Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
20-12-2008
Alain de Botton, Friederike Mayröcker, Ramon Stoppelenburg, Sandra Cisneros, Hortense Calisher
It was hard to say when exactly winter arrived. The decline was gradual, like that of a person into old age, inconspicuous from day to day until the season became an established, relentless reality. First came a dip in evening temperatures, then days of continuous rain, confused gusts of Atlantic wind, dampness, the fall of leaves and the changing of the clocks--though there were still occasional moments of reprieve, mornings when one could leave the house without a coat and the sky was cloudless and bright. But they were like false signs of recovery in a patient upon whom death has already passed its sentence. By December the new season was entrenched, and the city was covered almost every day by an ominous steel-grey sky, like one in a painting by Mantegna or Veronese, the perfect backdrop to the crucifixion of Christ or to a day beneath the bedclothes. The neighbourhood park became a desolate spread of mud and water, lit up at night by rain-streaked street lamps. Passing it one evening during a downpour, I recalled how, in the intense heat of the previous summer, I had stretched out on the ground and let my bare feet slip out of my shoes to caress the grass, and how this direct contact with the earth had brought with it a sense of freedom and expansiveness, summer breaking down the usual boundaries between indoors and out and allowing me to feel as much at home in the world as in my own bedroom.
But now the park was foreign once more, the grass a forbidding arena in the incessant rain. Any sadness I might have felt, any suspicion that happiness or understanding was unattainable, seemed to find ready encouragement in the sodden dark-red brick buildings and low skies tinged orange by the city's streetlights.
Such climatic circumstances, together with a sequence of events that occurred at around this time (and seemed to confirm Chamfort's dictum that a man must swallow a toad every morning to be sure of not meeting with anything more revolting in the day ahead), conspired to render me intensely susceptible to the unsolicited arrival one late afternoon of a large, brightly illustrated brochure entitled 'Winter Sun'. Its cover displayed a row of palm trees, many of them growing at an angle, on a sandy beach fringed by a turquoise sea, set against a backdrop of hills where I imagined there to be waterfalls and relief from the heat in the shade of sweet-smelling fruit trees.
Es ist was die Spazierkunde angeht, alles in allem 1 spurloses Leben gewesen, nämlich im Rückblick, 1 Leben in Verheerung Mißverständnis Geistes Verdunkelung, mit dem Hirnschaber in steter Aktion, nicht wahr, sage ich zu Blum, wieso hat zB die Flasche so groß ausgesehen in der Auslage und als ich sie in die Hand nahm so winzig? diese und andere Leverkusen Wunder und Wälder seien mir zugeflogen, und während ich ins dampfende Fußbad tauche, ist es als ob in die eisige Kälte, eine Sinnesverwicklung, -verwirrung, -vernichtung, so scheint es, also 1 wehendes verwehtes VATERUNSER, weil anders firmiert, weil in andere Sprachbüschel zusammengefügt wenn ich so Woche um Woche nicht arbeiten kann, sind Ohnmacht und Ingrimm kaum mehr auszuhalten, sage ich zu Blum, Gefühl von Pechsträhne, gebrochener Zunge, Verlorenheit, diese beleibte Passantin, sage ich zu Blum, als ankerte ihre Hüfte im Straßendunst, also dann fiel mir ein: »ihre Kruppe bewegte sich sachte durchs Menschengewühl«, usw., wie SCHNEIEN in einer Auslage, es waren aber Lichtbilder, kannst du dir das vorstellen, sage ich zu Blum. während ihre Schnute und Doppelblick..
ich meine da sitze ich im zerbrochenen Stuhl, halb wiegende Position, die Tischlocken ringeln überall hervor, die Scheinhaftigkeit dieses Daseins, ein Wehklopfen eine Wehrlosigkeit der mit den schärfsten Klingen ausgestatteten Welt gegenüber, immer mehr ins Heulen und Wehklagen versunken, und ganz kleingeseelt oder -gesellt, nein das ist keine Aufgeblasenheit in der Sprache auch nicht Blödigkeit (Gestammel) der Gefühle, es ist eigentlich mehr 1 FINGERSATZ, wenn ich mir ohne Anstrengung 9 oder 10 Dutzend Telefonnummern zu merken imstande bin, das Englische, sage ich zu Blum, das bedrückt mich, sage ich zu Blum, das Englische ist in den letzten Jahren zur (deutschen) Umgangssprache geworden, ich muß darüber reflektieren, nichts kritiklos übernehmen, da schreibt doch dieser Redakteur, sage ich zu Blum, was micht erbost, sage ich zu Blum, diese ununterbrochenen Bilder machen ihm Schwierigkeiten, die Autorin springe von einem zum anderen Bild ohne Zusammenhänge aufkommen zu lassen, etc., seit einigen Tagen Gefühl von Ungenügen in meinem Bewußtsein nämlich da sei etwas noch offen, unversorgt, am Korpus dieser Schrift, etwas blute noch, zeige Wundmale, sei nicht verheilt. Alles müsse verheilt sein, sage ich zu Blum, dann erst besäße der Text Gültigkeit und dürfe als abgeschlossen gelten, nicht wahr.
Friederike Mayröcker (Wenen, 20 december 1924)
De Nederlandse schrijver, Ramon Stoppelenburg werd geboren in Leiden op 20 december 1976. Na het volgen van het Emmauscollege te Rotterdam studeerde hij journalistiek aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle. Tijdens zijn studie initieerde hij in 1998 met vrienden het Zwolse studentenmagazine Smoel. Met de daarbij behorende website was Stoppelenburg één van de eerste Nederlandse webloggers. Begin 2001 startte hij de website www.letmestayforaday.com. Door het internet te gebruiken voor het vragen om een slaapplaats en hulp met eten en drinken, ontving hij - na aandacht in de wereldwijde media 3577 uitnodigingen uit 77 landen. In ruil voor een slaapplaats schreef hij dagelijks een uitgebreid verslag op zijn website en liftte hij vervolgens van locatie naar locatie. Omdat zijn website zoveel bezoekers genereerde, kon hij alles laten sponsoren: de site, kleding, camera, rugzak, schoenen en zelfs vliegtickets. Dit alles in ruil voor een vermelding op zijn site. In twee jaar tijd reisde Ramon Stoppelenburg door Nederland, België, Frankrijk, Engeland, Ierland, Schotland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Zuid-Afrika, Spanje, Australië en Canada.
UitLet me stay for a day
Voorzover ik kon zien door het raam bevond ik me in een volstrekt besneeuwd en verlaten niemandsland. Ik stapte uit het vliegtuig en liep naar het enige gebouw dat ik zag. De wind leek dwars door me heen te snijden, zo koud was het. Waar ik ook keek, om me heen zag ik een soort maanlandschap waar iemand langdurig met de poedersuiker heeft staan schudden. Na een paar keer inademen voelde ik mijn neusvleugels niet meer. De binnenkant van mijn neus leek onmiddellijk te bevriezen. Kugluktuk ligt in Nunavut, pas sinds 1 april 1999 erkend Canadees grondgebied. Nunavut beslaat een oppervlakte van 22 miljoen vierkante kilometer: van de noordpool, langs Groenland en het hele gebied ten noorden en westen van de Hudson Baai. Het kleinste dorp telt vijfentwintig inwoners en het grootste stadje, de hoofdstad van Nunavut, Iqaluit op Baffin Eiland, telt ongeveer zesduizend inwoners. Het totale inwonersaantal van achtentwintigduizend mensen is opmerkelijk wanneer je bedenkt dat dit gebied eenvijfde deel van Canada beslaat. Nunavut is het land van de muskusossen, ijsberen, kariboebuffels en de onmetelijke kilometers met visrijke meren en rivieren.
Ramon Stoppelenburg (Leiden, 20 december 1976)
De Amerikaanse schrijfster Sandra Cisneros werd geboren op 20 december 1954 in Chicago als dochter van een Mexicaanse vader en een Mexicaans-Amerikaanse moeder. Ze was het enige meisje tussen zes broers. Net als het meisje Lala in Een huid van karamel. (Caramelo).
Cisneros werkte o.a. als lerares op een middelbare school voor drop-outs. Ze geeft talloze gastcolleges op het gebied van literatuur en creatief schrijven in de VS en Europa. De veel bekroonde auteur, die aangeeft dat ze nog altijd niemands vrouw en niemands moeder is, is ook een verwoed tekenares. Sinds 1980 schrijft Cisneros romans, verhalen, essays, poëzie en een kinderboek. Journalistieke artikelen publiceert ze geregeld in The New York Times, The Los Angeles Times, The New Jorker en Elle. Van The House on Mango Street (1983/1994) werden ruim 1,7 miljoen exemplaren verkocht
Uit: Caramelo
Once Aunty almost tried to kill herself because of Uncle Fat-Face. - My own husband! What a barbarity! A prostitute's disease from my own husband. Imagine! Ay, get him out of here! I don't ever want to see you again. ¡Lárgate! You disgust me, me das asco, you cochino! You're not fit to be the father of my children. I'm going to kill myself! Kill myself!!! Which sounds much more dramatic in Spanish. - ¡Me mato! ¡¡¡Me maaaaaaaatoooooo!!! The big kitchen knife, the one Aunty dips in a glass of water to cut the boys' birthday cakes, pointed toward her own sad heart. Too terrible to watch. Elvis, Aristotle, and Byron had to run for the neighbors, but by the time the neighbors arrived it was too late. Uncle Fat-Face sobbing, collapsed in a heap on the floor like a broken lawn chair, Aunty Licha cradling him like the Virgin Mary cradling Jesus after he was brought down from the cross, hugging that hiccuping head to her chest, murmuring in his ear over and over, - Ya, ya. Ya pasó. It's all over. There, there, there. When Aunty's not angry she calls Uncle payaso, clown. - Don't be a payaso, she scolds gently, laughing at Uncle's silly stories, combing the few strands of hair left on his head with her fingers. But this only encourages Uncle to be even more of a payaso. - So I said to the boss, I quit. This job is like el calzón de una puta. A prostitute's underwear. You heard me! All day long it's nothing but up and down, up and down, up and down . . .
Sandra Cisneros (Chicago, 20 december 1954)
De Amerikaanse schrijfster Hortense Calisher werd geboren in New York op 20 december 1911. Ze werd opgeleid aan de Hunter College High School en het Barnard College. Zij debuteerde met korte verhalen in The New Yorker in 1948.Als gastdocente werkte zij aan talrijke universiteiten, waaronder Columbia, Pennsylvania, Brandeis en Stanford. Haar neo-realistische stijl werd wel vergeleken met die van Charles Dickens, Jane Austen, en Henry James. Voor The Night Club in the Woods" ontving zij de O. Henry Award.
Uit: Tattoo for a Slave
Your grandmother never kept slaves," my father says to me suddenly, staring straight ahead as we walk.He should know. Born to her in 1861, in Richmond, Virginia, then the capital of the Confederacy, during what they preferred to call not the Civil War but "the War Between the States," he had been her seventh child, of eight. I, born to him in his sixth decade, by a mother over two decades younger than he, am always eager for these tales that have lain in wait for me, of a childhood that has begun to run alongside my Northern one like its shadow-mate. But he has never said this before. "What about Aunt Nell?" I say, hushed. Saying "Awnt" as he always does, of the "Mammy" he had adored. Who had adored him back. I found myself wanting one. "Aunt Nell was a freed woman. My mother insisted on that." How did you get freed? He didn't say. He had just come from my grandmother's deathbed. I had been brought in just before. "Say good-bye to your grandmother," he had said. The circle gathered around the great Victorian bed, my two aunts and two uncles, her other remaining children, clearly had not approved, but my father was the head of the family, their support and her favorite. She lay there much as I had known her, except for the closed eyes. Visiting her by custom every day after school, in her two rooms at the far end of our apartment, I would find her in her sitting room, in her wicker rocker, with its side pocket that held the newspapers she still tried to read on her own. Or I would find her in her bedroom, standing by the two huge wardrobe trunks almost higher than she was, one of them open perhaps, though I was never invited to delve. Though she nolonger went outside, the wrappers she wore were always of an outside color, dark gray, and with a thing at the neck that my mother said was a fichu. I was learning a lot that had nothing to do with my century.
Jürg Laederach, Gernot Wolfgruber, Aziz Nesin, Ferdinand Avenarius, Vaino Linna
De Zwitserse schrijver Jürg Laederach werd geboren op 20 december 1945 in Basel. Hij studeerde eerst wiskunde aan de ETH Zürich, maar wisselde van studie en begon in Basel Frans, Engels en muziekwetenschappen te studeren. Na zijn studie werkte hij een jaar lang voor een reclamebureau. Tegenwoordig is hij zelfstandig schrijver. Hij schrijft exoerimenteel proza, toneelstukken en hoorspelen. Ook vertaalt hij uit het Engels en het Frans. Af en toe treedt Laederach, die saxofoon, piano en klarinet speelt, op met de Baseler Jazzformatie BIQ.
Werk o.a. : Einfall der Dämmerung, 1974, Ein milder Winter, 1978, Flugelmeyers Wahn, 1986, Passion, 1993, Schattenmänner, 1994, In Hackensack, 2003
Uit: Kopfschule beim Essen. Ein Stilleben
Im Endstadium meiner schweren, schon lange Zeit körperlich sich äussernden Neurose litt ich unter dem mich abscheulich peinigenden délire denormité, das meine allmählich zerfallende physische Erscheinung in mir ungeheuerlich scheinende Dimensionen erweiterte. Zoll für Zoll wurde ich ein gehetzter Antipode der wahnsinnigen Mikromanischen, die sich für Schrauben hielten und ins Brett bohrten. Nicht zu reden von meinem kopfstehenden Verfolgungswahn, bei dem ich der Verfolger war, dessen linguistische Füchse auf der atemlosen Jagd aufgescheucht durcheinanderwirbelten ich weiss, dass ihr Bau gerade ausgeräuchert wird. Griff an den Kopf, den depressiven, der sein ungelebtes Vorleben als Trauma mitschleppt. Ich sass im Gasthaus. Durch meine bei allem Verschütten arrogante Gegenwart wurde es gnadenlos auf die Stufe des Literatengasthauses gehoben. Die sozialen Verhaltensanteile meiner Instinkte waren am Schwinden. Gerade da
verlor ich, verblödend und auch organisch verblödend, weitere Körperteile, die mir im Hirn schnell nachwuchsen.
Glaubte ich, das gehe gut aus. Kaum. Dem Gasthaus fügte meine da, dort und drüben schrankenlos waltende Sprachlibido eine antipathische Servier-Tablett-Zerstörung-durchseidenohrige- Kellnerinnen zu. Das Gasthaus servierte karge, aber fettreiche Mahlzeiten an wie üblich Häftlinge, lauter Häftlinge. Sie kamen der schwarz gekleideten hochgeschlossenen, immer sitzenden, im Stehen schwankenden,
der bereits wieder sitzenden Wirtin zu Hilfe. Sie regulierten die Öfen. Sie räumten die Teller ab und zerbrachen sie dann. Zum Entstopfen drückten sie mit einer Handpumpe heisses Wasser in die Ausgüsse. Einer wollte etwas von mir, ein Häftling liess mich nicht in Ruhe. Er sah, daß ich mit dem Löffel aß, den ich aus meinem Halfter am Gürtel gezogen hatte. Ich, Grand Malade und Vollstrecker sämtlicher Testamente des Umkreises, durfte endlich die letzten Verantwortlichkeiten und Zellenerinnerungen abstreifen, um mich in die liebevollste Pflege ; anderer Wahnsinniger, viel gutmütigerer Wahnsinniger zu begeben. Ich erzähle das klar, bloß, wo war ich eben. Der Satz zerrinnt zur Pfütze. Krank bin ich nicht, denn gestern war ich schon so.
Jürg Laederach (Basel, 20 december 1945)
De Oostenrijkse schrijver Gernot Wolfgruber werd geboren op 20 december 1944 in Gmünd. Na de schooltijd werkte hij in verschillende beroepen, het laatst als programmeur. Daarna studeerde hij nog tot 1974 communicatiewetenschappen en politicologie. Sinds 1975 is hij zelfsatandig schrijver.Bekend werd hij door zijn autobiografische ontwikkelingsromans.
Werk o.a. : Auf freiem Fuß, 1975, Herrenjahre, 1976, Ankunftsversuch, 1979, Die Nähe der Sonne, 1985
Uit:Mit weit weggestreckter Hand
Den halben Sonntagabend hatte Adensam es aufgeschoben und aufgeschoben, Ismael anzurufen. Schon im voraus war er völlig sicher gewesen, wieder nichts zu sagen zu wissen, so wie er es auch zwei Tage zuvor nicht gewußt hatte, als Ismael ohne jede Einleitung gesagt hatte: Meine Mutter ist gestorben. Adensams erste Reaktion war da gewesen: Wenn ich nur nicht angerufen hätte; warum habe ich auch anrufen müssen. Und dann hatte er schnell so zu tun versucht, als könnte er Ismael die Schmerzen nachfühlen, aber er hatte nichts als Verlegenheit gespürt, zwar gewußt, wie es für ihn gewesen war, als ihn der Tod der eigenen Mutter überfallen hatte, aber er konnte sich an die Gefühle dabei nicht mehr erinnern, nur ein paar Sätze waren im Kopf, die er wahrscheinlich erst sehr viel später dazu zu sagen gelernt hatte, genau hatte er nur noch in Erinnerung gehabt, wie peinlich ihm selber die Verlegenheit der Leute gewesen war, denen er damals den Tod der Mutter am Telefon mitgeteilt hatte, und er hatte gehofft, daß Ismael das zwischen den herausgestolperten Sätzen rauschende Schweigen für Betroffenheit und Mitgefühl halten würde, während es ihm selber nur um eines ging: so schnell wie möglich zu einem Ende zu kommen. Sich irgendwie aus dieser unhaltbaren Situation zu befreien. Ohne als kalt, als gefühllos, als der sprichwörtliche Freund in der Not angesehen zu werden, der er, das war ihm aufs deutlichste bewußt, zweifellos war. Er hatte ein paar überflüssige Fragen gestellt, und Ismael hatte in tonlosen Sätzen berichtet, daß er seit seiner Flucht aus dem Iran, die mittlerweile mehr als sein halbes Leben lang her war, die Mutter nicht mehr gesehen und daß er ihren Tod von seinem Bruder erfahren habe, gestern erst, eine Woche danach, zufällig sei er den Bruder besuchen gefahren, und der habe ihm dann eben nicht mehr verheimlichen können, was man ihn wegen seines Zustandes eigentlich überhaupt nicht hatte wissen lassen wollen. Immer wieder hatte Adensam nach Worten des Trostes gesucht, aber in seinem wie mit Werg oder feuchten Sägespänen ausgestopften Kopf keine finden und wenn, dann nicht herausbringen können. Als er nach dem Satz, ob er irgend etwas für ihn tun könne, den Ismael gleich abwehrte, es endlich geschafft hatte, den Hörer aufzulegen, hatte er das so leise und sacht getan, als könnte Ismael ihm das als das nicht zustande gebrachte Mitgefühl anrechnen.
Gernot Wolfgruber (Gmünd, 20 december 1944)
De Turkse schrijver Aziz Nesin werd geboren op 20 december 1915 in Istanbul. Aziz Nesin was de eerste satiricus van de moderne Turkse literatuur. Hij publiceerde meer dan honderd boeken: verhalenbundels, romans, toneelstukken en sprookjes. De genadeloze manier waarop de populaire schrijver/journalist de Turkse bureaucratie hekelde, bracht hem veelvuldig in conflict met de autoriteiten en ruim vijf jaar van zijn leven sleet hij in gevangenissen. In 1993 haalde hij zich de woede op de hals van de fundamentalisten door in zijn krant Aydinlik excerpten te publiceren van De Duivelsverzen - overigens tegen de zin van Salman Rushdie.
Uit: Memoirs of an exile
"My father, an Anatolian village boy, came to Istanbul at the age of thirteen. My mother, from another Anatolian village, also came to Istanbul as a very small child. They had to make this journey, meet in Istanbul and get married so that I could come into the world.
The choice was not left to me, so I was born at a very unsuitable time--the bloodiest and most fiery days of World War I, in 1915. Again, the choice not being in my hands, my birth occurred not only at an unseemly time but in an unfavorable place, on Heybeli Island. Heybeli lies offshore of Istanbul and was the summer residence of Turkey's richest people. And since the rich couldn't live without the poor--they had such a great need for them--we, too, lived on the island.
I don't mean to imply with these remarks that I was unlucky. On the contrary, I consider myself as being quite fortunate in not coming from a rich, noble and famous family.
They named me Nusret. In Turkish, this Arabic word means 'God's Help.' It was a name entirely fitting to us because my family, destitute of any other hope, placed all their hope in God.
Ancient Spartants killed, with their own hands, offspring that were born weak and puny, raising only the strong and healthy. This process of selection for us Turks is formed by nature and society. When I disclose that four brothers died in infancy, unable to endure their hostile environment, you will easily understand how stubborn I was in surviving. And my mother, unable to endure her twenty-sixth year, died, leaving this beautiful world, so worth living in, to those were strong. In capitalist countries the milieu is excelent for merchants; in socialist countries, most favorable for writers. That is, a man who knows his business must become a writer if he's in a socialist state, or a merchant if he's in a capitalist one. How contrary a man I was going to be was already evident in my childhood, for even at the age of ten, in a country like Turkey--a capitalist scrap pile--I'd determined to become a writer though no one in my family could read or write.
Aziz Nesin (20 december 1915 6 juli 1995)
De Duitse dichter en activist Ferdinand Avenarius werd geboren in Berlijn op 20 december 1856. Avenarius was een neef van Richard Wagner. Zijn opleiding volgde hij in Berlijn en Dresden waarna hij studeerde aan de universiteit in Leipzig en de universiteit Zürich. Na zijn reizen door Italië en Zwitserland vestigde hij zich definitief in Dresden. Gewoonlijk bracht hij echter de zomer door op het eiland Sylt, dat hij in zijn geschriften romantiseerde en zo populair maakte. In 1887 richtte Avenarius het tijdschrift "Der Kunstwart" op, waarin hij met een reeks schrijvers en dichters actuele onderwerpen uit de kunst en cultuur behandelde.
Kornrauschen
Bist du wohl im Kornfeld schon gegangen,
wenn die vollen Ähren überhangen,
durch die schmale Gasse dann inmitten
schlanker Flüsterhalme hingeschritten?
Zwang dich nicht das heimelige Rauschen,
stehn zu bleiben und darein zu lauschen?
Hörtest du nicht aus den Ähren allen
wie aus weiten Fernen Stimmen hallen?
Klang es drinnen nicht wie Sichelklang?
Sang es drinnen nicht wie Schnittersang?
Hörtest nicht den Wind du aus den Höhn
lustig sausend da sie Flügel drehn?
Hörtest nicht die Wasser aus den kühlen
Tälern singen du von Rädermühlen?
Leis, ganz leis nur hallt das und verschwebt,
wie im Korn sich Traum mit Traum verwebt,
in ein Summen wie von Orgelklingen,
drein ihr Danklied die Gemeinden singen.
Rückt die Sonne dann der Erde zu,
wird im Korne immer tiefre Ruh',
und der liebe Wind hat's eingewiegt,
wenn die Mondnacht schimmernd drüber liegt.
Wie von warmem Brot ein lauer Duft
zieht mit würz'gen Wellen durch die Luft.
Ferdinand Avenarius (20 december 1856 22 september 1923)
Tristan Egolf, Michelangelo Signorile, Jens Fink-Jensen, Jon Smith, Jean Genet
De Amerikaanse schrijver en musicus Tristan Egolf werd geboren op 19 december 1971 in San Lorenzo del Escorial in Spanje, waar zijn vader als journalist werkte. Hij groeide echter op in Washington (D.C.), Louisville, en Lancaster. Zijn ouders scheidden, zijn moeder hertrouwde en Egolfs stiefvader adopteerde hem. Egolfs brak zijn opleiding af en begon door het land te reizen, levend van allerlei korte jobs of van de opbrengsten die hij als straatmuzikant bij elkaar speelde. Eerder had hij gespeeld in een punkband en in Doomed to Obscurity. Ook was hij een tijd politiek actief. In 1998 verscheen bij Gallimard zijn debuutroman Lord of the Barnyard dat door de kritiek zeer gunstig ontvangen werd. In 2001 volgde Skirt and the Fiddle, waarmee hij zijn naam als schrijver definitief vestigde, hoewel het minder goed verkocht dan zijn debuut. Hij werkte aan een derde boek toen hij in mei 2005 met een geweer een einde aan zijn leven maakte.
Uit: Skirt and the Fiddle
I was told nothing of the show beforehand. My agent never called. The union didn't warn me. The coordinator probably never knew I existed ... From start to finish, I received no more than a fleeting message by way of Jane Doe: "Yes, Mr. Evans-please report to the Balecroft Civic Center this evening at eight o'clock for a suit-and-tie affair ..."
A "suit-and-tie affair," she called it. The term induced panic. I spent all afternoon rounding up a tux, feeling more ill equipped than uninformed ...
Seated on the southbound at twenty past seven. Chain-smoking Merits from station to station. Fiddle in lap. No other passengers. Power lines crossing the wall outside.
At some point, a tramp staggered into the car. He kicked a beer can, fell down flat. The doors hissed shut. The can trickled out. Beer pooled together in the floor-mat grooves. I watched it slide as the train pulled away, level off even in the blackened express lane, then track forward on deceleration, balling up filth, breaking new ground. I offered myself to its languorous crawl, void in the cease-fire, calm for a moment ...
Slowly, the events of my week replayed. And a terrible week it had been, at that. From losing/relinquishing/quitting (I'm not sure which) my post at the Philtharmonic, to audits, the flu and receipt of a FINAL eviction notice by mail that morning, the only thing I hadn't managed to blow was my gig with the musical union.
Indeed, there are seasons and there are seasons ...
This one made life in a squat seem rational.
-If ever I got out of Philth Town alive, bragging rights were sure to follow-across my chest in block capitals: I survived the port of extremes. You could empty out pool halls in Lisbon on that. Or not. In truth-Christ, what a week-i survived bachelorhood was more like it. And that was still pending ...
Tristan Egolf (19 december 1971 7 mei 2005)
De Amerikaanse schrijver en radiopresentator Michelangelo Signorile werd geboren op 19 december 1960 in Jersey Brooklyn, New York. Hij bezocht de Newhouse School of Public Communications aan de Syracuse University, waar hij afstudeerde in journalistiek. In die tijd realiseerde hij zich ook dat hij homosexueel was, maar hield het nog voor anderen verborgen. Midden jaren tachtig, werkend voor een pr-bureau, begon hij de manier waarop de overheid omging met aids aan de kaak te stellen. In 1988 werd hij, na een bijeenkomst van de protestgroep ACT UP, homoactivist.Binnen enkele dagen werd hij al gearresteerd wegens het verstoren van een lezing van de toenmalige kardinaal Ratzinger (en huidige paus Benedictus XVI) in Peter's Evangelical Lutheran Church. Signorile was medeoprichter en redacteur van het gay magazine OutWeek in 1989 en stond al snel in het centrum van de debatten over het outen van beroemdheden. Daarnaast schreef hij ook voor bladen als The New York Times, USA Today, en The Los Angeles Times. Tegenwoordig is hij dagelijks te horen op de radio in zijn The Michelangelo Signorile Show.
Uit: Queer in America
It was electrifying. Chills ran up and down my spine as I watched the protesters and then looked back at Ratzinger. Soon, anger swelled up inside me: This man was the embodiment of all that had oppressed me, all the horrors I had suffered as a child. It was because of his bigotry that my family, my churcheveryone around mehad alienated me, and it was because of his bigotry that I was called faggot in school. Because of his bigotry I was treated like garbage. He was responsible for the hell Id endured. He and his kind were the people who forced me to live in shame, in the closet. I became livid. I looked at Cardinal OConnor, who had buried his head in his hands, and I recognized the man sitting next to him. It was OConnors spokesman and right-hand man, Father Finn, who had been the dean of students back at my high school, Monsignor Farrell. A vivid scene flashed in front of my eyes: the horrible day when I was in the principals office talking to the principal, the guidance counselor, and the dean; the day they threw me out because I was queer. I looked back at Ratzinger, my eyes burning; a powerful surge went through my body. The shouting had subsided a bit because some of the brothers had gotten in front of the room to calm the crowd. The police had arrived and were carting away protesters. Suddenly, I jumped up on one of the marble platforms, and looking down, I addressed the entire congregation in the loudest voice I could. My voice rang out as if it were amplified. I pointed at Ratzinger and shouted, He is no man of God! The shocked faces of the assembled Catholics turned to the back of the room to look at me as I continued: He is no man of Godhe is the devil!
Michelangelo Signorile (New York, 19 december 1960)
De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Fink-Jensen maakte zijn debuut als literair schrijver, toen op 4 juni 1975 in het Deense dagblad "Information" één van zijn korte verhalen, Juni 1995, werd gepubliceerd. In mei 1976 werden vier van zijn gedichten gepubliceerd in het tijdschrift "Hvedekorn". Hij bracht in 1981 zijn eerste boek uit, een gedichtenbundel met de titel Verden i et øje (De wereld in een oog). Zijn eerste proza, een verzameling korte verhalen met de titel Bæsterne (De beesten) verscheen in 1986. In 1976 deed hij eindexamen in de moderne talen aan de kostschool Herlufsholm en vervulde vervolgens zijn dienstplicht. Hij studeerde in 1986 af als architect aan de Kunstacademie, School van Architectuur, te Kopenhagen. Aan dezelfde academie studeerde hij in 1997 af als multimediaontwerper. Samen met keyboardspeler Fredrik Mellqvist en saxofonist Jens Severin treedt Fink-Jensen op met een multimediashow. Deze show is een combinatie van voordracht, een diavoorstelling en muziek en wordt opgevoerd op onder andere scholen en festivals.
MOON! LOOK AT ME!
Come up to me, trees
Like a rain immersing the fields
Come up and grow
And for that split second
My life will last
Climb down to me, sky
Seize me by your stars
With your endless, wet night
And gentle sapphire sea
Look at me moon, at the frontier
Of my ultimate love
I reflect myself in you
And to my pleasure
I see my beloved's face.
Vertaald door Sheema Kalbasi
Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)
De Britse schrijver Jon Smith werd geboren op 19 december 1975 in Londen en groeide op in de Merseyside. Hij studeerde amerikanistiek aan de universiteit van Reading en gaf daarna een jaar lang Engelse les in Zuid-Korea. Vanaf 1988 werkte hij voor verschillende internetbedrijven, zoals Amazon.co.uk en Kitbag.com en begon in 2002 zijn eigen bedrijf Toytopia. Werkend voor dit bedrijf schreef hij de eerste schetsen voor Toytopia, en voor The Blokes Guide To Pregnancy die allebei verschenen in 2004.
Uit: The Bloke's Guide to Pregnancy
Quite early on in pregnancy, you can expect your partner to receive a visit from the so-called 'breast fairy,' officially known as engorgement.... Thanks to man's new best friend, colostrum, your partner's breasts will defy gravity and often belief. You will bear witness to your partner transcending the alphabet in cup sizes, all within a matter of weeks.... It may be that your partner expresses annoyance at her larger breasts, and feigns resentment at any Pamela Anderson comparisons, but this is probably more to do with the cost of replacement bras than displeasure at having bigger boobs.... Once breastfeeding is replaced with solids, your partner's breasts will return to their pre-pregnancy state. Life is just not fair.
A la mémoire de Maurice Pilorge, assassin de vingt ans
Le vent qui roule un cur sur le pavé des cours, Un ange qui sanglote accroché dans un arbre, La colonne dazur quentortille le marbre Font ouvrir dans ma nuit des portes de secours.
Un pauvre oiseau qui tombe et le goût de la cendre, Le souvenir dun il endormi sur le mur, Et ce poing douloureux qui menace lazur Font au creux de ma main ton visage descendre.
Ce visage plus dur et plus léger quun masque, Et plus lourd à ma main quaux doigts du receleur Le joyau quil convoite ; il est noyé de pleurs. Il est sombre et féroce, un bouquet vert le casque.
Ton visage est sévère : il est dun pâtre grec. Il reste frémissant aux creux de mes mains closes. Ta bouche est dune morte et tes yeux sont des roses, Et ton nez dun archange est peut-être le bec.
[...]
Sur mon cou sans armure et sans haine, mon cou Que ma main plus légère et grave quune veuve Effleure sous mon col, sans que ton cur sémeuve, Laisse tes dents poser leur sourire de loup.
O viens mon beau soleil, ô viens ma nuit dEspagne, Arrive dans mes yeux qui seront morts demain. Arrive, ouvre ma porte, apporte-moi ta main, Mène-moi loin dici battre notre campagne.
Le ciel peut séveiller, les étoiles fleurir, Et les fleurs soupirer, et des prés lherbe noire Accueillir la rosée où le matin va boire, Le clocher peut sonner : moi seul je vais mourir.
Hanny Michaelis, Italo Svevo, José Lezama Lima, Michel Tournier, Peter Stephan Jungk
De Nederlands dichteres Hanny Michaelis werd geboren in Amsterdamop 19 december 1922. In 1949 publiceerde zijhaar eerste bundel, getiteld Klein voorspel. De oorlog, waarin zij haar beide ouders verloor, drukte een groot stempel op haar werk.Michaelis was van 1948 tot 1959 getrouwd met Gerard Reve. Ze leerden elkaar kennen in 1947 bij de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligsprijs, die dat jaar was toegekend aan Gerard, en waarbij Hanny een eervolle vermelding kreeg. In 1963 maakte ze de (geautoriseerde) vertaling van Reve's bundel The acrobat and other stories onder de titel Vier wintervertellingen. Het huwelijk van Hanny Michaelis en Gerard Reve werd ontbonden toen Reve ervoor koos voor zijn homoseksualiteit uit te komen en met een man te gaan samenleven. Michaelis en Reve bleven wel zeer goed bevriend. Hanny Michaelis bezocht Gerard Reve nog met enige regelmaat. Haar gezondheid stond echter niet toe dat ze in april 2006 op zijn begrafenis aanwezig was. Na Wegdraven naar een nieuw Utopia (1971) verschenen er geen nieuwe bundels meer van Michaelis. Wel verschenen nog de bloemlezing Het onkruid van de twijfel (1989), de Verzamelde gedichten (1996) en een bundel met jeugdherinneringen in proza Verst verleden (2002). In 1995 ontving zij de Anna Bijns Prijs voor haar gehele oeuvre.
Sinds die nacht
Sinds die nacht die ons weer bijeen moest brengen en die ons verder dan ooit van elkaar heeft vervreemd ben je langzaam maar zeker aan mijn gedachten ontglipt. Alleen vraag ik me soms nog af hoe je rode kater het maken zou die 's morgens natgeregend op het bed sprong en ons onder luid gesnor geestdriftig kopjes gaf alsof er iets viel goed te maken. Hij was liever voor ons dan wij voor elkaar, maar hij had dan ook niets te vrezen.
Jaren later
Jaren later op een heldere middag vol nuchtere geluiden en bezigheden in een huis dat je nooit heeft gekend, herinner ik mij plotseling hoe zacht je ogen werden als je mij aankeek.
En even verschijn je mij ten voeten uit, onverwacht overgekomen uit het tijdeloze. Zo zacht zijn je ogen dat ze mij verzoenen met je weggaan, sneller en onverwachter dan je komst.
Uit: Ein Leben (Una Vita, vertaald door Barbara Kleiner)
«Meine liebe Mama,
gestern abend erst erhielt ich Deinen guten und schönen Brief.
Sei unbesorgt, Deine große Schrift hat nichts Rätselhaftes für mich¸ auch wenn ich ein Wort nicht entziffern kann, verstehe ich, oder glaube ich doch zu verstehen, was Du wolltest, als Du die Feder in dieser Art übers Papier wandern ließest.
Ich lese Deine Briefe immer wieder; sie sind so einfach, so gut, sie gleichen Dir; sie sind Fotografien von Dir. Ich liebe sogar das Papier, auf dem Du mir schreibst! Ich erkenne es wieder, der alte Creglingi verkauft es, und wenn ich es sehe, erinnere ich mich an die gewundene, aber reinliche Hauptstraße in unserem Dorf. Ich sehe mich wieder dort, wo sie sich zu einem Platz weitet, in dessen
Mitte das Haus von Creglingi steht, niedrig und klein, das Dach in Form eines Kalabreserhuts, das Ganze ein einziges Loch, der Laden! Drin er, eifrig dabei, Papier zu verkaufen, Nägel, Fusel, Zigarren
und Stempelmarken, langsam, aber mit den aufgeregten Gebärden eines Menschen, der schnell machen will, indem er zehn Menschen auf einmal bedient, oder besser gesagt, indem er einen bedient und die anderen neun dabei unruhig im Blick behält. Grüß ihn bitte vielmals von mir. Wer hätte gedacht, daß ich je Lust verspüren würde, diesen brummigen Geizkragen wiederzusehen?
Du mußt nicht glauben, Mama, daß es einem hier nicht gutgeht; ich bin es, dem es schlechtgeht!
Ich kann mich nicht damit abfinden, Dich nicht zu sehen, so lang so fern von Dir zu sein, und es steigert meinen Schmerz, wenn ich denke, daß auch Du Dich allein fühlen wirst in dem großen Haus weitab vom Dorf, wo Du partout wohnen bleiben willst, weil es nun einmal uns gehört. Außerdem habe ich wirklich das Bedürfnis, unsere gute Luft zu atmen, die rein und ursprünglich ist. Hier atmet man eine gewisse dikke, verräucherte Luft, die ich bei meiner Ankunft schwer über der Stadt liegen sah, in Form eines riesigen Kegels, wie bei uns im Winter der Dunst über dem Teich, von dem man aber weiß, woraus er besteht; er ist reiner. Die Menschen, die hier leben, sind alle, oder doch fast alle, heiter und gelassen, weil sie nicht wissen, daß man anderswo um so vieles besser leben kann.
Italo Svevo (19 december 1861 13 september 1928)
«Ombre. Le chemin de la vie va d'est en ouest. L'enfant marche le dos au soleil levant. Malgré sa petite taille, une ombre immense le précède. C'est son avenir, caverne à la fois béante et écrasée, pleine de promesses et de menaces, vers laquelle il se dirige, obéissant à ce qu'on appelle justement ses aspirations. A midi, le soleil se trouvant au zénith, l'ombre s'est entièrement résorbée sous les pieds de l'adulte. L'homme accompli s'absorbe dans les urgences du moment. Son avenir ne l'attire ni ne l'inquiète. Son passé n'alourdit pas encore sa marche. Il ignore la nostalgie des années défuntes, comme l'appréhension du lendemain. Il fait confiance au présent, son contemporain, son ami, son frère. Mais le soleil basculant vers l'occident, l'ombre de l'homme mûr naît et croît derrière lui. Il traîne désormais à ses pieds un poids de souvenirs de plus en plus lourd, l'ombre de tous ceux qu'il a aimés et perdus s'ajoutant à la sienne. D'ailleurs il avance de plus en plus lentement, et s'amenuise à mesure que grandit son passé. Un jour vient où l'ombre pèse au point que l'homme doit s'arrêter. Alors il disparaît. Il devient tout entier une ombre, livrée sans merci aux vivants.»
Michel Tournier (Parijs, 19 december 1924)
De Amerikaanse, Duitstalige, schrijver Peter Stephan Jungk werd geboren op 19 december 1952 in Santa Monica. Vanaf 1957 groeide hij op in Wenen en Berlijn. Het gymnasium sloot hij af in Salzburg. Van 1974 tot 1976 studeerde hij aan het American Film Institute in Los Angeles. Van 1976 tot 1979 woonde hij weer in Salzburg waar hij werkte als regie-assistent bij de verfilming van Peter Handkes "Die linkshändige Frau". Sinds 1988 woont hij met zijn gezin in Parijs. Peter Stephan Jungk schrijft romans, essays en draaiboeken en vertaalt uit het Engels.
Uit: Der König von Amerika
Seit vier Jahrzehnten glückt mir ein Wagnis nach dem anderen, flüstert er sich zu, wie an jedem Morgen nach dem Erwachen und vor dem Aufstehen. Es hat Rückschläge gegeben, unbestritten. Aber sie waren selten. Äußerst selten. Mitunter sah es aus, als müßten wir unsere Mitarbeiter allesamt entlassen. Das Studio auflösen. Roy aber hat es immer wieder verstanden, Bankiers, Financiers, Aktionäre umzustimmen. Roy, der um siebeneinhalb Jahre ältere Bruder. Der Realist in der Familie, der vor jeder neuen Entwicklung zurückschreckte, mehr noch, sie zunächst zu verhindern suchte. Der niemals glauben mochte, die Ideen seines jüngsten Bruders könnten Gewinne erzielen. Trotzdem: Ohne Roy, denkt Walt, gäbe es unser Unternehmen nicht. Millionen und Abermillionen hat er der Bank of America entlockt, im Verlauf der Zeit. Walt begreift nicht ganz, wie Roy das schaffen konnte. Anderseits ist er sich dessen bewußt, sein Einfallsreichtum allein habe die Endloskette der Kredite ermöglicht. Er war der Erste, der Zeichentrickfiguren Persönlichkeit verlieh. Er war der Erste, der in seinen Filmen mit Farbe arbeitete. Er war der Erste, der Trickfilme erfolgreich vertonte. Der Erste, der einen abendfüllenden Zeichenfilm produzierte. Der Erste, dem es gelang, einen Spielpark in die Welt zu setzen, der weder traurig, noch jemals schmutzig oder gar häßlich war.
Peter Stephan Jungk (Santa Monica, 19 december 1952)
Jürgen Fuchs, Paul Nizon, Tankred Dorst, Anne Golon, Johannes Kirschweng
Evenals de 17e kent ook de 19 december heel wat literaire geboortedagen. Vandaar dat er na deze posting nog twee volgen. Kom gerust nog eens kijken later vandaag.
De Duitse schrijver en burgerrecht-activist Jürgen Fuchs werd geboren op 19 december 1950 in Reichenbach in het Vogtland. Al vanaf vroege leeftijd blonk hij uit op school en had een talent voor literatuur. Hij voltooide een opleiding bij de spoorwegen en ging psychologie studeren. Fuchs gevoelens voor het socialistische model waren zeer tegenstrijdig omdat hij enerzijds voor het utopische idee was maar anderzijds wilde hij laksheid van het systeem tegenover mensenrechten veranderen. In 1968 werd hij gedwongen te stoppen met zijn studie vanwege zijn kritische meningsuitingen jegens het schoolbestuur In 1976 werd hij gevangen genomen na zijn protesten tegen de emigratie van Wolf Biermann en in 1977 kwam hij weer vrij dankzij internationale protesten en mocht hij naar het westen toe. Na die tijd werkte Jürgen Fuchs als schrijver en psycholoog voor probleemjongeren en zette zich voor diverse vrijheidsbewegingen.
Uit:Zellenkrieg
Am Abend des 18. November wurde Havemanns Telefonanschluss gesperrt. Jürgen Fuchs erzählte, wie er am Vormittag des 19. November mit Gerulf Pannach, Christian Kunert und Havemann in dessen Auto unterwegs zum Spiegel-Büro in Ost-Berlin war, um ein weiteres Interview zu geben. Er hatte die Schriftstellerpetition mit einer Reihe von Unterschriften dabei. Danach wollten sie in Biermanns Wohnung in der Chauseestraße 131, sehen, ob die bereits ausgeräumt worden sei, ob etwas zu retten wäre. Noch bevor sie das Spiegel-Büro erreicht hatten, wurde Jürgen Fuchs gegen zehn Uhr aus Havemanns Auto heraus festgenommen. (...) Für die Erstvernehmung wurde er zu einem Stasi-Objekt gegenüber dem Gefängnis Magdalenenstraße gefahren. (...) In seiner kurz nach der Ausbürgerung geschriebenen fünfteiligen Spiegel-Serie Du sollst zerbrechen und, geringfügig gekürzt, in Vernehmungsprotokolle , seinem im Gedächtnis aufbewahrten Hafttagebuch, schildert Jürgen Fuchs die neunmonatige U-Haft, . der genaue Beobachter und Psychologe die hinterhältig subtilen Methoden und Zermürbungstaktiken, mit denen Vernehmer versuchen, belastende Aussagen zu erzielen.
Jürgen Fuchs (19 december 1950 9 mei 1999)
De Zwitserse schrijver en kunsthistoricus Paul Nizon werd geboren op 19 december 1929 in Bern. Hij studeerde kunstgeschiedenis, klassieke archeologie en germanistiek in Bern en München. Na zijn studie werkte hij o.a. in het Historisch Museum in Bern. Sinds 1962 is Nizon, die sinds 1977 in Parijs woont, als zelfstandig schrijver werkzaam. Ook was hij in 1984 gastdocent aan de universiteit van Frankfurt am Main en in 1987 aan de Washington University in St. Louis
Uit: Das Fell der Forelle
Ich hatte mein Gepäck in der Tantenwohnung abgestellt, Koffer und Taschen. Sie schienen sich aneinander zu drängen wie Flüchtlinge, eingeschüchterte. Die Wohnung in ihrer beredten Intimität und mein Gepäck wie die versammelte Haltlosigkeit inmitten er pathetischen Anordnung der Möbel und Dinge, die alle von der verstorbenen Tante sprachen. Kleinlaut schaute ich auf das Hoffenster und auf den Kamin mit dem mannshohen goldgerahmten Spiegel, der mir eine Person mit verschreckten Zügen zurückwarf. Wieder starrte ich auf mein Gepäck. Es wirkte vernutzt. Das Gepäck wie der Inbegriff der Erschöpfung. Es dunkelte vor dem Fenster. Mir war, wie wenn das Licht stufenweise nachließe, und nun dachte ich, wie, wenn es nicht das Tageslicht, sondern das Augenlicht wäre, das am Verlöschen ist. Schon sah ich mich mit vorgestreckten Händen nach dem Ausgang tappen und draußen nach dem Treppengeländer tasten. Um Hilfe schreien. Oder wenn das Herz versagte? Sieh nicht so herum, rühr dich. Ich wagte ja nicht einmal den Mantel auszuziehen. Ich nahm den Schlüsselbund von dem kleinen Tisch neben dem monumentalen Fauteuil und schickte mich an, die Wohnung zu verlassen. Ich schloss ab, nahm die Treppenstufen energischen Schritts um mir Mut zu machen?
Jedenfalls wollte ich vor der Conciergeloge nicht als Jammergestalt in Erscheinung treten.
Kaum auf der Straße, war das Bisschen Mut auch schon verbraucht. Ich überquerte die Straße und klebte mein Gesicht an das Schaufenster eines Werkzeuggeschäfts. Es waren die unmöglichsten, mir schien: unbrauchbarsten weil veraltetsten Geräte in der Auslage ausgestellt, gusseiserne Rätsel, und in dem düsteren Raum, in dessen Tiefe ich eine alte Frau mehr erraten als sehen konnte, was ein dichtgefügtes Durcheinander von weiteren Eisenwaren aller Größen zu sehen, eine wahre Überfülle davon. Ein Orkus.
Paul Nizon (Bern, 19 december 1929)
.
De Duitse schrijver Tankred Dorst werd geboren op 19 december 1925 in Oberlind bei Sonneberg. Zijn familie was welgesteld en bezat een machinefabriek. Als scholier moest Dorst nog in de Wehrmacht en werd hij naar het westelijk front gestuurd. Het einde van WO II beleefde hij als gevangene in kampen in Engeland en in de VS. Toen hij in 1947 naar Duitsland terugkeerde maakte Oberlind deel uit van de Russische zone en was zijn dfamilie alles kwijt. Dorst studeerde vervolgens germanistiek en kunstgeschiedenis in Bamberg en in München tot 1959 ook nog theaterwetenschappen. Praltische ervaring met het schrijven van stukken deed hij op bij de Marionettenstudio Das kleine Spiel. In 1960 kwamen in Lübeck en Mannheim de eerste grote stukken van hem op de planken.
Uit: Der verbotene Garten
Ihr schrillen Vögel, die ihr in mein Zimmer einfallt und mich stört mit eurem Geflatter: was wollt ihr? Schon im Garten habe ich euch gehört, ich bin vom Weg abgekommen. Nun sitze ich an meinem Tisch und schreibe. Ich versuche mich zu erinnern. Seid still! Ich klatsche in die Hände - hört auf mit dem Geflatter! Was pickst du nach meiner Hand, Unverschämter! Sie schreibt, Worte und Taten schreibt sie auf Papier. Ich bin der Condottiere. Wer, wenn nicht ich, hält die Ereignisse fest, die das Gedächtnis der stummen Menschheit erweitern, damit sie ihr Haupt in den Himmel erhebt: seht, so viel vermag ich! So groß ist meine Tapferkeit! So erfindungsreich bin ich! Ich fliege, ich stürme über den See! Ich verwandle Worte in eine Flamme, die über die Städte hinschlägt! Aus den Höhlen der Finsternis greife ich in den kaltglühenden Diamant! Euch, Götter, sehe ich alt werden und sterben. Ich aber - bleibe jung! Unversehrt! Nur eine kleine Schwiele habe ich an meinem mittleren Finger: vom Schreiben. Lacht ihr darüber? Den Triumph des Lebens habe ich aufgeschrieben über den Tod. Bin ich verrückt? Vögel, hört auf zu flattern über meinem Kopf. Meinen Tod werdet ihr nicht überfliegen. Fliegt zu den Toten, ihr Totenvögel!
Tankred Dorst (Oberlind, 19 december 1925)
De Franse schrijfster Anne Golon werd geboren als Simone Changeux in Toulon, Frankrijk op 19 december 1921. Toen ze 18 was publiceerde ze haar eerste boek "At the Land of Behind My Eyes" onder het pseudoniem Joelle Danternne. In Afrika ontmoette ze haar toekomstige man de geoloog Vsevolod Sergeïvich Goloubinoff (geboren in het toenmalige Perzië) die reeds gepubliceerd had onder de naam Serge Golon. Ze werd bekend als schrijfster van de Angélique reeks, waarbij hij hielp met het historisch research. Het eerste boek werd gepubliseerd onder de naam Anne Golon, maar later herdrukt op beide namen of met het pseudoniem Sergeanne Golon. Na zijn dood in 1972 werden de nieuwe boeken nog steeds gepubliceerd onder de namen Serge en Anne Golon.
Uit: Angélique, Marquise des Anges
L'une des murailles du château de Monteloup regardait du côté des marais. C'était la partie la plus ancienne, construite par un lointain seigneur de Ridoué de Sancé, compagnon de du Guesclin au XIVe siècle. Elle était flanquée de deux grosses tours, aux chemins de ronde en tuiles de bois, et quand Angélique en faisait l'escalade avec Gontran ou Denis, ils s'amusaient à cracher dans les mâchicoulis par lesquels les soldats du Moyen Age avaient jeté des seaux d'huile bouillante sur leurs assaillants. Les murailles prenaient racine dans un petit promontoire de calcaire au-delà duquel commençaient les marais. Jadis, au temps des premiers hommes, la mer s'était avancée jusque-là. En se retirant elle avait laissé un réseau de rivières, de chenaux, d'étangs, maintenant encombrés de verdure et de saules, royaume de l'anguille et de la grenouille où les paysans ne circulaient qu'en barques. Les hameaux et les huttes étaient construits sur les îles de l'ancien golfe. Pour avoir parcouru cette province des eaux, M. le duc de la Trémoille, qui fut l'hôte un été du marquis du Plessis et qui se piquait d'exotisme, l'appela: Venise verte.
Anne Golon (Toulon, 19 december 1921)
De Duitse dichter en schrijver Johannes Kirschweng werd geboren in Wadgassen/Saar op 19 december 1900. Na WO I studeerde hij theologie en filosofie aan het deminarie in Trier. In 1933 werd hij tot kapelaan in in Saarbrücken benoemd, maar om gezondheidsredenen ging dat niet door. Daarna kon hij zich volledig aan het schrijven wijden. Zijn werk wordt gekenmerkt door de Saarlandse afkomst en door zijn katholicisme. Later zette hij zich in voor goede Duits Franse betrekkingen.
DIE KERZE
Tief ist die Nacht und der Winter ist dunkel und schwer. Alle die blùhenden Sommer gingen dahin. Alle die glùhenden Gàrten und innigen Wiesen sind leer. Arm ist die Nacht und es glùht eine einsame Kerze darin.
Aber trugen nicht tausend Bienen den Sommer der Wiesen Heim und bauten daraus die goldenen Waben? Leuchten uns nicht die jubelnden Gärten aus dieser Honigfarbenen Kerze, die wir entzündet haben?
Keines Sommers Geheimnis war uns zu rauben. Keiner ging so, wie die Fremdlinge hingehen, hin. Siehe: die Kerze glüht durch die drohende Nacht und wir glauben Alles vergänglichen Blühns unsterblichen Sinn.
Johannes Kirschweng (19 december 1900 22 augustus 1951)
Uit: Peg Entwistle Will Have Her Revenge on Hollywoodland
Her countenance remained stoic with authoritative undertones, unaffected by the mans change in attitude. With a phone call she was given a triangular visitors sticker for her jacket and directed to walk through the metal detector entranceway. Good luck, offered the guard as she marched onto the elevator. She pressed the button for the forty-third floor. As the lift ascended she reached up for her shades and placed them in an inside pocket. Stepping off the elevator, Rogess was immediately greeted by a chipper, casually dressed brunette volunteering a firm handshake.
Rogess, Im Kelli! Good to meet you. Christmas will be with you shortly. Cold out there, isnt it? Please, have a seat in reception. Hes meeting with Punch, hell be out in a minute.
Rogess sat, adjusted her dark-as-black navy stockings, and recalled her fathers advice: Be yourself. With sarcasm, she thought: Yeah, thatll get me the job. Smirking, she thought: So this is it. How anticlimactic. No sooner than she contemplated browsing magazines had a tone sounded from the phone on Kellis desk.
Christmas is ready for you, Rogess. Ill take you back to the office. Id advise you keep your coat with you, said Kelli, with a wink. Rogess was led into Christmass large, sunlit corner office; Kelli smiled (had never stopped smiling, actually) and shut the door behind her.
Christmas Muse leaned against his desk, almost sitting. His expressive brown eyes were wide with wonder and zealous spirit, assessing Rogess and drawing her in immediately. His hair was slightly longer on top than Rogesss buzz cut, bald at the sides. He had a boyish look about him, despite the neat mustache topping off his upper lip. The busy design of his Glen plaid suit somehow lent levity to the aristocratic air about him, yet he still held the commanding presence of a man of ability, an American pioneer, twice his age. He was thirty-three.
Miles Marshall Lewis (New York, 18 december 1970)
De Franse schrijfster Mazarine Pingeot werd geboren in Avignon op 18 december 1974. Ze is het buitenechtelijk kind van François Mitterrand, wat voor het grote publiek verborgen bleef tot in 1994. Pingeot bezocht het elitaire lycée Henri-IV in Parijs en studeerde daarna filosofie aan de École Normale Supérieure Lettres et Sciences Humaines. In 1998 publiceerde zij haar eerste roman Premier Roman, die niet zo best ontvangen werd door de kritiek. Dat gold wel voor haar tweede boek Zeyn ou la Reconquête uit 2000. In 2005 verscheen Bouche cousue over haar jeugd als staatsgeheim. Le Cimetière des poupées uit 2007 vertelt de geschiedenis van een moeder die haar eigen kind doodt. Mazarine Pingeot woont tegenwoordig in Parijs samen met haar partner Mohammed Ulad Mohan, hun zoon Ascot en hun dochter Tara.
Uit: Le Cimetière des poupées
Javais mis des bottes, jétais sûre davoir du succès, elles étaient si chères. Je ne tai pas parlé de la dépense, tu maurais fait des reproches, cest sûr. Mais je pensais que, vu le prix, on les remarquerait. Il y avait une femme, avec un chapeau, un chapeau, comment dire, ni rond ni carré, un chapeau de détective, le même, presque le même que ma mère gardait en souvenir de mon père.
Cest tout ce quil lui a laissé, jaurais pu dire nous nest-ce pas, mais le nous que nous formions, ma mère et moi, nétait que de circonstance. Dire quil lui a laissé est aussi excessif, il la abandonné, dans une pièce quelconque, il la oublié là, avant de claquer la porte une bonne fois pour toutes, devant ce ventre infâme que je déformais. Elle laurait voulu vide, ce ventre, et plein ce chapeau.
Tout le monde navait dyeux que pour elle, parce quelle était belle je crois, mais je ne pouvais mempêcher de penser que cétait à cause du chapeau. Alors mes bottes, bien sûr. Dune certaine manière, ça aurait pu me rassurer, tu ne les as pas remarquées toi non plus, ces bottes hors de prix, peut-être les aurais-tu trouvées jolies, sans poser de questions, parce que après tout elles ressemblent à des bottes, celles que je portais il y a dix ans déjà, depuis cest revenu à la mode, mais est-ce que tu te soucies des modes, est-ce que tu te soucies de la manière dont je mhabille, est-ce que tu regardes jamais mes pieds ? Son chapeau, oui, parce quelle la sur la tête et que, quoi quon en dise, cest toujours le visage quon regarde en premier.
Javais encore raté mon entrée dans cette salle, mais comment deviner que ce serait notre dernière soirée ?
Tu te tenais à mes côtés, et je les observais, toutes ces femmes, femelles, artistes, présidentes de société ou assistantes, des élégantes. Tu naimais pas lélégance, le luxe, lostentation, et javais réussi à me rendre invisible, comme tu trouvais quil seyait à une femme. Pourtant javais remarqué que tu les regardais, ces femmes habillées avec soin, que tu leur souriais et même que tu leur plaisais. Jaimais que tu les approches, les séduises, combien tu étais brillant alors, combien jétais fière de toi, de tes mots, de ton esprit, de cet humour que tu déployais, toi qui navais pas tant loccasion de faire rire, parce que je suis sérieuse, trop sérieuse, et si jai pensé un moment que cela te convenait, je soupçonnais aussi que tu maurais peut-être préférée éblouissante. A` défaut, tu te délectais de leur compagnie, à ces femmes du monde, et je nen prenais pas ombrage, jaurais fait comme toi à ta place, je les trouvais intéressantes moi aussi, je les admirais, et je tadmirais de te faire admirer delles.
De Canadese dichter en schrijver Gatien Lapointe werd geboren op 18 december 1931 in Québec, waar hij ook het klein seminarie bezocht. Daarna studeerde hij o.a literatuur aan de universiteit van Montréal. In 1953 verscheen zijn eerste dichtbundel Jour Malaisé. In 1956 kon hij met een beurs aan de Sorbonne en aan het Collège de France in Parijs gaan studeren. Na zijn terugkeer naar Canada in 1962 werkte hij jarenlang als docent.
Dieu ou l'homme
J'épelle dans ma main le nom de chaque chose
Je dessine la première cité
L'odeur de la terre remplit ma face
La terre est en moi comme un arbre
Plein de passion et plein de nuit
Je vous rencontrerai à l'appel des mouettes
La mer soudain se lève sur sa hanche bleue
Et l'horizon retentit de nouvelles
Chaque événement me ramène au monde
Je reconnais les armes du bonheur
Haut navire amarré à mon épaule
C'est aujourd'hui l'enfance du soleil
Et la continuité de la chair dans la mort
Je ne supprime rien de l'espace de l'homme
Ma main sauve chaque espérance
Je nommerai la terre très fidèle
Amour ô rives de toutes faiblesses
Je fête la présence nécessaire
Un éclair garantit mon rêve dans l'orage
J'ai pris de la terre dans mes deux mains
J'ai bouché mes yeux avec de la terre
J'ai mis de la salive sur mes plaies
Je m'éveille en nommant tout ce que j'aime
Matin maladroit sur les doigts de l'homme
Je tiens ma face à la hauteur des arbres
J'apprends la patience de la rivière
Le récit des morts rapproche nos têtes
Ô mer cette grande hirondelle bleue
Naviguant sur les lignes de ma main
C'est ici que je vous reconnaîtrai
D'un pas j'éveillerai la mémoire du feu
D'un mot j'élèverai les figures du temps
Ma main en visière sur la montagne
J'apporte l'ombre et la lumière
J'apporte la chaleur d'un visage qui naît
Ce jour gardera-t-il mon nom toute l'année ?
Gatien Lapointe (18 décember 1931 15 september 1983)
De Birmees - Britse schrijver Saki (pseudoniem van Hector Hugh Munro, een naam gekozen uit de Rubaiyat van Omar Khayyam) werd geboren op 18 december 1870 Akyab, Birma als de zoon van Charles Augustus Munro, een inspecteur-generaal voor de Birmese politie in de tijd dat het land nog door Groot-Brittannië werd geregeerd. Hij groeide op in Engeland, en werd samen met zijn broer en zus door zijn grootmoeder en tantes opgevoed in een strak huishouden. Munro werd opgeleid aan Pencarwick School in Exmoth en de Bedford Grammar School. In 1893 ging hij bij de Birmese politie, maar werd drie jaar later om gezondheidsredenen gedwongen terug te gaan naar Engeland. Daar begon hij aan een carrière als journalist, en schreef voor kranten zoals de Westminster Gazette, Daily Express, en Morning Post. In 1900 verscheen Munro's eerste boek, The Rise of the Russian Empire, een historische studie gebaseerd op Edward Gibbons boek The Decline and Fall of the Roman Empire. Dit boek werd in 1902 gevolgd door Not-So-Stories, een bundel korte verhalen. In 1914 verscheen het boek When William came, waarin hij beschrijft wat er zou kunnen gebeuren als de Duitse keizer Engeland zou innemen. Hij wordt gezien als de meester van het korte verhaal en wordt vaak vergeleken met O. Henry en Dorothy Parker.
Uit: The toys of peace
Harvey, said Eleanor Bope, handing her brother a cutting from a London morning paper of the 19th of March, just read this about childrens toys, please; it exactly carries out some of our ideas about influence and upbringing.
In the view of the National Peace Council, ran the extract, there are grave objections to presenting our boys with regiments of fighting men, batteries of guns, and squadrons of Dreadnoughts. Boys, the Council admits, naturally love fighting and all the panoply of war . . . but that is no reason for encouraging, and perhaps giving permanent form to, their primitive instincts. At the Childrens Welfare Exhibition, which opens at Olympia in three weeks time, the Peace Council will make an alternative suggestion to parents in the shape of an exhibition of peace toys. In front of a specially-painted representation of the Peace Palace at The Hague will be grouped, not miniature soldiers but miniature civilians, not guns but ploughs and the tools of industry . . . It is hoped that manufacturers may take a hint from the exhibit, which will bear fruit in the toy shops.
The idea is certainly an interesting and very well-meaning one, said Harvey; whether it would succeed well in practice
We must try, interrupted his sister; you are coming down to us at Easter, and you always bring the boys some toys, so that will be an excellent opportunity for you to inaugurate the new experiment. Go about in the shops and buy any little toys and models that have special bearing on civilian life in its more peaceful aspects. Of course you must explain the toys to the children and interest them in the new idea. I regret to say that the Siege of Adrianople toy, that their Aunt Susan sent them, didnt need any explanation; they knew all the uniforms and flags, and even the names of the respective commanders, and when I heard them one day using what seemed to be the most objectionable language they said it was Bulgarian words of command; of course it may have been, but at any rate I took the toy away from them. Now I shall expect your Easter gifts to give quite a new impulse and direction to the childrens minds; Eric is not eleven yet, and Bertie is only nine-and-a-half, so they are really at a most impressionable age.
From the Longobardians I now pass to the great Teutonic group of peoples comprised in the term the Saxons. Their historian, Widukind, who wrote his chronicle in the tenth century, begins by telling what he has learned about the origin of the Saxons. Here, he says, different opinions are opposed to each other. According to one opinion held by those who knew the Greeks and Romans, the Saxons are descended from the remnants of Alexander the Greats Macedonian army; according to the other, which is based on native traditions, the Saxons are descended from Danes and Northmen. Widukind so far takes his position between these opinions that he considers it certain that the Saxons had come in ships to the country they inhabited on the lower Elbe and the North Sea, and that they landed in Hadolaun, that is to say, in the district Hadeln, near the mouth of the Elbe, which, we may say in passing, still is distinguished for its remarkably vigorous population, consisting of peasants whose ancestors throughout the middle ages preserved the communal liberty in successful conflict with the feudal nobility. Widukinds statement that the Saxons crossed the sea to Hadeln is found in an older Saxon chronicle, written about 860, with the addition that the leader of the Saxons in their emigration was a chief by name Hadugoto.
Viktor Rydberg (18 december 1828 21 september 1895)
Uit: Het feest der liefde Meeschrijvend met de wonderbaarlijke wedenwaardigheden uit mijn verbijsterende leven, ben ik aangekomen bij de dag dat een paar duizend mede-nulde jaarsstudenten en ik op een enorm kerkplein werden ontboden voor de introductiedagen van de stad en de universiteit. Het was er fascinerend gezellig. Overal stonden metershoge borden van biermerken (studeren is bier), sigarettemerken (studeren is roken) en een condoommerk (studeren is veilig). In die tijd, de vroege middeleeuwen, was ik nog beklagenswaardig groen en onervaren en links opgevoed. Ik was negentien, maar lovewise had ik in mijn leven niet meer meegemaakt dan dat ik op zo'n beetje ieder meisje dat ik kende erg verliefd was geweest. Slechts het meisje dat ik de allerleukste lellebel van de hele wereld' noemde had deze liefde beantwoord, zij het precies één keer, toen ze na een droevig eindexamenfeest om onbegrijpelijke redenen mij had gezoend, in plaats van de stoere drinkebroers en vechtersbazen die ze gewoonlijk in haar mond toeliet. Ik weet niet wat ik verwachtte van de introductieweek, maar wel dat alles anders zou worden.
Het begon onopvallend. Dolores vergat afspraken en namen. Ze vergat doorlopend waar ze haar sleutels had neergelegd om ze later verbaasd terug te vinden op de toetsen van haar piano, in de wasmand of op om het even welke vreemde plaats. Ze wist ook niet meer of ze haar medicijnen geslikt had en of ze al ontbeten had. De tweede fase was opvallender. Ze liet kranen lopen, lampen volop branden en de televisie aanstaan, veel te hard en de hele dag. Er kwam chaos in haar huis. Haar jas werd niet meer aan de kapstok opgehangen; ze liet hem vallen ergens op de grond. De buitendeur bleef openstaan. Op alle stoelen lagen kranten. De planten hingen slap of waren uitgedroogd. In de ijskast lag bedorven voedsel. Overal slingerden plastic tasjes met kleding, keukengerei, etenswaren en afval. De trap lag vol met schilderijen en boeken die of naar beneden of naar boven moesten worden gebracht. Door wie en waarom, dat wist ze niet meer. Kleingeld lag overal in het huis verspreid. Maar ze maakte zich niet ongerust. Ze was een beetje vermoeid, bedacht ze. Haar verstand was toch helder? En ze kon nog steeds uit een rijke herinnering putten. Wie vond het niet heerlijk om naar haar verhalen te luisteren? En die verhalen, die klopten toch nog steeds? Op advies van haar oude huisdokter en vriend René liet ze zich met grote tegenzin testen in het ziekenhuis, want natuurlijk was het onzin. Nergens voor nodig. Die tweede fase was duidelijk de ontkenningsfase. De uitslag wilde ze niet horen: beginstadium van alzheimer. Onzin. Ze zou zeker een second opinion vragen. Bovendien, dat beginstadium klonk eigenlijk wel vriendelijk. Ze liet zich gewoon beschermen door de zoete ontkenning en maakte zich nog steeds niet ongerust. Die second opinion kon nog wel wachten. Zolang ze haar decorum kon ophouden, zou ze zich niet gewonnen geven aan zoiets onbenulligs als een beetje vergeetachtigheid. Zij zag dat als een onschuldig signaal van de ouderdom. Ze zou echt niet meteen als een zombie op een stoel komen te zitten.
Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)
De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Van 1975 tot 1982 verdiende hij zijn brood o.a. in de visindustrie, als metselaar en als politie-agent op het vliegveld van Keflavik. Van 1986 tot 1991 studeerde hij literatuurwetenschap aan de Hogeschool van Ijsland, waarna hij acht jaar lang docent literatuur was. In dezelfde tijd publiceerde hij artikelen en recensies. Tegenwoordig is hij zelfstandig schrijver. In 1996 debuteerde hij met Skurðir í rigningu (Eng. "Ditches in rain"). Daarna volgden o.a. Sumarið bakvið Brekkuna (1997, "The Summer Behind the Hill"), Birtan á fjöllunum (1999, "The Light on the Mountains") en Ýmislegt um risafurur og tímann (2001, "A Few Things about Giant Pines and Time").
Uit: Verschiedenes über Riesenkiefern und die Zeit (Vertaald door Karl-Ludwig Wetzig)
Großvater trinkt in der Küche Kaffee. Großvater toastet Brot. Großmutter schläft noch, meine Schwester auch. Todsicher. Alles ist still. Kein Auto draußen unterwegs, keine Stimme zu hören. Es ist noch so früh am Morgen, dass Großvater vermutlich allein auf der Welt ist, Kaffee im Becher, Toast auf dem Teller, die Brille auf dem Tisch. Da betrete ich die Küche und damit nimmt die Weltbevölkerung beträchtlich zu. Jetzt gibt es Großvater, mich und eine größer werdende Spinne in meinem Bauch.
"Opa, glaubst du, es ist gefährlich, eine Spinne zu verschlucken?"
"Das kommt ganz darauf an", sagt Großvater. "Das muss gründlich bedacht werden. Schmier du mir meine Butterbrote, während ich mal über die Sache nachdenke!" Großvater setzt die Brille auf und denkt nach, während ich ihm die Brote schmiere und sie mit Ziegenkäse belege.
Aus irgendeinem Grund kann Großvater es nicht ausstehen, sich selbst das Pausenbrot für die Arbeit zu machen. Normalerweise erledigt Großmutter das am Vorabend, es sei denn, sie und Großvater sind wegen irgendwas uneins, etwa darüber, was man mit einem Jungen machen soll, der eine Packung Kekse und ein Glas Nussnougatcreme klaut, dann einen ganzen Tag lang verschwindet und erst am Abend wieder auftaucht. Ich belege ihm die Brote, Großvater denkt. Er schenkt sich Kaffee nach und denkt weiter. Hm. Einmal hat er versucht, meine Schwester zu wecken, damit sie ihm die Brote schmiert - manchmal kann er ein unverbesserlicher Optimist sein. Es wäre realistischer und leichter gewesen, einen Toten zum Leben zu erwecken. Großvater denkt nach.
"Hast du tatsächlich eine Spinne in deinem Bauch, Junge?"
Ich schlucke. "Wenn ich eine im Magen hätte, könnte sie dann wachsen und wachsen und größer werden als ich selbst, mich am Ende in Stücke zerreißen und ich würde sterben?"
"Sind die Brote fertig? Gut, dann komm mit mir nach draußen in den Schuppen! Bei so etwas muss man gründlich sein, da taugen keine halben Sachen. Komm und sei leise!"
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)
He had been nearly married several times, and he had had one or two affairs of the heart that he did not particularly care to think about, and in one case he had burned his fingers rather severely. His rival in the affections of an erratic married lady having persuaded her to give up to him Mr. Sorrell's letters, which the rival afterwards, to save his own skin, handed over to a remarkably injured husband, it was only by the most extraordinary exertions that Mr. Sorrell had kept out of the Divorce Courts, and this had proved to him such a warning that, as he stood there reflecting, nothing in the world would have persuaded him, except on shipboard, to have had anything whatever to do with Mrs. Lee-Egerton. It was not that anybody knew anything against her: it was that there was always enveloping her such a perpetual and cloudy feeling of insecurity. Her husband was the sort of man who was always shooting in the Rockies.
Au coin de son feu, Flaubert nous raconte son premier amour. Il allait en Corse. Il avait simplement perdu son pucelage avec la femme de chambre de sa mère. Il tombe dans un petit hôtel de Marseille, où des femmes, qui revenaient de Lima, étaient revenues avec un mobilier du XVIe siècle, d'ébène incrusté de nacre, qui faisait l'émerveillement des passants. Trois femmes en peignoir de soie filant du dos au talon ; et un négrillon, vêtu de nankin et de babouches. Pour ce jeune normand, qui n'avait été que de Normandie en Champagne et de Champagne en Normandie, c'était d'un exotisme bien tentant. Puis un patio, plein de fleurs exotiques, où chantait, au milieu, un jet d'eau.
Un jour qu'il revenait d'un bain dans la Méditerranée, emportant la vie de cette fontaine de Jouvence, attiré par la femme dans la chambre, une femme de trente-cinq ans, magnifique. Il lui jette un baiser où l'on jette son âme. La femme vient le soir dans sa chambre et commence par le sucer. Ce furent une fouterie de délices, puis des larmes, puis des lettres, puis plus rien.
Plusieurs fois, revint à Marseille. On ne sut jamais lui dire ce qu'étaient devenues ces femmes. La dernière fois qu'il y passa, pour aller à Tunis pour son roman de Carthage - car chaque fois, il allait revoir la maison -, il ne retrouvait plus cette maison. Il regarde, il cherche, il s'aperçoit que c'est devenu un bazar de jouets. Au premier, un perruquier : il y monte, se fait raser et reconnaît le papier de la chambre.
4 Mars 1860
Nous nous avouons les uns aux autres, carrément, notre mépris haineux pour les oeuvres à la Feuillet. « Un écouillé ! » crie Flaubert. Le Musset des familles, comme nous l'avons baptisé les premiers. Et parlant de la cour basse qu'il fait aux femmes dans ses oeuvres, de la bonne réclame que ça lui a été, Flaubert nous dit : « Ça prouve qu'il n'aime pas la femme... Les gens qui l'aiment font des livres où ils disent ce qu'ils en ont souffert ; et on n'aime que ce dont on souffre. »
Jules de Goncourt (17 december 1830 - 20 juni 1870) Edmond en Jules de Goncourt
Das Schiff fuhr mit dunklen bauchigen Segeln über den Abgründen, die mit Wasser ausgefüllt sind. Die Luft war ungewöhnlich lange nur voll leichter Wirbel gewesen. Der neue Tag, wie um den Triumph des weißen Lichtes zu überhöhen, war klar und kalt, ganz ausgeleuchtet mit dem Schimmer der silbrigen Helligkeit. Die Gegenstände an Deck erschienen allesamt hart, unförmig, gar nicht der geringen Bewegung von Wasser und Wind angemessen. Noch vor Abend strichen warme Schwaden um das Schiff. Unbegreiflich schnell mischte sich die fahle Kälte mit dem lauen Dunst. Nebelmauern rückten heran. Wolken, kaum wahrgenommen, fielen schon aus der Höhe herab und umdampften das Schiff. Masten und Segel wuchsen riesenhaft. Vor kurzem noch war der Horizont das Maß aller Dinge gewesen. Jetzt war das Sichtbare verengt. Das Gebilde aus Menschenhand schwebte im Nebelmeer, war von der Erde abgestürzt.
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 29 november 1959)
De Amerikaanse dichter en hervormer John Greenleaf Whittier werd geboren in Haverhill, Massachusetts op 17 december 1807. Whittier was een pionier in regionale literatuur en een gedreven actievoerder voor humanitaire zaken, met name de afschaffing van de slavernij. Zijn eerste gedichten werden uitgegeven in 1826 door zijn vriend William Lloyd Garrison. Van 1828 tot 1832 redigeerde en schreef Whittier verhalen, schetsen en gedichten. Zijn eerst twee gepubliceerde boeken, Legends of New England (1831) en het gedicht Moll Pitcher (1832), gaan over het alledaagse leven in de provincie. Vanaf 1833 profileerde Whittier zich als abolitionist. In 183435 zat hij in het parlement van de staat Massachusetts. Hij stelde zich kandidatuur voor het Congres in 1842 en was één van de oprichters van de Amerikaanse Republikeinse partij
THE WORSHIP OF NATURE
HE harp at Nature's advent strung
Has never ceased to play;
The song the stars of morning sung
Has never died away.
And prayer is made, and praise is given,
By all things near and far;
The ocean looketh up to heaven,
And mirrors every star.
Its waves are kneeling on the strand,
As kneels the human knee,
Their white locks bowing to the sand,
The priesthood of the sea!
They pour their glittering treasures forth,
Their gifts of pearl they bring,
And all the listening hills of earth
Take up the song they sing.
The green earth sends its incense up
From many a mountain shrine;
From folded leaf and dewy cup
She pours her sacred wine.
The mists above the morning rills
Rise white as wings of prayer;
The altar-curtains of the hills
Are sunset's purple air.
The winds with hymns of praise are loud,
Or low with sobs of pain,--
The thunder-organ of the cloud,
The dropping tears of rain.
With drooping head and branches crossed
The twilight forest grieves,
Or speaks with tongues of Pentecost
From all its sunlit leaves.
The blue sky is the temple's arch,
Its transept earth and air,
The music of its starry march
The chorus of a prayer.
So Nature keeps the reverent frame
With which her years began,
And all her signs and voices shame
The prayerless heart of man.
John Greenleaf Whittier (17 december 1807 7 september 1892)
De Amerikaanse schrijver John Kennedy Toole werd geboren op 17 december 1937 in New Orleans. Hij studeerde aan de New Yorkse Columbia University en doceerde later Engels aan het Hunter College. In 1961 moest hij in militaire dienst. Gedurende deze tijd leerde hij Spaanstalige soldaten in Puerto Rico Engels. Na zijn diensttijd bracht hij het grootste gedeelte van zijn tijd door in het French quarter van New Orleans. Het manuscript van A Confederacy of Dunces werd door geen enkele uitgeverij aangenomen. Toole zelf was wel overtuigd van de kwaliteit ervan en verviel door de afwijzingen in depressies en begon te drinken. In 1969 pleegde hij zelfmoord door zich te vergassen. Na zijn dood vond zijn moeder de schrijver Walker Percy bereid het manuscript te lezen. Die was verrast door de kwaliteit en vond een uitgever. In 1980 kreeg Toole voor het boek postuum de Pulitze prijs voor de beste roman van het jaar.
Uit: A Confederacy of Dunces
A green hunting cap squeezed the top of the fleshy balloon of a head. The green earflaps, full of large ears and uncut hair and the fine bristles that grew in the ears themselves, stuck out on either side like turn signals indicating two directions at once. Full, pursed lips protruded beneath the bushy black moustache and, at their corners, sank into little folds filled with disapproval and potato chip crumbs. In the shadow under the green visor of the cap Ignatius J. Reillys supercilious blue and yellow eyes looked down upon the other people waiting under the clock at the D. H. Holmes department store, studying the crowd of people for signs of bad taste in dress. Several of the outfits, Ignatius noticed, were new enough and expensive enough to be properly considered offenses against taste and decency. Possession of anything new or expensive only reflected a persons lack of theology and geometry; it could even cast doubts upon ones soul.
Ignatius himself was dressed comfortably and sensibly. The hunting cap prevented head colds. The voluminous tweed trousers were durable and permitted unusually free locomotion. Their pleats and nooks contained pockets of warm, stale air that soothed Ignatius. The plaid flannel shirt made a jacket unnecessary while the muffler guarded exposed Reilly skin between earflap and collar. The outfit was acceptable by any theological and geometrical standards, however abstruse, and suggested a rich inner life.
John Kennedy Toole (17 december 1937 26 maart 1969)
De Engelse dichteres, schrijfster en essayiste Penelope Fitzgerald werd geboren op 17 december 1916 in Lincoln. Gedurende WO II werkte zij voor de BBC. Daarna was zij o.a. docente aan een toneelschool en boekhandelaar. Haar literaire loopbaam begon pas in 1975, toen zij 58 jaar oud was, met een biografie over Edward Burne-Jones (1833-1898). Twee jaar later publiceerde zij een biografie over haar vader en ooms, The Knox Brothers. In 1977 verscheen ook haar eerste roman The Golden Child. In 1979 won zij de Booker Prize met Offshore.
Uit: The Means of Escape
If it had been ten years ago, when she was still a schoolgirl, shemight have shrieked out, because at that time there were said to bebolters and escaped convicts from Port Arthur on the loose everywhere.The constabulary hadn't been put on to them. Now there were only a fewnames of runaways, perhaps twenty, posted on the notice boards outsideGovernment House.
"I did not know that anyone was in the church," she said. "It iskept locked. I am the organist. Perhaps I can assist you?"
A rancid stench, not likely from someone who wanted to be shown roundthe church, came towards her up the aisle. The shape, too, seemedwrong. But that, she saw, was because the head was hidden in some kindof sack like a butchered animal, or, since it had eye holes, more likea man about to be hanged.
"Yes," he said, "you can be of assistance to me."
"I think now that I can't be," she said, picking up her musiccase. "No nearer," she added distinctly.
He stood still, but said, "We shall have to get to know one anotherbetter." And then, "I am an educated man. You may try me out if youlike, in Latin and some Greek. I have come from Port Arthur. I was apoisoner."
"I should not have thought you were old enough to be married."
"I never said I poisoned my wife!" he cried.
"Were you innocent, then?"
"You women think that everyone in jail is innocent. No, I'm notinnocent, but I was wrongly incriminated. I never lifted a hand. Theycriminated me on false witness."
"I don't know about lifting a hand," she said. "You mentioned thatyou were a poisoner."
"My aim in saying that was to frighten you," he said. "But that isno longer my aim at the moment."
It had been her intention to walk straight out of the church,managing the doors as quickly as she could, and on no account lookingback at him, since she believed that with a man of bad character, aswith a horse, the best thing was to show no emotion whatever. He,however, moved round through the pews in such a manner as to block herway.
Penelope Fitzgerald (17 december 1916 - 28 april 2000)
Albert Drach, Ãrico VerÃssimo, Thomas Haliburton, Alphonse Boudard, Władysław Broniewski
De 17e december is weer een zeer vruchtbare geboortedag gebleken voor schrijvers. Vandaar dat er na deze posting nog twee volgen. Kom gerust nog eens kijken later vandaag
De Oostenrijkse schrijverAlbert Drach werd op 17 december 1902 in Mödling geboren als zoon van een hoogleraar wiskunde. Hij studeerde rechten en promoveerde in 1926. Daarna werkte hij als advocaat. In 1938 vluchtte hij via Parijs naar Nice en ontkwam hij met moeite aan een uitlevering. In 1947 keerde hij terug naar Wenen. Na de Tweede Wereldoorlog verwoordde Albert Drach de traumatische ervaringen van de joodse vluchteling Peter Kucku in de roman Unsentimentale Reise (1966).
Uit: Das Beileid
Am 23. 8. kaufte ich eine neue Zahnpaste. Dies hinderte mich nicht am späteren Onanieren. In der Nacht holte mich der Holländer aus dem Bett und er wollte mit mir in ein Nachtlokal gehen. Dort benahm er sich ausgelassen und lächerlich, tanzte auch mit Kokotten, was ich nicht tat. Dann hatte er kein Geld, die Zeche zu bezahlen, und ich mußte es für ihn tun. Den Morgen darauf ging ich zeitig schwimmen. Dann kam seine Frau zu mir, um ihn abzuholen. Sie war übrigens selbst eine Kokotte gewesen, bevor er sie geheiratet hatte. Er hätte mir das Geld wieder bringen sollen, das ich für ihn ausgelegt hatte, war aber am Treffpunkt nicht eingelangt. Dagegen traf ich Sybillens Mutter, die meinen Rat angeblich brauchte. Später ging der Maler Vigny an mir vorbei. Er hatte früher als Sohn von Französischlehrern in Ottakring oder Hernals gelebt, dort Kinder geschändet und sich an Einbrüchen beteiligt, doch nach Verbüßung der Strafen sich wieder in sein Vaterland begeben, dessen Sprache er mit dem Zungenschlag des von ihm missbrauchten Gastlandes versah. Auch fand er die südfranzösischen Kinder nicht so begabt wie die hernalserischen und war schließlich in seinem nunmehrigen Wirkungskreis ein bekannter Maler geworden. An diesem Tage hatte ich keine Lust, mit ihm zu sprechen, er erzählte mir meistens dasselbe von vergangenen schönen Tagen. Am Abend war ich im Kino, in dem ich die Frau eines jüdischen Emigranten, der gleichfalls malte, getroffen hatte. Sie war selbst im KZ gewesen und ist genötigt worden, nackt im Winter, ihr Kind auf dem Arm, bei Tiefsttemperaturen im Freien zu stehen. Das Kind ist gestorben und sie konnte keines mehr bekommen. Ihre Schönheit blieb."
Albert Drach(17 december 1902 27 maart 1995)
De Braziliaanse schrijver Érico Veríssimo werd geboren op 17 december 1905 in Rio Grande do Sul. Hij werkte in een apotheek voordat hij een baan kreeg bij uitgeverij Editora Globo, waar hij werk vertaalde en uitgaf van schrijvers als Aldous Huxley. Tijdens WO II trok hij naar de VS. Deze periode van zijn leven keert terug in romans als Gato Preto em Campo de Neve ("Black Cat in a Snow Field"), A Volta do Gato Preto ("The Return of the Black Cat"). Zijn epische roman O Tempo e o Vento ("The Time and the Wind'") werd een van de meesterwerken van de Braziliaanse literatuur. Érico Veríssimo is de vader van een andere beroemde schrijver uit Rio Grande do Sul, Luis Fernando Veríssimo.
Uit: Mexico (Vertaald door Linton Barrett)
We are in the Zócalo. In this plaza of monumental dimensions that was in times past the heart of Tenochtitlán and later of the Spanish colonial city, is found the great cathedral the Conquistadores built with the very stones of the Great Temple of the Aztecs. In its façade are combined varied architectural elements, and even a layman like me can see in it vestiges of the Corinthian, the Ionic and the Doric. The result of this mixture is something that could be called neo-classic. This great cathedral has a sombre, imposing quality, as if it had retained in its stones not only the mark of age and weather but also the accumulated memory and matured patina of all the suffering and violence it has witnessed. At its side rises the Metropolitan Sagrario, a beautiful example of the Churrigueresque, which an earth tremor shook out of plumb, adding to its aspect, already severe in itself, one more element of drama. Constructed in the form of a Greek cross, it consists of two naves crossing each other, with a cupola in the centre.
Érico Veríssimo (17 december 1905 28 november 1975)
De Canadese schrijver Thomas Chandler Haliburton werd geboren op 17 december 1796 in Windsor, Nova Scotia. Hij studeerde rechten aan de University of King's College en werd advocaat en uiteindelijk rechter. Beroemd werd Haliburton echter door het schrijven. Behalve over politiek en geschiedenis schreef hij ook verhalen in de stijl van Mark Twain die in hele Britse imperium succesvol waren.
Uit: The Attache; Or Sam Slick in England
I love brevity--I am a man of few words, and, therefore, constitutionally economical of them; but brevity is apt to degenerate into obscurity. Writing a book, however, and book-making, are two very different things: "spinning a yarn" is mechanical, and book-making savours of trade, and is the employment of a manufacturer. The author by profession, weaves his web by the piece, and as there is much competition in this branch of trade, extends it over the greatest possible surface, so as to make the most of his raw material. Hence every work of fancy is made to reach to three volumes, otherwise it will not pay, and a manufacture that does not requite the cost of production, invariably and inevitably terminates in bankruptcy. A thought, therefore, like a pound of cotton, must be well spun out to be valuable. It is very contemptuous to say of a man, that he has but one idea, but it is the highest meed of praise that can be bestowed on a book. A man, who writes thus, can write for ever.
Now, it is not only not my intention to write for ever, or as Mr. Slick would say "for everlastinly;" but to make my bow and retire very soon from the press altogether. I might assign many reasons for this modest course, all of them plausible, and some of them indeed quite dignified. I like dignity: any man who has lived the greater part of his life in a colony is so accustomed to it, that he becomes quite enamoured of it, and wrapping himself up in it as a cloak, stalks abroad the "observed of all observers."
Thomas Haliburton (17 december 1796 27 augustus 1865)
De Franse schrijver Alphonse Boudard werd geboren op 17 december 1925 in Parijs. Als kind van een prostituee en een onbekende vader werd hij meteen na de geboorte overgedragen aan Blanche en Auguste, een oorlogveteraan en zijn vrouw die woonden in een landelijke omgeving in de buurt van Orléans. Toen hij zeven jaar was ontfermde zich zijn grootmoeder in Parijs over hem. Met 15 jaar begon hij te werken in een drukkerij te werken. WO II bracht een ommekeer in zijn leven.Hij sloot zich aan bij de Résistance. Na de oorlog kon hij als zovelen maar moeilijk de weg naar een geregeld leven terugvinden. Hij zwalkte heen en weer tussen ziekenhuisopnames wegens tbc, kleine baantjes en kleine criminaliteit. Twee keer werd hij tot gevangenisstraf veroordeeld. Tijdens het uitzitten van de tweede straf begon hij verhalen te schrijven, daarbij ook gebruik makend van het argot, het Franse boevenjargon. Na zijn vrijlating voltooide hij in 1958 La métamorphose des cloportes, waarmee hij in 1962 debuteerde en dat meteen een bestseller werd. Voor La cerise kreeg hij in 1969 de Prix Sainte Beuve. In 1978 volgde voor Les combattants du petit bonheur de Prix Renaudot.
Uit: Chère visiteuse
Avant dêtre reçue par M. Amor, elle avait tout de même tournicoté dans sa tête les conséquences de son acte. En confession à labbé Bouillon, elle sétait simplement accusée davoir péché par intention... quelle navait pas su résister à certaines mauvaises pensées. Ça restait vague ses aveux... et dailleurs elle ne se sentait pas encore coupable. Simplement dans le courant de son apostolat, elle avait un peu succombé... juste quelques frissons... devant un bandit de grand chemin. De toute façon elle se disculpait en se disant quelle se mettait dans une situation trouble, sinon dangereuse, pour le salut dun misérable. Tempête sous un crâne tandis quelle se faisait faire
une couleur chez Antoine son coiffeur préféré... Après tout Dieu ne lui demandait pas de se négliger la tignasse... ni le visage quelle améliorait dun maquillage plus accentué... et les ongles chez sa manucure... et le bec... alouette ! On connaît la chanson... gentille alouette !
Son mari, au passage, lui a fait la remarque.
Je vous trouve en beauté, Hortense...
Un compliment tout à fait platonique. Je ne sais comment il avait pris lévolution de son épouse vers les bondieuseries. Une lubie comme une autre... une façon de conjurer les atteintes de lâge pas si idiote et qui rehaussait le blason de la famille. On en avait parlé dans Le Figaro... Un article élogieux dun plumitif de lAcadémie titré lui aussi depuis Saint Louis.
En contrepartie leur fille Geneviève avait pris le relais de sa dabuche dans les courses dobstacles sexuels.
Alphonse Boudard (17 december 1925 14 januari 2000)
De Poolse dichter en militair Władysław Broniewski werd geboren op 17 december 1897 in Plock. Na het gymnasium sloot hij zich in 1915 aan bij het legioen van de politicus Józef Piłsudskis. In 1919/1920 streed hij in de oorlog tegen het Rusland van de bolsjewieken. Oorspronkelijk zich zelf beschouwend als socialist stapte hij na de moord op president Gabriel Narutowicz over naar revolutionair links en werkte hij mee aan linkse literaire bladen en tijdschriften. Gedurende WO II streed hij met het Poolse leger in het Midden Oosten. Na de oorlog werd hij een van de belangrijkste dichters van de nieuwe, communistische, staat. Zijn uit 1939 stammende gedicht Bagnet na broń (Bayonets ready) was een invloedrijk appel tot verdediging van de Poolse staat en is nog steeds schoollectuur.
Bayonets ready
When they come to set your house on fire,
The one in which you live - Poland,
When they hurl at you thunder, and kindle the pyre
Of iron-clad monsters of war,
And they stand before your gate at night,
And their rifle butts pound on your door,
Rouse yourself from sleep - fight.
Stem the flood.
Bayonets ready!
There is need for blood.
There are accounts of wrongs in our land
Not to be erased by a foreign hand.
But none share spare his blood;
We shall draw it from our hearts and song.
No matter that our prison bread
Not once did have a bitter taste.
For this hand now over Poland raised
A bullet in the head!
O Firemaster of words and hearts,
O poet, the song is not your only stand.
Today the poem is a soldiers trench,
A shout and a command:
"Bayonets ready!
Bayonets ready!"
And should we die with our swords,
We shall recall what Cambronne said.
And on the Vistula repeat his words.
Vertaald door Adam Gillon en Ludwik Krzyżanowski
Władysław Broniewski (17 december 1897 10 februari 1962)
Nathan had spijt van zijn halve-wees fantasieën. Nu hield hij echt van zijn vader, al was het maar omdat zijn zusters Pa Sid haatten. Ook zou hij hem voortaan verdedigen tegenover zijn vriendjes uit het duin, want die lachten hem vaak uit omdat hij ze als een sergeant toeblafte. Zou hij later ook zo worden? Hoe vaak had zijn moeder niet gezegd dat hij een aardje naar zijn vaartje had? Nathan was driftig en sloeg als Pa Sid alles kapot. Nathan was gulzig, kon zich nooit beheersen, wilde niet sparen en het duurste was hem niet goed genoeg. Nathan moest nu het goede voorbeeld geven. Maar hoe dan, zonder op zijn vader te lijken? Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen.
Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)
EMMA WOODHOUSE, handsome, clever, and rich, with a comfortable home and happy disposition seemed to unite some of the best blessings of existence; and had lived nearly twenty-one years in the world with very little to distress or vex her.
She was the youngest of the two daughters of a most affectionate, indulgent father; and had, in consequence of her sister's marriage, been mistress of his house from a very early period. Her mother had died too long ago for her to have more than an indistinct remembrance of her caresses; and her place had been supplied by an excellent woman as governess, who had fallen little short of a mother in affection.
Sixteen years had Miss Taylor been in Mr. Woodhouse's family, less as a governess than a friend, very fond of both daughters, but particularly of Emma. Between them it was more the intimacy of sisters. Even before Miss Taylor had ceased to hold the nominal office of governess, the mildness of her temper had hardly allowed her to impose any restraint; and the shadow of authority being now long passed away, they had been living together as friend and friend very mutually attached, and Emma doing just what she liked; highly esteeming Miss Taylor's judgment, but directed chiefly by her own.
The real evils, indeed, of Emma's situation were the power of having rather too much her own way, and a disposition to think a little too well of herself: these were the disadvantages which threatened alloy to her many enjoyments. The danger, however, was at present so unperceived, that they did not by any means rank as misfortunes with her.
Beste vriend, ik weet hoe lang ik je deze brief al schuldig ben. Angst heeft me tot dusver weerhouden je te schrijven en wie weet was ik mijn belofte nooit nagekomen als ik niet een waarschuwing had gekregen - zo wil ik het tenminste opvatten. Het zwijgen kan zwaarder gaan wegen.
Ik word me er opeens van bewust, dat ik met dit verhaal alleen zou staan als jij er niet zou zijn. Mijn vrouw zou ik er mee grieven. Anderen zijn er niet. Jij bent de enige aan wie ik het wil toevertrouwen. Wat een egoistisch belang geeft dit aan onze vriendschap. Nu ik dit besef, begrijp ik niet meer waarom ik zo lang heb gewacht. Stel je voor, dat er iets met je zou gebeuren. Lach nu niet, haal je schouders niet op. Alleen er mee te staan, zou ik niet kunnen verdragen. Dat heb ik vannacht gemerkt. Laat ik me nu eerst dwingen alles rustig op te schrijven, om de belachelijke tranen, die onbedwingbare huilbuien van toen aan te vullen. Wat kon je in die tijd doen behalve je eindeloos geduldig tonen en proberen me af te leiden? Weet je, dat ik je daarom ook gehaat heb? Alleen maar omdat er aan smart door een ander niets gedaan kan worden. Jij stond er buiten, daar was ik jaloers op. Dat zelfde heb ik dikwijls gehad met Nettie. Ze heeft nooit begrepen waarom ik zo onophoudelijk bijzonderheden kan vragen over haar jeugd - je weet hoe arm zij het heeft gehad. Ze kan het niet anders uitleggen dan als een bewijs van mijn liefde. Hoe kon zij weten, dat haar lijden me bevredigde; dat had zij gehad, niemand kon dat meer goedmaken. Niemand kon er deel aan hebben. Zo gezien is deze brief nutteloos. Toch wil ik hem schrijven. Jou is het immers gelukt een andere wending aan mijn leven te geven door me met Nettie in aanraking te brengen. Zij en ons kind zijn nu alles voor me - het weinige wat ik nog ben na die zomermaanden toen ik voor het eerst werkelijk door het leven ben aangeraakt. En daar wordt men beter, sterker van, zegt men. Onzin, hoe zou ik die ervaring ooit in mezelf kunnen verwerken? Dat het zo afliep was slecht, door en door slecht.
Adriaan van der Veen (16 december 1916 7 maart 2003)
I see her now, ages away from her ringlets and black velvet military cap, sometimes a simple, wide-eyed child, sometimes a glamorous femme du monde, at some moments a rather boisterous good sort, at others a weary, disillusioned woman battered by life but gallant to the last. There are many other grades also between these extremes. She appropriated beauty to herself quite early, along with all the tricks and mannerisms that go with it. In adolescence she was barely pretty. Now, without apparent effort, she gives the impression of sheer loveliness. Her grace in movement is exquisite, and her voice charming. To disentangle Gertie herself from this mutability is baffling, rather like delving for your grandmothers gold locket at the bottom of an overflowing jewel-case.
Rafael Alberti, Pierre Lachambeaudie, V.S. Pritchett, Olavo Bilac, Mary Russell Mitford
De Spaanse dichter en schrijver Rafael Alberti werd geboren op 16 december 1902 in El Puerto de Santa María (Cádiz). Hij wordt gerekend tot de zogenoemde Generación del 27, genoemd naar de 300e sterfdag van Luis de Góngora, wiens werk de groep bekender wilde maken. Alberti wijdde zich in zijn jonge jaren eerst aan de schilderkunst. Toen de Rpublikijnen de burgeroorlog verloren ging hij, in 1939, in ballingschap naar Argentinië. In 1977 keerde hij naar Spanje terug en bezette voor de communistische partij een zetel in het parlement. In 1981 werd hem de Nationale Prijs voor het Theater verleend en in 1983 de Cervantes prijs.
Matrose an Land
Wenn meine Stimme an Land stirbt, bringt sie hinunter ans Meer und laßt sie mir am Strande.
Bringt sie hinunter ans Meer und ernennt sie zum Kapitän auf einem weißen Kriegsschiff.
Oh, meine Stimme mit dem großen Seemannsorden! Über dem Herzen ein Anker und über dem Anker ein Stern und über dem Stern der Wind und über dem Wind das Segel!
Getäuscht hat sich die Taube
Getäuscht hat sich die Taube. Sie hat sich getäuscht.
Um nach Norden zu fliegen, flog sie nach Süd. Sie glaubte der Weizen sei Wasser. Sie hat sich getäuscht.
Sie glaubte das Meer sei der Himmel, die Nacht sei früher Morgen. Sie hat sich getäuscht.
Die Sterne seien Tau, die Hitze Schneegestöber. Sie hat sich getäuscht.
Dein Rock sei deine Bluse, in deinem Herzen sei ihr Nest. Sie hat sich getäuscht.
(Sie schlief am Ufer. Du auf der Spitze eines Zweiges.)
Vertaald door Erwin Walter Palm
Rafael Alberti (16 december 1902 27 oktober 1999)
De Franse fabeldichter Pierre Lachambeaudie werd geboren op 16 december 1807 bij Sarlat. Lachambeaudie werd boekhouder in Lyon. Toen zijn eerste bundel Essais poétiques (1829) nauwelijks respons vond ging hij bij de spoorwegen werken. Na een moeilijk en armzalig bestaan oogstte hij in 1839 eindelijk succes met zijn Fables populaires, die in 1949 al aan hun zevende druk toe waren en die hem financiële zekerheid boden. Ook werd zijn naam nu in een adem genoemd met Jean de La Fontaine en Jean-Pierre Claris de Florian.
Le Roi et le Peuple
Un peuple gémissait, accablé de détresse.
Le prince, ayant appris ces revers affligeants,
Résout de visiter ses sujets indigents,
Pour mettre un terme au mal qui les oppresse.
Et pour doter sa patrie aux abois
De plus riches travaux et de plus sages lois.
Quoiqu'il voulût, en homme sage,
Surprendre incognito le malheur sur les lieux,
Ses courtisans officieux,
Aux champs, dans les cités, annoncent son passage,
Et les plus pauvres aussitôt,
A l'envi simulant une gaité parfaite,
Pour la première fois mettent la poule au pot,
Remplacent leur pain noir par des gâteaux de fête,
Sous leurs plus frais haillons cachent leur nudité.
Le prince croit réelle une fausse richesse;
Il prend pour du bonheur cette feinte allégresse,
Si bien qu'en son palais il retourne, enchanté
D'avoir, au lieu de la tristesse,
Vu partout tant de joie et de félicité.
Voilà comme les rois savent la vérité :
Courtisans de malheur, engeance diabolique,
Quand un roi, par hasard, veut faire son devoir,
Ne couvrez pas de fleurs l'infortune publique,
Afin qu'il ne puisse la voir !
Pierre Lachambeaudie (16 december 1807 7 juli 1872)
De Britse schrijver en criticus (Victor Sawdon) V. S. Pritchett werd geboren op 16 december 1900 in Ipswich, Suffolk. Zijn vader was een zacht gezegd weinig succesvolle handelsreiziger en de familie verhuisde nogal eens. Pritchett zelf was van 1916 tot 1920 handelaar in leer. In 1923 begon hij te schrijven voor de Christian Science Monitor, die hem naar Spanje en Ierland stuurde. Zijn eerste boek, Marching Spain, uit 1928 beschrijft de reis die hij maakte. Zijn naam maakte hij met een bundel verhalen The Spanish Virgin and Other Stories uit 1932. Na WO II schreef hij ook in diverse bladen en tijdschriften en doceerde hij aan verschillende universiteiten. Hij schreef biografieën over Honoré de Balzac, Tsjechov en Toergenjev zonder overigens in staat te zijn Frans of Russisch te lezen.
Uit: Essential Stories
She was an old charwoman whose eyes stared like two bits of tin and whose lips were twisted like rope round three protruding teeth. All day long she was down on her knees scrubbing flights of stone stairs, cleaning out evil passages, emptying oozy pails down the drain with the soapsuds frilled about it, and listening to its dirty little voice gulping out of the street. All day long she chattered to herself and sang Valencia, land of oranges . . . and broke out into laughter so loud at some fantastic recollection that it sounded as though she had kicked her pail downstairs.
One evening, after a weeks absence from her work, she said mysteriously, as she left the house, Im going to do it again. Im going orf to git me lights.
Lights?
Yes, e stopped me e did. Better practise it at ome, e said. So I took the lot. I took the train, an rockets, an that wicked ol General with the monercle, oh, I took im. I took em all ome. O, e warnt arf a wicked ol dear. She laughed, and her teeth seemed to skip up and down like three acrobats with the rope lips twirling round them. Yer know what e called me, the ol monercle? Lor, says e, peeping through the winder, aint she a proper beauty! Thats what e called me. We didnt arf dance.
Trains! Rockets? Generals? Dance? The people of the house touched their sound foreheads. Gone, oh quite gone, said the people of the house. Havent you noticed, the last few days? Away a week and comes back singing and talking about dances and Generals worse than ever.
Before there was time to say any more she was off again down the road singing Valencia, land of oranges . . . and gutter children calling after her.
V.S. Pritchett ( 16 december 1900 20 maart 1997)
De Braziliaanse dichter Olavo Bilac werd geboren op 16 december 1865 in Rio de Janeiro. Hij studeerde medicijnen, maar brak de studie na vier jaar af om met rechten te beginnen. Ook daar stopte hij al na een jaar mee. Al vroeg hield hij zich bezig met journalistiek en literatuur en was hij betrokken bij de politiek. Zo voerde hij intensief campagne voor de algemene dienstplicht. In 1898 werd hij inspecteur voor het onderwijs en daarnaast had hij nog meer ambtelijke baantjes. Zijn literair werk behoort tot het "Parnasianismo", waarvan hij de belangrijkste vertegenwoordiger was in Brazilië.
Música brasileira
Tens, às vezes, o fogo soberano
Do amor: encerras na cadência, acesa
Em requebros e encantos de impureza,
Todo o feitiço do pecado humano.
Mas, sobre essa volúpia, erra a tristeza
Dos desertos, das matas e do oceano:
Bárbara poracé, banzo africano,
E soluços de trova portuguesa.
És samba e jongo, chiba e fado, cujos
Acordes são desejos e orfandades
De selvagens, cativos e marujos:
E em nostalgias e paixões consistes,
Lasciva dor, beijo de três saudades,
Flor amorosa de três raças tristes.
Música brasileira (Vertaling)
You have sometimes the sovereign fire
Of love: you enclose in your cadence, inflamed
With hip movements and charms of impurity,
All witchcraft of human sin.
Yet on such voluptuousity wanders the sadness
Of deserts, jungles and the ocean:
Barbarous Indian dance, African homesickness,
And sobs of Portuguese ballad.
You are samba and jongo, chiba and fado, whose
Chords are desires and orphanhoods
Of savages, captives and seamen:
And in nostalgias and passions you consist,
Lascivious sorrow, kiss of three longings,
Loving flower of three sad races.
Olavo Bilac (16 december 1865 28 december 1918)
De Engelse schrijfster Mary Russell Mitford werd geboren op 16 december 1787 in Alresford, Hampshire. Zij verdiende haar plaats in de Engelse literatuur als schrijfster van Our Village, een reeks schetsen van het Engelse dorpsleven en van dorpse karakkters, gebaseerd op het leven in Three Mile Cross, een gehucht in de buurt van Reading in Berkshire, waar zij woonde.
Uit: Our Village
Will you walk with me through our village, courteous reader? The journey is not long. We will begin at the lower end, and proceed up the hill.
The tidy, square, red cottage on the right hand, with the long, well-stocked garden by the side of the road, belongs to a retired publican from a neighbouring town; a substantial person with a comely wife-one who piques himself on independence and idleness, talks politics, reads the newspapers, hates the minister, and cries out for reform. He hangs over his gate, and tries to entice passengers to stop and chat. Poor man! He is a very respectable person, and would be a very happy one if he would add a little employment to his dignity. It would be the salt of life to him.
Next to his house, though parted from it by another long garden with a yew arbour at the end, is the pretty dwelling of the shoemaker, a pale, sickly-looking, black-haired man, the very model of sober industry. There he sits in his little shop from early morning till late at night. An earthquake would hardly stir him. There is at least as much vanity in his industry as in the strenuous idleness of the retired publican. The shoemaker has only one pretty daughter, a light, delicate, fair-haired girl of fourteen, the champion, protectress, and play-fellow of every brat under three years old, whom she jumps, dances, dandles, and feeds all day long. A very attractive person is that child-loving girl. She likes flowers, and has a profusion of white stocks under her window, as pure and delicate as herself.
The first house on the opposite side of the way is the blacksmith's-a gloomy dwelling, where the sun never seems to shine; dark and smoky within and without, like a forge. The blacksmith is a high officer in our little state, nothing less than a constable; but alas, alas! when tumults arise, and the constable is called for, he will commonly be found in the thickest of the fray. Lucky would it be for his wife and her eight children if there were no public-house in the land.
Mary Russell Mitford (16 dcember 1787 - 10 januari 1855)
Ingo Schulze, Klaus Rifbjerg, Jan Greshoff, Hans Carossa, François de La Rochefoucauld
De Duitse schrijver Ingo Schulze werd geboren in Dresden op 15 december 1962.Zijn vader was hoogleraar in de fysica en zijn moeder arts. Nadat zijn ouders gescheiden waren, leefde hij bij zijn moeder. Tussen 1983 en 1988 studeerde hij klassieke filologie aan de universiteit van Jena, waarna hij tot 1990 als dramaturg voor het Landestheater Altenburg werkte. Vervolgens werd hij journalist en woonde een half jaar in Sint-Petersburg. Hij leeft van de pen sinds het midden van de jaren 90, en ontving meerdere prijzen. Günter Grass heeft Schulze geprezen als einen der »großartigen Erzähler der neuen Bundesländer.
Uit: Neue Leben
Ich weiß nicht, wann ich Michaela das letzte Mal so ausgelassen und schön gesehen habe wie bei diesem Essen. Als wir vom Tisch aufstanden, fragte sie, worüber Herr Steen denn so gelacht habe, und Georg antwortete, das sei ihm auch nicht ganz klargeworden. Aber Herr Steen hege die Absicht, uns zwanzigtausend D-Mark in die Hand zu drücken. Für zwanzigtausend D-Mark, sagte Michaela, könne man diese Ungewißheit in Kauf nehmen. Um fünf sollten wir in Offenburg sein. Wir hatten uns hingelegt und ein weinig verschlafen, doch als wir ankamen, stieg die Altenburger Delegation gerade erst aus dem Bus. Die Offenburger waren irritiert, keinen Anführer in dem erwartungsfrohen Haufen ausmachen zu können. Ihr braungebrannter Bürgermeister schüttelte alle Hände und stellte sich trotz seiner Größe immer wieder auf die Zehenspitzen, als fürchtete er, jemanden übersehen zu haben. Wie zuvor Steen bot er Michaela seinen Arm und führte sie ins Rathaus, wo er eine Art Führung mit uns veranstaltete. Er legte Wert darauf, daß Michaela jeden Raum vor ihm betrat. Wir bewunderte die cremefarbenen Teppichböden, die Computer, die Schreibtische, die Tastentelephone und ließen uns in den Sessel des Bürgermeisters fallen. Zum Abschluß wurde mit Sekt angestoßen, das Knabberzeug war schnell weg. Ein zierlicher Mann in einem gelben Pullover blieb wie zufällig neben mir stehen und fragte nach einer Weile, ob ich ihm vielleicht etwas erklären könnte. Er bedankte sich im voraus und schilderte mir sein Problem: Täglich erhalte er aus Altenburg zehn bis zwanzig kleine Päckchen, in jedem befinde sich ein Skatspiel mit einer farbigen weiblichen Aktphotographie als Deckblatt. Die Leute wünschten sich Adressen in Offenburg. Er sah mich an. Was denn nun die Frage sei, wollte ich wissen. Mit einem Finger fuhr er sich in den Kragen seines Pullovers, betrachtete mich noch einen Moment, dankte mir und entfernte sich so unbemerkt, wie er erschienen war.
Ingo Schulze (Dresden, 15 december 1962)
De Deense dichter en schrijver Klaus Rifbjerg werd geboren op 15 december 1931 in Kopenhagen en groeide op op het eiland Amager in de Öresund. Beide ouders waren leraar. Rifbjerg studeerde in Kopenhagen en de VS Engels en literatuur, maar hij brak deze studies af. Eerst om regisseur, toen om criticus en schrijver te worden. De doorbraak kwam voor hem in 1958 met Den kroniske Uskyld, een roman over tieners en hun sexuele problemen. Sinds 1956 publiceerde hij meer dan honderd romans, verhalen, novellen, gedichten, televisie en hoorspelen, filmscripts, kinderboeken en dagboeken.
VORMITTAG
Man sollte sich konzentrieren auf die Schale mit Kirschen
Und Äpfeln. Die ist so schön und führt die Gedanken weg von
All dem Überflüssigen, das uns beschäftigt,
Tagein, tagaus.
Die Äpfel und die Kirschen in der Keramikschale
Rufen Cézanne in Erinnerung und alle die Bilder
Mit Frucht in Schalen, die man die Jahre über gesehen hat,
Alle die Stillleben mit ihrer unaufdringlichen Ruhe.
Fasziniert betrachte ich den Weg eines Käfers zur Schale.
Ich kenne dessen Namen nicht, es ist ein gewöhnlicher Käfer,
Trotzdem spüre ich die Hand sich spannen zum
Erheben und klatsch.
Es ist Vormittag, einer von Tausenden, wie man so sagt,
Und nichts geschieht, nicht das Geringste. Der Käfer
Versucht nicht, die Schale zu erklimmen, sondern läuft
Drumherum und verschwindet.
Es wird allmählich langweilig. Dann entdecke ich
Einen Schatten hinter der Tür. Ich kenne dessen Namen nicht,
Habe jedoch eine Ahnung. Die Äpfel und die Kirschen liegen
vergänglich schön immer noch in der Schale.
Es ist Vormittag, einer von Tausenden, wie man so sagt.
Nicolas Gilbert, Edna O'Brien, Maxwell Anderson, Muriel Rukeyser
De Franse dichter Nicolas Gilbert werd geboren in Fontenoy-le-Château (Vosges) op 15 december 1750. Zijn vader bezat twee kleine boerderijen en was ook burgemeester van de kleine gemeente. Gilbert studeerde aan het collège de lArc te Dôle, waarna hij naar Parijs trok om er zijn geluk als schrijver te beproeven. Hij werd goed ontvangen door dAlembert, aangeraden door Mme de Verpillière, de vrouw van de provoost van de handelaars van Lyon. Gilbert schaarde zich echter niet aan de kant van de filosofen, maar voegt zich bij de reactionairen.Op slechts twintigjarige leeftijd publiceerde hij zijn eerste roman, die onopgemerkt bleef. In 1771 publiceerde hij zijn Début poétique. Hij nam ook deel aan de jaarlijkse wedstrijd van de Académie française met het gedicht Le Poète malheureuxou le Génie aux prises avec la fortune (1772) en een ode aan het Laatste Oordeel (Le Jugement dernier) (1773).Na een verblijf te Nancy, stortte Gilbert zich op de satire en toonde hij zich een waardig opvolger van Juvenalis en Boileau. Hij schreef satirische stukken op Voltaire, Diderot, dAlembert, La Harpe en veroordeelde scherp het atheïsme, de verloedering van de zeden en de literaire decadentie van zijn tijd.
L'amant désespéré
Forêts solitaires et sombres,
Je viens, dévoré de douleurs,
Sous vos majestueuses ombres,
Du repos qui me fuit respirer les douceurs.
Recherchez, vains mortels, le tumulte des villes ;
Ce qui charme vos yeux aux miens est en horreur :
Ce silence imposant, ces lugubres asiles,
Voilà ce qui peut plaire au trouble de mon coeur.
Arbres, répondez-moi !... Cachez-vous ma Sylvie ?
Sylvie, ô ma Sylvie !... Elle ne m'entend pas.
Tyrans de ces forêts, me l'auriez-vous ravie ?
Hélas ! je cherche en vain la trace de ses pas
Nicolas Gilbert (15 december 1750 16 november 1780)
De Ierse schrijfster Edna OBrien werd geboren op 15 december 1930 in Tuamgraney (County Clare). Zij bezocht in Scarriff de National School, in Loughrea de Convent of Mercy en in Dublin het Pharmaceutical College. Zij is de moeder van de schrijver Carlo Gébler. Edna O'Brien werd beroemd met haar roman The Country Girls. De openhartige beschrijving van de vrouwelijke seksualiteit maakten het boek destijds tot een `succès de scandale'. Hoewel O'Brien al sinds 1960 in Londen woont, spelen al haar boeken zich in Ierland af. O'Brien schreef tientallen romans.
Uit: The Lonely Girl
I had been thinking of some way of escaping, but the thought of their chasing me made me frightened.
"This vale of tears," my aunt said desolately. Burying the calf had saddened her. Death was always on her mind. Death was so important in that place. Little crosses painted white were stuck up on roadside ditches here and there to mark where someone had been killed for Ireland, and not a day seemed to pass but some old person died of flu, or old age, or a stroke. Somehow we only heard of the deaths; we rarely heard when a child was born, unless it was twins, or a blue baby, or the vet had delivered it.
"Th' evenings will be getting long soon," I said to my aunt to cheer her up, but she just sighed.
We ate dinner in the kitchen. We had salty rashers, a colander of green cabbage, and some potatoes reheated from the previous day. While we were eating in silence, a car drove up and around by the side of the house. My aunt blessed herself as she saw a stranger help my father out.
"Grand evening," my father said as he came in and handed her a brown paper parcel of meat soggy with blood. The stranger had had some drinks but did not stagger.
"You're settling down!" he said to me. I tried to ignore him by concentrating on peeling a cold potato.
"I met Father Hagerty over in the village, he wants to have a chat with you," he said.
My heart began to race, but I did not say anything.
"You're to go and see him."
I put butter on the potato and ate it slowly.
"D'you hear me?" he said with a sudden shout.
"There, there, she'll go," my aunt said, and she linked him into the back room. The stranger hung around for a few minutes until she came out, and then asked for a pound. We had no money, but we gave him three bottles of porter which had been hidden in a press since Christmastime.
My aunt put them in a paper bag and he went off, swearing. We had no idea where he came from.
We sat by the cooker and listened for my father's call. At about nine o'clock he cried out and I ran in to him.
Edna OBrien (Tuamgraney, 15 december 1930)
De Amerikaanse schrijver Maxwell Anderson werd geboren op 15 december 1888 in Atlantic Pennsylvania.De familie verhuisde vaak en zo bezocht Anderson verschillende scholen. Daarna studeerde hij aan de unversiteiten van North Dakota en van Stanford. Anderson werkte eerst als docent, maar ruilde dat in voor de journalistiek. Hij schreef o.a. voor The New Republic, de New York Globe en de New York World.In 1921 richtte hij Measure op, een tijdschrift voor poëzie. Zijn eerste stuk, White Desert, had weinig succes, maar een jaar later, in 1924, lukte hem met What Price Glory?, de doorbraak. Hij kon van schrijven zijn beroep maken. In 1933 ontving hij de Pulitzer prijs voor het politieke drama Both Your Houses.
Uit: Mary of Scotland
MARY.
I had hoped to see you.
When last you wrote you were not sure.
ELIZABETH.
If I've come
So doubtfully and tardigrade, my dear,
And break thus in upon you, it's not for lack
Of thinking of you. Rather because I've thought
Too long, perhaps, and carefully. Then at last
It seemed if I saw you near, and we talked as sisters
Over these poor realms of ours, some light might break
That we'd never see apart.
MARY.
Have I been so much
A problem?
ELIZABETH.
Have you not? When the winds blow down
The houses, and there's a running and arming of men,
And a great cry of praise and blame, and the center
Of all this storm's a queen, she beautiful --
As I see you are --
MARY. Nay --
ELIZABETH.
Aye, with the Stuart mouth.
And the high forehead and French ways and thoughts --
Well, we must look to it. -- Not since that Helen
We read of in dead Troy, has a woman's face
Stirred such a confluence of air and waters
To beat against the bastions. I'd thought you taller,
But truly, since that Helen, I think there's been
No queen so fair to look on.
MARY. You flatter me.
Maxwell Anderson ( 15 december 1888 28 februari 1959)
De Amerikaanse dichteres, schrijfster en politiek activiste Muriel Rukeyser werd geboren op 15 december 1913 in New York. Zij studeerde af aan de Vassar University in Poughkeepsie (NY). Haar literaire loopbaan begon in 1935 toen haar bundel Theory of Flight door Stephen Vincent Benét gekozen werd om uitgegeven te worden in de Yale Younger Poets Series.Wegens haar feminisme en haar verzet tegen de oorlog in Vietnam voelde zich in de jaren zestig en zeventig ook een nieuwe generatie tot haar werk aangetrokken.
The Poem as Mask
Orpheus
When I wrote of the women in their dances and
wildness, it was a mask,
on their mountain, gold-hunting, singing, in orgy,
it was a mask; when I wrote of the god,
fragmented, exiled from himself, his life, the love gone
down with song,
it was myself, split open, unable to speak, in exile from
myself.
There is no mountain, there is no god, there is memory
of my torn life, myself split open in sleep, the rescued
child
beside me among the doctors, and a word
of rescue from the great eyes.
No more masks! No more mythologies!
Now, for the first time, the god lifts his hand,
the fragments join in me with their own music.
Muriel Rukeyser (15 december 1913 12 februari 1980)
"Van mijn vroege jeugd is tot nu toe onvoldoende studie gemaakt. Ik heb zelf van de eerste vijf jaren van mijn leven geen herinnering behouden. Uit mijn zesde jaar zijn mij vage beelden bijgebleven van een gang, een uitzicht op een speelplaats en van de balkons van een rij huizen waarin mensen woonden die niet bestonden omdat de muren van gele baksteen waren; en dat is alles. Decors dus, maar zonder handelende personen of geluiden. Is er in die eerste vijf jaren iets verschrikkelijks gebeurd? Het zoude mij niet verbazen als dat het geval was, maar ik weet er niets van: het onttrekt zich aan historische waarneming. Al met al heb ik een raar leven gehad, als ik erover nadenk. Niet bizonder, maar wel ongewoon, dat is misschien het juiste woord."
( )
Ik had ten zeerste gedachten, dat weet ik nog goed. Ik dacht eerst ik weet dat mijn Verlosser leeft. Daar begon het mede. En toen dacht ik ik weet dat mijn Bruine Liefdesprins op mij zal wachten en ik op hem, hier of aan gene zijde, waar Liefde en Dood één worden in een eeuwig Geheim. En het zal gezien worden hoe de engelen ons wassen tot wij wederom jong en schoon zijn, en ons rijstepap voeren met zilveren lepels. En de hemel gaat toe.
(...)
" De trein, doem, doem, reed rustig voort, van sombre plaats naar droevig oord. De jongen was weg, en ik dacht dat het wel voorgoed zoude zijn. Hij is inderdaad nooit meer teruggekomen, terwijl hij daar tweeënvijftig jaar de tijd voor heeft gehad. Men huivert bij die gedachte, als men er even bij stilstaat. Zoude hij nog in dit leven zijn? Maar dan zoude hij veel minder aantrekkelijk zijn dan toen. Kaal, op zijn kop, bedoel ik, dat is wel het minste, misschien zelfs met allemaal kleine bultjes. O, die gouden jongenslokken! Hoe meer iets schittert en blinkt, hoe sneller het tot stof en as wordt, die verstuiven op de wind. Want de mens is als gras, dat gisteren was, en morgen hooi is op de tas. "
wat gij nu zijt, was ik voor dezen wat gij nu zijt, was ik voor dezen wat ik nu ben, zult gij dra wezen gaat aan de Looweg in geverfd schabloon het R.K. kerkhof te Coevorden open. Eerbetoon
van ovale bloementrommels op de zerken emaille foto's, Johannes Drie, violenperken en achter aan de weg: het Engelen lot jong bestorven, vroeg bij God
voorbij familie Blaauwgeers en Zouaven ligt op deze akker jongensgraven een Prins beneden blauwglazuren beelden het overschot van dertien jaar. Er spelen eksters. Wit en zwart
hier heeft de dood tot op het bot volhard
op de Nieuwendijk
op de Nieuwendijk. Een schutting met een kier een souteneur, een Prins op tenen, een blauw scholier zij kijken in de diepte. Ik sluit me bij hen aan een tiental heren zwoegt onder een stilgezette kraan
zij strelen met een schepje zachtjes op de aarde op zoek naar iets van oudheidswaarde zij wroeten in verrotting en riolen vinden rijders, roest gereedschap. Eeuwenlang verscholen
poetsen zij bot of been totdat het blinkt herstellen wat historie heeft verminkt
de dichter is tevergeefs een archeoloog al delft hij op het omgekeerde / hemelhoog:
het Kind wordt nimmer opgegraven voorgoed is dood zijn thuis; de haven
Boudewijn Büch (14 december 1943 23 november 2002)
De Franse schrijver Hervé Guibert werd geboren op 13 december 1955 in Saint-Cloud en groeide op in Parijs. Van 1970 tot 1973 woonde hij in La Rochelle. Nadat hij er niet in geslaagd was om filmmaker en acteur te worden wendde hij zich tot fotograferen en journalistiek. In 1977 gaf Régine Deforges zijn eerste boek uit La mort propagande. Guibert greep elke gelegenheid voor zelfpromotie aan en stuurde het boek naar Roland Barthes and Michel Foucault. Met de laatste raakte Guibert dik bevriend. In 1978 kreeg Guibert een baan bij Le Monde en verscheen zijn tweede boek Les aventures singulières.
In 1984 won hij samen met Patrice Chéreau een César voor het script van L'homme blessé. In 1985 verscheen Des aveugles, een roman waarin hij zijn eigen ervaringen als vrijwilliger op een blindeninstituut verwerkt had. In 1983, een jaar voordat Foucault aan aids stierf was bij Guibertsw partner dezelfde ziekte vastgesteld en de schrijver zelf onderging hetzelfde lot. Het werd de aanleiding tot zijn grote doorbraak. In 1990 publiceerde hij À l'ami qui ne m'a pas sauvé la vie en werd hij het centrum van veel mediabelangstelling. Vanaf dat moment wijdde Guibert zich aan het vastleggen van wat hem nog aan tijd resteerde. In 1992 verschenen nog L'homme au chapeau rouge en.Cytomégalovirus.
Uit: Verrückt nach Vincent (Fou de Vincent, vertaald door J. Schlegel)
Was war es? Eine Leidenschaft? Eine Liebe? Eine erotische Zwangsvorstellung? Oder eine meiner Erfindungen? Sah im Schaufenster eines Ladens für Zaubereiartikel eine schwarze Bakelitschachtel, in Form einer fliegenden Untertasse, die über Lupen und Spiegel ein Hologramm erzeugt. Man muß ein Objekt hineinlegen, zum Beispiel ein Goldstück oder einen Ring, damit es sich auf einer transparenten Fläche im Deckel dreidimensional widerspiegelt. Man glaubt, es wegnehmen zu können, es ist aber ungreifbar. Ich komme in Versuchung, das Ding zu kaufen, um etwas darin einzuschließen, das Vincent gehört hat und das mich durch diese eigenartige Illusion an ihn erinnert, aber kein Einfall (eine Haarlocke, ein Foto) entspricht meiner Lust auf den Apparat. Allenfalls für sein Geschlechtsteil wäre dieser Reliquienschrein der rechte Platz. Ich kämme mich nie. Ich reibe mein feuchtes Haar in einem Handtuch und fahre dann mit den Fingern hindurch, um es in Form zu bringen. Gestern, ich weiß nicht, warum, hab ich den kleinen Kamm bemerkt, den mir Vincent geschenkt hat, ganz vereinsamt auf dem Brett im Badezimmer (er hat mir so selten Geschenke gemacht), ich nahm ihn, kämmte mich damit, der Kamm wurde zum magischen Gegenstand. Vincent hatte in dem Kamm seine Zauberformel hinterlassen: «Wenn du mich eines Tages brauchst nimm den Kamm, und ich komme!»
Ich spitze die Ohren, aber das Telefon klingelt nicht. Am nächsten Morgen: Ich kämme mich wieder, vielleicht bekommt der Kamm seine Zauberkraft erst beim zweiten Gebrauch. Tags darauf kämme ich mich noch einmal: Vielleicht wirkt er erst beim dritten Mal, usf.
Hervé Guibert (14 december 1955 27 december 1991)
De Duitse schrijver Andreas Mand werd geboren op 14 december 1959 in Duisburg. In 1982 verscheen zijn eerste boek Haut ab. Ein Schulaufsatz. De (anti-)held van zijn debuut Paul Schade staat ook centraal in zijn verdere werk:Kleinstadthelden (1996), Das rote Schiff (1994), Paul und die Beatmaschine (2006) und Vaterkind (2001). De romans verschenen bij onafhankelijke uitgevers en de avontuurlijke publicatiegeschiedenis laat zich deels in de boeken zelf terugvinden. Bekend werd Mand met Grovers Erfindung (1990), gevolgd door "Grover am See" (1992). Peng. Filmerzählung (1994) en Schlechtenachtgeschichte (2005) sind experimentelle Bücher zijn experimentele boeken.
Uit:Kleinstadthelden
Als ich jung war und alles wichtig war, lebte ich in einer anderen Stadt, zweieinhalb Bahnstunden von meinen Eltern entfernt. Mein Zimmer lag zur Straßenseite im ersten Stock eines schmalen Mietshauses, an einer engen, gepflasterten Straße in der Nähe der Fußgängerzone.
Es war eine Einbahnstraße, durch die nicht viele Autos fuhren, aber wenn doch, hörte man sie durch die einfachen Fensterscheiben ziemlich gut. Morgens hörte man die Anlasser der Wagen, mit denen die Anwohner zur Arbeit fuhren, und tagsüber ein untertouriges Brummen, wenn versprengte Pendler und Einkäufer den letzten freien Parkplatz suchten. Abends sangen die Kneipengänger "Olé, olé, olé" oder "Wir fahren in den Puff von Barcelona" auf dem Rückweg.
Doch all diese Geräusche waren leichter zu ertragen als das unablässige Hämmern und Kreischen von der Großbaustelle, keine 50 Meter weiter. Das Zittern des Bodens übertrug sich auf die Schaumstoffmatratze und weckte mich auf.
Ich hatte einen angenehmen Wohngefährten und ziemlich unangenehme Nachbarn. Gegenüber zum Beispiel war ein Möbelgeschäft, dessen Auslagen mein Auge genauso irritierten wie mein Äußeres den glattrasierten Besitzer und seine Frau. Solange mein Mofa vor ihrem Schaufenster parkte, führten sie richtig Krieg gegen mich. Sie beschwerten sich täglich bei der Vermieterin und gingen dazu über, wie ich natürlich nie beweisen konnte, es nachts heimlich umzukippen. Es gab keinen Hof, in das man es stellen konnte, und der Bürgersteig auf meiner Seite war höchstens einen halben Meter breit. Der Ärger hörte erst auf, als ich mir ein Fahrrad besorgte, das man immerhin in den niedrigen Keller tragen konnte.
Im Flur war kein Platz dafür, das sah ich ein, und im Grunde genommen hat die achtundsiebzigjährige Vermieterin, die im Erdgeschoß wohnte, nur durchgesetzt, was sich aus architektonischen und sozialen Gegebenheiten zwingend ergab. Drei Versprechen hatte sie mir beim Einzug abgenommen: Gardinen aufzuhängen, alle zwei Wochen die Treppe zu putzen und die Haustür auch tagsüber abzuschließen.
Helle Helle, Marianne Fritz, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Charles Wolfe
De Deense schrijfster Helle Helle werd geboren als Helle Krogh Hansen in Nakskov op 14 december 1965. Zij debuteerde in 1993 met de bundel prozafragmenten Eksempel på liv [Voorbeeld van leven] waarmee ze op slag één van de literaire boegbeelden van haar generatie werd. In de jaren daarna verschenen er naast twee bundels met korte verhalen - Rester (Resten, 1996) en Biler og dyr (Auto's en dieren, 2000) - ook twee romans van haar hand: Hus og hjem (Huis en haard, 1999) en Forestillingen om et ukompliceret liv med en mand (De gedachte aan een onbekommerd leven met een man, 2002).
Uit: Example of Life (Vertaald Barbara Haveland)
Two streets away, Marianne wakes up with terrible pains in her stomach. She sits up in bed and pulls back the duvet. Her midsection is heaving in a manner over which she has no control. More than anything it looks as though some large creature has started puffing and panting inside her abdomen. She gets up and stands out in the middle of the floor. She does not even have the chance to go over in her mind what she has eaten the day before, whether she could have ingested something that was contaminated, something on the turn; cannot remember what she has had to drink. She presses both hands hard against her stomach to still the creature´s stirrings. The first spurt of vomit lands right at her feet, smelling of damp fur despite its content. This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.
This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.
Helle Helle (Nakskov, 14 december 1965)
De Oostenrijkse schrijfster Marianne Fritz werd als Marianne Frieß geboren op 14 december 1948 in Weiz in de Steiermark. Zij werkte als zelfstandig schrijfster, afhankelijk van beurzen, in Wenen. De publiciteit schuwde zij, en over haar levensloop is dan ook weinig bekend. In de jaren zeventig was zij getrouwd met de schrijver Wolfgang Fritz. Nog voor het verschijnen van haar debuutroman Die Schwerkraft der Verhältnisse in 1978 ontving zijde Robert-Walser-Preis. Daarna begon zij te werken aan een literair megaproject dat zij de werktitel Die Festung gaf en dat de geschiedenis van de eerste en de tweede republiek Oostentijk tot thema heeft. In 1980 verscheen Das Kind der Gewalt und die Sterne der Romani, zich afspelend in 1921. In 1985 verscheen onder de titel Titel Dessen Sprache du nicht verstehst een roman die, uitgaand van het jaar 1914 de geschiedenis vertelt van een familie Null uit het marktplaatsje Nirgendwo. Fritz bediende zich daarbij van een eigenzinnige vormtaal en vertelstijl die genregrenzen en taalconventies overschrijdt. Deze stijl behield zij in de als trilogie opgezette eerste twee delen van Naturgemäß. Lezers en kritiek waren echter steeds minder bereid haar hierin te volgend. Zo sprak de Faz van Satzbauruine en een Disneyland der Dekonstruktion,
Uit: Naturgemäß III
Du kannst mir vertrauen, liebes Igelkind. Dein mißtrauisches Äugen entbehrt solider Begründung, beruht auf Narben, die künstlich gezüchtet ja! Gezüchtet werden von Verleumdern. Dieser Ruinengott sagt, ich habe mir einen Verfolgungswahn zugelegt, damit ich ihn abschaffen kann; es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn stets zu erpressen, sodaß er sich damit abfinden muß: Entweder ich nehme ihm seine Ruinen weg. Oder er bekommt keine Ruinen mehr. Wer nur Ruinen hat, ist ein armer Hund, ein mausetoter Hund. Ein räudiger Hund. Und den Ruinengott zu einem streunenden, weiß Hase Entwederoder wie toten Hund zu erniedrigen, das ist eine nie darf sich das der Ruinengott bieten lassen ungeheuerliche Tätigkeit wider die Windrose, als wüßte die Windrose nicht selber! Wie die Rosewind Windrose zu sein hat! Es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn zu ruinieren, auf daß es endgültig langweilig sei auf Erden. Nimmermehr rumort werden kann, nimmermehr bewundert werden kann die Phantasie eines so vollkommenen Gottes, der jeden Plan neu zu gestalten vermag auf ungemein schöpferisch befruchtend-er Weise. Die Weisheit des Ruinengottes ist unschlagbar, sein Einfallsreichtum schlägt jedem Gott das Furchtbare der Wahrheit ins Gesicht: Im Vergleich zum Ruinengott schrumpeln sie allesamt, werden niedliche Kobolde; harmlose Wiedergänger, verkalkten Gedankengängen ausgelieferte Wurstl von Einst-war-ich-Gott-Gespenstern! Muß der Ruinengott was geben? Das Selbstvertrauen fürs Ab!-treten. Ist das ein Ton? Redet einer so rechnend wohl, etwas bleibt immer hängen, unbegründet kann der Haß des Ruinengottes gegen den Menschengott nicht zustande gekommen sein. Alles mein Werk, auch er sei mein Werk! Gerade diese scheußliche Anmaßung! Als wäre ich jemals neugierig darauf gewesen, vor ihm fliehen zu müssen!
Marianne Fritz (14 december 1948 1 oktober 2007)
De Oostenrijks Zwitserse schrijfster Regina Ullmann werd op 14 december 1884 in St. Gallen geboren. Een beroepsopleiding maakte zij nooit af. Wel kreeg zij, ongetrouwd, twee kinderen die door pleegouders werden grootgebracht. Soms lijdend aan zware depressies en erg aan haar moeder hangend, gaf zij lezingen en werd een beetje bekend met haar verhalenbundel Die Landstraße uit 1921. In 1902 was zij met haar moeder naar München getrokken. In 1911 trad zij toe tot de katholieke kerk. Dankzij Rilke, met wie zij sinds 1908 correspondeerde, werd zij financieel geholpen door verschillende personen en (katholieke) instanties. Rond 1920 leerde zij meer schrijvers kennen: Thomas Mann, Robert Musil, Max Pulver en Albert Steffen, tenslotte in 1923 Carl Jacob Burckhardt.
In 1836 moest zij Duitsland verlaten en in 1938 keerde zij terug naar St. Gallen.
Uit: Die Landstrasse
Sommer, aber ein jüngerer Sommer als dieser; ein Sommer, an Jahren noch gleichaltrig mit mir, war damals. Ich war zwar dennoch nicht froh, nicht von Grund aus froh, aber ich mußte es sein in der Art, wie es alle sind. Die Sonne zündete mich an. Sie labte sich an dem grünen Kogel, auf dem ich saß, einem Kogel, der beinah eine heilige Form hatte, und auf den ich mich geflüchtet hatte von dem Staube der Landstraße. Denn ich war müde. Ich war müde, weil ich allein war. Diese lange Landstraße vor und hinter mir Ihr konnten die Schleifen, die sie zog um diesen Kogel, ihr konnten die Pappeln nicht, ihr konnte der Himmel selber nicht ihre Kläglichkeit nehmen. Mir war bange, weil sie mich nach einer kurzen Wanderung schon in ihre Not und Verkommenheit miteinbezogen hatte. Eine unheimliche Landstraße war das. Eine allwissende Landstraße. Da ging nur, wer in irgendeinem Sinne allein gelassen worden war. Ich zog im Widerspruch dazu meinen Mundvorrat aus dem kleinen Reisegepäck. Er war von der Hitze ungenießbar geworden. Ich mußte ihn fortwerfen. Nicht einmal Vögel hätten ihn mehr gemocht. So wurde ich auch dazu von dem Gefühle des Nicht-haben-Könnens noch hungrig und durstig. Und keine Quelle war ringsum. Nur der Kogel selber schien das Geheimnis einer Quelle zu bergen, tief in sich, mir unerreichbar. Und wenn ich auch auf eine nahe Quelle gehofft hätte, so würde ich sie doch nicht zu erreichen gesucht haben. Ich war müde und ohne Tränen doch dem Weinen nahe.
Regina Ullmann (14 december 1884 6 jannuari 1961)
De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1919. Jackson schreef een zestal romans en talloze korte verhalen, waarvan haar werk The Lottery (1948) het bekendst is. Typerend voor haar schrijfstijl was de horror- en fantastische inslag waarmee vertellingen waren opgebouwd. Ze was getrouwd met criticus Stanley Edgar Hyman. Recent is de belangstelling voor haar werk weer toegenomen. Zij had invloed op het werk van auteurs als Neil Gaiman, Stephen King, en Richard Matheson.
Uit: The Haunting of Hill House
Eleanor stood perfectly still and looked at the door. She did not quite know what to do, although she believed that she was thinking coherently and was not unusually frightened, not more frightened, certainly, than she had believed in her worst dreams she could be. The cold troubled her even more than the sounds; even Theodoras warm robe was useless against the icy little curls of fingers on her back. The intelligent thing to do, perhaps, was to walk over and open the door; that, perhaps, would belong with the doctors views of pure scientific inquiry. Eleanor knew that, even if her feet would take her as far as the door, her hand would not lift to the doorknob; impartially, remotely, she told herself that no ones hand would touch that knob; its not the work hands were made for, she told herself. She had been rocking a little, each crash against the door pushing her a little backward, and now she was still because the noise was fading. Im going to complain to the janitor about the radiators, Theodora said from behind her. Is it stopping?
No, Eleanor said, sick. No.
Shirley Jackson (14 december 1919 8 augustus 1965)
De Ierse dichter Charles Wolfe werd geboren op 14 december 1791 in Blackhall, County Kildare en ontving zijn opleiding in Bath, Winchester en het Trinity College in Dublin. In 1817 werd hij priester in de Church of Ireland. Hij overleed op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Het voornaamste, en eigenlijk enige, werk waardoor Wolfe nog altijd bekendheid geniet is zijn gedicht The Burial of John Moore after Corunna (1816) dat in vele bloemlezingen is verschenen.
The Last Rose Of Summer
That strain again? It seems to tell
Of something like a joy departed;
I love its mourning accents well,
Like voice of one, ah! broken-hearted.
That note that pensive dies away,
And can each answering thrill awaken,
It sadly, wildly, seems to say,
Thy meek heart mourns its truth forsaken.
Or there was one who never more
Shall meet thee with the looks of gladness,
When all of happier life was o'er,
When first began thy night of sadness.
Sweet mourner, cease that melting strain,
Too well it suits the grave's cold slumbers;
Too well the heart that loved in vain
Breathes, lives, and weeps in those wild numbers.
Charles Wolfe (14 december 1791 21 februari 1823)
Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Hij woonde lang in Lissabon, later in Rio de Janeiro. Agualusas eerste roman, A Conjura (De samenzwering) verscheen in 1989, zijn tweede A Feiro dos Assombrados (De markt der verdoemden) in 1992. In 1993 publiceerde hij samen met Fernando Semedo en de fotografe Elza Rocha Lisboa Africana, waarin de culturele invloed van de diverse Afrikaanse groepen op de Portugese maatschappij gedocumenteerd werd. Zijn ambitieuze romanproject Naçao Crioula (Duits: Ein Stein unter Wasser) is gebaseerd op een briefroman van de beroemde Portugese schrijver Eça de Queiroz.
Uit: Das Lachen des Geckos (Vertaald door Michael Kegler)
Beim Abendessen studiert Félix Ventura die Zeitungen, blättert sie aufmerksam durch, und wenn ihn ein Artikel interessiert, streicht er ihn in Lila mit einem Füllfederhalter an. Nach dem Essen schneidet er ihn sorgfältig aus und verstaut ihn in einem Ordner. In einem der Regale der Bibliothek stehen Dutzende von diesen Ordnern. In einem anderen schlummern Hunderte von Videokassetten. Félix nimmt gerne Nachrichtensendungen auf, wichtige politische Ereignisse, alles, was ihm eines Tages nützlich sein kann. Die Kassetten sind alphabetisch sortiert, nach den Namen der Persönlichkeit oder dem Ereignis, um das es geht. Sein Abendessen beschränkt sich auf ein Schüsselchen Caldo Verde, eine Spezialität der alten Esperança, einen Pfefferminztee, eine dicke Scheibe Papaya mit Zitronensaft und einem Tropfen Portwein. In seinem Zimmer, vor dem Zubettgehen, zieht er sich seinen Pyjama so umständlich an, dass ich jedes Mal warte, ob er sich nicht auch noch eine dunkle Krawatte um den Hals bindet.
An diesem Abend störte ihn der schrille Ton der Türklingel bei der Suppe. Das ärgerte ihn. Er faltete die Zeitung zusammen, stand mühsam auf und ging öffnen. Ich sah, wie ein hoch gewachsener Mann hereinkam, distinguiert, mit Adlernase, auffälligen Gesichtszügen und einem üppigen, mit Pomade gezwirbelten Schnurrbart, wie man ihn schon seit über einem Jahrhundert nicht mehr trägt. Seine Augen waren klein und glänzend und schienen sofort von allem Besitz zu ergreifen.
So hört mich an, o meine Knappen: Ab jetzt sind alle Schimmel Rappen. Und alle Rappen heißen Bären, womit wir schon beim Thema wären. Denn Bären ist ab heut verboten bei Tag zu mähen und zu schroten, sowie das Schroten und das Mähen bei Nacht, weil sie dann eh nichts sehen. Befehl ist auch, dass sie ab nun nicht das, was ich befehle tun, denn die Befehle gelten nur von kurz vor zwölf bis tausend Uhr und sollen zu nichts weiter führen, als an den Schlaf der Welt zu rühren. Doch sollte dieser Plan nicht klappen, sind alle Bären wieder Rappen und alle Rappen wieder Schimmel, das gilt auf Erden wie im Himmel, im Jenseits und in dieser Welt und ganz speziell für Bielefeld. So. Stellt das Radio etwas leiser, ich will jetzt schlafen
Euer Kaiser
Robert Gernhardt (13 december 1937 30 juni 2006)
DeJoods-Nederlandse schrijfster Ida Vos (meisjesnaam Gudema) werd geboren in Groningen op 13 december 1931. In haar boeken gaat het dikwijls om haar ervaringen die zij tijdens de Tweede Wereldoorlog opdeed. Het meest werd zij bekend met het boek Wie niet weg is wordt gezien dat in 1982 werd bekroond. Vanaf 1936 woonde ze in Rotterdam. Daar maakte ze in de meidagen van 1940 het Duitse bombardement mee. Vervolgens verhuisden ze naar Rijswijk. Vanaf 1943 zat het gezin Gudema ondergedoken, zij het dat zij en haar zus Esther van hun ouders waren gescheiden.
Na de oorlog was ze een tijdlang kleuterleidster. In 1956 trad ze in het huwelijk waaruit drie kinderen voortkwamen. Halverwege de jaren zeventig was ze een tijdje opgenomen vanwege opgedane trauma's tijdens de oorlog. Dit zette haar er toe aan om daarover te schrijven, eerst in de vorm van gedichten, later verhalenderwijs en nog later in de vorm van kinderboeken. Met name de beknotting van de vrijheid door de Duitse bezetter en wat ze meemaakte tijdens de onderduikperiode staan daarin centraal. Zij schreef zowel voor kinderen als voor volwassenen.
Uit: Wie niet weg is wordt gezien
Is die er nog?
Tegenwoordig weet je niet meer of iemand leeft of dood is.
Iedere keer als ze met mensen bij elkaar zijn die ondergedoken zijn geweest of in een kamp hebben gezeten, hoort ze: Is die er nog?
Heel dikwijls moet dan nee gezegd worden.
Daarom durft ze nooit iets te vragen. Ze komt er na een poosje toch wel achter.
Vandaag is het vrijdag. Op vrijdagavond hebben ze altijd veel visite. Net als vroeger, voor de oorlog, vieren ze met heel veel mensen samen het begin van de sabbat*. Het is bijna net zo gezellig als vroeger, maar toch wel anders. Er wordt niet meer zoveel gelachen.
Die ouwe Jopie was een grapjas, zegt opa 's avonds. Als hij iemand voor de gek kon houden zou hij het niet laten.
Is die er nog?
Nee.
Tante Mietje kon prachtig zingen. Ze zat in een koor.
Is die er nog?
Nee.
Moeder laat een foto zien.
Deze foto is ook ondergedoken geweest, grapt ze.
Ach, zegt pappa. Kijk nou, oom Louis en tante Eva.
Jevgeni Petrov, Jean Rouaud, Emily Carr, Laurens Jan van der Post
De Russische schrijver Jevgeni Petrov werd geboren in Odessa op 13 december 1903. Petrov (pseudoniem voor Jevgeni Petrovitsj Katajev) was de zoon van een Russische geschiedenisleraar en een Oekraïense moeder . Hij studeerde in 1920 af aan het gymnasium in Odessa. In 1920 werd hij correspondent en verslaggever voor de Oekraïense Telegraafmaatschappij. Hij werkte verder in Odessa nog als detective bij de lokale politie. Aanvankelijk had hij weinig ambities om schrijver te worden, maar zijn broer, de schrijver en journalist Valentin Katajev moedigde hem aan om korte verhalen te gaan schrijven. Valentin vertrok in 1922 naar Moskou om daar bij het tijdschrift Goedok te gaan werken. In 1923 volgde Jevgeni zijn broer om eveneens te gaan schrijven voor Goedok waar hij Ilja Arnoldovitsj Fajnzilberg, beter bekend onder het pseudoniem Ilja Ilf ontmoette. Ilja Ilf en Jevgeni Petrov begonnen samen te werken en publiceerden in 1928 hun boek De Twaalf Stoelen dat een van de meest succesvolle boeken uit de Russische literaire geschiedenis werd. Vanaf dat tijdstip zijn de twee schrijvers bekend onder de naam van het duo Ilf en Petrov. Samen met Ilja Ilf reisde Petrov in 1933 en 1934 door Europa. In 1935 en 1936 trokken ze door de Verenigde Staten, hetgeen resulteerde in een nieuw boek, getiteld Amerika Éénhoog.
Uit:The 12 Chairs
Bender himself wasn't losing any time. Renting the meeting hall for 3 rubles, he hurried over to the local chess club, which, for some reason, was located in a corridor of the administration building of a stud farm.
At the chess club sat a one-eyed man, reading an old novel.
"Grandmaster O. Bender!" Ostap declared, taking a seat at the table. "I'm arranging a performance of simultaneous games."
"Just a moment, comrade grandmaster!" the one-eyed man shouted. "Sit down, please. I'll be right with you."
And the one-eyed man ran out. Ostap looked over the chess club office. Hanging on the walls were photographs of racehorses, and on the table was a dusty ledger book with the title "Achievements of the Vasiuki Chess Club in 1925".
The one-eyed man returned with a dozen citizens of various ages. They formed a line and, one by one, stepped up to greet the grandmaster, announcing their names and respectfully shaking his hand.
"I'm on my way to Kazan," Ostap said curtly. "And I'm having a simultaneous exhibition this evening. You should come. But right now, if you'll excuse me, I'm not really in shape for a game. I'm exhausted after the Carlsbad tournament."
The Vasiuki chess enthusiasts gazed at Ostap with childlike admiration. Ostap couldn't stop himself. He felt a rush of new strength and chess ideas.
"You won't believe," he said, "how far chess thought has progressed. You know, Lasker's using vulgar tactics. It's impossible to play with him. He blows cigar smoke on his opponents. And he purposely smokes cheap cigars so the smoke is more disgusting. The chess world is in an uproar."
Jevgeni Petrov (13 december 1903 - 2 juli 1942) Petrov (links) en Ilf (rechts)
De Franse schrijver Jean Rouaud werd geboren op 13 december 1952 in Campbon (Loire-Atlantique). Hij had baantjes in een bibliotheek en als krantenverkoper in een kiosk. In 1988 ontmoette hij Jérôme Lindon, de directeur van Éditions de Minuit. In 1990 verscheen zijn eerste roman Les champs d'honneur die hem onmiddellijk de Prix Goncourtopleverde.
Werk o.a.: Des Hommes illustres, 1993, Les très riches heures, 1997, La Désincarnation, 2001, Les Champs d'honneur, 2005, La fiancée juive, 2008.
Uit: Sur la scène comme au ciel (1999)
« Avec la jeunesse, je me suis toujours bien entendue. Surtout avec la jeunesse laborieuse, celle qui ne rechigne pas à se donner de la peine. C'est grâce à tous ces petits couples qui me faisaient confiance et que j'aidais à composer leur liste de mariage que j'ai tenu si longtemps mon commerce. Sinon, les vieux, au magasin, c'était un concert de plaintes : les verres qui se cassent, les assiettes pas assez creuses pour la soupe, les pensions trop maigres, les mouvements qu'on n'arrive plus à faire, la ceinture de sécurité, le ticket modérateur, les étrangers, le temps qui n'est plus comme avant et les jeunes qui ne savent plus s'amuser. Car bien sûr, eux, ils savent: thés dansants, soirées-loto, moissons à l'ancienne, visite de la criée avec départ en car à trois heures du matin, conférence sur la manière d'enseigner le macramé à ses petits-enfants. Dépêchez-vous de prendre votre retraite, me serinaient-ils, on vous réserve une place. Entendu, comptez sur moi. Dès que j'ai pu, je me suis éclipsée. Officiellement, la cessation de mon commerce était prévue pour le 30 juin. je suis morte le 25. J'espère n'avoir pas fait attendre le car pour la criée. Mais, la preuve que je n'invente rien, aussitôt qu'elles, les jeunes filles, avaient un moment de libre entre deux soins, elles venaient discuter avec moi, se confier, me demander conseil. Elles avaient repéré que je ne les dérangeais pas pour un oui ou pour un non, trop chaud ou pas assez, remonter l'oreiller, baisser le store, et le somnifère qui m'empêche de dormir, quand dautres, et de bien moins atteints, avaient le doigt crispé sur la sonnette, au point qu'ils oubliaient, le temps qu'elles arrivent, ce qui n'allait pas. Depuis la mort de mon mari, j'avais appris à me débrouiller seule, à ne rien demander. Quand on me voyait transporter mes colis, on s'étonnait que je refuse de l'aide, comme si on me suspectait d'être âpre au gain et de ne pas vouloir partager. Je répondais qu'il m'était bien plus pénible d'avoir à expliquer le travail quand le temps que l'autre comprenne j'en avais déjà terminé. Alors à quoi bon. Et puis c'était ma manière d'être libre. Ce qui exaspère toujours, cette manifestation d'indépendance. Là, si j'appelais, c'est que ma voisine était tombée de son lit ou que le flacon suspendu à la potence était sur le point de se vider. »
Jean Rouaud (Campbon. 13 december 1952)
De Canadeese schilderes en schrijfsterEmily Carr werd geboren in Victoria op 13 december 1871. Carr was sterk beïnvloed door het landschap en de culturen van Brits-Columbia en Alaska. Onder invloed van stijlen als postimpressionisme en de Les Fauves, was haar werk vreemd voor de mensen rond haar en bleef het grotendeels onbekend en onerkend door de grote kunstwereld voor vele jaren. Meer dan 10 jaar werkte ze als pottenbakker en andere beroepen en had ze haar artistieke carrière opgegeven. In de jaren 1920 kwam ze in contact met de Group of Seven (van Canadese landschapsschilders), die haar waardevolle contacten opleverde voor haar carrière. Over haar ervaringen met de volken van Brits-Columbia schreef ze het boek The Laughing One. Andere boeken waren The Book of Small,The House of all Sorts en Growing Pains, ...
Uit: The Book of Small
It happened many times, and it always happened just in that corner of the old garden.
When it was going to happen, the dance in your feet took you there without your doing anything about it.You danced through the flower garden and the vegetable garden till you came to the row of currant bushes, and then you danced down it.
Fist came the black currants with their strong wild smell.Then came the red currants hanging in bright tart clusters.On the very last bush in the row the currants were white.The white currants ripened first.The riper they got, the clearer they grew, till you could almost see right through them.You could see the tiny veins in their skins and the seeds and the juice.Each currant hung there like an almost-told secret.
Oh! you thought, if the currants were just a wee bit clearer, then perhaps you could see them living inside.
The white currant bush was the finish of the garden, and after it was a little spare place before you came to the fence.Nobody ever came there except to dump garden rubbish.
Bursting higgledy-piggledy up through the rubbish everywhere, grew a half-wild mauvy-pink flower.The leaves and the blossoms were not much to look at, because it poured every drop of its glory into its smell.When you went there the colour and the smell took you and wrapped you up in themselves.
The smell called the bees and the butterflies from ever so far.The white butterflies liked it best; there were millions of them flickering among the pink flowers, and the hum of the bees never stopped.
Emily Carr (13 december 1871 2 maart 1945)
Totem Walk at Sitka, schilderij van Emily Carr
De Engelstalige en van oorsprong Zuid-Afrikaanse schrijver en officier Laurens Jan van der Post werd geboren in Philippopolis op 13 december 1906. Van der Post maakte de Indonesische revolutie mee als kolonel van de Britse vredesmacht op Java. Nog in de laatste weken van zijn militaire missie zette hij in grote lijnen de geschiedenis van de ondergang van het 'onmetelijke Nederlandse koloniale rijk' op papier. Van der Post had door zijn Zuidafrikaanse afkomst een speciale band met de Nederlandse literatuur. Dankzij zijn oorspronkelijke tweetaligheid (thuis sprak hij zowel Engels als 'hoog-Nederlands') kon hij zich in het Nederlands met de Nederlanders verstaan, maar doorzag hij ook de motieven achter het halsstarrige Nederlandse beleid ten aanzien van Indonesië. Zijn bekendste roman is The Seed and the Sower, die gaat over zijn ervaringen als Japans krijgsgevangene tijdens de Tweede Wereldoorlog. Van der Post was ook een van de peetouders van de Britse kroonprins William.
Uit: The Seed and the Sower
The truth is that from an early age most people found my looks disturbing and many of them were strongly attracted to me on account of my appearance. This again is one of those things I say without pride or humility, without vanity or self-satisfaction. I have long since come to the diamond point of the tumult within myself where facts alone, and nothing but the facts, accurately observed and truly interpreted, can move me. I know that only facts can save me and I long passionately to be able, from the facts of my being, to forge a weapon strong enough to enable me to fight back against the power and pomp of unreality which is marching so boastfully against both me and the spirit of my time. But over this matter of my appearance if I do recognize any other emotion in myself it is one of subtle and pervasive distaste. Perhaps this sounds ungrateful to life which has conferred such favours on me? Yet the truth remains. Part of me strongly resented my looks and blamed them too for what became of me. We had a neighbour who was born a dwarf and, as a child, whenever I saw him I used to pity him and feel grateful that I had not been given his shape. Yet today I am not sure that I should not have envied him. I simply do not know which constitutes the greatest danger to the integrity of being: to attract or to repel; to incur the dislikes or likes of one's fellow men. The dwarf, after all, had only pity to fear and, men being what they are, that is never excessive. But I had their instant, magnetic liking for my enemy and before I knew where, or even who I was, I had become a prisoner of the effect I had on them. The dwarf was firmly shackled to his deformity. But I was shackled not so much to my good looks as to what people, after seeing me, first imagined and then through their imaginations compelled me to be. I know now that from my earliest age the effect that I had on those about me enticed me away from myself, drew me out of my own inner focus of being, and left me irrevocably committed to the role that my admirers and the obscure laws of their magnetic attraction automatically demanded of me.
Laurens Jan van der Post (13 december 1906 - 16 december 1996)
Kader Abdolah, Ahmad Shamlou, John Osborne, Shrinivási, Else Buschheuer,
De Iraanse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Sinds 1988 woont hij in Nederland. Kader Abdolah groeide op in een streek waar de islam streng werd nagevolgd. Omdat hij hoopte ooit zijn betovergrootvader Qhaem Megham Ferahni na te volgen en schrijver te worden, ging hij zich vanaf zijn twaalfde jaar verdiepen in de westerse literatuur. Daardoor raakte zijn interesse in de westerse samenleving gewekt.Aan de universiteit van Teheran studeerde hij natuurkunde. In die periode sloot hij zich aan bij een linkse partij die zich verzette tegen het bewind van de sjah en later tegen dat van de ayatollahs. Hij schreef voor een illegaal blad en publiceerde twee clandestiene verhalenbundels onder de naam Kader Abdolah. Deze naam nam hij aan als eerbetoon aan twee studiegenoten en door de overheid geëxecuteerde partijleden: Kader en Abdolah. Na zijn opleiding werkte hij als directeur van een emballagefabriek, en zette hij zijn politieke activiteiten voort. Deze activiteiten resulteerden er in dat hij in 1985 uit Iran moest vluchten.
Kader Abdolah maakte zich de Nederlandse taal eigen met behulp van onder meer de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt en van Nederlandstalige poëzie. Worstelend met de taal begon hij zijn
verhalen in het Nederlands te schrijven. In 1993 debuteerde hij met de verhalenbundel De adelaars, die meteen bekroond werd met de belangrijke debutantenprijs Het Gouden Ezelsoor. Kader Abdolah schrijft wekelijks een column in de Volkskrant onder het pseudoniem Mirza.
Uit: De boodschapper
Als de avond viel en iedereen in de tenten gegeten had, werd het tijd voor nieuwe magische taferelen. Mensen vormden tientallen cirkels op de grond. Fakkels brandden, verse thee werd rondgebracht. De mensen die lekkernijen verkochten deelden verse zoetigheden uit en de pijpen werden aangestoken.
In één cirkel speelde men muziek, in een andere dansten mooie slavinnen. In een derde cirkel werden slangen en apen getoond, maar iets verderop, aan de stille kant van de karavanserai, filosofeerden de geleerden over hun nieuwe opvattingen over de wereld. Ook werd er gediscussieerd over de teksten van de Bijbel, de Thora en de Avesta van Zarathoestra. Dichters lazen hun laatste gedichten voor en sterrenkundigen tekenden het hemelgewelf naar hun nieuwe bevindingen in verschillende kleuren op de grond.
Als het aan Mohammad had gelegen, zou hij nooit meer naar huis zijn gegaan.
Nieuwsgierig luisterde hij naar de wetenschappers en de sterrenkundigen en hij discussieerde over de teksten van de oude profeten. Hij genoot van de poëzie van de dichters.
Eenmaal thuis kon hij rekenen op een paar dagen ruzie. Ghadidje riep: Waar was je, Mohammad? Heb je ons misschien niet meer nodig? Of ben je soms vergeten dat je toevallig ook nog een vrouw en kinderen hebt? Of denk je: dat bedrijf is toch niet van mij, dat is van de familie van mijn vrouw?'
Daarna keerde de stilte weer. Mohammad ging naar zijn werk en kwam op tijd naar huis, maar je merkte dat iets in hem veranderd was. Hij werd stiller en zijn ogen hadden meer diepte gekregen. Hij was mager geworden en je zag de groeven in zijn gezicht.
Mohammad, waar ben je mee bezig?' hoorde ik Ghadidje vaak tegen hem zeggen.
Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)
De Iraanse dichter, schrijver en journalist Ahmad Shamlou werd geboren op12 december 1925 in Teheran. Aan de basis van zijn gedichten stond de tradionele beeldtaal van dichters als Hafiz en Omar Khayyám. Shamlou vertaalde ook veel uit het Frans en het Duits. Verder schreef hij toneelstukken, verhalen en filmscenarios. Na de val van de regering Mosaddeq in 1953 moest hij onderduiken. Hij werd echter toch gearresteerd en zat 13 maanden lang gevangen. In 1977 verliet hij Iran uit protest tegen de repressie. Hij keerde na de revolutie van 1979 wel terug naar zijn land, maar bleef sceptisch over de nieuwe ontwikkelingen.
Mist
Mist has blanketed the desert, all over. The village lights are hidden. A warm wave pulsates through the desert arteries. the desert
weary tightlipped breathless slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.
"- Mist has blanketed the desert," (says the passerby to himself). |"The village dogs are quiet." "Hidden in a dervish cloak of mist, I'll reach home." "Gol Ku doesn't know.
She will see me suddenly at the threshold, In her eye a tear, on her lips a smile,
She will say:
"Mist has blanketed the desert, all over I figured if the mist remained like this till day, Bold men would return from hiding places to dear ones."
Mist has blanketed the desert, all over. The village lights are hidden. A warm wave pulsates through the desert arteries. the desert
weary tightlipped breathless slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.
I AM STILL THINKING OF THAT RAVEN
I am still thinking of that raven in the valleys of Yush: with the double rustle of its pair of black scissors it cut a slanting curve from the paper sky and through the dry croaking of its throat is said something to the nearby peak which the weary mountains bewildered under the full sun repeated for long in their rocky skulls. Sometimes I ask myself what a raven with its decisive final presence and its mournful persistent color may have to say to the aged mountains when at high noon it glides over the baked ocher of a wheat-field to soar atop a few aspens which these tired sleepy hermits repeat for long together at summer noontides.
HELENA. Time we end. [Allison nods] I'll just get my things together. I'll see you downstairs.
[EXIT. A slight pause]
JIMMY. [not looking at her, almost whispering] Doesn't it matter to you -- what people do to me? What are you trying to do to me? I've given you just everything. Doesn't it mean anything to you? [Her back stiffens. His axe-swinging bravado has vanished and his voice crumples in disabled rage] You Judas! You phlegm! She's taking you with her, and you're so bloody feeble, you'll let her do it!
[Allison suddenly takes hold of her cup and hurls it on the floor. He's drawn blood at last. She looks down at the pieces on the floor, and then at him. Then she crosses the room, takes out a dress on a hanger, and slips it on. As she is zipping up the side, she feels giddy, and she has to lean against the wardrobe for support. She closes her eyes.]
ALLISON. All I want is a little peace.
JIMMY. Peace! God! She wants peace! [hardly able to get his wrods out] My heart is so full, I feel ill -- and she wants peace! [She crosses to the bed to put on her shoes. Cliff gets up from the table and sits in the armchair. He picks up a paper and looks at that. Jimmy has recovered slightly, and manages to sound almost detached] I rage, and shout my head off, and everyone thinks, "poor chap!" or "what an objectionable young man!" But that girl there can twist your arm off with her silence. I've sat in this chair in the dark for hours. And, although she knows I'm feeling as I feel now, she's turned over and gone to sleep. One of us is crazy. One of us is mean and stupid and crazy. Which is it? Is it me? Is it me, standing here like an hysterical girl, hardly able to get my words out? Or is it her? Sitting there, putting on her shoes to go out with that -- [But inspiration has deserted him by now] Which is it? [Cliff is still looking down at his paper] I wish to heaven you'd try loving her, that's all. [Jimmy watches Allison look for her gloves] Perhaps, one day, you may want to come back. I shall wait for that day. I want to stand up in your tears, and splash about in them, and sing. I want to be there when you grovel. I want to be there, I want to watch it, I want the front seat. [Helena enters, carrying two prayer books] I want to see your face rubbed in the mud -- that's all I can hope for. There's nothing else I want any longer.
HELENA. [after a moment] There's a phone call for you.
JIMMY. [turning] Well, it can't be anything good, can it?
[He goes out]
John Osborne (12 december 1929 - 24 december 1994)
De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.
Kathedraal
Ik wist dat deze handen
als eertijds
samengevouwen
tegen mijn voorhoofd
U zouden groeten
in een plechtige buiging
Wees gegroet
En dit kruis
in een onbegrijpelijk gebaar
mij zou ontlasten
bevrijden
van een onwelkome duisternis
en ik Uw voeten
kussen zou
wenende
Wees gegroet
Wanneer het licht
schrijft
in de ramen
als water ongrijpbaar
de namen
en ik met tranen in
mijn ogen
de Stad binnentreed
weet ik U hier.
En Gij
dat ik kwam
als Uw kind
in een eerbiedige buiging
Wees gegroet.
Beschrijf mij
Beschrijf mij
zegt zij zonder een woord
te spreken
de morgen van haar mond
doet mij de hemel open
de pijn ontvalt het hart
en licht licht speelt
uit al haar delen.
Ik hoor
met haar oren
de zon penselen
dit land in zijn aloude pracht
de zee ontspringt
zachtblauw de nacht
haar woorden
witter prevelend op de kusten.
De bergen blozen
omdat de zon
zo minzaam spreekt
en zie de wind
herneemt zijn lied
in al de bladeren.
Beschrijf mij zegt zij
zonder één woord te spreken
de leegte in mij
moest door haar open-
breken
gelijk na elke bui
een oude tak uitwast
het groen, waarvan
zelfs wolken spreken.
Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)
De Duitse schrijfster, jouraliste en televisiepresentatrice Else Buschheuer werd geboren op 12 december 1965 in Eilenburg in Sachsen. Zij groeide op als Sabine Knoll in de DDR. In 1984 liet zij officieel haar voornaam veranderen in Else (naar Else Lasker-Schüler). Zij studeerde na het gymnasium bibliotheekwetenschappen aan de Humboldt-Universität in Berlijn. Na de hereniging van Duitsland werkte Buschheuer als journaliste voor o.a. Der Tagesspiegel, Die Welt, die tageszeitung, Emma, Der Spiegel en Stern. In 2001 ging zij naar New York, waar zij tot 2005 bleef wonen. Haar internet dagboek over de aanslagen van 9/11werd druk gelezen. Tegenwwordig presenteert zij bij de Mitteldeutsche Rundfunk een filmmagazine. Haar eerste roman, Ruf! Mich! An!, publiceerde zij in 2000.
Uit:Venus (2005)
Es ist ein dampfend heißer Frühsommertag, als wir durch Manhattan fliegen, auf der Suche nach unserer Sommergeschichte. An der Upper East Side werden wir fündig. Durch ein riesiges blitzblank geputztes Fenster sehen wir eine nackte Frau stehen, reglos neben einem nackten Mann, dieser auch reglos, aber liegend, blutend, aus vielen Wunden, zwischen ihnen ein Messer.
Wir nähern uns der Wohnung, dem Zimmer, betrachten die beiden. Es ist nicht viel Ausdruck im Gesicht des Mannes, denn er ist ja tot. Das ist offenkundig, dass er tot ist, und jeder, der schon mal einen Toten gesehen hat, wird bestätigen, dass der Unterschied zwischen einem lebenden nackten Mann und einem toten nackten Mann derselbe ist wie zwischen einem Fisch im Wasser und einem Fisch in der Dose. Erloschen, entseelt, nichts als der Verwesung ausgesetztes Fleisch.
Auch im Gesicht der Frau ist nichts zu lesen, und das, obgleich sie lebt. Sie ist schön gewachsen, zweifelsohne, ausgestattet mit einem milchweißen Körper, an dessen Hals hektische Flecken wie Klatschmohn wachsen. Breitbeinig steht sie da, Füße nach außen, vor sich hin starrend,
nicht direkt zum Toten am Boden, eher hindurch, vorbei, woanders hin, dorthin, wo keiner ihrem Blick
folgen kann, wir jedenfalls nicht. Die Geburt der Venus fällt uns ein, und wir spüren brennenden Hunger auf die ganz große Tragödie.
Erst nach Minuten öffnet sich Venus Hand, spreizen sich spillerige Klavierfinger, als würden sie das Messer fallen lassen wollen, wenn es nicht schon am Boden läge. Sie läuft einige Schritte zum nächsten Zimmer, Staubflocken tanzen zwischen ihren nackten Füßen, als sie ihren etwas zu dünnen Körper über den Marmorfußboden balanciert, sie reckt ihren ohnehin etwas zu langen Hals, greift nach einem roten Büstenhalter, einer roten Unterhose, einem roten Sommerkleid, rot wie das Blut am Körper des Mannes, am Messer, auf dem Boden, das frische Blut, dessen metallener Geruch in der Luft hängt.
Susanna Tamaro, Beat Sterchi, Patrick O'Brian, Manès Sperber, Gustave Flaubert
De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957. In 1976 trok Susanna Tamaro naar Rome, waar zij nog steeds werkzaam is. Van beroep is zij regisseuse en draaide in die hoedanigheid voor de Italiaanse televisie meerdere documentaires. In 1990 werd ze door Federico Fellini ontdekt, nadat hij haar werk gelezen had (Per voce sola). Tamaro verwierf grote bekendheid met haar roman Va' dove ti porta il cuore (De stem van je hart) uit 1994.
Uit: Erhöre mein Flehen (Rispondimi,vertaald door Maja Pflug)
Das erste Zeichen war vielleicht das Fällen des Baumes. Du hattest mir nichts davon gesagt, diese Dinge gingen Kinder nichts an, und so fraß sich die Säge an einem Wintermorgen in die silbrig schimmernde Rinde, während ich in der Schule völlig teilnahmslos von den Vorzügen des kleinsten gemeinsamen Nenners hörte; während ich auf dem Weg zur Pause den Flur entlangschlurfte, rieselte das Leben des Baums in winzigen Spänen den Ameisen auf den Kopf wie Schnee. Das Ausmaß der Verwüstung traf mich, als ich von der Schule nach Hause kam. Auf dem Rasen klaffte dort, wo der Nussbaum gestanden hatte, ein schwarzer Schlund, der schon in drei Teile zersägte und von seinen Ästen befreite Stamm lag daneben, und ein Mann mit blaurotem Gesicht gab sich inmitten schmutziger Dieselabgase alle Mühe, die Wurzeln auszureißen, indem er mit den großen Zähnen eines Baggers daran zerrte; die Maschine knurrte und fauchte zwischen den Flüchen des Arbeiters, rollte rückwärts, stockte: Die verdammten Wurzeln wollten die Erde nicht loslassen, sie klammerten sich hartnäckig fest, tiefer als vorhergesehen. Mein Baum - der Baum, mit dem ich aufgewachsen war und der mich, davon war ich überzeugt, bis ins Alter begleiten sollte, der Baum, unter dem ich meine Kinder aufziehen wollte - war gefällt worden. Sein Sturz hatte sehr vieles mitgerissen: meinen Schlaf, meine Fröhlichkeit, meine scheinbare Unbekümmertheit. Das Krachen seines Aufpralls, eine Explosion; ein Vorher, ein Nachher; ein verändertes Licht, eine Dunkelheit unterschiedlicher Ausprägung. Dunkelheit des Tages, Dunkelheit der Nacht, Dunkelheit mitten im Sommer. Und aus der Dunkelheit entsteht eine Gewissheit: Schmerz ist der Sumpf, durch den ich waten muss.
Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)
De Zwitserse schrijver Beat Sterchi werd geboren in Bern op 12 december 1949. Hij volgde een opleiding tot slager en emigreerde in 1970 naar Canada, waar hij verschillende beroepen uitoefende en een avondopleiding deed. Daarna studeerde hij Engels aan de University of British Columbia bij Vancouver. In 1975 ging hij naar Honduras, waar hij werkte als leraar Engels en de eerste gedichten in het Engels en het Duits schreef. Van 1984 tot 1994 leefde Sterchi als zelfstandig schrijver in een Spaans dorp in de buurt van Valencia. Tegenwoordig woont hij in Bern.
Uit: Die Glasfrau und andere merkwürdige Geschichten
"Es war einmal ein Mann, der hiess Ernest Charron, und er war vor fünfzig Jahren in diese Stadt gekommen, in der man das zweite e in seinem Vornamen vergass. In den letzten Jahren sagten die Leute, die Ernest noch kannten: "Der scharro macht's nicht mehr lange, dem blättert die Haut von den Knochen, wie das Gebrabbel von seinem Kinn tropft." Aber Ernest dachte nicht daran, es noch kürzer oder länger zu machen - er machte es einfach, fand jedoch auch, dass seine Aussprache nicht so nass sein müsste, wie sie war; daran hatten, vermutete Ernest, einige Zahnärzte, die zum Teil schon tot waren, ihre Schuld. Es war Sonntag, und an Sonntagen stand Ernest zwei Stunden später auf als an Werktagen, das hatte er sich mit den Jahren so angewöhnt, denn auch die "Harmonie", seine Stammbeiz, öffnete sonntags erst um zwei. Ernest kramte ein bisschen in seiner grauen Wohnung herum und band sich eine Krawatte um. Seit zehn Jahren war es dieselbe Krawatte, sie glänzte an einigen Stellen ein bisschen zu schwarz, und an einigen Stellen war sie ein bisschen zu matt, aber für Ernest war es eine Krawatte, und wenn er sie umband, war es Sonntag."
Beat Sterchi (Bern, 12 december 1949)
De Engelse schrijverPatrick OBrian werd geboren op 12 december 1914 in Chalfont St. Peter, Buckinghamshire. Nadat hiet hem tijdens WO II niet lukte bij de RAF te komen, werkte hij als geheim agent. Na de oorkog vestigde hij zich eerst in Wales, later in Collioure in het zuiden van Frankrijk.
Voordat hij aan zijn 20 (21)delige serie rond Jack Aubrey begon had hij al vele titels op zijn naam staan en was ook een begaafd vertaler (vanuit het Frans). Maar verkopen deed zijn eigen werk niet echt. Ook zijn zeeverhalen (de serie was hij begonnen op verzoek van zijn uitgever) liepen niet echt geweldig, maar genoeg om van te leven. Pas toen Geoff Hunt, in de jaren '90 de omslagen ging verzorgen vlogen de boeken de winkels uit en werd hij op zijn oude dag een bestseller auteur.
Uit: Blue At The Mizzen
Jack Aubrey was a taut captain: he had been brought up by commanders who looked upon exact discipline and exact gunfire as of equal importance in a man-of-war, but on this occasion he know that he had nothing whatsoever to say; and speaking privately to his first lieutenant he observed, 'Mr. Harding, when things are a little calmer, let us weigh and proceed south-west by west with all the sail she can bear. If any King's ship hails or signals you will reply carrying dispatches and pursue your course, touching neither sheet nor brace.'
'South-west by west it is, sir: and carrying dispatches,' said Harding, and Jack, steadying Stephen by the elbowthe frigate was pitching quite violently by nowguided him to the great cabin, where they sat at their ease on the cushioned stern-lockers that ran across the ship under the elegant, remarkably elegant sash-lights that gave on to the sea.
'I am afraid it is going to turn out a truly dirty night,' said Jack. He stood up and in his sure-footed seaman's way walked over to his barometer. 'Yes,' he said. 'Dirtier than I had thought.' He came back and gazed out at the darkness, full of rain and flying water from the ship's bow-wave, more and more as she increased her way. 'But, however,' he went on, 'I am most heartily glad to be at sea. At one time I thought it could never be done . . . indeed, without Queenie and Lord Keith it never would have been done.' The sternlanterns were now lighting up the frigate's wakeexceptionally broad, white and agitate for a ship with such fine linesbut in spite of the brilliance just aft he could still clearly make out the distant red glow above Gibraltar, where they were still keeping it up in spite of the wind and the rain.
Patrick OBrian (12 december 1914 2 januari 2000)
De Oostenrijks - Franse schrijver, essayist en psycholoog Manès Sperber werd geboren in Zabłotów, Galicië. In 1916 vluchtte zijn familie naar Wenen, waar hij later Alfred Adler leerde kennen. In 1927 verhuisde Sperber naar Berlijn en werd hij lid van de communistische partij. Toen Hitler aan de macht kwam werd hij gearresteerd, maar weer vrijgelaten, omdat hij op dat moment Pools staatsburger was. Hij trok naar Parijs en werkte voor de Internationale, maar verliet de partij in 1938 vanwege de Stalinistische zuiveringen. In zijn werk begon hij zich bezig te houden met het totalitarisme en het individu in de maatschappij. (Zur Analyse der Tyrannis). Sperber schreef ook de romantrilogie Als een traan in de oceaan en een autobiografische trilogie.
Uit: Portrait d'Arthur Koestler
Les yeux fermés, cette figure d'adolescent exprime naïvement la sensualité déçue ou satisfaite; les yeux ouverts, la curiosité, la soif de savoir tout ce qui se cache sous le masque du connu, derrière la partie avouée de la réalité. Depuis les quelques 25 ans que je connais Arthur Koestler, son physique a peu changé. Pourtant, ce quart de siècle a été pour lui bien rempli: il était avec la gauche vaincue en Allemagne, avec les paysans mourants de faim en Ukraine, avec l'émigration militante en France, avec les républicains en Espagne, dans la cellule du condamné à mort à Malaga et à Séville, dans le camp du Vernet, dans la Légion étrangère en Afrique, pendant les grands bombardements dans une prison de Londres, dans l'armée anglaise, en Palestine avec les premiers terroristes sionistes et, plus tard, pendant la guerre judéo-arabe, avec les premières unités de l'armée israélienne.
Quand je l'ai rencontré pour la première fois, c'était un jeune dandy, un journaliste qui venait de faire une carrière vertigineuse. Peu d'années après, à Paris, en 1934, ses préoccupations les plus urgentes étaient: détruire le fascisme, transformer l'univers par la révolution prolétarienne, apprendre à se supporter soi-même et ses camarades, et en attendant, trouver les 10 francs, disons les 5 francs, pour se payer un café-crème, deux petits pains, quelques cigarettes et le billet du train de banlieue qui devait le ramener au grenier où il dormait. Il préparait une série d'articles pour le Parti. L'Intransigeant les publia sous le titre "L'Allemagne souterraine". Nous n'étions pas mesquins - il est possible, même probable, que ces jours-là l'on ait donné au camarade Arthur les moyens de s'acheter en plus de quelques croissants un paquet de celtiques. C'était presque de trop, car la seule chose qu'il voulait, lui, c'était d'être utile à la cause, se dévouer entièrement. C'est pourquoi on l'envoya bientôt en Sarre pour qu'il tente quelque chose d'impossible. Et pour qu'il ne perde pas l'habitude d'assister à nos défaites avant qu'elles ne soient pas nommées triomphes: triomphes dialectiques.
Drôle de garçon: il semblait s'accommoder de tout, sauf de ces métamorphoses par l'encre d'imprimerie, de cette transsubstantation du sang inutilement versé. Il devint de plus en plus incapable de contribuer au mensonge organisé au nom de la vérité, de la cause.
Manès Sperber (12 december 1905 5 februari 1984)
Sur une montagne. A l'horizon, le désert ; à droite, la cabane de Saint-Antoine, avec un banc devant sa porte ; à gauche, une petite chapelle de forme ovale. Une lampe est accrochée au-dessus d'une image de la Sainte Vierge ; par terre, devant la cabane, des corbeilles en feuilles de palmiers.
Dans une crevasse de la roche, le cochon de l'ermite dort à l'ombre.
Antoine est seul, assis sur le banc, occupé à faire ses paniers ; il lève la tête et regarde vaguement le soleil qui se couche.
Antoine.
Assez travaillé comme cela. Prions !
Il se dirige vers la chapelle.
Tout à l'heure ces lianes tranchantes m'ont coupé les mains. Quand l'ombre de la croix aura atteint cette pierre, j'allumerai la lampe et je commencerai mes oraisons.
Il se promène de long en large, doucement, les bras pendants.
Le ciel est rouge, le gypaète tournoie, les palmiers frissonnent ; sur la crotte de porc voilà les scarabées qui se traînent ; l'ibis a fermé son bec pointu et la cigogne blanche, au sommet des obélisques, commence à s'endormir la tête passée sous son aile ; la lune va se lever.
Demain le soleil reviendra, puis il se couchera, et toujours ainsi ! Toujours !
Moi, je me réveillerai, je prierai, j'achèverai ces corbeilles que je donne à des pasteurs chaque mois pour qu'ils m'apportent du pain ; ce pain, je le mangerai ; l'eau qui est dans cette cruche, je la boirai ; ensuite je prierai, je jeûnerai, je recommencerai mes prières, et toujours ainsi ! Toujours !
Oh ! Mon Dieu ! Les fleuves s'ennuient-ils à laisser couler leurs ondes ? La mer se fatigue-t-elle à battre ses rivages ? Et les arbres, quand ils se tordent dans les grands vents, n'ont-ils pas des envies de partir avec les oiseaux qui rasent leurs sommets ?
Il regarde l'ombre de la croix.
Encore la largeur de deux sandales, et ce sera le moment de la prière. Il le faut ! ... Mais pourquoi, dès que j'ai quitté le travail, ne commencerais-je pas mes exercices ?
Une tortue s'avance entre les rochers.
Gustave Flaubert (12 december 1821 8 mei 1880) Parijs Jardin Du Luxembourg: GustaveFlaubert
The first light of dawn peered over the eastern horizon that morning in the month of Bashans, more than four thousand years ago. The high priest of the temple of the god Sothis gazed at the vast expanse of sky with tired eyes, for he had not slept the whole night.
Finding the object of his surveillance, his eyes lit upon Sirius, the auspicious star, its light twinkling in the heart of the firmament. His face glowed with jubilation and his heart quivered with joy. He prostrated himself on the hallowed floor of the temple and gave thanks, crying out at the top of his voice that the image of the god Sothis had appeared in the heavens, announcing to the inhabitants of the valley the glad tidings of the sacred River Nile's inundation. It was a message from His merciful and compassionate hands. The beautiful voice of the high priest woke the sleeping populace and they rose joyfully from their beds. They turned their faces to the sky until their eyes fixed upon the sacred star, and they repeated the incantation of the priest, their hearts awash with gratitude and delight. They left their houses and hurried to the bank of the Nile to witness the first ripples, bearers of bounty and good fortune. The voice of the priest of Sothis resounded through Egypt's still air, announcing the good news to the South: "Come celebrate the holy festival of the Nile!" And they tied up their belongings and set off, great and humble alike, from Thebes and Memphis, Harmunet and Sout and Khamunu, all heading for the capital Abu, in chariots speeding down the valley and boats plowing the billows.
Abu was the capital of Egypt. Its lofty structures were set upon huge slabs of granite, and the sand dunes in between them, long since tamed by the wondrous silt of the Nile, were awash with greenness and fertility. Acacia and doum trees grew there, as well as date palms and mulberries, and the fields were planted with herbs and vegetables and clover. There were vines in abundance and pastures and gardens watered by bubbling streams where flocks grazed. Pigeons and doves circled in the sky. The scent of flowers drifted on the fresh breeze and the chirping of nightingales mingled harmoniously with the songs of myriad birds.
Naguib Mahfouz (11 december 1911 30 augustus 2006)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Ludwig Laher werd geboren op 11 december 1955 in Linz. Hij studeerde germanistiek, Engels en klassieke talen in Salzburg en werkte daarna in dezelfde plaats als leraar aan een gymnasium. In 1993 vestigde hij zich in St. Pantaleon en sinds 1998 werkt hij als zelfstandig schrijver. Laher publiceert gedichten, essays, romans,vertalingen, wetenschappelijk werk, hoorspelen en draaiboeken. Hij ontving diverse literaire prijzen.
Uit: Aufgeklappt
Während sich der Freier mit verzweifelter Vehemenz abarbeitet, transferiert der Dichter in ihm das sich anbahnende Desaster geschickt in die beliebte Form des zotigen, umgangssprachlichen Schnaderhüpfels, und der populäre Vortragskünstler Ferdinand Sauter, dem nachgesagt wird, dass er überhaupt keinen Genierer kennt, nimmt den Vierzeiler, da bin ich mir ziemlich sicher, mit entsprechender musikalischer Untermalung selbstverständlich ins Vorstadtwirtshausprogramm auf:
Ich stoß alleweil zua / Und mir kommt nit die Natur / Und jetzt glaub ich schon bald / I bin selber a Hur. Brüllendes Gelächter, Schenkelklopfen, Prost. Noch ein unterspicktes, aber grad so ein scharfes! Man kennt das. Während du schon nachlegst, will ich mich, wenn's gestattet ist, lieber Ferdinand, allerdings doch ein paar Augenblicke länger bei diesem nur an der Oberfläche wenig ergiebigen Text aufhalten, der, hingekritzelt auf die Rückseite eines leeren Versicherungspolizzenformulars, auf verschlungenen Wegen in die Handschriftensammlung des Wiener Rathauses Eingang gefunden hat.
Sauter muß also an die vierzig Jahre oder älter sein. Wie so oft bei ihm geht es nur vordergründig um einen seichten pornographischen Gspaß, und ich traue ihm zu, dass er sich der Schärfe solch unverstellter Gedankensplitter in allen Facetten durchaus bewusst ist, dass er die Schnittwunden in Kauf nimmt und sich trotzdem neben den anderen Kleidungsstücken erneut das enge Biedermeierkorsett auszieht. Es geht wieder einmal um nichts weniger als ums Eingemachte tradierter Selbstdefinition des Mannes.
Ludwig Laher (Linz, 11 december 1955)
De Italiaanse schrijver.Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. De Carlo groeide op in Milaan. Zijn haat tegen de Noord-Italiaanse stad werd later een terugkerend thema in zijn boeken. Als twintiger woonde hij in de Verenigde Staten en Australië, waar hij onder meer de kost verdiende als leraar Italiaans. Na terugkeer in Italië vestigde hij zich in de buurt van de stad Urbino. Korte tijd later werd zijn eerste roman gepubliceerd: Treno di Panna.Naast het schrijven van boeken componeerde De Carlo muziek en was hij betrokken bij het maken van films. Hij regisseerde de documentaire Le facce di Fellini. De boeken van De Carlo zijn in verschillende talen vertaald, onder meer in het Engels, Nederlands en Duits.
Uit:Das Meer der Wahrheit(Mare delle verità, vertaald door Maja Pflug)
Am Morgen des 24. November lagen draußen mindestens vierzig Zentimeter Schnee, und mein Bruder rief an, um mir zu sagen, dass unser Vater gestorben war.
Nach dem Aufwachen hatte ich die Fensterblenden geöΣnet und eine Weile das Weiß betrachtet, das Bäume und Felder und ferne Häuser einförmig zudeckte bis zum Horizont, wo die welligen Hügel mit dem sehr hellen Grau des Himmels verschwammen. Ich hatte der Stille gelauscht, tief die eisige Lu∫ eingesogen, Atemwölkchen ausgestoßen. Einige Schneeflocken hatten sich mir auf Stirn, Brust und
Hände gelegt, die Kälte war über meine nackte Haut gestrichen.
Zwar schneit es hier in der Gegend zu häu⁄g, als dass man das gleiche Gefühl von Verzauberung wie in der Kindheit emp⁄nden könnte, dennoch fasziniert es mich jedes Mal, wie die Geräusche gedämpfter und die Entfernungen länger werden, wie dürres Holz, Dornengestrüpp, Steine, Löcher und Risse im Boden unter der weißen Oberfläche verschwinden und die Illusion einer einheitlichen Landschaft erwecken. Ich wusste, dass das Staunen über die Verwandlung nicht lange anhalten und schon bald etliche praktische Schwierigkeiten auftauchen würden, doch in den ersten Minuten ließ ich mich verzaubern, während ich mehrere Schichten Baumwolle und Wolle übereinander anzog.
In der Küche hatte ich Tee aufgesetzt und Haferbrei zubereitet, hatte Knie- und Armbeugen gemacht, um mich aufzuwärmen. Beim Frühstück hatte ich in einem Aufsatz über Ozeanströmungen geblättert, den ich brauchte, weil ich an einem Buch über das Überleben aufoffenem Meer nach einem Schiffbruch schrieb. Dann hatte ich prüfend das Telefon abgehoben, und es war absolut stumm. Ich hatte es nicht anders erwartet, denn die Leitungen laufen ein paar Kilometer lang durch einen Wald, ein Gewitter oder ein Windstoß oder eben Schnee genügt, damit die Verbindung ausfällt. Es dauert jedes Mal tagelang, bis jemand kommt und sie repariert, vorausgesetzt, man hat die Geduld, mehrmals täglich die Störungsstelle anzurufen und zu mahnen.
In a letter to Gorky on September 15, 1919 -- which we have already cited - Vladimir Ilyich Lenin replied to Gorky's attempts to intercede in the arrests of members of the intelligentsia, among them, evidently, some of the defendants in this trial, and, commenting on the bulk of the Russian intelligentsia of those years (the "close-to-the-Cadets-intelligentsia"), he wrote: "In actual fact they are not [the nation's] brains, but shit." On another occasion he said to Gorky: "If we break too many pots, it will be its [the intelligentsia's] fault." If the intelligentsia wants justice, why doesn't it come over to us? "I've gotten one bullet from the intelligentsia myself." (In other words, from Kaplan.)
On the basis of these feelings, he expressed his mistrust and hostility toward the intelligentsia: rotten-liberal; "pious"; "the slovenliness so customary among 'educated' people"; he believed the intelligentsia was always shortsighted, that it had betrayed the cause of the workers. (But when had the intelligentsia ever sworn loyalty to the cause of the workers, the dictatorship of the workers?)
This mockery of the intelligentsia, this contempt for the intelligentsia, was subsequently adopted with enthusiasm by the publicists and newspapers of the twenties and was absorbed into the current of day-to-day life. And in the end, the members of the intelligentsia accepted it too, cursing their eternal thoughtlessness, their eternal duality, their eternal spinelessness, and their hopeless lagging behind the times.
And this was just! The voice of the accusing power, echoed and re-echoed beneath the vaults of the Verkhtrib, returning us to the defendants' bench.
Aleksandr Solzjenitsyn (11 december 1918 3 augustus 2008)
J'ai cru, pendant trois ans, te vaincre et te maudire,
Et toi, les yeux en pleurs, avec ton doux sourire,
Au chevet de mon lit, te voilà revenu.
Eh bien, deux mots de toi m'ont fait le roi du monde,
Mets la main sur mon coeur, sa blessure est profonde ;
Élargis-la, bel ange, et qu'il en soit brisé !
Jamais amant aimé, mourant sur sa maîtresse,
N'a sur des yeux plus noirs bu la céleste ivresse,
Nul sur un plus beau front ne t'a jamais baisé !
Jamais
Jamais, avez-vous dit, tandis qu'autour de nous
Résonnait de Schubert la plaintive musique ;
Jamais, avez-vous dit, tandis que, malgré vous,
Brillait de vos grands yeux l'azur mélancolique.
Jamais, répétiez-vous, pâle et d'un air si doux
Qu'on eût cru voir sourire une médaille antique.
Mais des trésors secrets l'instinct fier et pudique
Vous couvrit de rougeur, comme un voile jaloux.
Quel mot vous prononcez, marquise, et quel dommage !
Hélas ! je ne voyais ni ce charmant visage,
Ni ce divin sourire, en vous parlant d'aimer.
Vos yeux bleus sont moins doux que votre âme n'est belle.
Même en les regardant, je ne regrettais qu'elle,
Et de voir dans sa fleur un tel coeur se fermer.
Alfred de Musset (11 december 1810 -2 mei 1857)
De Franse schrijver, politiek filosoof en journalist Alain de Benoist werd geboren in Saint-Symphorien op 11 december 1943. Na zijn opleiding aan het lyceum werd hij politiek journalist voor het maandblad Lectures françaises. In 1961 kwam hij in contact met Amaury de Chaunac-Lanzac (bekender onder zijn pseudoniem François d'Orcival) en aanhanger van de FEN. (Fédération des étudiants nationalistes) In 1962 neemt hij het secretariaat op zich van het FEN-blad Cahiers universitaires, waarin hij zijn eerste filosofische overdenkingen publiceert. Niet lang daarna kWAM hij in contact met Dominique Venner en met de personen die later Europe-Action zouden oprichten, waarbij hij zich direct aansloot. In zijn eerste boeken - Salan devant l'opinion en Le courage est leur patrie, gepubliceerd respectievelijk in 1963 en 1965, nam hij het op voor een Frans Algerije en voor de OAS.
Door de bekroning van zijn bloemlezing Vu de droite (1977) door de Académie française met een Prix de l'Académie française voor essays in 1978, raakte zijn werk bekend bij het grote publiek.
In 1986 publiceerde hij Europe, Tiers monde, même combat : décoloniser jusqu'au bout! - vertaald: "Europa, Derde Wereld, zelfde strijd: dekoloniseren tot op de bodem". Hierin neemt hij een standpunt in dat tegengesteld is aan de traditionele strijdpunten van extreemrechts: er is een alliantie mogelijk tussen anti-imperialisten en hen die vechten voor autonomie van de volkeren van de Derde Wereld.
Uit: Psychologie du Conspirationisme
« On suppose ici connus les traits généraux des théories conspirationnistes ou
théories du complot (all. Verschwörungstheorien, angl. conspiracy theories). Il s'agit de ces théories qui interprètent des pans entiers de l'histoire et singulièrement de l'histoire contemporaine , voire la totalité de l'histoire humaine, comme le résultat de l'intervention de « forces obscures » agissant de façon souterraine pour parvenir à des fins inavouables. La conspiration revêt en général une forme hiérarchique, pyramidale, séparant les manipulés inconscients, les complices actifs et les manipulateurs eux-mêmes. Elle s'emploie à « dominer le monde », c'est-à-dire à contrôler la vie politique, l'activité économique et le tissu social. Elle dispose pour ce faire de relais privilégiés. Elle emploie tous les moyens, y compris les plus
méprisables et les plus odieux, pour substituer aux pouvoirs établis, visibles, l'autorité d'un pouvoir supérieur, occulte, dénué de toute légitimité.
Certaines théories conspirationnistes s'abstiennent de désigner explicitement les responsables de la conspiration et se contentent, par exemple, de parler de « grands initiés », de « courants gnostiques » ou de « supérieurs inconnus ». La plupart, cependant, attribuent la responsabilité du complot à des collectivités ou des catégories de personnes identifiables, soit qu'elles prêtent à des organisations ou des sociétés secrètes existant réellement des ambitions et des pouvoirs démesurés, soit qu'elles postulent la réunion de telle ou telle catégorie de personnes en associations « invisibles » ayant pour but la mise en oeuvre du complot. Tel est le cas des théories bien connues sur le « complot maçonnique » ou encore des théories qui se sont appuyées sur les Monita secreta attribués aux jésuites et sur les
prétendus Protocoles des sages de Sion. Ces théories se combinent d'ailleurs fréquemment entre elles, comme le montre le thème du « complot judéomaçonnique », qui fait de la franc-maçonnerie une « invention juive » destinée aux non-Juifs : la maçonnerie, société secrète, mais visible, se trouve ainsi ramenée à une organisation invisible censée la contrôler.
Alain de Benoist (Saint-Symphorien, 11 december 1943)