Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
01-05-2009
Guido Gezelle, Joseph Heller, Johano Strasser, Yánnis RÃtsos, Ignazio Silone
IN AUGUST OF 1982 a twenty-six-year-old man in New Jersey wrote to tell me he had been on a respirator in the intensive care unit of a hospital for fifty-eight days and had not been able to talk all that time. He was admitted to the hospital on February 1, 1982, and released five months later on June 30. His wife informed me in a separate letter that he was able by August to do just about everything but play softball and run. His rate of recovery from the effects of the ailment from which he had suffered was exceptional. But what struck me more profoundly was the information that he had been deprived of the ability to speak for the fifty-eight days he required the mechanical assistance of a respirator in order to breathe. I was stunned by the knowledge. Although more than eight months had elapsed since the date of my own hospitalization with the identical ailment, and over three since my discharge, the thought had not once occurred to me that I would have been unable to talk if I too had required a tracheostomy.
My attending doctors were twin brothers who maintained their medical practice together. In my instance they had adopted the sensible approach of not giving me any distressing information about my illness unless they had to; and I had adopted the sensible defense of not seeking any. I do not remember their telling me that I would not be able to speak once the tracheostomy they mentioned as all but inevitable had been performed and I had been connected through an incision at the throat to the ventilating machine which I believe, perhaps incorrectly, was already there, built into the wall at the head of my bed. I cannot recall even associating the procedure with the need for an apparatus to breathe for me.
Joseph Heller (1 mei 1923 12 december 1999)
De Duitse schrijverJohano Strasser werd geboren op 1 mei 1939 in Leeuwarden. Hij stamt uit een internationale familie. Zijn vader was de zoon van een Franse moeder en een Oostenrijkse vader, zijn moeder was Nederlandse. Sinds 1945 leefde de familie in Duitsland. Strasser studeerde voor tolk en vertaler in Mainz en werkte in dit beroep vanaf 1961 bij Ford in Keulen. Daarna studeerde hij in Mainz filosofie. Vervolgens deed hij onderzoek in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland en habiliteerde zich in de politicologie aan de Freie Universität in Berlijn in 1977. Daar werkte hij vervolgens als docent Sinds 1983 is hij zelfstandig schrijver. Zijn succesvolste boek is de roman Stille Jagd uit 1995. Sinds 2002 is Strasser president van de Duitse PEN club.
Uit: Als wir noch Götter waren im Mai
Die Landschaft meiner Kindheit hat mich nie losgelassen, auch dann nicht, als ich längst in der Pfalz, in Mainz, in Berlin und schließlich am Starnberger See lebte. Manchmal steigen auch heute noch ohne erkennbaren Anlaß die Bilder aus der Erinnerung auf: taunasse Wiesen, glänzend in der Morgensonne, das schuppige Rot der Föhren, das winterfahle Gras an einer Böschung, wo ich mich
im Schutz einer Schlehdornhecke in der Märzsonne wärme, ein stiller Fluß, das Wasser dunkelgrün unter tiefhängenden Ästen, die schwarzen Scherenschnitte der Eichenkronen gegen den hellen Abendhimmel. Auch die Gerüche und die Laute stellen sich ein, der Duft, der aufsteigt, wenn in der Nachmittagsschwüle der Regen in schweren Tropfen auf den Sandboden fällt, der Schrei der Bekassinen in den Wümmewiesen, das leise Flirren der Pappeln im Sommerwind.
Als Kind bin ich jahrelang jeden Morgen um halb sieben, den Schulranzen auf dem Rücken, zum zwei Kilometer außerhalb unseres Dorfes gelegenen Bahnhof gelaufen. Bei jedem Wetter, und fast immer allein. Die Straße führte am Sägewerk vorbei, durch tiefliegende Wiesen, eine Brücke über einen Bach mit moorigem Wasser, dann nach links einen flachen sandigen Hügel hinauf, Ginsterbüsche gab es hier und dazwischen schüttere Kartoffelfelder. Bis zum Bahnübergang ging es gerade aus, dann rechts ab ein Stück an den Gleisen entlang bis zum Bahnhofsgebäude. Ich glaube, Kinder sind Animisten. Oder Pantheisten.
Uit: Das Geheimnis des Luca (Vertaald door Fritz Jaffe)
»Da hast du dir aber ein schönes Stück geleistet«, rief Don Serafino mit gespielter Entrüstung. »Darf man fragen, wo du diese Manieren gelernt hast? Bürgermeister, Beisitzer, Pfarrer und Carabinieri haben bis zwei Uhr auf dich gewartet. Was meinst du, wie sich die Ärmsten durch deine Schuld vor der Bevölkerung blamiert haben?«
»Hast du etwa nicht auch auf mich gewartet?« fragte Andrea. »Wäre schade.«
»Selbstverständlich war ich da«, antwortete Don Serafino. »Aber ich war der einzige, der wußte, daß du nicht kommen würdest, der einzige, der die Gründe deiner Abwesenheit kannte, und auch der einzige« jetzt bekannte er sich zum Scherz - »der einzige, der heimlich den Rummel genoß.«
»Du hast doch hoffentlich nicht verraten, wo ich steckte, und mit wem?«
»Nein, ich habe die ganze Litanei hergesagt, ein wahres Vergnügen. Ich habe alle Leute gegen dich aufgehetzt. Wirklich ein Skandal, sagte ich. Kein guter Anfang für das neue Regime. An Stelle des Bürgermeisters würde ich sofort mein Amt niederlegen. Ich muß gestehen, daß Don Franco besonders verbittert war. Er erwartete dich vor dem Durchgang mit ganzen Bündeln von Schriftstücken unter dem Arm. >Die Nachbargemeinden werden vor Neid bersten<<, hatte er gesagt, als er kam Sein religiöses Ideal besteht ja bekanntlich in der Förderung der Bautätigkeit. Du kannst dir also vorstellen, wie sehr du gerade ihn enttäuscht hast. Als der Bürgermeister vom Balkon aus dem Häuflein, das ausgeharrt hatte, verkündete, daß ein kleiner Reiseunfall dein Eintreffen verhindert habe, lachten ihn die Leute einfach aus. Kurz und gut, Andrea, ich muß dir sagen, du gefällst mir, du bist besser, als ich vorausgesehen hatte.«
»Hast du Freude an Skandalen?«
»Manchmal. Wenn sie der bürgerlichen Obrigkeit schaden, weide ich mich geradezu daran. Nun muß ich nur noch herausbekommen, wohin sie gegangen sind, um die Flaschen Wermut und die Torten zu vertilgen, die auf Kosten der Gemeinde für den zu deinen Ehren vorgesehenen Imbiß erstanden worden waren. « Das Stübchen des Priesters mit seiner niedrigen Decke und der dunklen Holztäfelung der Wände empfing aus zwei Fensterluken karges Licht.
Uit: In der Bibliothek (Vertaald door Timea Tankó)
Nachdem man mich wegen meiner als unsittlich empfundenen Art, Krawatten zu tragen, und wegen unmoralischer Umtriebe in Cambridge hinausgeworfen hatte, immatrikulierte ich mich am University College London, zu dessen Besonderheit es zählt, dass der Dekan das Recht hat, Priester, denen es einfallen sollte, das Universitätsgelände zu betreten, von eben diesem zu verweisen. Es wird jedoch geheimgehalten, dass es dieses Recht gibt.
Eines Tages zog ich probeweise den traditionellen und aus Kinofilmen wohlbekannten Talar der anglikanischen Geistlichen an und setzte mich demonstrativ in den Säulengang der Universität, wo sich junge Engländerinnen und junge Perser in der spärlichen englischen Sonne bräunten, als sei dies ihr Lieblingssport. Andächtig schloss ich die Augen, und ein süßer Schauder durchfuhr mich, während ich auf den Festzug des Dekans, der würdigen Alten und der Cellerarii der Universität wartete, denn ich habe eine Schwäche für jede Art von Umzug. Sie kamen jedoch nicht, die Teestunde rückte näher, und ich musste einsehen, dass ich wieder einmal naiv gewesen war. Also versuchte ich mich in der Rolle des Straßenpredigers. Ich breitete die Arme aus, nannte die Anwesenden meine Brüder und Schwestern, so, wie es sich gehört, und begann über gewisse Visionen zu sprechen, die mir angeblich im Schnellzug von London nach Liverpool gekommen seien, in denen ich die Einrichtung des Himmels klar vor Augen gehabt hätte und aufgrund deren ich wüsste, dass das große Tier aus der Apokalypse eigentlich Schottland sei. Die jungen Engländerinnen hörten mir mit andächtiger Langeweile zu, und es gelang mir nicht, auch nur das geringste Aufsehen zu erregen. Sie sind nicht einmal weggegangen. Äußerst gedemütigt machte ich mich auf den Weg, um meinen Tee zu trinken. Ich spürte, dass meine Wesensart an der englischen Wohlerzogenheit abprallte und mein Dasein hier eigentlich gar kein teleologisches war.
Uit: Jenseits von Wahrheit und Lüge (Vertaald door Esther Kinsky)
WAT: Die Auflösung der kommunistischen Partei durch Moskau hat mich eigentlich nicht besonders beeindruckt, was mich hingegen unglaublich betroffen hat, war der Tod und die Lagerhaft vieler Freunde und guten Bekannten. All diese Menschen , die liquidiert wurden das war natürlich ein schrecklicher Eindruck. Man wußte sogleich, sie sind im Gefängnis, es gibt einen Prozeß, sie sind beschuldigt, polnische Geheimdienstler zu sein usw. Das fing schon 1937 an. Zu den ersten Verhaftungen von Polen in Rußland kam es 1936, 1937. Einige wurden erst 1938 nach Moskau beordert, aber die meisten saßen schon lange dort in Haft. Warski saß schon seit Jahren, fast alle Wichtigen saßen seit Jahren. Ein paar waren in Paris und wurden von dort nach Moskau gerufen. Die Liquidierungsprozeß begann schon von der Auflösung der Partei. Das war während der stalinistischen Welle der großen Säuberungen, der Prozesse usw.
Uit: Wasjutka und der Taigasee (Vertaald door Maria Luise Völter)
An Wasjutkas Stiefeln klebten nasse Erdklumpen. Er war müde, durchgeschwitzt, und immer wieder setzte er sich in Trab, um mit dem Vater Schritt zu halten. "Weißt du, ich habe sie im Fliegen getroffen, die Enten ..." Der Vater reagierte nicht. Wasjutka lief wieder eine Weile schweigend neben ihm her. Dann fing er noch einmal an: "Weißt du? Sie im Fliegen zu schießen, ist besser: Man trifft dann gleich mehrere!" "Gib nicht so an!" sagte der Vater streng und schüttelte den Kopf. "Woher du nur deine Prahlsucht hast! Ach du liebe Not!" Wasjutka sagte kleinlaut: "Ich gebe doch nicht an. Wenn es wahr ist, warum sollte ich dann prahlen?" Der Vater antwortete nicht, und Wasjutka wechselte verlegen das Gesprächsthema. "Schon bald, Papa, wird die Fichte zu sehen sein, unter der ich übernachtet habe. Ach, war es damals kalt!" "Mag sein, aber jetzt bist du verschwitzt. Geh hinunter, geh zum Großvater ins Boot und erzähl ihm von den Enten. Er liebt solche Geschichten. Geh jetzt, geh!" Wasjutka blieb zurück und wartete auf das Boot, das die Fischer an einer Leine hinter sich herzogen. Sie waren alle sehr müde, und Wasjutka schämte sich, in das Boot einzusteigen. Er half den Fischern beim Ziehen. Sobald in der Ferne der breite, in der dichten Taiga verborgene See zu sehen war, sagte einer von den Fischern: "Da ist Wasjutkas See." So kam es, daß die Leute den neu entdeckten See "Wasjutkasee" nannten. Der See war tatsächlich reich an Fischen. Die Brigade des Gregorij Schadrin stellte sich auf Taigaseefischfang ein. Im Winter wurde ein Häuschen gebaut. Die Fischer brachten Kisten, Salz und Netze dahin und richteten einen ständigen Stützpunkt für Seefischfang ein. Es gelang ihnen nun ganz einfach, so viele Fische zu fangen, wie es ihnen im Plan vorgeschrieben war, und noch viel mehr ...
Viktor Astafiev (1 mei 1924 29 november 2001)
Monument in Krasnoyarsk
De Nederlandse dichter en schrijver Reinier van Genderen Stortwerd geboren op 1 mei 1886 in Buitenzorg, Nederlands Indië. Het gezin Van Genderen Stort woonde tot 1888 in het huis van zijn grootvader die goeverneur-generaal van Nederlands Indië was. In 1888 vertrokken ze naar Nederland. Daar bezocht Van Genderen Stort het gymnasium in Amsterdam en begon hij te schrijven, daarbij gestimuleerd door Frans Mijnssen en Willem Kloos. Hij studeerde enige tijd Frans, hetgeen hem in contact bracht met auteurs als Zola, Flaubert, Montaigne en Guy de Maupassant, schrijvers die zijn werk sterk hebben beïnvloed. Financieel gesteund door zijn moeder legde Van Genderen Stort zich geheel toe op het schrijverschap. Hij publiceerde korte verhalen in De Stem, De Gids, Nederland en De Nieuwe Gids. In 1912 verscheen zijn eerste boekpublicatie: Idealen en ironieën. Als gevolg van een ongeneeslijke ziekte werd Van Genderen Stort in 1917 geheel blind en moest hij zijn werk voortaan dicteren. Niettemin bleef hij op deze manier publiceren en in 1925 verscheen zijn meest bekende roman Kleine Inez, die door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden bekroond werd met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Vanaf 1935 woonde Van Genderen Stort in Wapenveld in Gelderland, in het huis van zijn jeugdvriendin Gon Waterman met wie hij in 1937 in het huwelijk trad. In deze omgeving schreef hij twee dichtbundels: Najaarsvruchten (1936) en Rijmproeven (1937). Het is echter vooral zijn proza waardoor hij bekend gebleven is.
Uit: Kleine Inez
Floris Roelof Scanderbergh was geboren in een kleine, oude stad, gelegen aan de Zuiderzee, waar zijn vader koopman was. De veste was vroeger aanzienlijk geweest. In de Middeleeuwen reeds had zij een talrijke vloot met kruisvaarders bemande koggen naar het Heilige Land gezonden en, stemhebbende stad van het machtig Holland der zeventiende eeuw, had zij haar aandeel gehad in de zeevaart, die 's lands rijkdom en grootheid had gevestigd, zoo goed als andere steden, die haar fortuinlijke ontwikkeling hadden mogen vervolgen en wier geschatte mededingster zij oudtijds geweest was. Maar de herinneringen aan dit roemrijk verleden hadden Floris Roelof tot daden meer dan tot droomen geprikkeld. Een praktische en methodische zin onderscheidde hem voor alles; maatschappelijk aanzien en stoffelijke welvaart zou hij, volgens het voorbeeld der vaderen, bestreven. De staatkundige en godsdienstige gedachten, die zijn tijdgenooten bewogen, waren doorgedrongen ook tot hem, ten spijt van zijn gymnasiale onderhoorigheid, ten spijt van de achterlijkheid of veeleer de weerbarstigheid van het stadje, waar de traditiën der regentenpolitiek nog heerschten, waar alle liberalisme werd verdoemd, waar aan weerwolven werd geloofd en waar, des winters, op onwaarschijnlijke wijze getafeld werd.
Reinier van Genderen Stort (1 mei 1886 7 januari 1942)
Ik was tien jaar en constant ongelukkig. In de galmende en wierookwalmende kapel, waar langdurige diensten werden gecelebreerd die knielend moesten worden doorstaan, bevond zich achter het altaar een overdonderend schilderwerk, vele strekkende meters hoog en breed en overbevolkt: het stelde het laatste oordeel voor. Een in het zenit hangende God was doende de rechtvaardigen te scheiden van de slechteriken, de schapen van de bokken, en te beslissen welke gezelschappen ten hemel mochten varen dan wel ter verdoemenis moesten worden weggetrapt, - zoals bij de aankomst van mensentransporten in Auschwitz, waar het stuk Ungeheuer met de doodskop op zijn pet en de bloedhond bij zijn laarzen hetzelfde deed: jij naar rechts, jij mag nog even verder leven, jij naar links, jij moet onmiddellijk dood. Het altaartafereel gaf een beangstigend gedrang van lichamen weer, in de loop van mijn kostschoolajren keek ik er dagelijks, niet zelden meerdere keren per dag naar op, - hoeveel lichamen, engelenvleugels, duivelshoeren, hoeveel bazuinen, bliksemslierten?
Ik heb me tijdens mijn aanwezigheden op deze plaats van gebed, gezang, gepreek en worgende verveling dikwijls voorgenomen alles op de muurschildering te tellen en te inventariseren, maar stelde het altijd uit tot een tijdstip dat het ongenoegen misschien nog gruwelijker zou zijn: eenmaal alle aantallen vastgesteld, dacht ik, restte er voor de toekomst niets meer om de tijd te doden dan me overal krabben en zo godgevaarlijk geeuwen dat de kaakgewrichten ervan kraakten. Steeds besloot ik dat dat tijdstip nog niet was aangebroken en stelde ik het vast op morgen, iedere dag opschorting naar morgen.
Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)
De Duitse schrijver en journalist Alexander Osang werd geboren op 30 april 1962 in Berlijn. Hij groeide op in de DDR en volgde een opleiding tot onderhoudsmonteur. Hij studeerde later journalistiek in Leipzig en werkte na zijn afstuderen voor het tv-programma Sport aktuell. Vanaf 1989 werkte hij voor de Berliner Zeitung. In 1999 ging hij als verslaggever voor de Spiegel naar New York. In 2000 verscheen zijn eerste roman Die Nachrichten.
Uit: Lennon ist tot
Die Küche war leer, aber im Kühlschrank stand mein Essen, bedeckt mit einer durchsichtigen Frischhaltefolie. Huhn, Reis und Broccoli. Schon wieder Huhn. Es war kurz nach neun, von oben hörte ich die hohe Stimme von Teddy, der ins Bett musste, aber nicht wollte. Ich schaute in den großen weißen Kühlschrank, ich hätte mir gern eine Flasche Brooklyn Lager aus dem Bierkarton genommen, aber ich hatte Angst, dass sich David dann vielleicht auch eine nahm und zu mir in die Küche setzte, um über Haarausfall oder Deep Purple zu reden. Im Augenblick saß er neben seiner Frau auf der Eckcouch. Ich schloss den Kühlschrank und sah durch die Glastür, die Küche und Wohnzimmer trennte, zu den beiden hinüber. Auf ihren Gesichtern spiegelte sich das bläuliche Fernsehlicht irgendeines Schwarzweißfilms wie auf der polierten Schrankwand meiner Oma in Lichtenberg. Ihre Tochter Rose brachte Teddy ins Bett, sie hatten eigentlich nichts mehr zu tun in ihrem Leben, dachte ich. Ein ziemlich deprimierender Gedanke. Ich nahm mir ein Glas und füllte es mit Leitungswasser.
Die Millers hatten so eine komische Apparatur an ihrem Hahn, die das Wasser filterte. Das Wasser schmeckte wirklich ziemlich nach Chlor in New York, und die Apparatur änderte daran gar nichts, fand ich. Alle waren sehr vorsichtig hier in der Stadt, jeder Bauarbeiter trug einen Mundschutz, die Fleischverkäufer im Supermarkt hatten Gummihandschuhe an, und Kinder, die im Park Fahrrad fuhren, waren gepolstert wie Formel-1-Piloten. Ich schob das Essen in die Mikrowelle und stellte die Uhr auf drei Minuten. Nach zwei Minuten kam David, nahm sich ein Bier aus dem Kühlschrank und lehnte sich an die Kochinsel in der Mitte der Küche. Er trug ein schlabbriges T-Shirt der New York Mets aus der Saison 86, das er sich in die Hose gestopft hatte.
Jehuda war es, der Ordnung schuf. Er schrie Befehle. Er hieß die Leute rechts und links des Weges sich aufstellen. So konnte Jeschua zwischen ihnen hindurch gehen, sie berühren, ein paar Worte mit ihnen reden. Jehuda hielt sie im Zaum, doch war er ungeduldig und im Zwiespalt mit sich selbst, das sah ich. Er stand auf seiten der Armen, doch war ihm Flickwerk, was Jeschua tat. Ein paar Heilungen, hundert Heilungen, tausend: was bedeutete das, wenn ganz Jisrael krank war und im Elend? Nicht Kranke heilen, nicht Almosen geben: die Wurzeln ausreißen!
Er murrte, er knurrte die Leute an, doch liebte er sie, denn sie waren ihm, was sie waren: die Ausgebeuteten, die Beraubten, die, denen das Erstgeburtsrecht abgelistet worden war von den Schlauen, den skrupellos Tüchtigen, den Geschäftemachern, den Römerfreunden, denen, die buckelten vor Priestern und Hofbeamten.
Es kamen freilich nicht nur Arme, denn, so stellte Jehuda befriedigt fest: auch die Reichen wurden krank, aber sobald sie kranke Reiche waren, stand Jehuda auf ihrer Seite, denn jetzt waren sie die Minderheit und diese Minderheit litt und mußte unterstützt werden. Aber er wollte nicht dulden, daß sie wie Arme behandelt wurden, nämlich kostenlos. Ich sah, daß man ihm Geld zusteckte. Jeschua bemerkte es lange nicht, doch als ers bemerkte, packte ihn Zorn. So zornig habe ich ihn seit der Tempelszene nicht gesehen, und auch später nie mehr.
Gib mir den Beutel, Jehuda!
Der hielt ihn fest mit beiden Händen. Jehuda, den Beutel!
Jehuda drückte ihn an seine Brust. Da riß ihn Jeschua ihm weg und leerte ihn aus, mitten unters Volk. Jehuda schrie vor Wut und dann vor Triumph: die Armen kämpften um das Geld wie Hunde um Knochen.
Jehuda stampfte und schrie: Gebt das Geld zurück, sofort!
Sie gaben es erschrocken zurück und begriffen nichts. Große Verwirrung.
Da siehst du, Rabbi, rief Jehuda, wohin Almosengeben führt! Flickwerk!
Mother had walked into her own bedroom by then but Lars, the butler, was in there, packing her things too. She sighed and threw her hands in the air in frustration before marching back to the staircase, followed by Bruno, who wasn't going to let the matter drop without an explanation.
'Mother,' he insisted. 'What's going on? Are we moving?' 'Come downstairs with me,' said Mother, leading the way towards the large dining room where the Fury had been to dinner the week before. 'We'll talk down there.' Bruno ran downstairs and even passed her out on the staircase so that he was waiting in the dining room when she arrived. He looked at her without saying anything for a moment and thought to himself that she couldn't have applied her make-up correctly that morning because the rims of her eyes were more red than usual, like his own after he'd been causing chaos and got into trouble and ended up crying. 'Now, you don't have to worry, Bruno,' said Mother, sitting down in the chair where the beautiful blonde woman who had come to dinner with the Fury had sat and waved at him when Father closed the doors. 'In fact if anything it's going to be a great adventure.' 'What is?' he asked. 'Am I being sent away?' 'No, not just you,' she said, looking as if she might smile for a moment but thinking better of it. 'We all are. Your father and I, Gretel and you. All four of us.' Bruno thought about this and frowned. He wasn't particularly bothered if Gretel was being sent away because she was a Hopeless Case and caused nothing but trouble for him. But it seemed a little unfair that they all had to go with her. 'But where?' he asked. 'Where are we going exactly? Why can't we stay here?' 'Your father's job,' explained Mother. 'You know how important it is, don't you?'
John Boyne (Dublin, 30 april 1971)
De Europees-Amerikaanse schrijver David Zane Mairowitz werd geboren op 30 april 1943 in New York. Hij studeerde Engelse literatuurgeschiedenis en filosofie aan Hunter College, New York en theaterwetenschappen aan de University of California in Berkeley. In 1966 verhuisde hij naar Engeland, waar hij werkte als journalist en zelfstandig schrijver. Zijn hoorspelen werden op talrijke Europese radiostations uitgezonden.
Uit: Kafka
No writer of our time, and probably none since Shakespeare, has been so widely over-interpreted and pigeon-holed. Jean-Paul Sartre claimed him for Existentialism, Camus saw him as an Absurdist, his lifelong friend and editor, Max Brod, convinced several generations of scholars that his parables were part of an elaborate quest for an unreachable God.
Because his novels The Trial and The Castle deal with the inaccessibility of higher authority, Kafkaesque has come to be associated with the faceless bureaucratic infrastructure which the highly efficient Austro- Hungarian Empire bequeathed the Western world. In any case, it is an adjective that takes on almost mythic proportions in our time, irrevocably tied to fantasies of doom and gloom, ignoring the intricate Jewish Joke that weaves itself through the bulk of Kafkas work. Before ever becoming the Adjective, Franz Kafka (1883-1924) was a Jew from Prague, born into its inescapable tradition of storytellers and fantasists, ghetto-dwellers and eternal refugees. His Prague, a little mother with claws, was a place that suffocated him, but where he nonetheless chose to live all but the last eight months of his life.
Prague, at the time of Kafkas birth in 1883, was still part of the Hapsburg Empire in Bohemia, where numerous nationalities, languages and political and social orientations intermingled and coexisted, for better or worse. For someone like Kafka, a Czech-born German-speaker, who was really neither Czech nor German, forming a clear cultural identity was no easy matter.
The Talmud specifies a certain blessing a man says when he sees a person deformed from birth. All the Talmudic blessings begin "Blessed art Thou, O Lord, our God, King of the Universe, who . . .". The blessing for this occasion, upon seeing a hunchback or a midget or anyone else deformed from birth, is "Blessed art Thou, O Lord, our God, King of the Universe, WHO CHANGES THE CREATURES."
A chromosome crosses or a segment snaps, in the egg or the sperm, and all sorts of people result. You cannot turn a page in Smith's Recognizable Patterns of Human Malformation [[ital]] without your heart pounding from simple terror. You cannot brace yourself. Will this peculiar baby live? What do you hope? The writer calls the paragraph describing each defect's effects, treatment, and prognosis "Natural History." Here is a little girl about two years old. She is wearing a dress with a polka-dot collar. The two sides of her face do not meet normally. Her eyes are far apart, and under each one is a nostril. She has no nose at all, only a no-man's-land of featureless flesh and skin, an inch or two wide, that roughly bridges her face's halves. You pray that this grotesque-looking child is mentally deficient as well. But she is not. "Normal intelligence," the text says.
Of some vividly disfigured infants and children--of the girl who has long hair on her cheeks and almost no lower jaw, of the three-fingered boy whose lower eyelids look as if he is pulling them down to scare someone, of the girl who has a webbed neck and elbows, "rocker-bottom" feet, "sad, fixed features," and no chin--the text says, "Intelligence normal. Cosmetic surgery recommended."
Becker closed his eyes and took a deep breath through his mouth, giving his senses a break. He had seen death before, but this one made him check his gag reflex. Murder was one thing. People get mad, lose control, snap or whatever, and kill someone. It happened every day, every minute of the day somewhere, probably. But what kind of a human was capable of committing such extreme torture? That he would never fathom. Maybe he was old-fashioned, but the fact that the victim was a woman made this cruelty even worse. He flexed his own undamaged hands, unwillingly imagining the ache of having his fingers cracked like wishbones. "Let's get to work," he said.
Barbara Seranella (30 april 1956 - 21 januari 2007)
Uit: Fateful Adventures of the Good Soldier vejk (Vertaald door Cecil Parrott)
And the State police Station Chief, looking at the pages of his report, flashed a smile of vindication and pulled out of his desk the secret circular from the State police Headquarters of the Land in Prague marked with the customary Strictly Confidential and read through it one more time:
"All State police stations are under strict orders to monitor with immeasurably increased alertness all persons passing through the area. The redeployment of our troops in eastern Galicia has brought about that some Russian military detachments, having crossed the Carpathians, have assumed positions in the interior of our Empire, whereby the front has been shifted deeper toward the west of the Monarchy. This new situation has allowed Russian spies, given the mobility of the front, deeper penetration into the territory of our Monarchy, especially into Silesia and Moravia, from where, according to confidential reports, a large number of Russian intelligence operatives have set out for Bohemia. It has been determined that among them there are many Russian Czechs educated at the Russian military staff colleges who, having perfect mastery of the Czech language, seem to be especially dangerous spies since they can and certainly will conduct treasonous propaganda among the Czech populace. The Land Headquarters therefore orders the apprehension and detention of all suspects and above all increased vigilance in those areas where nearby there are garrisons, military centers and stations with military transport trains passing through. The detained are to be subjected to an immediate search and transported to the next higher authority."
Uit: Operation Mikado (Vertaald door Gabriele Haefs)
Freja sagte, sie müssten sich beeilen, die Bibliothek mache nämlich in fünf Minuten schon Feierabend, deshalb rannten sie über die Straße und wurden dabei triefnass. Lau rückte seine riesige Hornbrille gerade, eine Bewegung, die er alle drei Minuten ausführte, und immer streckte er dabei die Zunge heraus. Warum das mit der Zunge nötig war, schien den anderen ein Rätsel. Tom trat vor die anderen, in der Absicht, die Sache so schnell wie möglich hinter sich zu bringen. »Okay, jetzt machen wir zwanzig Kopien von jedem Vorschlag, und dann soll der Rest der Klasse entscheiden, welches Drehbuch wir nehmen.« Sie schoben sich durch die Glastür und blieben dann einen Moment stehen, um das Wasser abzuschütteln. Die meisten Leute hatten die Bibliothek schon verlassen, und Tom konnte sehen, dass die ältere Dame hinter dem Ausleihtresen bereits die Lichter im Lesesaal ausknipste. Freja sagte, der Kopierer stehe im Keller; sie lief vor den anderen her; als Erste angekommen, legte sie ihre Hand auf den Apparat. »Das ist nicht gratis«, sagte sie. »Ich hoffe, ihr habt Kleingeld bei euch?« Lau und Tom steckten ihre Münzen in den Kopierer, und Tom ärgerte sich, weil es so viel kostete. Doch das Gerät in der Schule war defekt und der Computer von Frejas Mutter offenbar heilig. Freja zählte das Geld. Sie war ein Ordnungsmensch. Tom fragte Lau, wie ihm die Idee eines Stummfilms in Schwarzweiß gefiele. »Eine lange Einstellung«, sagte Lau. »Die Kamera schwenkt von der Hauptstraße zu den Darstellern hinüber, die in den wenigen Sekunden, bevor das Licht schwindet, zum Fluss hinunterlaufen. Sie sind weiß gekleidet. Alles um sie herum ist schwarz. So ungefähr wie in Das blinde Auge der Polizei.« Tom seufzt und schüttelt resigniert den Kopf. »Ich hätte mir etwas Lustiges vorgestellt, einen witzigen Film. Mit Gags, du weißt schon. Du weißt doch, was Gags sind, Lau, oder?« Lau machte ein Gesicht, als habe das Wort »Gags« die Luft verdorben.
Uit: The Bloody Countess (Vertaald door Talia Shalev)
Valentine Penrose has compiled documents about a real and very unusual character: the countess Báthory, assassin of 650 girls. An excellent poet (her first book carries an enthusiastic preface by Paul Eluard), she hasn't separated her poetic gift from her meticulous erudition. Without altering the actual information she laboriously obtained, she has fashioned it into a vast and beautiful prose poem. The sexual perversion and dementia of the countess Báthory are so evident that Valentine Penrose leaves them aside in order to concentrate exclusively on the convulsive beauty of the character. It's not easy to show this kind of beauty; Valentine Penrose, however, has achieved this, as she admirably plays with the aesthetic values of this sinister story. She inscribes the subterranean realm of Erzébet Báthory in the torture room of her medieval castle: there the sinister beauty of nocturnal creatures is rendered in a silence of legendary pallor, demented eyes, hair the sumptuous color of crows. A well-known philosopher includes screams in the category of silence. Screams, pants, imprecations, form a "silent substance." That of this dungeon is malignant. Sitting on her throne, the countess witnesses torture and hears screaming. Her old and horrible servants are silent figures who bring fire, blades, needles, spokes; who torture girls and later bury them. Like the spoke or the blades these old women are instruments of her possession. This somber ceremony has a sole silent spectator.
Alejandra Pizarnik (29 april 1936 25 september 1972)
1989: Ein großes Gedächtnisjahr hebt die Röcke und möchte begattet werden: Vor 50 Jahren Kriegsanfang, 40 Jahre Bundesrepublik und DDR. - Und ich werde 60! Vor 20 Jahren mein erstes Buch. Das 200jährige Jubiläum der Französischen Revolution. Nietzsche nennt sie eine pathetische und blutige Quacksalberei. Ich bin gegen Revolutionen. Was geht in solchen Umbruchjahren nicht alles kaputt! Mal ganz abgesehen von den vielen Toten! In den ersten 16 Monaten nach der Oktoberrevolution wurden 16 000 Menschen erschossen. Man denke auch an die "nationale Revolution" der Nazis. Dieses säkulare Abschlachten . Das Umschalten auf eine neue Jahreszahl interessiert mich nicht sehr, das ist wie beim Tachometer. Das Umspringen auf das neue Jahrtausend wäre schon interessanter, das regt zu allerhand Vergleichen und Gedanken an. Im übrigen hat jeder Mensch seine eigene Zeitrechnung. Für mich sind u. a. die Jahre '42, '48 und '56 von Bedeutung. Über Weihnachten nahm ich meine kleine Orgel wieder in Betrieb. Leider funktioniert das Pedal nicht. Heute spielte ich nach alter Sitte den schönen Choral "Nun laßt uns gehn und treten ." in der Bachschen Version. Ich legte mir das Gesangbuch daneben und sang den Text von Paul Gerhardt aus dem Jahre 1653, alle 15 Strophen. Sein Lebtag hat man damit zu tun, sich von dem Mann mit dem Bart zu lösen. Die Calvinisten wußten schon, weshalb sie die Bilder in den Kirchen abschafften. Gott ist Geist, wir sind die Seinen .
Welch ein Trommelfeuer von bisher ungeahnten Ungeheuerlichkeiten prasselt seit einem Jahrzehnt auf unsere Nerven nieder! Trotz sicherlich erhöhter Reizbarkeit sind durch diese täglichen Sensationen unsere Nerven trainiert und abgehärtet wie die Muskulatur eines Boxers gegen die schärfsten Schläge. Wie erregte früher ein Mordprozeß, etwa der relativ harmlose der Gräfin Tarnowska, die Welt, wie wurde das Schicksal jedes Raubmörders oder Räuberhauptmanns mit fiebernder Spannung von ganzen Nationen verfolgt - während wir heute in einer ganz kurzen Zeitspanne gleich eine Serie von Massenmördern erleben, deren jeder in aller Ruhe mitten in der Oeffentlichkeit ein paar Dutzend Menschen abgeschlachtet hat. Man male sich zum Vergleich nur aus, wie ein Zeitgenosse Goethes oder ein Mensch des Biedermeier seinen Tag in Stille verbrachte, und durch welche Mengen von Lärm, Erregungen, Anregungen heute jeder Durchschnittsmensch täglich sich durchzukämpfen hat, mit der Hin- und Rückfahrt zur Arbeitsstätte, mit dem gefährlichen Tumult der von Verkehrsmitteln wimmelnden Straßen, mit Telephon, Lichtreklame, tausendfachen Geräuschen und Aufmerksamkeitsablenkungen. Wer heute zwischen dreißig und vierzig Jahre alt ist, hat noch gesehen, wie die ersten elektrischen Bahnen zu fahren begannen, hat die ersten Autos erblickt, hat die jahrtausendelang für unmöglich gehaltene Eroberung der Luft in rascher Folge mitgemacht, hat die sich rapid übersteigernden Schnelligkeitsrekorde all dieser Entfernungsüberwinder, Eisenbahnen, Riesendampfer, Luftschiffe, Aeroplane miterlebt....Wie ungeheuer hat sich der Bewußtseinskreis jedes einzelnen erweitert durch die Erschließung der Erdoberfläche und die neuen Mitteilungsmöglichkeiten: Schnellpresse, Kino, Radio, Grammophon, Funktelegraphie.
Kurt Pinthus(29 april 1886 11 juli 1975)
De Britse schrijver en biograaf Humphrey Carpenter werd geboren op 29 april 1946 in Oxford. Na zijn studie hield hij in Oxfordf lezingen over de Engelse taal en literatuur. Bij die gelegenheden ontmoette hij Tolkien. Carpenter werkte een tijd voor de BBC voordat hij begon te schrijven aan een biografie over Tolkien. Deze verscheen in 1977. In 1981 verscheen een biografie over Auden, in 1988 over Ezra Pound. Daarna volgden Benjamin Britten (1992), Robert Runcie (1997), Spike Milligan (2004) en een groepsbiografie De Inklings(J.R.R. Tolkien, C. S. Lewis en hun vrienden) Carpenter schreef bovendien toneelstukken, hoorspelen en boeken voor de jeugd.
Uit: The Inklings
On Saturday 19, September 1931 Lewis invited two friends to dine with him in Magdalen. One was Tolkien. The other was Hugo Dyson. Henry Victor Dyson Dyson, always known as Hugo, lectured in English Literature at Reading University. He was a couple of years older than Lewis. He had been severely wounded in the First World War, had read English at Oxford, and was a practicing member of the Church of England. He was also exuberant and witty. Lewis had been introduced to him in July 1930 by Nevill Coghill, and liked him so much that I determined to get to know him better. On further acquaintance he found Dyson to be A man who really loves truth: a philosopher and a religious man; who makes his critical and literary activities depend on the former none of your damned dilettanti. On this Saturday night in 1931, after they had dined, Lewis took his guests on a walk through the Magdalen grounds. They strolled along Addisons Walk (the path which runs beside several streams of the River Cherwell) and here they began to discuss metaphor and myth. Lewis had never underestimated the power of myth. Far from it, for one of his earliest loves had been the Norse myth of the dying god Balder. Now, Barfield had shown him the crucial role that mythology had played in the history of language and literature. But he still did not believe in the myths that delighted him. Beautiful and moving though such stories might be, they were (he said) ultimately untrue. As he expressed it to Tolkien, myths are lies and therefore worthless, even though breathed with silver. No, said Tolkien, They are not lies. Just then (Lewis afterward recalled) there was a rush of wind which came so suddenly on the still, warm evening and sent so many leaves pattering down that we thought it was raining. We held our breath.
Humphrey Carpenter (29 april 1946 4 januari 2005)
Roberto Bolaño, Harper Lee, Karl Kraus, Nezahualcóyotl
De Chileense schrijver Roberto Bolaño werd geboren op 28 april 1953 in Santiago de Chile. Een groot deel van zijn jeugd bracht hij door in Mexico. Toen Salvador Allende in 1972 aan de macht was gekomen keerde hij naar Chili terug. Na de militaire staatsgreep van 1973 zat hij acht dasgen vast. Daarna kon hij het land weer verlaten, ging eerst naar El Salvador en daarna weer naar Mexico. Toen in Spanje het Franco regime verdwenen was vestigde hij zich daar. Hij voorzag in zijn levensonderhoud via allerlei jobs tot hij in de jaren tachtig van het prijzengeld van verschiilende literaire wedstrijden kon leven. Na surrealistische gedichten begon hij proza te schrijven. In 1999 kreeg hij voor zijn hoofdwerk Los detectives salvajes" de Premio Herralde de Novela en de Premio Rómulo Gallegos.
Uit: The Savage Detectives
Im not really sure what visceral realism is. Im seventeen years old, my name is Juan García Madero, and Im in my first semester of law school. I wanted to study literature, not law, but my uncle insisted, and in the end I gave in. Im an orphan, and someday Ill be a lawyer. Thats what I told my aunt and uncle, and then I shut myself in my room and cried all night. Or anyway for a long time. Then, as if it were settled, I started class in the law schools hallowed halls, but a month later I registered for Julio César Álamos poetry workshop in the literature department, and that was how I met the visceral realists, or viscerealists or even vicerealists, as they sometimes like to call themselves. Up until then, I had attended the workshop four times and nothing ever happened, though only in a manner of speaking, of course, since naturally something always happened: we read poems, and Álamo praised them or tore them to pieces, depending on his mood; one person would read, Álamo would critique, another person would read, Álamo would critique, somebody else would read, Álamo would critique. Sometimes Álamo would get bored and ask us (those of us who werent reading just then) to critique too, and then we would critique and Álamo would read the paper.
It was the ideal method for ensuring that no one was friends with anyone, or else that our friendships were unhealthy and based on resentment.
And I cant say that Álamo was much of a critic either, even though he talked a lot about criticism. Really I think he just talked for the sake of talking. He knew what periphrasis was. Not very well, but he knew. But he didnt know what pentapody was (a line of five feet in classical meter, as everybody knows), and he didnt know what a nicharchean was either (a line something like the phalaecean), or what a tetrastich was (a four-line stanza). How do I know he didnt know? Because on the first day of the workshop, I made the mistake of asking. I have no idea what I was thinking. The only Mexican poet who knows things like that by heart is Octavio Paz (our great enemy), the others are clueless, or at least that was what Ulises Lima told me minutes after I joined the visceral realists and they embraced me as one of their own.
Roberto Bolaño (28 april 1953 15 juli 2003)
De Amerikaans schrijfster Nelle Harper Lee werd geboren in Monroeville op 28 april 1926. Zij is vooral bekend geworden door haar boek To Kill a Mockingbird uit 1960 dat een Pulitzer-prijs won in 1961. Lee is de jongste uit een gezin van vier kinderen. n haar jeugdjaren was ze het buurmeisje van schrijver Truman Capote, met wie ze een levenslange vriendschap had en wie tevens een inspiratiebron was voor een van de karakters in Mockingbird. Na het behalen van haar diploma voor secundair onderwijs, studeerde ze aan Huntingdon College. Na een jaar ging ze daar weg om rechten te studeren aan de University of Alabama. Daarnaast heeft ze een jaar in Oxford gestudeerd, voordat ze naar New York City verhuisde in 1950. Lee schreef een serie korte verhalen over het leven in het zuiden van de Verenigde Staten. Deze bood ze een uitgever aan voor publicatie in 1957. Haar redacteur Tay Hohoff moedigde haar echter aan om deze verhalen om te zetten in een roman, dit werd To Kill a Mockingbird. Tot op de dag van vandaag is het een bestseller in de Verenigde Staten.
Na dit boek trok ze zich grotendeels terug uit het publieke leven en publiceerde vrijwel niks meer. Ze begeleidde Truman Capote bij zijn onderzoek naar In Cold Blood.
Uit: To Kill a Mockingbird
When he was nearly thirteen, my brother Jem got his arm badly broken at the elbow. When it healed, and Jem's fears of never being able to play football were assuaged, he was seldom self-conscious about his injury. His left arm was somewhat shorter than his right; when he stood or walked, the back of his hand was at right angles to his body, his thumb parallel to his thigh. He couldn't have cared less, so long as he could pass and punt.
When enough years had gone by to enable us to look back on them, we sometimes discussed the events leading to his accident. I maintain that the Ewells started it all, but Jem, who was four years my senior, said it started long before that. He said it began the summer Dill came to us, when Dill first gave us the idea of making Boo Radley come out.
I said if he wanted to take a broad view of the thing, it really began with Andrew Jackson. If General Jackson hadn't run the Creeks up the creek, Simon Finch would never have paddled up the Alabama, and where would we be if he hadn't? We were far too old to settle an argument with a fist-fight, so we consulted Atticus. Our father said we were both right.
Being Southerners, it was a source of shame to some members of the family that we had no recorded ancestors on either side of the Battle of Hastings. All we had was Simon Finch, a fur-trapping apothecary from Cornwall whose piety was exceeded only by his stinginess. In England, Simon was irritated by the persecution of those who called themselves Methodists at the hands of their more liberal brethren, and as Simon called himself a Methodist, he worked his way across the Atlantic to Philadelphia, thence to Jamaica, thence to Mobile, and up the Saint Stephens.
" My executive offucer, Torpedoman Rawlings and Radioman Zabrinski," Swanson said formally, " don't like this."
...
" They won't let you go through with it," Swanson went on, " unless, that is, you will permit them to accompany you, which they have volunteered to do."
" Volunteered," Rawlings sniffed. " You, you, and you."
" I don't want them," I said.
" Gracious, ain't he?" Rawlings asked of no one in particular. " You might at least have said thanks, Doc."
" You are putting the lives of your men in danger, Commander Swanson. You know what your orders said....
" What do your men think of your making them risk their lives to save the good name of the submarine service?"
" You heard the captain," Rawlings said. " We're volunteers. Look at Zabrinski there, anyone can see that he is a man cast in a heroic mould."
" Have you thought of what happens," I said, " if the ice closes in when we're away and the captain has to take the ship down."
" Don't even talk of it," Zabrinski urged. " I'm not all that heroic."
Alistair MacLean (28 april 1922 - 2 februari 1987)
De Engelse dichter en vertaler Charles Cotton werd geboren op 28 april 1630 in Beresford in Staffordshire. Hij is bekend geworden door zijn vertaling van het werk van Michel de Montaigne en door zijn bijdragen aan The Compleat Angler en zijn invloed op The Compleat Gamester.
Ik ben Noenka, wat betekent: Niet Weer. Geboren uit twee tegenstellingen, een vrouw en een man die zelfs mijn dromen opentrekken. Ik ben vrouw, ook al weet ik niet waar het begint en waar het vrouw-zijn ophoudt, en in de ogen van anderen ben ik zwart en iedere keer wacht ik af wat dat betekent.
(...)
Mama, mag ik houden van een vrouw. Mag ik een substituut zoeken voor de liefde die ik van jou kreeg? Moet ik het wezen ontwijken dat mij het meest vertrouwd is ? Moeder van me: ben ik de dochter die je gedroomd hebt of ben ik de dochter die droomt.? [ ..] Mama, nergens kan ik een substituut vinden voor jouw liefde dan in het hart van een andere vrouw. Ik weet het, er is geen vervanging voor het ware en het ware is geen vlees maar geest. Maar sinds Gabrielle deel is van mijn bestaan heb ik geen onvrede meer. Ik weet het: er zijn grenzen, maar zijn die er ook voor liefde.
The roots is a powerful thing. I can fix it so one day hell walk out his front door . . . wont be thinking of nothing. He wont know whatit is. All he knows it that a powerful dissatisfaction done set in his bones and cant nothing he do make him feel satisfied. Hell set hisfoot down on the road and the wind in the trees be talking to him and everywhere he step on the road, that roadll give back your nameand something will pull him right up to your doorstep. Now, I can do that. I can take my roots and fix that easy. But maybe he aintsupposed to come back. And if he aint supposed to come back . . . then hell be in your bed one morning and itll come up on him thathes in the wrong place. That hes lost outside of time from his place that hes supposed to be in. Then both of you be lost and trappedoutside of life and aint no way for you to get back into it. Cause you lost from yourselves and where the places come together, whereyoure supposed to be alive, your heart kicking in your chest with a song worth singing.
Time passes, you see all at once it is spring-time
With roses in bloom, nightingales singing, tulips cover all land.
Flowers breathe in profusion of color and fragrance,
Birds fly, insects spring enraptured with songs of spring.
Trees branch and leaf, swaying winds carry afar the perfumed air,
A dance of ecstasy rhythm animates all living things.
In such a setting death appears with a smile of hope:
for springtime is a light veil over the face of Paradise.
Whoever can raise this veil can find the Eternal One,
Transported within from this-to other-worldliness.
Let others complain how remote eternity is, how impossible to attain:
How can they be concerned who have attained it in themselves?
Let others complain how the world has shrunk and suffocates.
Those who believe will find everywhere spacious without space:
Whoever seeks peace can find it only in belief;
But only those moved by belief can understand this.
As the gaze moves on all those beauties of spring, themselves
Are drunk on messages contained in spring stroll at ease in Paradise.
What is death to them except dropping in soil like seeds,
To revive as sweet-blossoming, fruit-promised trees.
Fethullah Gülen (Korucuk, 27 april 1941)
De Poolse schrijver Martin Gray werd geboren als Mietek Grayewski in Warschauop 27 april 1922. Gray is in 1943, dus gedurende de Tweede Wereldoorlog, als één van de zeer weinigen er in geslaagd te ontsnappen uit het vernietigingskamp Treblinka. In zijn boek 'Au nom de tous les miens' beschrijft hij zijn leven. Het boek gaat over de Tweede Wereldoorlog, waar hij de concentratiekampen overleeft, en over het familiedrama dat hem later overkomt tijdens een bosbrand. In totaal schreef Gray 12 boeken. Zijn laatste boek heet Au nom de tous les hommes (Uit naam van alle mensen). Twee van de 12 boeken van Gray zijn autobiografieën. Het eerste boek Uit naam van al de mijnen beschrijft de tijdspanne: 1922 (geboorte) 1970. Het tweede boek La vie renaitra de la nuit (Nederlandse vertaling: Na de nacht het leven) behandelt de tijdspanne: 1970 1977.
Uit: Au Nom de Tous les Miens
Je suis né avec la guerre. Les sirènes ont hurlé, les bombardiers passaient au ras des toits, leur ombre glissait sur la chaussée, dans les rues les gens couraient prenant leur tête entre les mains. Je suis né avec la guerre : nous dévalons l'escalier vers la cave, les murs tremblent et le plâtre par plaques blanches tombe sur nos cheveux. Ma mère est toute blanche, mes yeux brûlent, des femmes crient. Puis s'établit le silence précédant les klaxons des pompiers et à nouveau les cris des femmes. C'est septembre 1939 : les mois de ma naissance véritable. Des quatorze années qui précèdent ces jours je ne sais presque plus rien. Je ne peux même pas fouiller en moi, je ne veux pas. A quoi bon rappeler ce temps de la douceur ? Nous courions dans les rues derrière les droshkas jusqu'à la place de la Vieille-Ville au coeur de Varsovie. Mon père me prenait par la main et nous allions jusqu'à l'usine. Les machines venaient d'Amérique : il me montrait, gravés dans l'acier, le nom de la firme et la ville, Manchester, Michigan. Je marchais fièrement près de mon père entre les machines. Mon père passait un bas ou un gant dans sa main. Il me faisait déchiffrer la marque, 7777, notre marque, et nous étions les associés d'une grande usine, nous vendions des bas, et des gants dans toute la Pologne, à l'étranger, et j'avais aussi des parents aux Etats-Unis, une grand-mère qui habitait New York.
Martin Gray (Warschau, 27 april 1922)
De Oostenrijkse schrijver Hans Bemmann werd geboren op 27 april 1922 in Groitzsch nabij Leipzig. Hij studeerde vanaf 1940 eerst medicijnen in Wenen, maar ruilde de studie na een tijd in voor germanistiek en muziekwetenschap. Daarna werkte hij jarenlang als lector bij verschillende uitgeverijen en als docent bij een bibliothecarisopleiding. In 1961 debuteerde hij onder het pseudoniem Hans Martinson met het verhaal Jäger im Park. In 1983 kwam de doorbraak met de sprookjesachtige roman Stein und Flöte, een jaar later gevolgd door de roman in brieven Erwins Badezimmer.
Uit: Stein und Flöte
"Man kann wohl sehen, dass es dein Kind ist", sagte sie, denn das Kind war am ganzen Körper mit einem pelzigen Flaum überzogen. "So", sagte der Große Brüller mit seiner dröhnenden Stimme und nahm den Sohn auf seine Arme. "Sieht man das ? Und warum brüllt er nicht ?" "Merkwürdig", sagte die Hebamme, "mir hat die ganze Zeit über etwas gefehlt. Jetzt weiß ich's, da du es sagst: er brüllt nicht. Sieh ihn doch an. Er schaut aus, als ob er lauscht." "Ein Kind muß brüllen" sagte der Vater befremdet. "Laß ihn doch", sagte die Hebamme- " Wer brüllt, hört nicht gut. Laß ihn nur lauschen."
Hans Bemmann (27 april 1922 1 april 2003)
De Engelse schrijfster en feministe Mary Wollstonecraft werd geboren in Hoxton (nu Londen) op 27 april 1759. Na een jeugd vol zorg voor diverse zieke familieleden en de dood van een goede vriendin (Fanny Blood), schreef zij, om de ouders van de laatste te ondersteunen, een kort geschrift, Thoughts on the Education of Daughters (1785), dat haar tien pond opleverde. Dit bracht haar op de gedachte meer te gaan schrijven om daarmee in haar levensonderhoud te voorzien. Ze werd gouvernante voor de dochters van de Ierse burggraaf Lord Kingsborough en schreef Mary, a Fiction, grotendeels gebaseerd op de herinneringen aan haar overleden vriendin. Terug in Londen nam ze het schrijven serieus ter hand, wat leidde tot de publicatie van een kinderboekje, Original Stories from Real Life. Voor haar uitgever deed ze ook vertaalwerk en maakte bewerkingen, stelde een bloemlezing samen, en schreef artikelen voor zijn tijdschrift 'Analytical Review'. In 1789 werd ze gegrepen door de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk en in 1792 vertrok ze naar Parijs om de Franse Revolutie van nabij mee te maken. Haar vertrek was wellicht tevens het gevolg van de vernedering die ze opliep toen de schilder Johann Heinrich Füssli haar voorstel om een driehoeksverhouding (hij was immers getrouwd) te beginnen afwees. In dat jaar schreef ze haar bekende feministische werk A Vindication of the Rights of Woman. Mary Wollstonecraft stierf in 1797 na de geboorte van haar dochter Mary, de latere vrouw van de dichter Shelley en schrijfster van de klassiek geworden roman Frankenstein.
Uit: A Vindication of the Rights of Woman
I now speak of women who are restrained by principle or prejudice; such women, though they would shrink from an intrigue with real abhorrence, yet, nevertheless, wish to be convinced by the homage of gallantry that they are cruelly neglected by their husbands; or, days and weeks are spent in dreaming of the happiness enjoyed by congenial souls till their health is undermined and their spirits broken by discontent. How then can the great art of pleasing be such a necessary study? it is only useful to a mistress; the chaste wife, and serious mother, should only consider her power to please as the polish of her virtues, and the affection of her husband as one of the comforts that render her task less difficult and her life happier. But, whether she be loved or neglected, her first wish should be to make herself respectable, and not to rely for all her happiness on a being subject to like infirmities with herself.
Mary Wollstonecraft (27 april 1759 10 september 1797)
Kopie van John Keenan naar een schilderij van John Opie
De Armeense dichter Hovhannes Shiraz werd geboren op 27 april 1915 in Alexandropol in het toenmalige Russische rijk (tegenwoordig Gyumri). Zijn eerste werk Het begin van de lente werd gepubliceerd in 1935. Van de schrijver Atrpet kreeg hij de bijnaam "Shiraz". Hij studeerde aan de universiteit van Yerevan en aan het Gorki Instituut in Moskou.
MIRACLE NUMBER 1
In my dreams my door was knocked at,
"Who is it?" I asked from inside.
Some elderly lady from the outside
Answered and said, "I'd sacrifice myself for you."
"I've come to ask for a piece of bread as charity
I'm a poor orphan woman with no one to support me."
At this point I opened my door immediately,
Only to find a miracle; it was my deceased mother indeed!
I was shocked but fell into her arms;
And my mother said, "It's me, it's me,
I've come to try you and to check on you.
I hope life hasn't changed your spirit and also you?!"
I came in the form of a beggar
So that the whole world can be a witness
To see if your conscience, my dear son,
If your conscience also died along with me?!"
Vertaald door Daniel Janoyan
Hovhannes Shiraz (27 april 1915 14 maart 1984)
De Duitse schrijver August Becker werd geboren op 27 april 1828 in Klingenmünster. Na een studie geschiedenis in München werkte hij er voor verschillende kranten. Van 1859 tot 1864 was hij redacteur van de Münchner Isar-Zeitung. In 1868 trok hij naar Eisenach. Hij debuteerde in 1854 met het versepos Jung-Frieder der Spielmann.
Uit: Die Nonnensusel
Am anmutigsten entfaltet sich die Mitte dieser Landschaft, das Klingbachtal, durch das von der Hauptbahn aus ein Postomnibus bis in meinen Geburtsort führt. Wer aber eine besondere Fußwanderung antreten will, steige in Bergzabern aus dem Zuge der hier endenden Zweigbahn, und wandere hügelauf, hügelab nordwärts nach dem von den Ruinen Landeck, Madenburg und Neukastel überragten Flecken Klingenmünster. Es ist nur eine Stunde Weges durch Weinberge, kastanienumschattete Hohlwege, Fruchtfelder und Wiesengründe.
Viel tausendmal bin ich diese Straße hin und her gewandert; in jungen Jahren täglich zweimal mit dem Schulränzel auf dem Rücken, um in der Heimat des kräuterkundigen Tabernaemontanus, wo schon die Römer ihre Bergschenken hatten, in das Idiom Cäsars und Xenophons eingeweiht zu werden. Von jeder Höhe, über welche die Straße führt, hatte ich den Anblick des blauen Schwarzwaldes, der, aus dem dunklen Grenzforst der Rheinebene aufsteigend, den Horizont als hohe Gebirgsmauer abschließt. Die Goldammern auf den Schlehdornzweigen, die schnurrende Wachtel am Wiesengraben, der schmetternde Buchfink auf dem Mandelbaum, der oft schon unter Schneeflocken seine Blütenpracht in den kahlen Reben entfaltete, waren mir vertraute Erscheinungen. Kaum bückte ich mich mehr nach den Walnüssen im Straßenstaub, oder im falben Herbstlaub der Hohlwege nach den geplatzten Stachelhülsen der Edelkastanien, die man hier »Kästen« heißt.
Un tel genre de talent ne peut s'appliquer tout entier, on le comprend, qu'à la peinture des choses vues, de la vie moderne, surtout parisienne. Cinq des romans de MM. de Goncourt, sur six, sont des romans parisiens. Leur objet, c'est «la modernité», laquelle est visible surtout à Paris. Ce néologisme s'entend aisément ; mais ce qu'il représente n'est pas très facile à déterminer, car le moderne change insensiblement, et puis ce qui est moderne est toujours superposé ou mêlé à ce qui ne l'est point ou à ce qui ne l'est déjà plus. La modernité, c'est L d'abord, si l'on veut, dans l'ensemble et dans le détail de la vie extérieure, le genre de pittoresque qui est particulier à notre temps. C'est ce qui porte la date d'aujourd'hui dans nos maisons, dans nos rues, dans nos lieux de réunion. L'habit noir ou la jaquette des hommes, les chiffons des femmes, l'asphalte du boulevard, le petit journalisme, le bec de gaz et demain la lumière électrique, et une infinité d'autres choses en font partie. C'est ce qui fait qu'une rue, un café, un salon, une femme d'à présent ne ressemblent pas, extérieurement, à une femme, à un salon, à un café, à une rue du XVIIIe, ou même du temps de Louis-Philippe. La modernité, c'est encore ce qui, dans les cervelles, a l'empreinte du moment où nous sommes ; c'est une certaine fleur de culture extrême ou de perversion intellectuelle ; un tour d'esprit et de langage fait surtout d'outrance, de recherche et d'irrévérence, où domine le paradoxe, l'ironie et «la blague», où se trahit le fiévreux de l'existence, une expérience amère, une prétention à être revenu de tout, en même temps qu'une sensibilité excessive ; et c'est aussi, chez quelques personnes privilégiées, une bonté, une tendresse de cur que les désillusions du blasé font plus désintéressé, et que l'intelligence du critique et de l'artiste fait plus intelligente et plus délicate La modernité, c'est une chose à la fois très vague et très simple ; et l'on dira peut-être que la découverte de MM. de Goncourt n'est point si extraordinaire, qu'on avait inventé «le moderne» bien avant eux, qu'il n'y faut que des yeux.
When he was a boy, Morris Lieberman saw a burly Russian peasant seize a wagon wheel that was lying against the side of a blacksmith's shop, swing it around, and hurl it at a fleeing Jewish sexton. The wheel caught the Jew in the back, crushing his spine. In speechless terror, he lay on the ground before his burning house, waiting to die.
Thirty years later Morris, a widower who owned a small grocery and delicatessen store in a Scandinavian neighborhood in Brooklyn, could recall the scene of the pogrom with the twisting fright that he had felt at fifteen. He often experienced the same fear since the Nazis had come to power.
The reports of their persecution of the Jews that he heard over the radio filled him with dread, but he never stopped listening to them. His fourteen-year-old son, Leonard, a thin, studious boy, saw how overwrought his father became and tried to shut off the radio, but the grocer would not allow him to. He listened, and at night did not sleep, because in listening he shared the woes inflicted upon his race.
When the war began, Morris placed his hope for the salvation of the Jews in his trust of the French army. He lived close to his radio, listening to the bulletins and praying for a French victory in the conflict which he called "this righteous war."
On the May day in 1940 when the Germans ripped open the French lines at Sedan, his long-growing anxiety became intolerable. Between waiting on customers, or when he was preparing salads in the kitchen at the rear of the store, he switched on the radio and heard, with increasing dismay, the flood of reports which never seemed to contain any good news. The Belgians surrendered. The British retreated at Dunkerque, and in mid-June, the Nazis, speeding toward Paris in their lorries, were passing large herds of conquered Frenchmen resting in the fields.
Ce baiser qui s'est écrasé sur tes lèvres est un fleuve de sang,un océan de sang. Tes deux seins sont si petits qu'il ne peuvent résumer une histoire. Charme-moi. Fais-moi le récit de ce grain de beauté sans paysage. Bosquet rasé qui me ferait souffrir, plaine claire.
Ta compagnie est un abécédaire. Je finirai par ne plus t'entendre. Les nuages ne sortent pas de ta tête, mais il est des poissons qui ne repisrent pas. Tes cheveux défaits ne pleurent pas parce que je les ramène sur ta nuque. Tu frissonnes de tristesse parce que les joies s'envolent. Un enfant sur monbras chevauche en secret. Sur tes hanches il n'y a rien d'autre que mon calme toucher. Le cur te montera aux lèvres tandis que la tempête se fera violette. Ce paysage est mort. Une pierre tombée indique que la nudité se fait peu à peu. Penche-toi clandestinement. Sur ton front il y a des dessins déjà fort usagés.Les bracelets d'or enserrent l'eau et tes bras sont nets, nets de référence. Ne m'étreins pas le cou, car je croirai qu'il va faire nuit. Les coups de tonnerre sont sous terre. On ne peut voir le plomb. Une asphyxie me vient à la bouche. Tes dents blanches sont au centre de la terre. Des oiseaux jaunes ourlenttes cils. Ne pleure pas. Puisque je t'aime. Tes seins ne sont pas basilic, mais cette fleur, chaude. J'étouffe. Le mondes'écroule, chavire. Quand je mourrai.
Vicente Aleixandre (26 april 1898 14 december 1984)
Uit: De witte magiërHet afgeronde oeuvre van Gustav Meyrink
Den meest volkomen, open en meest menschelijken Meyrink vindt ge weer in zijn romans, waarvan Der Golem zeker de voldragenste is: Een bewonderenswaardige compositie, een magistrale taal, en een inhoud, die veel te overdenken geeft. - Leest men na Der Golem das grüne Gesicht, dan valt het oogenblikkelijk op, hoe uiterst verfijnd en bijna breekbaar de vorm van het eerste geschapen is: het kan geen stoot, geen duw velen, geen woord te veel of te weinig, en de adembeklemmende spanning zou ineenstorten. Het is, of Meyrink daarna met ruwer, ruiger pen is gaan werken; ook de gang van het verhaal wordt directer, zonder maskeering van stijlproblemen en meer elementair van opzet, breeder en overzichtelijker. - Zeldzame figuren heeft Meyrink hier geschapen, zoowel in Der Golem als in Das grüne Gesicht - ge waant ze allengs te kennen; ge verwacht met angstige zekerheid, dat ge ze een keer lijfelijk zult ontmoeten, en dat ze een omkeer in uw leven zullen brengen. Hier ligt Meyrink's sterkste en ongemeenste vermogen: hij schept levenstoestanden òm - buiten en in u -; ge erkent het, eerst met angst, maar langzamerhand gewent ge u, en leeft ge reeds mèt de schepselen van den auteur op de grenzen der werkelijkheid, - an die Schwelle des Jenseits. - Voor wie dit sterk gevoelden, zal nooit de twijfel bestaan aan de occulte zekerheden, die Meyrink verwierf. Het conflict van werkelijkheid en metaphysisch ideaal heet nooit genoeg door hem opgelost; hij blijft volgens sommigen zelf het antwoord schuldig. Dit is echter een voorbarig en overhaast oordeel. Het is immers, zoowel voor den mysticus als voor den occultist, niet mogelijk zijn bevindingen als een open breviarium-terzaligheid aan anderen mede te deelen. Ieder die zoekt, bewandelt zèlf den weg, en herkent slechts eigen zekerheid aan die van anderen die vóór hem gingen.
Theun de Vries(26 april 1907 21 januari 2005)
De Joegoslavische schrijver Mehmed Mea Selimović werd geboren op 26 april 1910 in Tguzla. Daar bezocht hij het gymnasium en vanaf 1930 studeerrde hij filosofie in Belgrado. In 1943 vluchtte hij vanuit Belgrado naar bevrijd gebied en sloot zich aan bij de partizanen. Vanaf 1947 woonde hij in Sarajevo waar hij o.a. werkte aan de pedagogische faculteit en als directeur van het nationale theater. Selimovićs leidde telkens opnieuw tot controverses. Hoewel hij als kind van een moslimfamilie geboren was benadrukte hij bij verschillende gelegenheden dat hij Serviër was.
Uit: Dervish and Death
On the day of my death, when my coffin is being carried, dont think that I will feel sorrow for the world behind.
Dont cry and say: Its a waste, its a waste.
When milk turns sour, it is a bigger waste.
When you see that they put me into my grave, I will not vanish.
Do the Sun and the Moon vanish when they set?
It seems like a death to you, but its a birth.
The grave appears like a prison to you, but the soul has been freed.
What seed doesnt grow when it is buried into the ground?
So why do you question the mankinds seed.
Mesa Selimović (26 april 1910 11 juli 1982)
De Duitse dichter en schrijver Arno Holz werd geboren op 26 april 1863 in Rastenburg in Oost-Pruisen. In 1875 kwam hij met zijn ouders in Berlijn terecht. Al heel vroeg besloot hij zijn leven geheel aan de literatuur te wijden. Hij voelde zich geroepen om de Duitse literatuur te hervormen. Het leidde tot isolement en financiële nood. In Berlijn sloot hij zich aan bij de gebroeders Hart en hun literaire vereniging Durch. Van 1887 tot 1892 leefde en werkte hij in gemeenschap met Johannes Schlaf. De twee werden de pioniers van het Duitse naturalisme.
Die letzten Zehn
Was heulst du wie die römische Sibylle
in unsre altarkadische Idylle
dein dreimal disharmonisches: »Mehr Licht!«?
Schon immer war das Wappentier der Dichter
ein Bandwurm und ein Nürenberger Trichter,
die Garde stirbt, doch sie ergibt sich nicht!
Wenn du durchaus nur säen willst, dann säe!
Wir gönnen dir von Herzen deine Mühn.
Doch wer wird krächzen wie die Nebelkrähe,
solange lenzrot noch die Rosen blühn?
Wir rühren wacker unsern alten Kleister
im himmelblauen Regenbogenton,
sagt doch der Jupiter von Weimar schon:
In der Beschränktheit zeigt sich erst der Meister!
Im Thiergarten
Im Thiergarten, auf einer Bank, sitz ich und rauche:
und freue mich über die schöne Vormittagssonne.
Vor mir, glitzernd der Kanal:
den Himmel spiegelnd, beide Ufer leise schaukelnd.
Ueber die Brücke, langsam Schritt, reitet ein Leutnant.
Unter ihm,
zwischen den dunklen, schwimmenden Kastanienkronen,
pfropfenzieherartig ins Wasser gedreht,
- den Kragen siegellackrot -
sein Spiegelbild.
Ein Kuckuck
ruft.
Arno Holz (26 april 1863 26 oktober 1929)
Portret door Erich Buettner
De Duitse dichter, literatuurwetenschapper, jurist en politicus Johann Ludwig Uhland werd geboren in Tübingen op 26 april 1787. Uhland bracht samen met zijn vriend Justinus Kerner Sonntagsblatt für ungebildete Stände uit. Hij studeerde tussen 1801 en 1811 rechten en filologie in Tübingen. Van 1810 tot 1814 was hij werkzaam als jurist bij het ministerie van justitie in Stuttgart, daarna was hij als advocaat werkzaam. Uhland was een lyrisch dichter en wordt tot de romantische school gerekend. In 1829 werd hij benoemd tot ere-doctor in de Duitse literatuur aan de universiteit van Tübingen, maar in 1833 nam hij ontslag, omdat hij deze functie niet kon verenigen met zijn politieke overtuiging. In 1848-1849 was hij lid van het Frankfurter Parlement. Na het mislukken van de revolutie trok hij zich terug in Tübingen als privaatgeleerde. De Duitse componist Carl Loewe zette een aantal van zijn gedichten, ballades en liederen op muziek.
James Fenton, Walter John de la Mare, Ted Kooser, Ross Franklin Lockridge Jr
De Engelse dichter, schrijver, criticus en letterkundige James Fenton werd geboren op 25 april 1949 inLincoln. Fenton verwierf reeds als student in Oxford zijn eerste literaire prijs met een bundel van 23 sonnettenOur Western Future (1968).Hij was politiek en literair medewerker van de New Statesman, free lance reporter in Vietnam en verslaggever van The Guardian in de Bondsrepubliek Duitsland.Als journalist werd hij vooral bekend door zijn verslagen uit Vietnam en Cambodja. In 1982 brak hij door naar een breder publiek met de bundel The Memory of War and Children ofExile . Voordien publiceerde hij nog: Terminal Moraine (1972), Avacant Possession (1978), en A German Requiem (1978).
InParis With You
Don't talk to me of love. I've had an earful
And I get tearful when I've downed a drink or two.
I'm one of your talking wounded.
I'm a hostage. I'm maroonded.
But I'm in Paris with you.
Yes I'm angry at the way I've been bamboozled
And resentful at the mess I've been through.
I admit I'm on the rebound
And I don't care where are we bound.
I'm in Paris with you.
Do you mind if we do not go to the Louvre
If we say sod off to sodding Notre Dame,
If we skip the Champs Elysées
And remain here in this sleazy
Old hotel room
Doing this and that
To what and whom
Learning who you are,
Learning what I am.
Don't talk to me of love. Let's talk of Paris,
The little bit of Paris in our view.
There's that crack across the ceiling
And the hotel walls are peeling
And I'm in Paris with you.
Don't talk to me of love. Let's talk of Paris.
I'm in Paris with the slightest thing you do.
I'm in Paris with your eyes, your mouth,
I'm in Paris with... all points south.
Am I embarrassing you?
I'm in Paris with you.
Wind
This is the wind, the wind in a field of corn.
Great crowds are fleeing from a major disaster
Down the green valleys, the long swaying wadis,
Down through the beautiful catastrophe of wind.
Families, tribes, nations, and their livestock
Have heard something, seen something. An expectation
Or a gigantic misunderstanding has swept over the hilltop
Bending the ear of the hedgerow with stories of fire and sword.
I saw a thousand years pass in two seconds.
Land was lost, languages rose and divided.
This lord went east and found safety.
His brother sought Africa and a dish of aloes.
Centuries, minutes later, one might ask
How the hilt of a sword wandered so far from the smithy.
And somewhere they will sing: 'Like chaff we were borne
In the wind. ' This is the wind in a field of corn.
Today you would be ninety-seven if you had lived, and we would all be miserable, you and your children, driving from clinic to clinic, an ancient fearful hypochondriac and his fretful son and daughter, asking directions, trying to read the complicated, fading map of cures. But with your dignity intact you have been gone for twenty years, and I am glad for all of us, although I miss you every daythe heartbeat under your necktie, the hand cupped on the back of my neck, Old Spice in the air, your voice delighted with stories. On this day each year you loved to relate that the moment of your birth your mother glanced out the window and saw lilacs in bloom. Well, today lilacs are blooming in side yards all over Iowa, still welcoming you.
At the Cancer Clinic
She is being helped toward the open door that leads to the examining rooms by two young women I take to be her sisters. Each bends to the weight of an arm and steps with the straight, tough bearing of courage. At what must seem to be a great distance, a nurse holds the door, smiling and calling encouragement. How patient she is in the crisp white sails of her clothes. The sick woman peers from under her funny knit cap to watch each foot swing scuffing forward and take its turn under her weight. There is no restlessness or impatience or anger anywhere in sight. Grace fills the clean mold of this moment and all the shuffling magazines grow still.
Ted Kooser (Ames, 25 april 1939)
De Amerikaanse schrijver Ross Franklin Lockridge Jr. werd geboren op 25 april 1914 in Bloomington, Indiana. Hij studeerde af aan de Indiana University in 1935 met het hoogste gemiddelde in de geschiedenis van de universiteit. Zijn hoofdwerk, de roman Raintree County, verscheen in 1948. Het boek beschrijft de geschiedenis van het midwesten door de ogen van het hoofdpersonage John.Wickliff Shawnessy en werd door de kritiek zeer gunstig ontvangen. Lockridge echter leed aan zware depressies en pleegde kort na het verschijnen van de roman zelfmoord.
Uit: Raintree County
--Everything but truth, wisdom, beauty, goodness, Mr. Shawnessy said. And love, he added, feeling a little embarrassed as he said it.
But Cash Carney went on smoking, his eyes staring, his left hand fondling the gold watch.
--John, the Perfessor said, you're clinging to a way of life that's doomed. Go and look at the modern City. How can anyone look at it and believe in love? Or morality? Or the Eternal Ideas? Or the Inalienable Rights? How can anyone believe in the real existence of Raintree County, which you, dear boy and endlessly courageous dreamer, have taken as your image of the enduring values of human life? Yes, go and look at the City, and then look at your little Raintree County, child. Shed a nostalgic tear for it, because the City's going to eat it up. The God of the City is going to kill the ancient God of Raintree County, who has nothing but a couple of stone tablets and a golden rule for weapons.
--Still corrupting the youth, I see, Cash Carney said. Don't believe him, John. He's the same old Perfessor and hasn't changed a bit.
--What is this? Mr. Shawnessy said. A contest for my soul?
The Perfessor laughed.
--I don't know why it is, he said, but everybody was always trying to corrupt you, John.
Mr. Shawnessy slowly lit a cigar and watched the smoke ascend.
Good-by to Raintree County, incorrigible enthusiast of ideas. Good-by to the good small roads of Raintree County, the horse-and-buggy roads. Hard roads and wide will run through Raintree County, and its ancient boundaries will dissolve. People will hunt it on the map, and it won't be there.
For America will become the City. America will hunt for a tree of life whose fruit is gold. And that man shall be the Hero of the County who plucks from the high branches the heaviest dividends. And he shall get the most beautiful woman of the City, and he shall lie all night betwixt her breasts. And she will cheat him too, and cheat you too, because she is the City.
Ross Franklin Lockridge Jr. (25 april 1914 6 maart 1948)
De Spaanse schrijver Leopoldo Alas (eig. Leopoldo Enrique García Alas y Ureña) werd geboren op 25 april 1852 in Zamora. In 1869 schreef hij zich in aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Oviedo en drie jaar later haalde hij er zijn diploma. Zijn literaire en vooral journalistieke drang deden hem in 1871 besluiten naar Madrid te verhuizen om daar te doctoreren en tezelfdertijd letteren te studeren. Het Madrileense dagblad El solfeo gaf hem zijn eerste kans als journalist en verhalenschrijver en op 11 april 1875 verscheen voor het eerst een artikel van hem onder het pseudoniem Clarín. Het jaar daarop publiceerde hij zijn eerste verhaal, Estilicón. Het jaar 1884 was een beslissend jaar voor Alas, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak: hij begon La Regenta te schrijven en zijn eerste zoon werd geboren. Deze laatste gebeurtenis compenseerde het verdriet voor de dood van zijn vader even daarna. Het jaar daarop publiceerde hij twee volumes van zijn grote roman. In 1893 verscheen zijn eerste collectie verhalen, El Señor y los demás son cuentos, en in 1895 ging zijn drama Teresa in première in het Teatro Español in Madrid.
Uit: Socrates' Rooster (El gallo de Sócrates)
After closing his masters eyes and mouth Crito left the rest of the disciples around the dead body and left the jail, prepared to make good, as soon as possible, on the last errand that Socrates had given him. Maybe it was in jest, but doubting whether it was in earnest or not, he interpreted it literally,
For upon dying and showing his disciples the sad, vulgar spectacle of his death, Socrates had said:
Crito, we owe rooster to Esculapius, dont forget to pay this debt, and he spoke no more, these being his last words.
That request was sacred for Crito. He didnt wish to analyze it, didnt wish to examine if it were more realistic that Socrates has only told a slightly ironic joke. Or if it were the last will of his master, his last desire. Hadnt Socrates, contrary to Antitus and Melitus calumny, always been respectful toward the popular cult and the official religion? Of he course he gave myths (which Crito didnt refer to in this way, of course) a symbolic, philosophical as well as a very sublime and idealistic interpretation but, amidst his poetic and transcendental paraphrases, he still respected the faith of the Greeks including the positive religion and state cult.
A beautiful episode from his last speech demonstrated this well (Crito noted that sometimes Socrates, in spite of his philosophical system of questions and answers, he would forget about his listeners and speak at length in a very flowery manner). He had depicted the marvels of the other world with topographic detail which contained more traditional imagination than rigorous dialectic and austere philosophy. And Socrates hadnt said he didnt believe in all that. Although, neither did he affirm the reality of what he described with the absolute certitude of a fanatic.
Leopoldo Alas (25 april 1852 13 juni 1901)
De Duitse dichter en schrijver Julius Waldemar Grosse werd geboren op 25 april 1828 in Erfurt.Vanaf 1849 studeerde hij rechten in Halle. In 1851 werden zijn eerste stukken opgevoerd en die hadden zon succes dat hij met de studie besloot te stoppen. In 1852 trok hij naar München, waar hij een tijdje schilderkunst studeerde. Samen met Paul Heyse richtte hij in 1854 de schrijversgroep"Die Krokodile" op. Van 1855 tot 1861 was hijn theatercriticus bij de Neue Münchner Zeitung. Vanaf 1869 leefde hij afwisselend in Dresden en Weimar, waar hij secretaris-generaal van de Schillerstiftung was.
Sehnsucht, auf den Knien...
Sehnsucht, auf den Knien
Schautest du himmelwärts
Einzelne Wolken ziehen,
Kommen und entfliehen,
Ewig hofft das Herz.
Liebe himmlisch Wallen
Goldener Jugendzeit
Einzelne Strahlen fallen
Wie durch Pfeilerhallen
In das Leben weit.
Einsam in alten Tagen
Lächelt Erinnerung;
Einzelne Wellen schlagen
Rauschen herauf wie Sagen:
Herz, auch du warst jung!
Lebensüberfluß
Rauschende Bäche quellenden Lebens,
Tönet wie Lieder in meine Ruh!
Sehet, erfüllt ist's: nimmer vergebens
Schau' ich in Sehnsucht den Wellen zu.
Draußen in sommerdämmernder Laube
Wiegt die holde Geliebte mein Kind,
Hoch an dem Dache reift mir die Traube,
Goldne Fäden die Parze spinnt.
Schwellende Segel auf ruhigen Wogen
Bringen mir Gäste, Früchte und Fracht;
Meine Auen sind bienenumflogen,
Nachtigallen singen bei Nacht.
Rauschende Bäche quellenden Lebens,
Spült ihr mich fort einst in Wogenschaum,
Singen dann will ich: nicht vergebens
Hab' ich geträumt den irdischen Traum!
Julius Grosse (25 april 1828 9 mei 1902)
Erfurt (Geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter en schrijver Sigmund von Birken werd geboren op 25 april 1626 in Wildstein nabij Eger. Hij was de enig echt vrije schrijver uit de tijd van de Barok. In 1645 werd hij benoemd tot opvoeder van de prinsen aan het hof van hertog August d. J. von Braunschweig-Lüneburg. In 1646 verliet hij het hof al weer om door het noorden van Duitsland te trekken. Vanaf 1662 blies hij de literaire vereniging Der Pegnesische Blumenorden in Neurenberg weer nieuw leven in die na het overlijden van de oprichter Harsdörffer inactief geworden was. Hij vergrootte het aanzien van de orde en daarmee het belang van de literauur.
WEIMAR is een trouwhartig stadje, dat zich geeft zooals het is. Het heeft sedert anderhalve eeuw een schat van herinneringen, maar laat er zich niet op voorstaan, het doet niet archaïstisch, het neemt niet de houding aan alsof het in den Goethe-tijd ontstaan was en sedert precies zoo gebleven. Alleen op de Markt staan enkele middeleeuwsche gebouwen, die dat ook met eenige opzettelijkheid zijn willen. Overigens heeft men het oorspronkelijk stadje uit het eind der 18e eeuw ongedwongen in het nieuwe Weimar laten overgaan, blijkbaar alleen de ergste excessen van steden- en woningbouw vermijdende. Zoo kan de vreemdeling zich eenvoudig wijden aan het vele, dat er inderdaad uit den historischen tijd over is, de talrijke paleizen en burgerhuizen, de doorkijkjes, de aardige pleintjes en hoekjes met de grappige rococofonteinen en pompen, die, eenigszins breed-uit en gewichtig, den tijd suggereeren, toen meisjes en vrouwen hier tenminste één keer daags bij elkaar kwamen, om het onontbeerlijk water te halen en de even onontbeerlijke Klatsch te bedrijven.
De bedoelde vreemdeling zal zich dan allereerst er over verbazen hoe klein het stadje was en hoe groot, hoe overheerschend het paleizen-complex, dat al in de 17e eeuw bestond. Uit de centrale burcht met den hoogen uitzichtstoren, door talrijke grachten omringd, en waaromheen zich schuchtere wijken van beschermingzoekenden kwamen sluiten, is blijkbaar op den duur het stadje gegroeid. Het burchtgeheel, telkens door brand vernield, kromp in en vervormde zich tot een open vierhoek, op de wijze van het paleis te Versailles, welks indrukwekkenden aanblik de laatste groothertog nog juist voor zijn onttroning bedierf door de open zijde met een nieuw paleis te vullen. De langgestrekte vierhoek met zijn toren domineert thans nog het stadje, hoeveel meer zal dit dan geweest zijn, toen hetzooveel kleiner was en het vorstelijk leven ongeveer alle
ruimten en alle uren vulde.
Frans Coenen (24 april 1866 - 23 juni 1936)
Frans Coenen Jr., 1894. Door F. Hart Nibbrig
De Amerikaanse schrijver en acteur Eric Bogosian werd geboren op 24 april 1953 in Woburn, Massachusetts. Bogosians meestal cynische komedies zijn een-persoons-stukken die ook wel door een ensemble kunnen worden opgevoerd. Een microfoon en een klapstoeltje is alles wat de hoofdrolspeler nodig heeft. Bogosian won voor deze stukken drie Obie Awards. Voor zijn bekendste stuk Talk Radio kreeg hij een nominatie voor de Pulitzer Prijs. De schrijver bewerkte het stuk zelf voor de verfilming ervan door Oliver Stone en speelde zelf de hoofdrol.
Uit: Love's Fire: Seven New Plays Inspired by Seven Shakespearean Sonnets
Inspired by Shakespeare's Sonnet 118
A couch in the midst of the small living room of a small apartment. On the couch sits RENGIN, a beautiful young woman, in a white wedding gown. She is drinking from a pint flask of bourbon. The phone rings. She doesn't bother with it. Instead, she rises unsteadily and checks herself out in a mirror.
A voice can he heard on the message machine.
HERMAN(voice): Rengin, it's me. Are you there? Please pick up if you are. Rengin? I'm sorry. Whatever I did. I'm such an ass. Please pick up. Please? OK. I'm coming home. I'm actually downstairs. If you are there, don't be surprised when you see me. Maybe you're in the bathroom. Then I understand why you're not picking up.
RENGIN has walked over to the answering machine and is watching it record the message.
RENGIN: Herman, you don't get it. You never got it. She goes back to the mirror.
RENGIN: What is this I am wearing? A white dress. Meaning what? Virginity? That the male proboscis has not slid through my vaginal lips? What bullshit! (drinks) What the fuck am I here? A human sacrifice? I am a womb being readied for impalement and fertilization. Yech!!!
She touches the bodice, feels it, as she drinks.
RENGIN: But I can't take it off. I'm drunk as shit and I can't take it off. He's got to see me like this. We should go out together like this. Maybe someplace that has a mosh pit. I should mosh in my wedding dress and then find some bikers and have three guys screw me at the same time. And make Herman watch. Prepare him...
She drinks and wails.
RENGIN: FUCKING "A," MAN, HOW THE FUCK DID THIS HAPPEN?
HERMAN enters.
HERMAN: Rengin, what's wrong? Why didn't you answer the phone?
RENGIN: I'm getting shit-faced.
HERMAN: Why, honey? You don't like your wedding gown?
RENGIN: No, I don't like my wedding gown. Hey, I have an idea. You wear the wedding gown and I'll wear the tux. And then when we go on our honeymoon I'll fuck you. How about that?
De Australische schrijver Marcus Clarke werd geboren op 24 april 1846 in Londen. Zijn belangrijkste roman is His Natural Life die oorspronkelijk, onder tijdsdruk geschreven, als feuilleton in een krant verscheen tussen 1870 en 1872. Het werk beschrijft de lotgevallen van Rufus Dawes die ten onrechte voor moord veroordeeld wordt en in een gevangenis belandt.Bewerkt, ingekort en van een nieuw tragisch einde voorzien verscheen het boek in 1874. In 1908 werd er al een korte film van gemaakt, in 1927 een Hollywood film.In 1983 volgde een televisieserie, gebaseerd op de roman.
Uit: His Natural Life
We have some dim notion of what life on a convict ship means; and we have seen through what a furnace Rufus Dawes had already passed before he set foot on the barren shore of Hells Gates. But to appreciate in its intensity the agony he had suffered since that time, we must multiply the infamy of the tween decks of the Malabar an hundred fold. In that prison was at least some ray of light. All were not abominable; all were not utterly lost to shame and manhood. Stifling though the prison, infamous the companionship, terrible the memory of past happinessthere was yet ignorance of the future, there was yet Hope. But at Macquarie Harbour was poured out the very dregs of this cup of desolation. The worst had come, and the worst must for ever remain. That pit of torment was so deep that one could not even see Heaven. There was no hope there as long as life remained. Death alone kept the keys of that island prison.
Is it possible to imagine, even for a moment, what an innocent man, gifted with ambitions and disgusts, endowed with power to love and to respect, must have suffered during one week of such a punishment? We ordinary men, leading ordinary liveswalking, riding, laughing, marrying and giving in marriagecan form no notion of such misery as this. Some dim ideas we may have about the sweetness of liberty and the loathing that evil company inspires; but that is all. We know that were we chained and degraded, fed like dogs, employed as beasts of burden, driven to our daily toil with threats and blows, and herded with wretches among whom all that savoured of decency and manliness was an open mock and scorn, we wouldwhat? Die, perhaps, or go mad. But we do not know, and can never know, how unutterably loathsome life must become when shared with such beings as those who dragged the tree trunks to the banks of the Gordon, and toiled, blaspheming, in their irons, on the dismal sandspit of Sarah Island. No human creature could describe to what depth of personal abasement and self-loathing one week of such a life would plunge him. Even if he had the power to write, he dared not. As one who, in a desert, seeking for a face, comes to a pool of blood, and, seeing his own reflection, fliesso would such a one hasten from the contemplation of his own degrading agony. Imagine such an agony endured for six years!
Marcus Clarke (24 april 1846 2 augustus 1881)
De Engelse schrijver Anthony Trollope werd geboren in Londen op 24 april 1815 als zoon van de bekende schrijfster van reisverhalen Frances Trollope. Als kind werd hij naar een serie kostscholen gestuurd, totdat de familie Trollope verhuisde naar België. Zijn ervaringen op deze kostscholen waren ongunstig en hij bekende later aan zelfmoord te hebben gedacht. Na de dood van zijn vader, een advocaat, zag zijn moeder zich gedwongen door te gaan met het schrijven van reisverhalen om de kost te verdienen. Trollope zelf kreeg in 1834 een baan bij de Britse post, waarvoor hij in 1841 moest verhuizen naar Ierland. Deze verhuizing zou later doorklinken in zijn eerste romans, een aantal waarvan zich daar afspeelden. Door de vele treinreizen die Trollope nodig had in zijn baan als postbeambte, had hij veel tijd over om te schrijven. Hij zette zichzelf de taak een bepaald aantal woorden per dag te schrijven en mede hierdoor werd hij al snel de meest productieve schrijver van zijn generatie. In zijn baan als postbeambte wordt Trollope verantwoordelijk geacht voor de introductie van de bekende rode brievenbussen die nog steeds dienst doen in het Verenigd Koninkrijk. Dankzij het succes van zijn romans kon hij in 1867 zijn baan bij de post opgeven en na een mislukte poging tot verkiezing in het parlement wijdde hij zich geheel aan het schrijven.
Uit:The Warden
The Rev. Septimus Harding was, a few years since, a beneficed clergyman residing in the cathedral town of ; let us call it Barchester. Were we to name Wells or Salisbury, Exeter, Hereford, or Gloucester, it might be presumed that something personal was intended; and as this tale will refer mainly to the cathedral dignitaries of the town in question, we are anxious that no personality may be suspected. Let us presume that Barchester is a quiet town in the West of England, more remarkable for the beauty of its cathedral and the antiquity of its monuments, than for any commercial prosperity; that the west end of Barchester is the cathedral close, and that the aristocracy of Barchester are the bishop, dean, and canons, with their respective wives and daughters.
Early in life Mr. Harding found himself located at Barchester. A fine voice and a taste for sacred music had decided the position in which he was to exercise his calling, and for many years he performed the easy but not highly paid duties of a minor canon. At the age of forty a small living in the close vicinity of the town increased both his work and his income, and at the age of fifty he became precentor of the cathedral.
Mr. Harding had married early in life, and was the father of two daughters. The eldest, Susan, was born soon after his marriage; the other, Eleanor, not till ten years later. At the time at which we introduce him to our readers he was living as precentor at Barchester with his youngest daughter, then twenty-four years of age; having been many years a widower, and having married his eldest daughter to a son of the bishop, a very short time before his installation to the office of precentor.
Anthony Trollope 24 april 1815 - 6 december 1882)
De Duitse dichter en schrijver Carl Leberecht Immermann werd geboren op 24 april 1796 in Magdeburg. Hij werkte als jurist in Magdeburg, Münster en Düsseldorf. In 1832 richtte hij het Düsseldorfer Stadttheater op dat hij leidde tot 1837. Immermann stond in vriendschappelijk contact met tijdgenoren als Heine , Grabbe , Tieck , Fouqué , Eckermann , Goethe , Gutzkow , Freiligrath , Brockhaus, Campe , Cotta en Felix Mendelssohn-Bartholdy.
Uit: Der Karneval und die Somnambule
Der arme Schelm, aus dessen Papieren wir die folgenden Blätter mitteilen, gehörte zu den Leuten, aus denen andere nichts machen, weil sie selbst wenig aus sich machen. Er war der Meinung, daß in einer Zeit, welche Reiche entstehen und fallen sah, während ein Knabe kaum zum Manne wurde, das Schicksal eines einzelnen im Grunde nicht viel zu bedeuten habe. Es ist ihm zuweilen sehr übel gegangen; er fand aber immer bald den Ton der Gleichgültigkeit oder des Scherzes über sein Unglück; denn er mußte an die Schlachtfelder Europas denken und an die Völker, deren Gebeine auf ihnen bleichen.Wir wollen dies weder loben noch tadeln, sondern die Leser nur bitten, sich durch den Ton seiner Reminiszenzen nicht täuschen zu lassen. Es folgt denselben so viel Herzeleid, als eine gefühlvolle deutsche Romanleserin wünschen kann, wenn der Held der Geschichte auch verschmäht hat, seine Schmerzen jammernd vorher zu verkündigen.Ich bin von jeher ein großer Liebhaber alles Merkwürdigen gewesen, und wenn es mir nach meinen Wünschen im Leben gegangen wäre, so hätte ich die ägyptischen Pyramiden und den Niagarafall sehen müssen. Ich kam aber nicht bis zu diesen Wunderdingen, sondern blieb meistens auf die Wanderung um den runden Tisch meines Studierzimmers beschränkt. Als ich mich eben anschickte, wenigstens die Tour durch Frankreich und Italien zu machen, lernte ich meine nachherige Frau kennen, die mit ihrem Oheim gerade von Neapel über Rom, Mailand und Paris zurückkehrte. Ich wollte die Gelegenheit benutzen, mich aus ihrem Munde über so manches, was mir als einem gründlich Reisenden not tat, unterrichten zu lassen, und besuchte den Oheim und die Nichte täglich in den Abendstunden.
She speaks: O, speak again, bright angel! for thou art As glorious to this night, being o'er my head As is a winged messenger of heaven Unto the white-upturned wondering eyes Of mortals that fall back to gaze on him When he bestrides the lazy-pacing clouds And sails upon the bosom of the air.
JULIET
O Romeo, Romeo! wherefore art thou Romeo? Deny thy father and refuse thy name; Or, if thou wilt not, be but sworn my love, And I'll no longer be a Capulet.
ROMEO
[Aside] Shall I hear more, or shall I speak at this?
JULIET
'Tis but thy name that is my enemy; Thou art thyself, though not a Montague. What's Montague? it is nor hand, nor foot, Nor arm, nor face, nor any other part Belonging to a man. O, be some other name! What's in a name? that which we call a rose By any other name would smell as sweet; So Romeo would, were he not Romeo call'd, Retain that dear perfection which he owes Without that title. Romeo, doff thy name, And for that name which is no part of thee Take all myself.
William Shakespeare (23 april 1564 23 april 1616)
Er war nicht im Krieg, schickte aus Frankreich keine Pakete, erfror nicht vor Stalingrad und war auch in Warschau nicht dabei (falls ihr noch wißt, was ich meine).
Weil er den Schuh sich nicht selber binden konnte: ein Klumpfuß seit Kindesbeinen.
Als ich erfuhr, daß Ödipus Klumpfuß heißt, war's für Komplexe zu spät und das Morden der Väter vorbei.
Jeden Morgen saß er vor meinem Bett, im Halb- schlaf kreuzte ich ihm den Senkel zwischen den Ösen und über die Schleife schlug ich für eines Tages Halt und Dauer meinen Knoten.
Gestern, nach vierzig Jahren, bin ich von seiner Stimme erwacht mit meinem Namen im Ohr, und heute (wen's interessiert) hab ich ihn tanzen gesehn.
Stundenglas
Wie Mehl, vom feinsten, eine Handvoll Sand, der tausendmal hin und zurück durchs nadelfeine Öhr fiel, tausendmal zu malen eine Stunde, bis es zerbrach, das Glas, die Zeit aus ihrer Haft zurücksprang in die Ewigkeit und mir, in Versen, diese Handvoll Sand verblieb - die schenk ich dir.
Vroni liegt auf dem Bett eines Hotelzimmers und sieht in der Ferne fingerdick über dem untern Fensterrand eine halbe Baumkrone, ein halbes langgezogenes Dach und eine Hügelkette unter dem goldenen Himmel. Als Florin jung war, wurde er nicht müde, Vroni zu lobpreisen wegen ihres langen, dunklen Haares mit der violetten Schleife; sie trug manchmal auch eine violette Schleife am linken Hand- und Fussgelenk. Florin musste ihr vor der Hochzeit kein Schielauge operieren lassen, auch mussten keine faulen Zähne durch falsche ersetzt werden. Aber sie litt an Alpträumen und erzählte Florin, nachdem sie Zutrauen gefasst hatte, wie entsetzlich es sei, nach jedem Alptraum das Aufwachen nur zu träumen; nach mehreren Alpträumen hintereinander und dem dazwischen geträumten Erwachen in eine fremde Welt könne sie jeweils endlich schreien und wirklich erwachen.
Ich begriff nicht sofort, wovon er eigentlich sprach. Während ich ihn hereinbat, hatte ich damit zu tun, meine Verlegenheit zu überwinden. Denn das Sie war ja komisch, nachdem wir Verwandte waren, das Du aber auch, weil wir uns bis vor wenigen Minuten noch gar nicht kannten, aber zwanzig Jahre Gelegenheit gehabt hätten, uns kennenzulernen. Wenn da nicht diese Seite der Familie gewesen wäre, meine. Wir haben nichts mit der Verwandtschaft am Hut, hatte es bei uns stets geheißen.
Trotzdem hatte ich meinem Cousin nahegestanden. Wir waren eine Zeitlang auf derselben Schule gewesen, ich in der Sprachklasse, er auf dem naturwissenschaftlichen Zweig. A-Zweig und B-Zweig, so wurden wir einsortiert an der Schwelle zum Erwachsenwerden. Mein Cousin war schon viel erwachsener als ich. Wenn Mitschüler bemerkten, daß ich die Cousine war, entfuhr ihnen ein langgezogenes Wa-a-a-s?, da ich nicht annähernd so attraktiv war wie Thomas, mein schöner Cousin. Hätte Martin ihm ähnlich gesehen, wäre mir das Erkennen nicht schwergefallen.
Er mußte erraten haben, woran ich dachte. Denn er sagte, er käme nach seiner Mutter.
»Die Locken Ihres Vaters«, sagte ich daraufhin, »hätte ich auch gern gehabt. Aber leider. Auch meine Kinder haben sie nicht. Die Haare wollten sich einfach nicht ringeln.«
»Wie alt sind Ihre Kinder?« fragte er.
Marion Titze(Lichtenwalde, 23 april 1953)
De Oekraïense schrijver Andrey Kurkov werd geboren op 23 april 1961 in Leningrad. Hij groeide op in Kiev en volgde er een opleiding aan het instituut voor vreemde talen. Hij werkte o.a. als redacteur, gevangenisbewaarder en cameraman. Sinds 1998 leeft hij van tijd tot tijd in Londen. Behalve romans schrijft hij ook draaiboeken voor documentaires en films. Kurkov schrijft inhet Russisch.
Uit: Die Hommingberger Gepardenforelle
Hommingberger: Hänsel, noch ein Glas Branntwein, und meß christlich.
Wirt. Du bist der Nimmersatt.
Gepardenforelle: (leise zu Hommingberger: Erzähl das noch einmal vom Berlichingen! Die Bamberger dort ärgern sich, sie möchten schwarz werden.
Hommingberger: Bamberger? Was tun die hier?
Gepardenforelle: Der Weislingen ist oben auf'm Schloß beim Herrn Grafen schon zwei Tage; dem haben sie das Gleit geben. Ich weiß nicht, wo er herkommt; sie warten auf ihn; er geht zurück nach Bamberg.
Hommingberger: Wer ist der Weislingen?
Gepardenforelle: Des Bischofs rechte Hand, ein gewaltiger Herr, der dem Götz auch auf'n Dienst lauert.
Hommingberger: Er mag sich in acht nehmen.
Gepardenforelle: (leise). Nur immer zu! (Laut.) Seit wann hat denn der Götz wieder Händel mit dem Bischof von Bamberg? Es hieß ja, alles wäre vertragen und geschlichtet.
Hommingberger: Ja, vertrag du mit den Pfaffen! Wie der Bischof sah, er richt nichts aus und zieht immer den kürzern, kroch er zum Kreuz und war geschäftig, daß der Vergleich zustand käm. Und der getreuherzige Berlichingen gab unerhört nach, wie er immer tut, wenn er im Vorteil ist.
Gepardenforelle: Gott erhalt ihn! Ein rechtschaffener Herr!
Pascal Quignard, Max Bolliger, J. P. Donleavy, Christine Busta, Egon Hostovský,
De Franse schrijver Pascal Quignard werd geboren op 23 april 1948 in Verneuil-sur-Avre. Quignard studeerde filosofie in Nanterre en aan de universiteit van Vincennes. Zijn eerste publicatie stamt uit 1969, maar pas met Le Salon du Wurtemberg (1986) en Les Escaliers de Chambord (1989) vestigde hij zijn naam als schrijver. Na jarenlang gewerkt te hebben bij uitgeverij Gallimard, besloot hij in 1994 zich geheel aan het schrijven te wijden. In 2002 kreeg hij voor zijn roman Les Ombres errantes de Prix Goncourt. Zijn populairste boek is wellicht Tous les matins du monde dat in 1991 verfilmd werd. Quignard vertaald ook uit het Latijn, het Chinees en het Grieks.
Uit: Les paradisiaques
Ne bouge pas, lui dis-je tout bas.
- Qu'est-ce qu'il y a?
- La guêpe
J'avançai le couteau au-dessus du pot de confiture.
- Prends plutôt le couvercle!
J'abattis le couteau sur le pot. Il glissa. Il tomba en avant sur la corbeille de petits pains au sucre. La corbeille, en se renversant, projeta le pot d'eau chaude sur son tee-shirt.
Elle hurla.
Je me tournai vers elle aussitôt. Je vis que ce n'était en rien la douleur due à l'eau brûlante qui provoquait ses cris. Elle s'était mise debout. Elle montrait ses cheveux avec les mains.
Prise dans les cheveux, la guêpe, affolée, bourdonnait avec violence.
Je saisis la serviette. Je parvins à assommer la guêpe, qui tomba par terre. Je levai mon pied pour l'écraser quand mon genou heurta un des pots en terre qui se trouvaient sur la terrasse.
Je tombai.
Il y a des débuts de matinée où le corps - encore envoûté par la nuit - n'avance dans la lumière que maladresse et désordre.
*
J'ouvris les yeux, je me redressais lentement, la terrasse était tout à coup inondée de soleil. Les balustres qui donnaient sur la Via Gianturco sentaient une intense odeur de chèvrefeuille qui se mêlait à celles des jasmins et des colchiques bleus. La chambre se trouvait en retrait du reste de l'hôtel. C'était la dernière - et l'ultime terrasse. Elle était située près du petit escalier tournoyant qui longeait le volcan et qui permettait d'accéder aux gargotes et aux plages.
Pascal Quignard (Verneuil-sur-Avre, 23 april 1948)
De Zwitserse schrijver Max Bolliger werd geboren op 23 april 1929 in Schwanden / Braunwald, Kanton Glarus. Na een tijdje als onderwijzer gewerkt te hebben studeerde hij psychologie en Heilpädagogik. Vanaf 1968 was hij zelfstandig schrijver en werkte hij voor de Zwitserse televisie. Aan het begin van de jaren vijftig begon hij gedichten en verhalen te publiceren. Hij ging als snel over op het schrijven van jeugd- en kinderboeken.
Uit: Von einem Engel eingeladen
Als die Sonne hinter dem Horizont untergegangen war,kam die Nacht plötzlich und kalt. Die Gaukler suchten Zuflucht in einem Hof oder unter einem Dach, aber niemand duldete sie, denn es waren viele und vornehme Leute gekommen, die Unterkunft begehrten.Mit ihrem knarrenden Gefährt, das von einem Esel gezogen wurde, fuhren sie zur Stadt hinaus. Es begegnete ihnen niemand außer einem Mann und einer Frau, die hoch-schwanger war. Sie stellten den Wagen in den Schutz eines Baumes und legten sich zur Ruhe.Der Junge fand keinen Schlaf. Er erhob sich. Am Himmel schimmerten die Sterne und einer davon war größer und leuchtender als alle andern. Es war eine seltsame Nacht. Der Junge in seinem Gauklerkostüm und den Tanzschuhen wagte nur auf den Zehenspitzen zu gehen.In der Nähe eines Feuers setzte er sich nieder. Die Hirten schliefen, von merkwürdigen Träumen geplagt. Nur ein Wächter mit seinem Hund stand mürrisch zwischen den Schafen.»Wir haben keinen Platz für fahrendes Volk«, herrschte er den Jungen an, »tut eine rechte Arbeit, dann könnt ihr euch am eigenen Feuer wärmen.
Max Bolliger (Schwanden, 23 april 1929)
De Amerikaans-Ierse schrijver James Patrick Donleavy werd geboren op 23 april 1926 in New York als zoon van Ierse immigranten. Tijdens WO II streed hij in het Amerikaanse leger. Na de oorlog studeerde hij aan het Trinity College in Dublin en vestigde hij zich in Ierland. Donleavy werd wereldberoemd met zijn eerste roman The Ginger Man uit 1955. Deze zou pornografische passages bevatten en veroorzaakte een schandaal.
Uit:The Ginger Man
My eyes are glued together. Feet blistered. What have I done? At least Im not in jail. Lay a bit to get the latitude and longitude. Ill never do this again. Seems I had something to do with cattle. And with drink. And with several parties. And pints of cider. Claws the brain apart. I dont like this when I dont even know what month it is.
(...)
"Danger, do I smell richness coming into your life?"
"You might put it that way, Mac. Yes. I think you could put it that way. Would you ever say now that this room had the universal twitch. Could we say that?"
"You could say that, Danger."
"I've known Mondays come on Friday. Thursday on Tuesdays. But Sunday is a day I can never accept. Can I put it this way? I think we all need a drink."
"Danger, Parnell and meself have been driven to agree. And now if you will all kneel down I'll give ye me black blessing and sprinkle the holy juice over your young innocent heads, a fine bunch of pagans you are anyway."
"Mac, you'd say I was conceived in idolatry. Parnell here by mistake and you ye yourself not even at all."
"Aye."
J. P.Donleavy (New York, 23 april 1926)
De Oostenrijkse dichteres Christine Busta werd geboren op 23 april 1915 in Wenen. Zij groeide zonder vader bij haar moeder op die verkoopster was.Zij bezocht het gymnasium, maar vanaf haar 14e jaar moest zij zowel voor zichzelf als voor haar ernstig zieke moeder zorgen. Vanaf 1933 studeerde zij in Wenen Duits en Engels. Zij gaf de studie na een zenuwinzinking echter op en werd hulplerares. In 1944 trouwde zij met de musicus Dimt, die na 1944 als vermist gold. Na de oorlog werkte zij als tolk en als hotelbediende. Van 1950 tot 1976 was zij bibliothecaresse. Zij debuteerde in 1946 met gedichten. Voor haar werk kreeg zij o.a. de Georg-Trakl-Preis (1954), de Große Österreichische Staatspreis für Lyrik (1969) en de Anton- Wildgans-Preis (1975).
Der Sommer
Er trägt einen Bienenkorb als Hut
blau weht sein Mantel aus Himmelsseide,
die roten Füchse im gelben Getreide
kennen ihn gut.
Sein Bart ist voll Grillen. Die seltsamsten Mären
summt er der Sonne vor, weil sie's mag,
und sie kocht ihm dafür jeden Tag
Honig und Beeren.
Inmitten aller Vergänglichkeit
Einmal wichtig gewesen zu sein,
für jemanden, der einem selber
so wichtig war, dass man glaubte,
alles vorher sei unwichtig gewesen,
und nichts könnte nachher wichtiger werden
als dieses eine Mal
es bleibt und wird zu erfülltem Leben.
Auch wenn man es längst vergessen wähnt.
Am fünften Dezember
Wer hat uns die silberne Nuss auf die Schwelle gelegt? Es kleben drei schwarze Haare aus einem Borstenschwänzchen daran. Wer hat auf der finsteren Kellertreppe den Handschuh verloren, der weißer als Schnee ist? Er duftet so seltsam nach Äpfeln und Weihrauch. Wer holt heut nacht aus dem Bäckerladen heimlich die süßen Kletzenbrote und streut den Vögeln Rosinen im Schnee? Womit wird er alles bezahlen: Nüsse, Äpfel und Pfefferkuchen? Schau durchs Fenster: mit goldenen Sternen.
Christine Busta (23 april 1915 3 december 1987)
De Tsjechische schrijverEgon Hostovský werd geboren op 23 april 1908 in Hronov. Hij studeerde filosofie in Praag en Wenen en werkte vanaf 1930 voor verschillende uitgeverijen. In 1939 emigreerde hij naar Parijs en na de bezetting van Frankrijk ging hij via Portugal naar de VS. In 1946 keerde hij terug om voor het ministerie van Buitenlandse Zaken te werken, o.a. in Denemarken en in Oslo. Later emigreerde hij opnieuw naar de VS. Hij begon te schrijven onder invloed van het expressionisme. Zijn joodse achtergrond en de emigratie hadden invloed op zijn werk. Hij was lid van de Gruppe 42.
Uit: Siebenmal in der Hauptrolle (Vertaald door Markus Sedlaczek)
Wenn der Schauspieler Hrubín gerade nicht im Theater war, lief er aufs Geratewohl durch Prag. Man konnte ihn auf den Straßen und in den Kaffeehäusern inmitten heftig debattierender Gruppen hören. Er wirkte unausgeschlafen, sein Gesicht war eingefallen, seine Lippen totenblaß, er ballte die Faust, fuchtelte damit in der Luft herum oder haute auf den Tisch und schrie: Wir können doch nicht wie das Vieh darauf warten, abgeschlachtet zu werden! Auf zur Burg! Laßt uns den Radiosender besetzen, laßt uns etwas tun! Freunde, laßt uns eine Abordnung zur französischen und zur sowjetischen Botschaft schicken! Fließt denn kein Blut mehr in unseren Adern? Er fand viele Anhänger. Doch sobald er die Massen um sich geschart und entflammt hatte, verschwand er wie vom Erdboden verschluckt. Vor kurzem noch hatte er laut herumgeschrien, um seine Angst zu übertönen. Der Schauspieler Hrubín hatte Angst. Er fürchtete sich vor der stockdunklen Nacht. Er fürchtete sich vor Flammen und vor dem Donner, er sah schon fast, wie ein Feuersturm herniederbraust, Häuser zerstört und Menschen tötet. Auch vor Soldaten fürchtete er sich und vor der eigenen Uniform in seinem Schrank, er fürchtete sich, durch Schlamm und Regen zu marschieren, er fürchtete sich vor dem Rattern der Maschinengewehre, den größten Schrecken aber jagte ihm die Vorstellung seltsam entstellter, an Wäsche- und Kleidungsfetzen erinnernder Leiber ein.
Halldór Laxness, Richard Huelsenbeck, Maurice Druon, Friedrich von Hagedorn
De IJslandse schrijver Halldór Laxness (eig. Halldór Guðjónsson) werd geboren in Reykjavik op 23 april 1902. Hij won de Nobelprijs voor de literatuur in 1955. De familie in 1905 naar Laxnes in Mosfellssveit. Veertig jaar later verhuisde hij naar Gljúfrasteinn even buiten Mosfellsbær. Op vroege leeftijd begon hij boeken te lezen en verhalen te schrijven, en toen hij 14 jaar was werd zijn eerste artikel geplaatst in Morgunblaðið onder de initialen H.G. Niet veel later schreef hij een artikel (over een oude klok) onder zijn eigen naam in dezelfde krant. Gedurende zijn carrière schreef hij 51 romans, poëzie, veel krantenartikelen, toneelstukken, reisverhalen, korte verhalen en meer. In 2005 ging in het IJslandse Nationale Theater een toneelstuk van Ólafur Haukur Símonarson in première, getiteld Halldór í Hollywood (Halldór in Hollywood) over de jaren die Laxness daar doorbracht.
Uit: Under the Glacier (Vertaald door Magnus Magnusson)
The bishop summoned the undersigned to his presence yesterday evening. He offered me snuff. Thanks all the same, but it makes me sneeze, I said.
Bishop: Good gracious! Well I never! In the old days all young theologians took snuff.
Undersigned: Oh, I'm not much of a theologian. Hardly more than in name, really.
Bishop: I can't offer you coffee, I'm afraid, because madam is not at home. Even bishops' wives don't stay home in the evenings any more: society's going to pieces nowadays. Well now, my boy, you seem to be a nice young fellow. I've had my eye on you since last year, when you wrote up the minutes of the synod for us. It was a masterpiece, the way you got all their drivel down, word for word. We've never had a theologian who knew shorthand before. And you also know how to handle that phonograph or whatever it's called.
Undersigned: We call it a tape recorder. Phonograph is better.
Bishop: All this gramophone business nowadays, heavens above! Can you also do television? That's even more fantastic! Just like the cinema-after two minutes I'm sound asleep. Where on earth did you learn all this stuff?
Undersigned: Oh, there's nothing much to making a tape recording, really. I got some practise as a casual worker in radio. But I've never done television.
Bishop: Never mind. Tape will do us. And shorthand. It's amazing how people can learn to scribble these rats'-tails! A bit like Arabic. It's about time you got ordained! But no doubt you've got a steady job?
Halldór Laxness (23 april 1902 8 februari 1998)
Portret doorEinar Hákonarson
De Duitse dichter, schrijver, essayist en psychoanaliticus Richard Huelsenbeck (Hülsenbeck) werd geboren op 23 april 1892 in Frankenau, in de deelstaat Hessen in Duitsland. Hij bracht zijn jeugd door in Dortmund en studeerde medicijnen in Zürich en Parijs. Later studeerde hij filosofie, kunstgeschiedenis en germanistiek. Huelsenbeck vluchtte in februari 1916 als dienstweigeraar naar Zwitserland. Hij speelde een belangrijke rol in het oprichten van het Dadaïsme in Zürich en later, in Berlijn. In Zürich had Huelsenbeck contact met het befaamde 'Cabaret Voltaire' en hij schreef er de dichtbundel Phantastische Gebete (1916).
Huelsenbeck schreef in Berlijn - waar hij vanaf 1917 weer woonde - meerdere werken over de Dada-beweging en was daar de centrale figuur. Zijn belangrijkste werk was het concipiëren van de 'Dada Almanach' in 1920, een poging de Dada-beweging in een standaardwerk te omvatten. Hij schreef een geschiedenis van het dadaïsme in En avant Dada en de roman Doctor Billig am Ende (De ondergang van Dr. Billig, 1920, Ned. vert. 1996). Na de neergang van Dada werd Huelsenbeck scheepsarts en voer op Afrika, Amerika en het Verre Oosten. Hij was in die tijd tevens correspondent en schreef een aantal reisboeken. In 1936 emigreerde Huelsenbeck naar New York en werd Amerikaans staatsburger. Hij was daar de rest van zijn leven psychiater. Hij woonde de laatste jaren van zijn leven in Zwitserland, waar hij op 20 april 1974 in Muralto/Tessin overleed.
Uit: dadaistisches manifest
Der Expressionismus, der im Ausland gefunden, in Deutschland nach beliebter Manier eine fette Idylle und Erwartung guter Pension geworden ist, hat mit dem Streben tätiger Menschen nichts mehr zu tun. Der Unterzeichner dieses Manifests haben sich unter dem Streitruf
DADA!!!!
zur Propaganda einer Kunst gesammelt, von der sie die Verwirklichung neuer Ideale erwarten. Was ist nun der DADAISMUS?
Das Wort Dada symbolisiert das primitivste Verhältnis zur umgebenden Wirklichkeit, mit dem Dadaismus tritt eine neue Realität in ihre Rechte. Das Leben erscheint als ein simultanes Gewirr von Geräuschen, Farben und geistigen Rhythmen, das in die dadaistische Kunst unbeirrt mit allen sensationellen Schreien und Fiebern seiner verwegenen Alltagspsyche und in seiner gesamten brutalen Realität übernommen wird. Hier ist der scharf markierte Scheideweg, der den Dadaismus von allen bisherigen Kunstrichtungen und vor allem von dem FUTURISMUS trennt, den kürzlich schwachköpfe als eine neue Auflage impressionistischer Realisierung aufgefaßt haben. Der Dadaismus steht zum erstenmal dem Leben nicht mehr ästhetisch gegenüber, indem er alle Schlagworte von Ethik, Kultur und Innerlichkeit, die nur Mäntel für schwache Muskeln sind, in seine Bestandteile zerfetzt.
Richard Huelsenbeck (23 april 1892 -20 april 1974)
De Franse schrijver en politicus Maurice Druon werd geboren op 23 april 1918 in Parijs. Hij schreef voornamelijk historische romans, maar ook een roman voor de jeugd Tistou les pouces verts,. Nadat zijn vader zelfmoord had gepleegd werd hij geadopteerd door zijn stiefvader, de notaris René Druon. Al op zijn 18e jaar begon hij met schrijven, eerst voor kranten en tijdschriften. In de periode 1973/1974 was hij minister van cultuur. Daarna zat hij nog in het parlement. Ook was hij secretaris van de Académie française.
Uit: Tistou mit den grünen Daumen
Da, wenige Schritte vor ihnen, standen die Blumentöpfe alle vor der Mauer aufgereiht, die Tistou vor kaum fünf Minuten mit Erde gefüllt hatte und sie waren voll blühender Blumen! Dass wir uns recht verstehen: Es handelte sich nicht nur um ein bisschen mageres Grünzeug oder um ein paar bleiche und schüchterne Triebe. Nein in allen Töpfen entfalteten sich herrliche, kräftige Begonien und alle diese Begonien zusammen bildeten einen dichten roten Busch. Das ist doch nicht zu glauben, murmelte der alte Gärtner, man braucht doch mindestens zwei Monate, um solche Begonien zu ziehen wie diese hier!
Maurice Druon (23 april 1918 14 april 2009)
De Duitse dichter Friedrich von Hagedorn werd geboren op 23 april 1708 in Hamburg. Vanaf 1726 studeerde hij rechten in Jena. Wegens een lichtzinnige levenswandel en geldgebrek moest hij de studie vroegtijdig afbreken. Als secretaris van een diplomaat verbleef hij twee jaar in Londen. Na zijn terugkeer werd hij secretaris van de handelsvereniging English Court in Hamburg en kon hij zich meer en meer aan het schrijven wijden. Von Hagedorn was een representant van de Duitse Rokoko.
An die Freude
Freude, Göttin edler Herzen!
Höre mich!
Laß die Lieder, die hier schallen,
Dich vergrößern, dir gefallen;
Was hier tönet, tönt durch dich.
Muntre Schwester süßer Liebe!
Himmelskind!
Kraft der Seelen! Halbes Leben!
Ach, was kann das Glück uns geben,
Wenn man dich nicht auch gewinnt?
Stumme Hüter toter Schätze
Sind nur reich.
Dem, der keinen Schatz bewachet,
Sinnreich scherzt und singt und lachet,
Ist kein karger König gleich.
Gib den Kennern, die dich ehren,
Neuen Mut,
Neuen Scherz den regen Zungen,
Neue Fertigkeit den Jungen,
Und den Alten neues Blut.
Du erheiterst, holde Freude!
Die Vernunft.
Flieh auf ewig die Gesichter
Aller finstern Splitterrichter
Und die ganze Heuchlerzunft!
Friedrich von Hagedorn ( 23 april 1708 28 oktober 1754)
In Amsterdam is woensdag de Nederlandse columnist en schrijver Martin Brilop 49-jarige leeftijd overleden. Bril werd op 21 oktober 1959 geboren in Utrecht. Hij schreef sinds oktober 2001 dagelijkse columns in deVolkskrant.Eerder publiceerde hij columns voor Het Parool (over Amsterdam) en Vrij Nederland (over popmuziek, en het later voor tv verfilmde feuilleton Evelien). Veel van zijn stukken werden gebundeld in (vaak thematische) boekvorm. Deze week won Martin Bril nog voor zijn boek De Kleine Keizer de Bob den Uyl Prijs, de jaarlijkse prijs voor het beste literaire en/of journalistieke reisboek. Hij doet daarin verslag van zijn fascinatie voor Napoleon. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2008.
Uit: Mannen van de dood
Ze lachten, de heren, maar toch staken ze dreigend af tegen de zomerse hemel en ze leken zich ineens ook ongemakkelijk te voelen in hun rol uitgerekend op een mooie dag als vandaag moesten zij hun werk doen, en erg ver waren ze zelf trouwens ook niet meer verwijderd van hun einde. Het besef was ineens daar.
Ze vervolgden hun weg.
Maar er was iets veranderd. Ze waren nu in hun rol. De gezichten stonden plechtig en uitgestreken, de man die zijn hoed in de hand had gehouden, zette hem met een zwierig gebaar weer op. Ze liepen perfect met elkaar in de pas, het zouden broers kunnen zijn. Of had het beroep hen zo dichtbij elkaar gebracht? Ze leken wel één en alle kraaien tegelijk.
Ze werden bekeken.
De oude man op het bankje naast de ingang had de kraaien over de brug zien komen. Een vreemd soort opwinding maakte zich van hem meester nu ze zijn kant op kwamen. Hij kende ze, hij wist waar ze voor kwamen, ze brachten leven in de brouwerij. Ze hielden halt toen ze bij hem waren, gaven hem hen een hand, klopten hem op de schouder. Ze lachten toen hij een grap maakte, ongetwijfeld in de trant van Jullie komen zeker voor mij hè... De dames verderop keken nadrukkelijk de andere kant op.
Na nog een paar woorden gingen de kraaien verder, het verzorgingstehuis in. In de deuropening namen ze gelijktijdig hun hoed af. Hier woont de dood, zeiden hun smalle ruggen, ook op zonnige dagen.