrift: Raymond DEVOS, jongleur de mots. Que te spectacle continue.
Matière à rire
Vous savez que j'ai un esprit scientifique. Or récemment, j'ai fait une découverte bouleversante ! En observant la matière de plus près ... j'ai vu des atomes ... qui jouaient entre eux ... et qui se tordaient de rire ! Ils s'esclaffaient ! Vous vous rendez compte ... des conséquences incalculables que cela peut avoir ? Je n'ose pas trop en parler, parce que j'entends d'ici les savants ! - Monsieur, le rire est le propre de l'homme ! Eh oui ! ... Et pourtant ! Moi, j'ai vu, de mes yeux vu ... des atomes qui: " Ha, ha, ha !" Maintenant, de quoi riaient-ils ? Peut-être de moi ? Mais je n'en suis pas sûr ! Il serait intéressant de le savoir. Parce que si l'on savait ce qui amuse les atomes, on leur fournirait matière à rire ... Si bien qu'on ne les ferait plus éclater que de rire. Et que deviendrait la fission nucléaire ? Une explosion de joie !
Raymond Devos (9 november 1922 - 15 juni 2006)
De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sexton werd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Ze volgde een opleiding aan de Garland School in Boston, waar zij haar eerste gedichten schreef. Zij werkte daarna als model en als verkoopster. In 1956 ondergaat zij voor het eerst een psychiatrische behandeling. Haar ervaringen in het ziekenhuis leidden tot haar eerste bundel To Bedlam and Part Way Back die in 1960 verscheen.In de tussentijd bezocht zij een poëzie college van Robert Lowell, waarbij zij Sylvia Plath leerde kennen. In 1967 ontving zij de Pulitzerpreis voor Live Or Die.In 1974 verscheen nog de bundel The Death Notebooks, maar op 4 october van dat jaar pleegde zij zelfmoord.
Angels of the Love Affair
'Angels of the love affair, do you know that other,
the dark one, that other me? '
1. ANGEL OF FIRE AND GENITALS
Angel of fire and genitals, do you know slime,
that green mama who first forced me to sing,
who put me first in the latrine, that pantomime
of brown where I was beggar and she was king?
I said, 'The devil is down that festering hole.'
Then he bit me in the buttocks and took over my soul.
Fire woman, you of the ancient flame, you
of the Bunsen burner, you of the candle,
you of the blast furnace, you of the barbecue,
you of the fierce solar energy, Mademoiselle,
take some ice, take come snow, take a month of rain
and you would gutter in the dark, cracking up your brain.
Mother of fire, let me stand at your devouring gate
as the sun dies in your arms and you loosen it's terrible weight.
2. ANGEL OF CLEAN SHEETS
Angel of clean sheets, do you know bedbugs?
Once in the madhouse they came like specks of cinnamon
as I lay in a choral cave of drugs,
as old as a dog, as quiet as a skeleton.
Little bits of dried blood. One hundred marks
upon the sheet. One hundred kisses in the dark.
White sheets smelling of soap and Clorox
have nothing to do with this night of soil,
nothing to do with barred windows and multiple locks
and all the webbing in the bed, the ultimate recoil.
I have slept in silk and in red and in black.
I have slept on sand and, on fall night, a haystack.
I have known a crib. I have known the tuck-in of a child
Karin Kiwus, Roger McGough, Mohammed Iqbal, Imre Kertész, Carl Sagan
De Duitse dichteres en schrijfster Karin Kiwus werd geboren op 9 november 1942 in Berlijn. Zij studeerde publicistiek, germanistiek en politicologie in Berlijn. Van 1971 tot 1973 was zij wetenschappelijk assistente aan de Berlijnse Akademie der Künste, daarna werkte zij tot 1975 als lector bij uitgeverij Suhrkamp en vanaf 1975 gaf zij leiding aan de afdeling literatuur van de Akademie der Künste in Berlijn. Na aanstellingen in Austin, VS, Hamburg en aan de universiteit van Berlijn keerde zij in 1987 weer terug aan de Akademie. Zij debuteerde in 1976 als dichteres met de bundel Von beiden Seiten der Gegenwart.
Fragile
Wenn ich jetzt sage
ich liebe dich
übergebe ich nur
vorsichtig das Geschenk
zu einem Fest das wir beide
noch nie gefeiert haben
Und wenn du gleich
wieder allein
deinen Geburtstag
vor Augen hast
und dieses Päckchen
ungeduldig an dich reißt
dann nimmst du schon
die scheppernden Scherben darin
gar nicht mehr wahr
Karin Kiwus (Berlijn, 9 november 1942)
De Engelse dichter en schrijver Roger Joseph McGough werd geboren op 9 november 1937 in Litherland, Lancashire. Hij volgde een opleiding aan de University of Hull. In de vroege 1960s keerde hij terug naar Merseyside waar hij Mike McCartney en John Gorman ontmoette. Samen vormden zij het comedy gezelschap The Scaffold. McGough schreef ook de meeste van de dialogen in de The Beatles' animatie-film Yellow Submarine. Met Adrian Henri en Brian Patten gaf hij twee bundels uit met de titel The Mersey Sound. Hij werd een van de bekendste van de Liverpool poets uit de jaren zestig en zeventig.
Auschwitz must have been hanging in the air for a long, long time, centuries, perhaps like a dark fruit slowly ripening in the sparkling rays of innumerable ignominious deeds, waiting to finally drop on one's head. . . .
And please stop saying, I most probably said, that Auschwitz cannot be explained, that Auschwitz is the product of irrational, incomprehensible forces, because there is always a rational explanation for wrongdoing: it's quite possible that Satan himself, like Iago, is irrational; his creations, however, are rational creatures indeed; their every action is as soluble as a mathematical formula: it can be solved by reference to an interest, greed, sloth, desire for power, lust, or cowardice; to one or another self-indulgence, and if to nothing else then, finally to some madmen, paranoia, sadism, lust, masochism, demiurgic or other megalomania, necrophilia or to what do I know some other perversity or perhaps to all of them simultaneously. On the other hand, I then probably said, and this is important, what is really irrational and what truly cannot be explained is not evil but, contrarily, the good. . . .
Occasionally, like a drab weasel left over after a thorough process of extermination, I run through the city. I listen to a noise, notice an image here or there, as if the smell of occasional memories from the outside set siege to my petrified, sluggish senses. . . . I want to flee but something holds me back. Under my feet the sewer lines roar as if the filthy flow of memories tried to break out of its hidden channels to sweep me away.
Imre Kertész (Boedapest, 9 november 1929)
De Amerikaanse schrijver, astronoom en populariseerder van de wetenschap Carl Edward Sagan werd geboren in New York op 9 november 1934. Hij was in de jaren 1970-'90 een van de bekendste televisiepersoonlijkheden in de westerse wereld.Sagan verkreeg zijn bekendheid onder het grote publiek vooral door zijn televisieserie Cosmos uit 1980 en verder door zijn vele populair-wetenschappelijke boeken. Ook trad hij dikwijls op in discussieprogramma's en praatshows op de televisie. Ook was Sagan een van de eersten die een studie maakten van de klimatologische gevolgen van een kernoorlog en introduceerde hiermee het begrip nucleaire winter. Sagan zag als een van zijn belangrijkste taken het vechten tegen bijgeloof, volgens hem vertegenwoordigd in de vorm van de geïnstitutionaliseerde wereldgodsdiensten en nieuwe pseudo-religies als New Age en 'alternatieve wetenschappen'. Ook was hij tegen het creationisme dat nog steeds veel invloed heeft in de VS (vooral onder de vele streng gelovige Amerikanen) en een propagator van de evolutietheorie. Hij was atheïst volgens zijn critici maar anderen vermelden dat hij meer een 'zoeker' was en dat de term agnost juister is.
Uit: A Pale Blue Dot
The Earth is a very small stage in a vast cosmic arena. Think of the rivers of blood spilled by all those generals and emperors so that, in glory and triumph, they could become the momentary masters of a fraction of a dot. Think of the endless cruelties visited by the inhabitants of one corner of this pixel on the scarcely distinguishable inhabitants of some other corner, how frequent their misunderstandings, how eager they are to kill one another, how fervent their hatreds.
Our posturings, our imagined self-importance, the delusion that we have some privileged position in the Universe, are challenged by this point of pale light. Our planet is a lonely speck in the great enveloping cosmic dark. In our obscurity, in all this vastness, there is no hint that help will come from elsewhere to save us from ourselves.
The Earth is the only world known so far to harbor life. There is nowhere else, at least in the near future, to which our species could migrate. Visit, yes. Settle, not yet. Like it or not, for the moment the Earth is where we make our stand.
It has been said that astronomy is a humbling and character-building experience. There is perhaps no better demonstration of the folly of human conceits than this distant image of our tiny world. To me, it underscores our responsibility to deal more kindly with one another, and to preserve and cherish the pale blue dot, the only home we've ever known.
It was the summer of 1923, the summer I came down from Cambridge, when despite my aunt's wishes that I return to Shropshire, I decided my future lay in the capital and took up a small flat at Number 14b Bedford Gardens in Kensington. I remember it now as the most wonderful of summers. After years of being surrounded by fellows, both at school and at Cambridge, I took great pleasure in my own company. I enjoyed the London parks, the quiet of the Reading Room at the British Museum; I indulged entire afternoons strolling the streets of Kensington, outlining to myself plans for my future, pausing once in a while to admire how here in England, even in the midst of such a great city, creepers and ivy are to be found clinging to the fronts of fine houses.
It was on one such leisurely walk that I encountered quite by chance an old schoolfriend, James Osbourne, and discovering him to be a neighbour, suggested he call on me when he was next passing. Although at that point I had yet to receive a single visitor in my rooms, I issued my invitation with confidence, having chosen the premises with some care. The rent was not high, but my landlady had furnished the place in a tasteful manner that evoked an unhurried Victorian past; the drawing room, which received plenty of sun throughout the first half of the day, contained an ageing sofa as well as two snug armchairs, an antique sideboard and an oak bookcase filled with crumbling encyclopaedias -- all of which I was convinced would win the approval of any visitor. Moreover, almost immediately upon taking the rooms, I had walked over to Knightsbridge and acquired there a Queen Anne tea service, several packets of fine teas, and a large tin of biscuits. So when Osbourne did happen along one morning a few days later, I was able to serve out the refreshments with an assurance that never once permitted him to suppose he was my first guest.
Unsre Kultur, das ist das Tragen, Ziehn und Heben, das Aneinanderknüpfen und Befestigen. Diese Kultur tritt mir entgegen, sagte er [mein Vater], wenn ich sehe, wie einer das gehackte Holz aufschichtet, die Sense schleift, das Netz flickt, die Balken zum Dachstuhl zusammenfügt, die Kolben der Maschine poliert. Er wolle dies nicht idealisieren, fügte er hinzu, aber er sehe keine andre Möglichkeit, etwas von dem wachzurufen, was uns mit der Gesamtheit von Können und Wissen einer Epoche verbinde. Das Merkwürdige sei ja, sagte er, dass erst die künstlerische Abbildung einer Näherin, einer Spitzenklöpplerin, eines Mähers und Dreschers, einer Magd bei der Traubenernte oder eines Schmieds unsrer Arbeit einen Wert verleiht. Nur im Kunstwerk besäße die Arbeit kulturelle Bedeutung, dort sei sie zu Kunst geworden, während die Ausführenden ranglos blieben. Ich entsann mich dieses Gesprächs so deutlich, weil es zusammenhing wiederum mit einem Bild, dem zweieinhalb Meter breiten Gemälde des Eisenwalzwerks von Menzel. Anhand eines Farbdrucks hatte mein Vater mir erklärt, wie jetzt, da durch das Heranwachsen einer bewussten Arbeiterklasse auch in der anerkannten offiziellen Kunst ein Platz für sie eingeräumt wurde, auf dem sie sich zur Geltung bringen durfte, und wie gleichzeitig die Großzügigkeit des Etablissements mit geschickter Handhabung zurückgenommen wurde. Allgemein wurde dieses Bild, dessen Original wir uns später in der Nationalgalerie ansahn, eine Apotheose der Arbeit genannt. Die Atmosphäre der Schwerindustrie war überzeugend mit großer technischer Sachkenntnis wiedergegeben worden. Der Dampf, das Dröhnen der Hämmer, das Kreischen der Kräne und Zugketten, das Rotieren der Schwungräder an den Maschinen, die Hitze der Feuer, die Weißglut des Eisens, die Anspannung der Muskeln, dies alles war in der Malerei zu verspüren. Zum Bildzentrum hin schob die Gruppe der Schmiede den glühenden Metallblock vom angehobnen Karren unter die Walze, rechts, abgedeckt durch eine zerbeulte Blechscheibe, zusammengesunken unter Rohren und Ketten, rasteten ein paar Männer, löffelten aus Näpfen, hoben eine Flasche zum Mund, und am linken Bildrand, mit nacktem Oberkörper, wuschen sich Leute der abgelösten Schicht Hals und Haare. jede Handhabung, jede Drehung und Beugung über den Werkzeugen und auch das müde, erschlaffte Dasitzen in der Ecke war Bestandteil der riesigen Halle, eingezwängt in das Gestänge, das Tageslicht, das entfernt an ein paar
Stellen durch den Dunst schimmerte, schien unerreichbar. Die Schilderung dieses unaufhörlichen, verschwitzten Ineinandergreifens sagte nichts andres aus, als dass hier hart und widerspruchslos gearbeitet wurde. Die Wucht im Hochstemmen und Ausschwingen, geregelt und beherrscht, der Augenblick größter Konzentration beim Griff um die Zangen, die Wachsamkeit des bärtigen Vorarbeiters am Hebel, beim Entgegennehmen des Walzstücks, das Abschrubben der verrußten Körper, das Erloschensein in kurzer Pause, wies auf ein einziges Thema hin, auf die Arbeit, auf das Prinzip der Arbeit, und es war ein bestimmtes Prinzip, dessen Art sich erst nach eingehender Beobachtung definieren ließ.
Peter Weiss (8 november 1916 - 10 mei 1982)
De Amerikaans schrijfster en oorlogscorrespondente Martha Ellis Gellhorn werd geboren in St. Louis, Missouri op 8 november. Martha Gellhorn was de belangrijkste vrouwelijke oorlogscorrespondent van de twintigste eeuw. Een moedige vrouw die op zoveel mogelijk fronten aanwezig wilde zijn en kritisch en sociaal bewogen schreef over de invloed van de oorlog op burgers en soldaten. Een enigszins zwart-witte politieke visie stond haar niet in de weg en zij werd wereldberoemd. Van eind jaren dertig tot in de jaren tachtig was ze actief. Van de politionele acties in Indonesië tot - in 1983 nog - de burgeroorlog in El Salvador. Pas toen de oorlog in Bosnië in 1992 uitbrak besloot ze dat ze te oud was om andermaal naar het front af te reizen. Hoogtepunten in haar carrière waren de Spaanse Burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Vietnam. Daarnaast bezocht ze fronten in China, het Midden-Oosten, Finland en Midden-Amerika. Gellhorn reisde met Ernest Hemingway in 1937 naar Spanje om er de burgeroorlog te verslaan. Later in 1940 trouwden ze (haar tweede, zijn derde huwelijk), maar de twee grote en ambitieuze egos verdroegen elkaar niet erg goed. Zij was een beter journalistiek schrijver, hij was een getalenteerd romanschrijver. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verslechterde hun relatie ingrijpend, zij verliet hem en ze scheidden in 1945. Martha Gellhorn trouwde nog een derde keer, in 1954, met de hoofdredacteur van Time, T.S. Matthews. Het huwelijk duurde negen jaar. Hoewel bekend door haar carrière als oorlogsverslaggever was zij geen onverdienstelijk fictieschrijver die vijf romans, veertien novellen en twee verhalenbundels schreef.
Uit:Travels with Myself and Another
I was seized by the idea of this book while sitting on a rotten little beach at the western tip of Crete, flanked by a waterlogged shoe and a rusted potty. Around me, the litter of our species. I had the depressed feeling that I spent my life doing this sort of thing and might well end my days here. This is the traveller's deep dark night of the soul and can happen anywhere at any hour. No one suggested or recommended this sewer. I found it unaided, studying a map on the cheap night flight to Heraklion. Very pleased with myself too because I'd become so practical; before leaping into the unknown I actually telephoned the Greek Tourist Office in London and received a map of Crete, a list of hotels and the usual travel bumpf written in the usual purple prose. Reading matter for the plane.
Way off there, alone on a bay, was a place named Kastelli with one C Class hotel. Just the ticket; far from the beaten track, the C Class hotel was sure to be a sweet little taverna, clean, no running water, grape arbour. I pictured Kastelli as an unspoiled fishing village, sugar cube houses clustered behind a golden beach. All day I would swim in lovely water, the purpose of the journey; at night I would drink ouzo in the grape arbour and watch the fishermen lollop about like Zorba under the moon.
It took as long to get from Heraklion to Kastelli, by three buses, as from London to New York by Jumbo Jet. All buses sang Arab-type Musak. Kastelli had two streets of squat cement dwellings and shops; the Aegean was not in sight. The C Class hotel was a three-storey cement box; my room was a cubby-hole with a full compliment of dead flies, mashed mosquitoes on the walls and hairy dust balls drifting around the floor. The population of Kastelli, not surprisingly, appeared sunk in speechless gloom, none more so than the proprietor of the C Class hotel where I was, also not surprisingly, the only guest. On the side of the Post Office, across from my room, a political enthusiast had painted a large black slogan. Amepikanoi was the first word, and I needed no Greek to know that it meant Yank Go Home. You bet your boots, gladly, cannot wait to oblige; but there was no way out until the afternoon bus the next day
Martha Gellhorn (8 november 1908 - 16 februari 1998)
Met Hemingway op hun huwelijksreis in Honolulu in 1940
De Duitse schrijver Detlef Opitz werd geboren op 8 november 1956 in Steinheidel-Erlabrunn. Na zijn opleiding tot monteur werkte hij tussen 1975 en 1982 als technisch assistent in een bibliotheek, als poppenspeler, verkoper, ober en postbode in Halle. In 1980 werd hij toegelaten tot de literatuurstudie in Leipzig, maar door toedoen van de veiligheidsdienst van de DDR weer uitgesloten van de studie. Ook werd het hem onmogelijk gemaakt om te publiceren. Sinds 1982 woont Opitz in de Berlijnse wijk Prenzlauer Berg en maakt hij deel uit ban de Oost-Berlijnse literatuur- en cultuurscene. Tot 1989 publiceerde hij in ondergrondse tijdschtiften als Ariadnefabrik, Entwerter Oder, Mikado, en Schaden und Verwendung.Wegens zijn betrokkenheid bij de oppositie werd hij verschillende keren gearresteerd en in 1985 wegens "gesellschaftlichen Missverhaltens" tot vier jaar verbanning uit Berlijn veroordeeld. Zijn advocaten in die tijd waren Gregor Gysi und Lothar de Maizière.
Der Büchermörder
"...nicht allein, daß der alte Kaufmann Schmidt angefallen worden war, vorne beim Marktplatz, und ausgeräubert, auch nicht allein die brachiatische Wuth, wie man ihm das Eisen über den Schädel gezogen, nein, erst der Kaltsinn des gottlosen Schurken - mög er sich zum griechischen Pi schern, der Hunt! -, erst der vornehme Anstand seines Benehmens just nach der greulichen That war es, der vor allem die Gemüther erhitzte. Noch Wochen nach dem affrösen Uiberfall, als der recht gar zu bedauernde Kaufmann endlich seinen letzten schmerzhaften Atemzug gethan im April, und seinem verschorften Kopfe dieser gräßliche Druck entwichen war, wie die Seele einem strengen Gefängniß, noch dann mochte wohl dieser oder jener fiebrigen Küchenmamsell das Zünglein in bedenckliche Ventilirung gerathen seyn, auch hätte bis in den Sommer hinein, bis die Sache sich wieder abgestillet, manch artiger Mann auf der Straße sich mit Dolchen und Äxten versehen, immer auf der Acht, daß, wenn in der Dunckelheit ihm einer begegnet, mit der langen Nase einer, dem man es sonst nie ansieht...
Auch wir, frags Gott, sind ob der kaltschnäuzigen Art noch heute und wann immer sie uns in den Sinn tritt so aufgeregt und hin- und hochgerissen, als daß es uns schwer fallen will, Euch die Geschichte ihrem natürlichen Habitus nach zu relationiren. So mag vielleicht ein Gläschen fürnher uns das Blut etwas binden und hülfreich sein, die Gedancken zu entzwirrn.
Der Kaufmann Friedrich Wilhelm Schmidt stand im 72sten Jahr seines Alters. Er wohnte drei Treppen hoch in der Grimmaischen Gasse vier, seinem eigenthümlichen Hause, grad gegenüber vom Naschmarkt. Das ist, wir wissen, liebe Fräundin, wie sehr Euch die Litteratur doch so am Herzen beliegt, das ist nur zwey Häuser entfernt von Nº 6, des erst unlängst mit Tod abgegangenen Dichters Seume letzten Quartiers. So unser Herr aber kaum mehr den Geschäften anhing und dessenstatt als Rentier ein commodes Auskommen besaß, so verließ er auch nur ungern noch sein Logis - mochten es die Tücken und Krimmen des Alters seyn, wer weiß das schon, in diesem 11/12er Winter zumal, an dessen klirrende Kälte denn auch viele sich noch erinnern mögen - bis in den März hinein lag in den Straßen fußhoch der Schnee. Das Jahr schrieb sich aber erst den 28sten Januarius in die Kalender, Diensttag, die Uhren hatten des Tages 10te Stunde geschlagen, als der Schmidtischen Hausmagd, der Concordie Marie Vetter, doch gleich so sinister zumuthe war, wie sie ihrem langwierigen Dienstherrn einen Besucher vermeldete, einen, der in Geschäften ein Unterreden begehrte und darob extra aus Hamburg herbeigereist kam.
Aus Hammaburg? sann der greise Kaufmann, selbst aus dem Norden gebürtig, und schlug sogleich ein längst erledigtes Bordereau zu, über welchem er in schönster Erinnerung jener guten alten Tage gebeugt saß, als noch die täglichen Geschäfte seinem Leben der Quell warn. - Nur zu! Tritt er ein! rief er darauf in Richtung Vorsaal, durchaus erfreut über den Ruf, den er wohl noch weithin besaß. Tritt er ein! Nur zu, der Herr! Was macht der Blanke Hanns?
Detlef Opitz (Steinheidel-Erlabrunn, 8 november 1956)
De Russische dichteres en schrijfster Zinaida Gippius werd geboren op 8 november 1869 in Beljov in de buurt van Tula. Gippius en haar man, de Russische filosoof Merezhkovsky waren aanhangers van de revoluties van 1905 en van 1917, maar de machtsovername door de bolsjewieken wezen zij af. Op 24 december 1919 vluchtten zij richting Polen en bleven een tijdje in Minsk en Warschau, waar ze lezingen hielden en politieke pamfletten schreven. Aanvankelijk bleef Gippius wat in de schaduw van haar man. Wel organiseerdehet echtpaar literaire salons, waarin zij snel het middelpunt van jong talent vormden. Lang leefde het echtpaar in een ménage à trois, eerst met de homosexuele publicist Dmitri Filossofov, later met de jonge dichter Wladimir Slobin. De tragedie van het leven en werken van een schrijver in ballingschap is een hoofdthema van haar werk.
Freedom
1904
I hate to submit to the peoples desire.
Who likes a yoke of a slave?
Trough whole our life were in permanent trial,
After we lay in a grave.
I cant submit to the Heavenly Low
If Lord are my love and my light.
He gave me the ways on the earth, Ive to go,
How I can step aside?
I break all nets by which people are drawn
Dreams, deepest sadness and bliss.
We are not slaves, we are children His own,
Children are free as He is.
I pray my God, who produced all the living,
Using the name of His Son:
Father, let our unambiguous willing
Ever be righteous and one!
Festivity
1917
The vomit of the war the feast of the October!
From all this wine, that desperately stinks,
Oh, how loathsome was later your hangover,
My country, sunk in poverty and sins!
To please which dogs or swarms of awful demons,
To what a dream of what an evil sleep,
The people killed their freedom in their madness,
And even didnt killed just flogged to death by a weep?
The dogs and imps laugh oer a fishy bone
And guns, too, laugh, through their mouths-spans
Youll soon be penned by sticks into your pigsty, old, --
The people, not respecting own saints.
Vertaald door Yevgeny Bonver
Zinaida Gippius (8 november 1869 9 september 1945)
The next morning Scarlett's body was so stiff and sore from the long miles of walking and jolting in the wagon that every movement was agony. Her face was crimson with sunburn and her blistered palms raw. Her tongue was furred and her throat parched as if flames had scorched it and no amount of water could assuage her thirst. Her head felt swollen and she winced even when she turned her eyes. A queasiness of the stomach reminiscent of the early days of her pregnancy made the smoking yams on the breakfast table unendurable, even to the smell. Gerald could have told her she was suffering the normal aftermath of her first experience with hard drinking but Gerald noticed nothing. He sat at the head of the table, a gray old man with absent, faded eyes fastened on the door and head cocked slightly to hear the rustle of Ellen's petticoats, to smell the lemon verbena sachet.
As Scarlett sat down, he mumbled: "We will wait for Mrs. O'Hara. She is late." She raised an aching head, looked at him with startled incredulity and met the pleading eyes of Mammy, who stood behind Gerald's chair. She rose unsteadily, her hand at her throat and looked down at her father in the morning sunlight. He peered up at her vaguely and she saw that his hands were shaking, that his head trembled a little.
Until this moment she had not realized how much she had counted on Gerald to take command, to tell her what she must do, and now -- Why, last night he had seemed almost himself. There had been none of his usual bluster and vitality, but at least he had told a connected story and now -- now, he did not even remember Ellen was dead. The combined shock of the coming of the Yankees and her death had stunned him. She started to speak, but Mammy shook her head vehemently and raising her apron dabbed at her red eyes.
"Oh, can Pa have lost his mind?" thought Scarlett and her throbbing head felt as if it would crack with this added strain. "No, no. He's just dazed by it all. It's like he was sick. He'll get over it. He must get over it. What will I do if he doesn't? -- I won't think about it now. I won't think of him or Mother or any of these awful things now. No, not till I can stand it. There are too many other things to think about -- things that can be helped without my thinking of those I can't help."
She left the dining room without eating, and went out onto the back porch where she found Pork, barefooted and in the ragged remains of his best livery, sitting on the steps cracking peanuts. Her head was hammering and throbbing and the bright sunlight stabbed into her eyes. Merely holding herself erect required an effort of will power and she talked as briefly as possible, dispensing with the usual forms of courtesy her mother had always taught her to use with negroes.
Margaret Mitchell (8 november 1900 16 augustus 1949)
Jonathan Harker's Journal 3 May. Bistritz.--Left Munich at 8:35 P.M., on 1st May, arriving at Vienna early next morning; should have arrived at 6:46, but train was an hour late. Buda-Pesth seems a wonderful place, from the glimpse which I got of it from the train and the little I could walk through the streets. I feared to go very far from the station, as we had arrived late and would start as near the correct time as possible. The impression I had was that we were leaving the West and entering the East; the most western of splendid bridges over the Danube, which is here of noble width and depth, took us among the traditions of Turkish rule. We left in pretty good time, and came after nightfall to Klausenburgh. Here I stopped for the night at the Hotel Royale. I had for dinner, or rather supper, a chicken done up some way with red pepper, which was very good but thirsty. (Mem. get recipe for Mina.) I asked the waiter, and he said it was called "paprika hendl," and that, as it was a national dish, I should be able to get it anywhere along the Carpathians. I found my smattering of German very useful here, indeed, I don't know how I should be able to get on without it. Having had some time at my disposal when in London, I had visited the British Museum, and made search among the books and maps in the library regarding Transylvania; it had struck me that some foreknowledge of the country could hardly fail to have some importance in dealing with a nobleman of that country. I find that the district he named is in the extreme east of the country, just on the borders of three states, Transylvania, Moldavia, and Bukovina, in the midst of the Carpathian mountains; one of the wildest and least known portions of Europe. I was not able to light on any map or work giving the exact locality of the Castle Dracula, as there are no maps of this country as yet to compare with our own Ordance Survey Maps; but I found that Bistritz, the post town named by Count Dracula, is a fairly well-known place. I shall enter here some of my notes, as they may refresh my memory when I talk over my travels with Mina.