Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
23-06-2010
Pascal Mercier, David Leavitt, Jean Anouilh, Richard Bach, Anna Achmatova, Wolfgang Koeppen, Urs Jaeggi, Robert C. Hunter
De Zwitserse schrijver en filosoof Pascal Mercier (eig. Peter Bieri) werd geboren op 23 juni 1944 in Bern.
Uit: Perlmanns Schweigen
Philipp Perlmann war es gewohnt, daß die Dinge keine Gegenwart für ihn hatten. An diesem Morgen jedoch war es schlimmer als sonst. Gegen seinen Willen ließ er die russische Grammatik sinken und blickte zu den hohen Fenstern der Veranda hinüber, in denen sich eine schräg gewachsene Pinie spiegelte. Dort drinnen, an den Tischen aus glänzendem Mahagoni, würde es geschehen. Sie würden ihn, der vorne saß, erwartungsvoll ansehen, und dann, nach einer gedehnten, unerträglichen Stille und einem atemlosen Stocken der Zeit, würden sie es wissen: Er hatte nichts zu sagen. Am liebsten wäre er sofort wieder abgereist, ohne Angabe eines Ziels, ohne Erklärung, ohne Entschuldigung. Für einen Moment war der Impuls zur Flucht heftig wie ein körperlicher Schmerz. Er klappte das Buch zu und blickte über die blauen Umkleidekabinen hinweg auf die Bucht, die vom gleißenden Licht eines wolkenlosen Oktobertages durchflutet wurde. Weglaufen: Am Anfang müßte es wunderbar sein, es käme ihm vor wie ein schneller, kühner Schritt durch alles Gefühl der Verpflichtung hindurch hinaus in die Freiheit. Aber die Befreiung wäre nicht von Dauer. Das Telefon zu Hause würde immer von neuem klingeln, und irgendwann würde seine Sekretärin unten stehen und läuten. Er könnte nicht auf die Straße gehen, und Licht dürfte er auch nicht machen. Die Wohnung würde zum Gefängnis. Natürlich konnte er statt nach Frankfurt auch an irgendeinen anderen Ort fahren, nach Florenz vielleicht, oder Rom, dort wäre er unauffindbar. Aber jeder solche Ort wäre jetzt nichts anderes als ein Ort des Untertauchens. Blind und taub ginge er durch die Straßen, um dann im Hotelzimmer zu liegen und auf das Ticken des Reiseweckers zu horchen. Und irgendwann würde er sich doch stellen müssen. Er konnte nicht für den Rest des Lebens verschollen bleiben. Schon allein Kirstens wegen nicht.
Pascal Mercier (Bern, 23 juni 1944)
De Amerikaanse schrijver David Leavitt werd geboren in Pittsburgh op 23 juni 1961.
Uit: The Indian Clerk
The letter arrives the last Tuesday in January 1913. At thirty-five, Hardy is a man of habit. Every morning he eats his breakfast, then takes a walk through the Trinity groundsa solitary walk, during which he kicks at the gravel on the paths as he tries to untangle the details of the proof he's working on. If the weather is fine, he thinks to himself, Dear God, please let it rain, because I don't really want sun pouring through my windows today; I want gloom and shadows so that I can work by lamplight. If the weather is bad, he thinks, Dear God, please don't bring back the sun as it will interfere with my ability to work, which requires gloom and shadow and lamplight.
The weather is fine. After half an hour, he goes back to his rooms, which are good ones, befitting his eminence. Built over one of the archways that lead into New Court, they have mullioned windows through which he can watch the undergraduates passing beneath him on their way to the backs. As always, his gyp has left his letters stacked on the little rosewood table by the front door. Not much of interest today, or so it appears: some bills, a note from his sister, Gertrude, a postcard from his collaborator, Littlewood, with whom he shares the odd habit of communicating almost exclusively by postcard, even though Littlewood lives just on the next court. And thenconspicuous amid this stack of discreet, even tedious correspondence, lumbering and outsize and none too clean, like an immigrant just stepped off the boat after a very long third-class journeythere is the letter. The envelope is brown, and covered with an array of unfamiliar stamps. At first he wonders if it has been misdelivered, but the name written across the front in a precise hand, the sort of hand that would please a schoolmistress, that would please his sister, is his own: G. H. Hardy, Trinity College, Cambridge.
Because he is a few minutes ahead of schedulehe has already read the newspapers at breakfast, checked the Australian cricket scores, shaken his fist at an article glorifying the advent of the automobileHardy sits down, opens the envelope, and removes the sheaf of papers that it contains. From some niche in which she has been hiding, Hermione, his white cat, emerges to settle on his lap. He strokes her neck, and she digs her claws into his legs.
David Leavitt (Pittsburgh, 23 juni 1961)
De Franse (toneel)schrijver Jean Anouilh werd geboren in Bordeaux op 23 juni 1910.
Uit: Antigone
Le Prologue
« Voilà. Ces personnages vont vous jouer l'histoire d'Antigone. Antigone, c'est la petite maigre qui est assise là-bas, et qui ne dit rien. Elle regarde droit devant elle. Elle pense. Elle pense qu'elle va être Antigone tout à l'heure, qu'elle va surgir soudain de la maigre jeune fille noiraude et renfermée que personne ne prenait au sérieux dans la famille et se dresser seule en face du monde, seule en face de Créon, son oncle, qui est le roi. Elle pense qu'elle va mourir, qu'elle est jeune et qu'elle aussi, elle aurait bien aimé vivre. Mais il n'y a rien à faire. Elle s'appelle Antigone et il va falloir qu'elle joue son rôle jusqu'au bout... Et, depuis que ce rideau s'est levé, elle sent qu'elle s'éloigne à une vitesse vertigineuse de sa soeur Ismène, qui bavarde et rit avec un jeune homme, de nous tous, qui sommes là bien tranquilles à la regarder, de nous qui n'avons pas à mourir ce soir.
Le jeune homme avec qui parle la blonde, la belle, l'heureuse Ismène, c'est Hémon, le fils de Créon. Il est le fiancé dAntigone. Tout le portait vers Ismène : son goût de la danse et des jeux, son goût du bonheur et de la réussite, sa sensualité aussi, car Ismène est bien plus belle qu'Antigone, et puis un soir, un soir de bal où il n'avait dansé qu'avec Ismène, un soir où Ismène avait été éblouissante dans sa nouvelle robe, il a été trouver Antigone qui rêvait dans un coin, comme en ce moment, ses bras entourant ses genoux, et il lui a demandé d'être sa femme. Personne n'a jamais compris pourquoi. Antigone a levé sans étonnement ses yeux graves sur lui et elle lui a dit « oui » avec un petit sourire triste... L'orchestre attaquait une nouvelle danse, Ismène riait aux éclats, là‑bas, au milieu des autres garçons, et voilà, maintenant, lui, il allait être le mari d'Antigone. Il ne savait pas qu'il ne devait jamais exister de mari d'Antigone sur cette terre et que ce titre princier lui donnait seulement le droit de mourir. »
We Finished the day in Hammond, Wisconsin, flying a few Monday passengers, then we walked to town for dinner, and started back. "Don I will grant you that this life can be interesting or dull or whatever we choose to make it. But even in my brilliant times I have never been able to figure out why we're here in the first place. Tell me something about that. We passed the hardware store (closed) and the movie theater (open: Butch Cassidy and the Sundance Kid), and in stead of answering he stopped turned back on the sidewalk. "You have money, don't you?" "Lots. What's the matter?" "Let's see the show," he said. "You buy ?" "I don't know, Don. You go ahead. I'll get back to the airplanes. Don't like to leave 'em alone too long." What was suddenly so important about a motion picture? "The planes are OK. Let's go to the show." "It's already started." "So we come in late." He was already buying his ticket. I followed him into the dark and we sat down near the back of the theater. There might have been fifty people around us in the gloom. I forgot why we came, after a while, and got caught up in the story, which I've always thought is a classic movie, anyway; this would be my third time seeing Sundance. The time in the theater spiraled and stretched the way it does in a good film, and I watched awhile for technical reasons. . . how each scene was designed and fit to the next, why this scene now and not later on. I tried to look at it that way but got spun up in the story and forgot.
Romenu was er noodgedwongen even niet. Vanaf morgen zijn er weer de vertrouwde berichten.
Ziek
de forse broeder met de harde handjes de trippelbroeder met de wollen wantjes de hoofdzuster, imperatief, vult massief de kamer dreigend met haar zwarte hamer
gejaagd telt het infuus 66 druppels per minuut een half uur lang onrust een nieuw infuus: 7 druppels per minuut traag geruststellend getik kam en zakdoekjes vallen oprapen? vergeet het maar
de stervende in de aangrenzende kamer balt zijn laatste krachten te zamen in een ontzagwekkend hallo! hallo! hallo! hij heeft Gods geheime nummer gedraaid wacht op meer dan nacht
Frans Pointl
Frans Pointl (Amsterdam, 1 augustus 1933)
Op zaal
Nadert er rinkelend glas, en platte hakken, op de gang, dan is dat iemand half dood die terugkeert in zijn rijdend ledikant van ergens waar men opensnijdt.
Zij die hem duwde glimlacht, schuift hem bij ons vijven aan en trekt gordijnen om hem dicht.
Straks komt hij bij. Begint de pijn die ons al leerde mee te geven als een halm. Het zal hem zijn of hij de eerste is die zo diep buigt.
Klinkt morgen nieuw gerinkel, en platte hakken op de gang, dan is hij een van ons. Want ieder was de enige die zo diep boog.
Willem Jan Otten
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)
Polikliniek
De scalpel. Dieper. Het pincet rukt met een schijn van drift de rode tijdbom weg. Doe nu mijn zoon weer dicht, chirurg, vijandig bondgenoot. Sluit op zijn rug die rare mond die fluistert over ongepaste groei en dood.
Na afloop benen wij, veldheren, door de gangen langs brancards, langs richtingwijzers naar de hel van 'kinderonc.'en 'mort.'. 'Dood aan de ziekte', roepen wij, en: 'wat is pijn'. Scheurend ontploft het ziekenhuis als we weer buiten zijn.
Mensagem (Boodschap) is het enige door Fernando Pessoa (1888-1935) bij zijn leven in boekvorm uitgegeven dichtwerk. Het verscheen een jaar voor zijn dood, in 1934. Wat is Mensagem? Waarom is het de enige gepubliceerde dichtbundel?
In de meest algemene termen: Mensagem is een mythische interpretatie van verleden en heden van Portugal, en een daarop gebaseerd visioen van zijn toekomst. De publicatie van het boek en het boek zelf hebben elk hun geschiedenis. Om met het laatste te beginnen: Pessoa heeft het boek niet zozeer geschreven, als wel samengesteld met (voor het merendeel) eerder geschreven gedichten. Het eerste dateert van 1913, vier werden geschreven tussen 1918 en 1922, vijftien in 1928, zes in 1934, en de andere daartussenin. Wat ze allemaal bindt is een aspect dat in het meeste van Pessoa's overige poëtische werk geheel ontbreekt: zijn nationalisme.
Dit nationalisme van Pessoa schrijft men over het algemeen toe aan zijn in het buitenland doorgebrachte jeugd. Van zijn zevende tot zijn zeventiende leefde hij in Zuid-Afrika, waar zijn stiefvader Portugees consul was. Zoals bij wel meer ontheemden gebeurt, voelde Pessoa bij terugkeer in Portugal, in 1905, een grote drang zich te herintegreren in het culturele milieu van zijn geboorteland. In sommige opzichten werd hij Portugeser dan de Portugezen.
Dit uitte zich al vroeg in het schrijven van artikelen met patriottische strekking en in het opstellen van plannen voor een titanisch werk van epische toon en Sebastianistische strekking. Sebastianistisch? Daarover straks. Eerst verder met de ontstaansgeschiedenis van Mensagem.
De zee Portugees
O zilte zee, wat van uw zout tezamen
Zijn door Portugal geweende tranen!
Hoeveel moeders hebben niet voor u geleden,
Hoeveel zoons hebben vergeefs gebeden!
Hoeveel meisjes bleven manloos zitten
Opdat wij u, o zee, zouden bezitten!
Was het dit waard? Alles is alles waard
Wanneer de ziel zichzelf aanvaardt.
Wie varen wil voorbij het verst verschiet
Moet voorbij pijn, voorbij verdriet.
God gaf de zee gevaren, diepten, kolken.
Maar in haar weerspiegelt hij de wolken.
Vertaald door August Willemsen
August Willemsen (16 juni 1936 29 november 2007)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Joyce Carol Oates werd geboren in Lockport, New York, op 16 juni 1939.
The Lovers
Locked in love as the sky to its mock color in a frieze of love like beauty in ancient profile the lovers are a blantant litany the lovers are hoarse with shouting of each other their zeal eyeless and terrible their moods promiscuous as shiny black flies
Locked in love like the glowing bodies of wrestlers in a panic of love as God pushes from every pore the lovers laugh shrilly the lovers see nothing funny locked in love they are immortal they are writhing in pain
Unlocked they would be like us like us faintly quizzical full-faced and glad of borders, walls, ceilings, sills, margins and boundaries and floors and knowing what we are not
Locked in love they are tortured by Furies of thought: Should one fail, what would the other do? Should one lose faith, how would the other survive? Mere death would canonize them it is not mere death they fear
it is not mere death they fear
Waiting
Too many gulls to be counted. Unrhythmic wavesimmense, shallow the sucking noises never predictable. He waits on the beach, his arms tight around his knees. He is not a child, he sits too heavily.
A Canada goose flies in, the wings ungainly, noisy. Seven mallards ride the waves and there are innumerable sailboats, all silent. Is this perfection? He waits for the next wave to change everything.
Joyce Carol Oates (Lockport, 16 juni 1939)
De Canadese dichter, artiest en musicus Derek Raymond Joseph Audette werd geboren op 16 juni 1971 in Hull, Quebec.
De Zwitserse schrijver en columnsit -minu (eig. Hans-Peter Hammel) werd geboren op 16 juni 1947 in Basel. Zie ook mijn blog van 16 juni 2009.
Uit: Vom Inselkoller und den Glühwürmchen
Inselkoller ist schrecklich. Und ich habe ihn. Wenn die Vipern das Einzige sind, das dir entgegenzügelt, brauchst du andere Gesellschaft. Hornissenschwärme kreisen wie brummende Kampfflugzeuge über dir. Und Innocent macht beim kleinsten Brummer gleich in grösster Panik: «Schlag sie tot. Ich bin allergisch. Sieben können ein Pferd töten » Ist er ein Gaul? Ich beruhige ihn mit Kamille und wünschte mir Ferien auf dem sterilen Mars. Da hält dich auch das vielbesungene Röslein am Wegerand nicht auf Erden zurück. Oder das Balllettcorps der Lichtkäfer, die hier wie ein Transvestitenauftritt Glimmerschwänzchen und den Namen «Luciole» tragen. Über die Glühwürmchen könnte ich ja stundenlang ein Liedlein singen. Tante Irmchen, die mit der Nasenwarze und den stets etwas verklebten Pfefferminz-Bonbons im Gummitäschchen, das gute Irmchen also hat in seiner besten Zeit stets das Lied vom «Glühwürmchen Glühwürmchen glimmre » hingefiepst. Um ehrlich zu sein es hat damit sämtliche Hochzeitsgesellschaften und Trauergäste mit seinem «glimmre glimmre schimmre schimmre» zum Wahnsinn getrieben. Und nachdem Irmchen von einem besoffenen Lastwagenfahrer plattgefahren war und links und rechts wie ein Pizzateig von der Krankenbarre lampte, als sie ihr diese Reanimationskiste ansetzten und Vollgas gaben, da kam sie nochmals hoch, verbeugte sich kurz und krächzte: «Schimmre flimmre». DAS WARS DANN AUCH. ENDE VOM LIED. ENDE DER KATASTROPHE. ENDE DES GLIMMERFIMMERWAHNSINNS.
"Now King David was striken with frost in his body, to his very bones. It was the month of zif, when to everyone else the heat seemed unbearable. He could get no sleep; he became more and more like a solitary bird on a rooftop. They covered him over with layer upon layer of sheepskins, skins that had been displayed before the face of the Lord, and yet still he shook and shivered incessantly from cold. And wine, wine which had in Mephiboshet produced an over-abundance of warmth and sleep, he could not swallow it merely trickled out from the corner of his mouth. And Bathsheba said: Woman is the warmest of all Gods creatures. Let us find him a woman who is in her warmest years. For she knew: both kings and gods had been awakened to renewed life, had even arisen from the dead in the shimmering heat exuded by youth. It was Abishag from Shunem they found. Solomon found her. He called her the Shunammite after the city where he found her. It was said of her that withered trees she touched bor fruit within ten days, and that infertile asses became pregnant at ounce if she slapped their hind quarters. It was for these reasons that Solomon asked to see her. Babylonian merchants thought her real name was Ishtar. She had once been taken out into the desert and red-blossomed oleanders had grown up in her footprints. When Solomon saw her, he realized at once that she was the one who could cure the King. If the frost in his body could withstand Abishag the Shunammite, then it was incurable. The sun had burned her dark brown: she had once been the guardian of a vineyard. Her teeth resembled a flock of newly-washed ewes, her hair was long and gleaming black, and her breasts were firm and pointed.
1. schreiben ersetzt ersehntes sprechen? verstanden werden wollen was für ein wahnsinn als ob der wind lesen könnte na ja schreiben in ehren schreiben ist der beste koch das schreiben kommt das schreiben geht ich schreibe ... also bin ich?
2. versteh ich denn was ich da sag & bin ich der hüter meiner gedanken & wie und wann gehören sie mir in buchform eh klar - habs nicht so gemeint - & und wenn mir einer zufliegt wie die birne vom baum was dann
Een snoer simpele herinneringen van Joop van Santen. Van een, die na een bestaan van meer dan een halve eeuw eens achterom kijkt, - en zich verwondert: hoe door dat bestaan een taaie draad van steeds hetzelfde ongerief kon lopen, die hij nù pas ziet.
De lijdens-historietjes zijner kleding-misère, als stekelige kraaltjes geregen aan de draad, waarvan hij 't ene eind plotseling te pakken kreeg. . . . bij gelegenheid van onze laatste grote demonstratie. En toen is-ie die draad gaan volgen, terug door de jaren heen, tot het moment van prille jeugd, waar de herinnering aanvangt.
Ieder weet nog, dat het had geregend toen, héél erg geregend? Welnu, en op een gegeven moment bekeek ik mijn vingers, en konstateerde, dat het de vingers van een verwoed sigaretten-roker waren: bruin-gevlekte toppen. Maar dat kòn niet: ik róók geen sigaretten; wèl sigaren. Zouden dan ook al de sigaren zich gemoderniseerd hebben, en mijn vingers zijn gaan toetakelen als die van het elegante tijd-type: de jongeling, die altijd juist toevallig z'n sigaret-peukje uitdooft? Mijn gesprek met een A.J.C.-leider hokte: zag ook hij niet de bruinte mijner vingertoppen, en weende hij niet inwendig bij zoveel gedegenereerdheid in iemand-als-ik?
Ik veegde tersluiks m'n vingers wat af - aan de binnenkant van de lapèl van m'n oue trouwe regenjas. Ze werden weer toonbaar en ik herkreeg m'n gemoedsrust en konverseerde weer met m'n A.J.C.-leider.
Maar even later - daar was dat bruin weer! En ineens begreep ik: 'k had m'n hoed wat verschoven, m'n bruine hoed, en de doorweekte rand gaf af.
Theo Thijssen (16 juni 1879 - 23 december 1943)
Beeld van Theo Thijssen in de Amsterdamse Jordaan, gemaakt door Hans Bayens
We went to the Midget Restaurant, a nearby sandwich joint which, despite its name, is not restricted to people of small stature. I ordered two coffees and a brownie with ice cream (for her).
I'm Jennifer Cavilleri, she said, an American of Italian descent.
As if I wouldn't have known. And a music major, she added.
My name is Oliver, I said.
First or last? she asked.
First, I answered, and then confessed that my entire name was Oliver Barrett. (I mean, that's most of it.)
Oh, she said. Barrett, like the poet?
Yes, I said. No relation.
In the pause that ensued, I gave inward thanks that she hadn't come up with the usual distressing question: Barrett, like the hall? For it is my special albatross to be related to the guy that built Barrett Hall, the largest and ugliest structure in Harvard Yard, a colossal monument to my family's money, vanity and flagrant Harvardism.
After that, she was pretty quiet. Could we have run out of conversation so quickly? Had I turned her off by not being related to the poet? What? She simply sat there, semi-smiling at me. For something to do, I checked out her notebooks. Her handwriting was curious -- small sharp little letters with no capitals (who did she think she was, e. e. cummings?). And she was taking some pretty snowy courses: Comp.Lit. 105, Music 150, Music 201 --
Music 201? Isn't that a graduate course?
She nodded yes, and was not very good at masking her pride.
Erich Segal (New York, 16 juni 1937 17 januari 2010)
De Franse schrijver en essayist Jean d'Ormesson (eig. Jean Lefèvre, comte d'Ormesson) werd geboren op 16 juni 1925 in Parijs.
Uit: Voyez comme on danse
Deux ou trois étés de suite, nous avions lâché l'Italie pour l'une ou l'autre des îles grecques. Nous louions pour pas cher des maisons qui étaient loin des villages et tout près de la mer. Les voitures, les journaux, les faits divers, les impôts, les débats de société et les institutions, nous les laissions derrière nous avec Margault et Romain. À Naxos, notre fenêtre donnait sur un champ de lavande. À Symi, nous avions un figuier au milieu du jardin. J'écrivais à son ombre un livre sur mon enfance qui allait s'appeler Au plaisir de Dieu...Nous marchions sur le sable, nous dormions beaucoup, nous ne voyions personne, nous nous baignions à tout bout de champ, nous nous nourrissions de tomates, de mezze, de feuilles de vigne farcies, de tzatziki. Les journaux de Paris arrivaient une fois par semaine au port où nous n'allions pas les chercher.Non, nous ne nous ennuyions pas. Nous ne faisions presque rien. Nous nous aimions."
Jean d'Ormesson (Parijs, 16 juni 1925)
De Duitse schrijfster en boerin Anna Wimschneider werd geboren op 16 juni 1919 in Pfarrkirchen.
Uit: Herbstmilch
Die Eltern freuten sich an ihren Kindern. Gegen Abend spielten wir meist Fangen, schüttelten eine Menge Maikäfer von den Kirschbäumen und wurden vor dem Schlafengehen noch einmal richtig munter. Einmal zog mir die Mutter ein schönes rotes Samtkleid an, setzte mich auf den Schubkarren, um zum Getreidedreschen Scheps zu holen. Auf dem Weg ins Dorf hat sie mich bei den Häusern, an denen wir vorbeikamen, den Leuten vorgestellt, denn sie war sehr stolz auf ihr erstes Mädchen. Eines Tages lag die Mutter im Bett, ich weiß nicht, warum, und die größeren Kinder waren bei ihr in der oberen Stube. Von unten hörten wir eine Streiterei, die Mutter kniete sich auf den Boden, aus dem man ein Stück herausnehmen konnte. Sie schaute hinunter. Der Vater und der Großvater stritten. Der Großvater hatte vom Brunnen hinterm Haus Wasser geholt, der Vater aber die Haustüre abgeschlossen, da konnte der Großvater nicht mehr herein. So ergab sich die Streiterei.
'Tis humane to have compassion on the afflicted; and as it shews well in all, so it is especially demanded of those who have had need of comfort and have found it in others: among whom, if any had ever need thereof or found it precious or delectable, I may be numbered; seeing that from my early youth even to the present I was beyond measure aflame with a most aspiring and noble love more perhaps than, were I to enlarge upon it, would seem to accord with my lowly condition. Whereby, among people of discernment to whose knowledge it had come, I had much praise and high esteem, but nevertheless extreme discomfort and suffering, not indeed by reason of cruelty on the part of the beloved lady, but through superabundant ardour engendered in the soul by ill-bridled desire; the which, as it allowed me no reasonable period of quiescence, frequently occasioned me an inordinate distress. In which distress so much relief was afforded me by the delectable discourse of a friend and his commendable consolations, that I entertain a very solid conviction that to them I owe it that I am not dead. But, as it pleased Him, who, being infinite, has assigned by immutable law an end to all things mundane, my love, beyond all other fervent, and neither to be broken nor bent by any force of determination, or counsel of prudence, or fear of manifest shame or ensuing danger, did nevertheless in course of time abate of its own accord, in such wise that it has now left nought of itself in my mind but that pleasure which it is wont to afford to him who does not adventure too far out in navigating its deep seas; so that, whereas it was used to be grievous, now, all discomfort being done away, I find that which remains to be delightful.
Giovanni Boccaccio ( juni of juli 1313 - 21 december 1375)
Standbeeld in de facade van het Uffizi paleis in Florence
En als toegift bij een andere verjaardag:
Jack I
Koel leek hij uiterlijk en onbewogen. Wat mij het meeste trof was zijn profiel, zijn wenkbrauwen, zo zwaar bij zijn fragiel gevormde lichaam. Zou ik hem ook mogen?
Die schaduw onder zwarte wenkbrauwbogen verdiepte het mysterie van zijn ziel. Zijn ziel? Ach, alles wat te raden viel voor hij mij aansprak met zijn groene ogen.
Hij vertelde dat hij van muziek hield en van lezen. Dat was voor mij genoeg. Ik wist: nu heb ik het geluk gevonden.
Niets anders had tot nu toe mij bezield. Hij was zo mooi en lief, dat toen hij vroeg naar mij, ik zei: elk woord van mij is zonde.
Dan komen de andere dieren. 'Het dwerghertje, slim!' en haar vingers stappen nog stijver, nog omzichtiger dan tevoren. 'Het civetkatje, de mungo, met zijn lange pluimstaart, zijn oogjes zien lichtrood,' zegt zij, en snuift even door haar neus; en wij ook ruiken de vreemde doordringende muskuslucht in de kamer, meteen weer vervlogen. Zo gaat zij verder, één voor én, langzaam, en noemt de kleine dieren van de wildernis. 'De leguaan, als een klein groen draakje. Het honingbeertje, zachtjes grommende. De boskat, vals, die gele ogen van hem. De kleine luiaard, veel te lui om hard te lopen.' Wanneer zij zegt 'Bottol-muntji', dat zijn de dwergen, breekt ineens de jongen de ban, de bijna te grote spanning. 'Hoe zien z'er uit Louisa?' Het is jammer, ook Louisa is gestoord, zij kijkt om zich heen. 'Ach,' zegt zij na een tijd ongeduldig, 'dat weet je toch wel, met rood haar en vooruitstekende tanden, net als een eekhoon, maar dan zonder staart en ze lopen rechtop!" De jongen en het meisje kijken elkaar even aan- natuurlijk! 'Je moet stil zijn,' fluister ik. 'Luister toch.' Louisa sluit haar ogen, spreekt niet en dan, langzaam, heft zij haar ene hand weer op, de andere, beweegt de vingers op en neer, gespannen, gespannen, klauwtjes-pootjes-voetjes, en zij neemt ons weer mee terug in de wildernis, in het duistere stille bos, met de vogels, de dieren, al de andere, die aan komen lopen, trippelen, springen, schuifelen, sluipen, er is ook een klein bosspookje met groene ogen waarvan de voetjes achterste voren staan, en dat met scheve sprongetjes lopen moet, zó; zij zijn voorzichtig, o zo voorzichtig, omdat zij bang zijn, bang voor elkaar, bang voor het donker, bang voor honger en pijn en dood, bang voor onnoembare dingen.
Id be hard pressed to tell you exactly what I did in the warten years gone and it fades, man, it fadesbut I can still tell you what I read there.
Most of my time in Somalia I was outdoors, shirtless and sweating in a dusty white-hot port compound near the southern city of Kismaayo. But the end of my toura week? two? it fades, man, it fadeswas spent in a cramped, second-floor room in the port's headquarters building, awake all night, every night. There was a radiophone on the room's only table; it rang every few hours. My mission was to take a message.
Id requisitioned a folding chair but it was so uncomfortable I skipped it completely and took to the floor, stretched out with a book on the gritty concrete. I would stand every half hour, wiping dust from my pants and concrete burns from my arms. I couldnt leave the room for more than a few minutes at a time, but I'd step into the stuffy, dark hallway lined with sleeping staff soldiers, boots peeking out from under the poncho liners they used for blankets. Down to my right the open door of an office and a constant, quiet conversation in French; my Belgian army equals, two of them minding the radio in there over a stack of Penthouse magazines. They never stopped talking, those two. Perhaps they worried what might happen if they did. To my left, the offices were all as dark as the hall, almost everyone sleeping. There was an American colonel at the end of the hall, and he watched CNN on satellite all night. As far as I could tell, it was his job.
Christian Bauman (Easton, 15 juni 1970)
De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe.
Der Tag an dem die Möwen zwe istimmig sangen
Während das Wasser zurückgeht und Quallen liegenbleiben
unbehelligt vom Salz
von der Oxydation und der Sonne
neidest du den Kindern die mit in den Sand gestoßenen
Fersen nach Muscheln stochern ihre Sicherheit
mit einer dich vollkommen
verblüffenden Gewalt
Dein Auge ist gereinigt hat jetzt schärfere Pupillen
während die Brandung sich ins Meer zurück frißt
fehlt dir etwas
einige Jahre
in Happen klein wie die Rückseite einer Briefmarke
weiß wie Oktopusfleisch haben die Möwen mitgenommen
Da ist ein Schmerz mit gekappter Verbindung zum Kopf
Sehnige Schlieren aus Öl bedecken
die Wellen führen durch Schaumränder
nach früher
und in
die Zeit
in der du langsam zerzaust die Treppe des Abschieds
heruntergegangen bist bis an den Strand hier
Schwimmen kannst du noch, aber du schwimmst dich
nicht mehr frei
Ich weiß dich erstaunt an den Quallen
die Fähigkeit häßlich und dennoch durchsichtig zu sein
und ich weiß daß du gleich
schreiend die Auskunft verlangst was ich anderswo suche
in der Hoffnung ich fragte zurück
Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)
De Franse schrijver en journalist Roland Dorgelès (eig. Roland Lécavelé) werd geboren op 15 juni 1885 in Amiens.
Uit: Les Croix de bois
« Entre deux salves, on vit quelque chose sagiter dans les trous dobus, une forme se relever, un des survivants avait dénoué sa ceinture de flanelle, une large ceinture rouge, et, agenouillé sur le bord de son trou, à trente pas des Allemands, il agitait son fanion, le bras levé très haut.
- Rouge ! Il demande quon allonge le tir, cria la tranchée.
Secs, tragiques, des coups de mauser claquèrent. Le soldat sétait recouché, touché peut-être Des obus piochèrent encore le point maudit, arrachant un tourbillon de terre dans la fumée lourde. Anxieux, nous attendions que le nuage sécartât
Non, il nétait pas mort. Lhomme se redressait en levant le bras très haut, il agitait sa ceinture dun grand geste rouge. Encore une fois les Boches tirèrent. Le soldat retomba
On hurlait
- Salauds ! Salauds !
- Il faut attaquer, criait Gilbert hagard.
Entre deux bordées de tonnerre, le soldat se relevait toujours, son fanion au poing, et les balles ne le faisaient coucher quun instant. « Rouge ! Rouge ! » répétait la ceinture agitée. Mais notre artillerie prise de folie continuait de tirer, comme si elle eût voulu les broyer tous. Les obus encerclaient le groupe terré, se rapprochaient encore, allaient les écraser
Alors, lhomme se leva tout droit, à découvert, et dun grand geste fou, il brandit son fanion, au-dessus de sa tête, face aux fusils. Vingt coups partirent. On le vit chanceler et il sabattit, le corps cassé, sur les fils acérés dont les liens le reçurent. »
es war noch dunkel, als Mekkal, der Holzfäller, sich auf den Weg machte. Schnell und so leise wie möglich ging er über das Doppelfeld des abgeernteten Ackers. Er musste sich fest auf seinen Stock stützen, um über den Graben zu kommen, und als er mit einem weiteren Schritt auf der Fahrstraße landete, krachte das Eis der gefrorenen Wasserpfützen zu laut, dass er vor Schrecken beinahe in den Graben gefallen wäre. Vorsichtig ging er auf der Gras kannte neben dem Weg weiter, wandte jedoch den Kopf immer wieder lauschend zum Hof zurück. Aber kein anderer Laut war hörbar als das Knistern des steifgefrorenen Glases, durch das seine Füße streiften, in der Windhauch, wie er in stillen Spätherbstlichnächten eigen ist. Zwar vermeinte er die Dachgiebel des Hofes gegen den Himmel zu erkennen, aber es war so dunkel, dass er dies wohl eher glaubte als wirklich sah. Die Stille rings um ihn und der Gedanke, dass er ungehindert und unbemerkt zu Landstraße hinuntergelangt war, ließen ihn nun nach der Spannung zur Ruhe kommen, und er blickte wehmütig zu den Häusern zurück, die in der Dunkelheit verborgen lagen....
Trygve Gulbranssen (15 juni 1894 10 oktober 1962)
De Canadese dichter en schrijver François-Xavier Garneau werd geboren op 15 juni 1808 in Ville de Québec.
Chanson Québec
Partout on dit, l'oeil fixé sur les flots, L'esquif brisé s'abîme sous l'orage. O Canada ! ton nom n'a plus d'échos, Et tes enfants chéris ont fait naufrage. Mais non, ils ne périront pas, Une voix tout-à-coup s'écrie : Le soleil dore au bout des mâts Le vieux drapeau de la patrie, De la patrie.
Canadien, tu connus cette voix ; Le ciel pour nous, souvent l'a fait entendre : Dans nos malheurs, hélas, combien de fois Nous avons cru notre Ilion en cendre ? Enfants jetés hors des berceaux, On nous expose sur le Tibre, Mais Rome sortit des roseaux... Et Rome aussi bientôt fut libre, Bientôt fut libre.
Mais si la nue éclipsa dans les cieux, Plus d'une fois notre étoile sacrée ; Après l'orage à son front radieux On reconnut sa gloire à l'empyrée. Phare qui ne s'éteint jamais, Elle éblouit la tyrannie, Qui droit sur l'écueil des forfaits Ira jeter sa barque impie, Sa barque impie. A la tribune on vit, comme aux combats, Toujours briller notre même courage. Chargés de fers, menacés du trépas, De nos tyrans nous braverions la rage. S'il fallait pour la liberté, Sacrifier nos biens, la vie, Et sous son drapeau redouté Mourir pour elle et la patrie, Et la patrie.
François-Xavier Garneau (15 juni 1809 2 februari 1866)
De Nederlandse dichter Bernard Wesseling (Amsterdam, 1978) woont en werkt als podiumdichter in Amsterdam. In 2004 won hij de VU poëzieprijs. Bernard Wesseling heeft met zijn debuutbundel Focus de C. Buddingh-prijs voor nieuwe Nederlandstalige poëzie 2007 gewonnen. Eerder verscheen van hem de roman De favoriet. Zie ook mijn blog van 3 april 2006.
Breng je helden om Sta ze tegen een muur op volgorde van grootte, goed en kwaad wat jij wil blinddoek ze niet je moet ze recht in de kokkers zien je gaat hier je bankroet teniet doen
goed laat ze nog één keer: horloge en lucht controleren alsof er nog iets aankomt waar jij niet bij kan met de laars een peuk opsteken, de lege colt aaien een gitaar in de hens zetten dassen schikken, sikken strijken, kop in de nek gooien en bulderen iets ongekend bijdehands roepen dat je nog geen boterhamzak durft op te blazen of iets Amerikaans met Saiofuckinnara op het eind
beheersing, behéérsing- richt. je. afgewogen. vuurwapen. en. vuur. vuur! vuur een zee vuur met ogen dicht desnoods vuur de engelen die ze komen halen ondersteboven vuur de aarde rond en voel de kogels in je eigen rug terug
en kijk: staande gebleven ben je zelf ongenadig, rokend
vanaf de vlakte ziet er een omhoog naar je zwavelomzwachtelde bokkenpoten.
Uit:Der Tanz des Leoparden (Vertaald door Barbara Heller)
Ich habe zu lange gezögert. Auf dem Flughafen von Zaventem sehe ich im Fernsehen Kabilas Kindersoldaten in Kinshasa einmarschieren. Gummistiefel, Plastikschlappen, staubiges Kraushaar die Kinois jubeln, geben ihnen Wasser zu trinken. Da hätte ich dabeisein, da hätte ich in der Menge stehen müssen! Den ganzen Flug über nagt der Ärger an mir. Seit ich vor elf Jahren in Zaire war, wusste ich, daß ich wiederkommen würde. Ich war noch nicht fertig mit dem Kongo. Aber ich hatte Angst. Die letzten Jahre der Mobutu-Ära: In seinem Todeskampf wurde der alte Leopard immer gerissener. Er bezahlte seine Soldaten nicht mehr und ließ sie wie hungrige Wölfe auf sein Volk los. Nicht mit ihm da oben sollten sie sich befassen, sondern mit ihresgleichen da unten. Reisende berichteten, daß ihnen im Flugzeug der Paß abgenommen wurde und sie den Zollbeamten auf Gedeih und Verderb ausgeliefert waren. Mit allem Gepäck aus dem Flughafen herauszukommen war schier unmöglich. Und dann ging es erst richtig los! »Du musst einen Bodyguard anheuern, dann schaffst dus vielleicht ...« Wie sollte das erst im Landesinneren werden? Dann begann der Krieg, anfangs nur ein Ausläufer des Krieges in Ruanda, wie es schien. Hutu, die im Osten Zaires von Tutsi verfolgt wurden das erinnerte mich zu sehr an Israel und den Libanon; nie wieder wollte ich in solch einen gordischen Knoten hineingeraten. Kabila erschien auf der Bildfläche. Vorrückende Truppen, eine Interimsregierung in einem Hotel in Goma. Immer öfter rief mich Lukusa an. Er kannte einige der Rebellen, die über eine Website in den USA Kontakt miteinander aufgenommen hatten. »Soll ich unseren Minister Mawampanga anrufen und ein gutes Wort für dich einlegen?« Unseren Minister, und er selbst saß wohlbehalten in Kanada! »Hast du gehört, daß wir Mukendi zum Verkehrsminister ernannt haben?« Wir!
Je größer die Gebietsgewinne der Rebellen wurden, je mehr Reden Kabila über seine Sicht der Zukunft hielt, desto mehr erlahmte Lukusas Enthusiasmus. Der revolutionäre Jargon der sechziger Jahre war nichts für ihn, und das Blutbad, das die Rebellen auf ihrem Vormarsch in den Hutu-Flüchtlingslagern anrichteten, empörte ihn. Er war inzwischen Europa-Berater des kanadischen Außenministeriums, und der Kongo lag nicht mehr auf seinem Weg. Eines Abends rief er aus New York an. Er riet mir, noch abzuwarten, mich nicht in das Kriegschaos zu stürzen. Aber ich hatte genug gewartet. Allzuoft war ich mir in den vergangenen Jahren wie ein Feigling vorgekommen. Meine Abreise war unumgänglich geworden.
Like Casey, I grew up outside of Chinatown. At the end of World War II, my father had bought a small corner grocery and moved into an apartment above the store.
It was an older building so that it even came with a name: the Pearl Apartments. Officially, the Pearl Apartments sat at 1205 Pierce Street. The neighborhood was mixed -- not only in people but in architectural styles. The houses were all different -- Victorians and stucco postwar houses squatting side by side. However, the Pearl Apartments had their own colorful history. Initially the building had consisted of the store and two sets of apartments. But a second building of three apartments had been jacked up from another location and slowly and painfully brought to the corner where it was joined to the first building by a set of stairs.*
*When it was finally torn down to make room for the garage, it took two wrecking balls because it had been so sturdily built.
It wasn't a Victorian; but it pretended to be. The bay windows had panes of glass that curved outward -- which were always a nuisance for my father to replace when I broke one of them. There was ornate molding on the walls that was great for catching dust; and chandeliers -- cheap ones -- hung from the ceiling by long chains through which the electric cord wound, its old insulation looking as fuzzy as a stretched-out caterpillar. I always thought of chandeliers as the corpses of fat spiders, their legs kicking up from their round, upturned bodies. They were great earthquake indicators, swaying whenever a tremor hit. However, they were handiest at New Year's because you could throw serpentines, coiled ribbons of paper, over them until there seemed to be a small tree of softly colored ribbons winding upward from the center of the living room floor.
Wecker klingelt. Sieben Uhr. Na ja, ist die Nacht vorbei. Kann der Rummel wieder losgehen.
Der Tag bricht an, wie es so schön heißt. Möchte nur wissen, was da anbrechen soll. Wird genauso dämlich wie gestern und wie alle anderen Tage. Passiert bestimmt nichts. Immer derselbe Quatsch. Aufstehen, anziehen, Tasse Kaffee, den Flur entlang. Ein endloser Schlauch. Schmutziges Himmelblau. Alle drei Meter eine Tür. Insgesamt achtzehn. Himmelblau. Was die sich wohl dabei gedacht haben? Jedes Stockwerk eine andere Farbe.
Freundlichkeit, Ordnung. Und ausgerechnet Himmelblau. Soll wohl Weite vortäuschen. Weite zwischen achtzehn Türen. Der Fahrstuhlknopf. Ein rotes Lämpchen, Begrüßung und Anmeldung zum Tag. Teilnahmebedingung für alle hinter diesen Türen. Alles dreimal verriegelt. Türschloß, Sicherheitsschloß, Sicherheitskette. Dazu noch ein Spion. Sicherheit. Dabei leben sie in aufeinandergestapelten Schubladen. Na ja. Einbildung ist alles.
Nichts Komisches als son Hochhaus von außen. Emsige Bienen in ihren Waben. Und jeder meint, er wär was Besonderes. Der Aufzug blaßgelb und ewig neidisch auf vorüberziehendes Himmelblau und Abendrot und Wiesengrün. Neun acht sieben vorgetäuschte Weite verschmierter Sonnenuntergang abgebröckelte Sommerwiese. Tragkraft: 300 Kilogramm oder 4 Personen. Verordnung vom 8. September 1926. Es ist verboten, Persönen in Aufzügen zu befördern, bei denen das Mitfahren von Personen verboten ist.
Erdgeschoß. Der Hausmeister, mürrisch, verteilt Zeitungen. Die Straße. Hastende Gestalten, zugeknöpfte Mäntel, bespritzte Hosenbeine, nicht immer klar, ob Mann oder Frau, aber wen stört das. Bei Rot auf Grün warten. Steh geh. Auf Abbieger achten. Weiter. Litfaßsäule wird verklebt. Theater müßte man auch mal wieder gehen. Aber alleine? Noch mal Rot Grün. Na, wie lange denn noch? Endlich.
Bald siebzig Jahre später, im Juli 1973 kurz vor ihrem achtundsiebzigsten Geburtstag, erinnerte sich die Witwe Annette Kümpel, die wegen anhaltender Schlaflosigkeit morgens um drei aus dem Fenster schaute, angesichts der zwei Männer, die einen dritten, ziemlich langen Menschen in die Linde neben dem Haus ihres Sohnes hängten, des ersten Fahrrades, das sie in ihrem Leben gesehen hatte.
An jenem Morgen waren die Frauen und Mädchen draußen auf den Wiesen beim Heuwenden, als von der staubigen Landstraße Kindergeschrei zu hören war. Annette Kümpel richtete sich auf und sah einen Mensch mit wehenden Rockschößen, der eine Tasche umhängen hatte, eine Uniformmütze trug und auf einem Ding saß, das nur aus zwei großen Rädern und einem Griff für die Hände bestand.
Es war der Postbote, der die drei Dörfer Saumlos, Vockerode und Klein-Calden versorgte und heute nicht wie sonst zu Fuß kam, sondern in Windeseile.
Annette drehte den Rechen um, steckte ihn in den Boden und lief ebenfalls auf die Straße. Immer mehr Kinder und auch einige Frauen kamen aus den Wiesen gerannt und verfolgten unter lautem Gejohle den Postboten bis ins Dorf, wo er sein Fahrrad gegen die Linde lehnte und mit dem Austragen der Briefe begann.
Es war nicht viel, was er auszutragen hatte, aber seine Rolle bestand auch mehr darin, mit den Leuten zu reden. Von einem Haus zum nächsten pflanzten sich die Nachrichten fort, die er aus den Nachbardörfern mitgebracht hatte, und wer ihn etwas besser kannte, erfuhr sogar, was in den Briefen stand, die er austrug.
Der Briefträger war der wichtigste Nachrichtenbringer am Dorf. Von ihm erfuhr man, wer im Sterben lag, welche Krankheiten die Leute hatten, wo ein Kind zur Welt gekommen war, welcher Bauer dazugekauft hatte, wer gerade bankrott machte, wer seine Frau verprügelt hatte oder von ihr verprügelt worden war, und man lernte sogar, was man zu denken hatte, denn natürlich berichtete er auch, was die wichtigsten Persönlichkeiten gesagt hatten, wenn er mit ihnen über die Dinge in den drei Dörfern und in der Welt redete.
Uit: Cyrille Offermans. Ontwricht, maar vrolijk. Thomas Graftdijk, Positieve helden
De figuren in Positieve helden zijn allemaal geruïneerd. Hun banden met het geregelde leven van het gezonde verstand zijn voor en na doorgesneden, nu leven ze op de rand van de waanzin. Ook letterlijk: het huis waar de mislukte componist en dirigent op terugtocht Lucas Boxhoorn (39) woont, ligt vlak bij een krankzinnigengesticht, ergens op de Veluwe. Hij leeft daar met een uit dat gesticht ontvoerd, zestienjarig meisje (Cor), dat het huishouden doet en dat hij - op straffe van uitlevering aan haar ouders - seksueel misbruikt. Zij krijgen er gezelschap van Floor, een oude bekende van Lucas die door zijn vrolijke onbeschoftheid en regelmatige dronkenschap als pianist van de balletschool is ontslagen en kort daarna in één klap ook nog zijn huis, zijn piano en zijn inboedel en in een volgende klap zijn vriendin verspeelt.
In ruil voor zijn onderhoud moet Floor Lucas, die zijn componistenambities niet opgeeft, bij het zingen van zijn wezenloze liedjes op de piano begeleiden. Bovendien moet hij hem helpen in de tuin een soort molen zonder wieken te bouwen, een fallusachtig monument alvast ter nagedachtenis aan de grote componist. Floor zegt dat hij naar Lucas is gekomen om hun oude vriendschap de genadeklap te geven (ook hij neemt zelf de initiatieven als het erom gaat de draden door te knippen die hem met anderen, ja met het leven als zodanig verbinden); van Lucas' zwanezang wil hij nog wel even genieten.
Thomas Graftdijk (14 juni 1949 10 februari 1992) Amsterdam, Rijksmuseum (Geen portret beschikbaar)
Ich saß auf dem Dach und konnte alles genau sehen: die vier verstaubten Männer in der Buchenlaube, meine Mutter und die Frau mit der Ziege, meine kleine Schwester Alida hinter dem Schattenmorellenspalier, den Festzug mit Blumen und Fahnen in der kleinen sandigen Straße und Judith, die Königin. Die Königin stand ganz allein auf dem sauber geharkten Weg zwischen dem Steingarten und der Dahlienreihe. Sie wartete auf den König.
Ich hatte nie gewußt, daß Judith hübsch war, aber jetzt sah ich es. Gewiß, sie war so mager, wie nur Mädchen kurz vor der Konfirmation sein können, und ihre Augen waren vom Weinen gerötet, aber dennoch war sie hübsch oder sogar schön. Sicher war einiges davon dem weißen Kleid und den neuen blanken Schuhen und dem Nelkenkranz im Haar zu danken, aber schließlich saß der Kranz auf vollen braunen Locken, und in den zierlichen Schuhen steckten zierliche Füße, und das weiße Leinenkleid wäre nichts gewesen ohne die dünnen, aber golden schimmernden Arme und Beine Judiths. Sie stand schmal und allein auf dem Gartenweg und blickte dem König entgegen. Die Leute im Festzug waren ruhig geworden und sahen neugierig über die Ligusterhecke in unseren Garten. Mochten sie nur! Da war jetzt alles in Ordnung. Die Blumenkästen unter den Fenstern glänzten in frischem Weiß, der Rhododendronbusch verbarg mit rosig leuchtenden...
We have always found that New Year's Eve, with its eleventh-hour excesses and doomed resolutions, is a dismal occasion for all the forced jollity and midnight toasts and kisses. And so, when we heard that over in the village of Lacoste, a few miles away, the proprietor of Le Simiane was offering a six-course lunch with pink champagne to his amiable clientele, it seemed like a much more cheerful way to start the next twelve months. By 12:30 the little stone-walled restaurant was full. There were some serious stomachs to be seen-entire families with the embonpoint that comes from spending two or three diligent hours every day at the table, eyes down and conversation postponed in the observance of France's favorite ritual. The proprietor of the restaurant, a man who had somehow perfected the art of hovering despite his considerable size, was dressed for the day in a velvet smoking jacket and bow tie. His mustache, sleek with pomade, quivered with enthusiasm as he rhapsodized over the menu: foie gras, lobster mousse, beef en cro?te, salads dressed in virgin oil, hand-picked cheeses, desserts of a miraculous lightness, digestifs. It was a gastronomic aria which he performed at each table, kissing the tips of his fingers so often that he must have blistered his lips.
Peter Mayle (Brighton, 14 juni 1939)
De Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Kosiński werd geboren in Łódź op 14 juni 1933.
Uit: Being There (script door Jerzy Kosinski en Robert C. Jones)
An afternoon in late November, the leaves have left the trees, and the early darkness of a winter dusk approaches. The garden is long and narrow, guarded on either side by a high brick wall. At one end stands the rear of a three-story brick townhouse; at the other, a one story brick building.
CLASSICAL MUSIC is heard in the distance. A MAN, handsomely dressed in a well-tailored suit of the 1920's, works in the garden. A gardener's apron protects his suit from the earth as he turns the loam along one of the walkways. He works slowly,-precisely, obviously engrossed in his surroundings.
This man is called CHANCE.
Chance stops working for a moment, takes a pocket watch from inside his coat, checks the time. He looks to the darkening skies, returns the watch to his pocket. As Chance starts toward the one story brick building, he takes a spotless rag from his apron pocket and wipes the dirt from the tines of
his pitchfork.
INT. GARAGE - AFTERNOON
The sound of the music increases as Chance enters the garage from the garden. A gleaming 1921 TOURING CAR is revealed as he walks through the garage and leans the pitchfork against a wall. Chance takes a neatly folded cover from a shelf, carefully puts it over the car. When he finishes covering the car for the night, Chance picks up the pitchfork, leaves the garage through a side entry.
Laat in den namiddag van een guren dag in Februari zaten twee heeren alleen bij hunnen wijn, in een fraai gemeubileerd eetzaaltje, in de stad P***, in Kentucky. Er waren geene bedienden aanwezig, en met dicht bij elkander geschoven stoelen schenen de heeren met grooten ernst over een belangrijk onderwerp te spreken.
Heeren hebben wij zooeven gezegd. Een van de twee scheen echter, als men hem oplettend aanzag, dien naam niet zeer te verdienen. Hij was een kort, zwaarlijvig man, met grove, gemeene gelaatstrekken en dat voorkomen van opgeblazen aanmatiging, dat een man van weinig opvoeding kenmerkt, die zich in de wereld omhoog tracht te werken. Hij was buitensporig zwierig gekleed, met een schitterend veelkleurig vest, eene blauwe das met schreeuwend gele oogen bezaaid en met een
winderigen strik opgeknoopt, volkomen in overeenstemming met het geheele voorkomen van den persoon. Zijne handen, groot en grof, waren met ringen overladen; hij droeg een zwaren gouden horloge-ketting, met een tros verbazende cachetten van allerlei kleuren daaraan, welke hij gewoon was onder het spreken met blijkbaar welgevallen te laten slingeren en rinkelen. Zijne taal was eene zeer vrijpostige uittarting van al de regelen der spraakkunst, en hier en daar met verschillende profane uitdrukkingen doorzaaid, welke wij zelfs niet uit verlangen om ons verhaal levendiger te maken willen overnemen.
De ander, Mr. Shelby, had inderdaad het voorkomen van een heer, een _gentleman_, en de geheele inrichting van zijn huis en huishouden scheen te doen blijken, dat hij een gegoed, ja zelfs een rijk man
moest wezen. Gelijk reeds gezegd is, waren deze twee midden in een ernstig gesprek.
Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 1 juli 1896)
Je pleure quand le soleil se couche parce qu'il te dérobeà ma vue et parce que je ne sais pas
m'accorder avec ses rivaux nocturnes. Bien qu'il soit au bas et maintenant sans fièvre, impossible
d'aller contre son déclin, de suspendre son effeuillaison, d'arracher quelque envie encoreà sa lueur
moribonde. Son départ te fond dans son obscurité comme le limon du lit se délaye dans l'eau du
torrent pardelà l'éboulis des berges détruites. Dureté et mollesse au ressort différent ont alors des
effets semblables. Je cesse de recevoir l'hymne de ta parole; soudain tu n'apparais plus entièreà mon côté; ce n'est pas le fuseau nerveux de ton poignet que tient ma main mais la branche creuse d'un quelconque arbre mort et déjà débité. On ne met plus un nomà rien, qu'au frisson. Il fait nuit. Les artifices qui s'allument me trouvent aveugle.
Je n'ai pleuré en vérité qu'une seule fois. Le soleil en disparaissant avait coupé ton visage. Ta tête
avait roulé dans la fosse du ciel et je ne croyais plus au lendemain.
Lequel est l'homme du matin et lequel celui des ténèbres ?
Front De La Rose
Malgré la fenêtre ouverte dans la chambre au long congé, l'arôme de la rose reste lié au souffle qui
fut là. Nous sommes une fois encore sans expérience antérieure, nouveaux venus,épris. La rose ! Le champ de ses alléesé venterait même la hardiesse de la mort. Nulle grille qui s'oppose. Le désir
resurgit, mal de nos fronts évaporés.
Celui qui marche sur la terre des pluies n'a rienà redouter de l'épine, dans les lieux finis ou hostiles.
Mais s'il s'arrête et se recueille, malheurà lui ! Blessé au vif, il vole en cendres, archer repris par la
Honderd jaar Gonzalo Torrente Ballester, Marcel Theroux, Fernando Pessoa
De Spaans-Galicische schrijver Gonzalo Torrente Ballester werd geboren op 13 juni 1910 in Serantes, Ferrol, Galicië. Dat is vandaag precies 100 jaar geleden. Hij studeerde aan de universiteiten van Santiago de Compostela en Oviedo. Zijn carrière als schrijver begon in Oviedo, maar ontwikkelde zich grotendeels in Madrid. Na een aantal verhuizingen rond in de latere jaren 1920 en vroege jaren 1930, met inbegrip van een periode in Parijs, keerde hij terug naar Spanje en verbond zich aan de Falange Partij van Franco om zijn eigen leven te redden en dat van zijn familie. Zijn eerste roman, Javier Marino, verscheen in 1943, en hij bleef romans publiceren tot aan zijn dood. Ondanks zijn aansluiting bij de Falangisten hield Torrente Ballester er relatief linkse ideeën op na en vanaf 1939, toen hij terugkeerde naar Santiago de Compostela, nam hij steeds meer afstand van de partij. In het midden van de jaren 1960 had hij een aantal problemen met de censors van de overheid. In 1966 verliet hij Spanje voor een baan aan de State University of New York in Albany in 1966 waar hij bleef tot 1970. In 1975 verhuisde hij naar Salamanca, waar hij tot aan zijn dood bleef wonen. In 1975 werd hij ook verkozen tot lid van de Real Academia EspañolaTorrente Ballesterwerd in 1985bekroond met de belangrijkste Spaanse literaire prijs, de Cervantes-prijs.
Uit: Santiago de Compostela (Vertaald door Victor Andrés Ferretti en Karina Gómez-Montero)
Santiago de Compostela entsteht um die Glocke. Die Glocke erschafft die Stadt, Tag für Tag, Jahr für Jahr, über Jahrhunderte hinweg, nur indem sie zur vollen Stunde schlägt. Und der Nebel ist das Chaos, aus dem die Glocke die Dinge formt. Zunächst ihre eigene wohlklingende Bronze, den Turm, in dem sie schwingt, und ihren Namen. Dann die bearbeiteten Steine, den Zierrat, die Gewölbe, Fassaden und Innenhöfe.
Zu guter Letzt die Gässchen, die Plätze und die Heiligen, die einen in ihren Nischen, andere als Schmuck der Portale und wieder andere, Gott weiß woher gekommen, die wie verloren auf einem Wandgemälde erscheinen. Sie alle tragen die Spuren der Zeit in ihren verwitterten, abgenutzten Gesichtern.
Wenn sich der Nebel auf die Stadt senkt, kehrt alles zu seinem ursprünglichen, formlosen Zustand zurück, und was bleibt, sind der Nebel und die Glocken. Die Umrisse verschwimmen, die Häuser lösen sich auf, werden gespenstisch, ihr Wesen verschwindet. Wenn der Nebel anhält, wird der Stein porös, in seinem Körper entstehen Höhlen, und er zerfällt wie ein Zuckerwürfel im Wasser. Es hat den Anschein, als ließe ein wenig mehr Nebel von der Stadt lediglich die Erinnerung zurück.
Compostelas Wesen besteht aus diesem beständigen Wechselspiel von Werden und Vergehen. Wenn der Regen kalt gegen die schwarzgrauen Steine prasselt, wird die Stadt von den Nebeln reingewaschen, und die Formen erscheinen wieder scharf, bestimmt, eindeutig. Wenn der Regen sanft und klar ist, zittern die Grate und Umrisse, als blickte man durch einen Schleier aus Rauch ein unmerkliches Beben, wie Haut, die vor Liebe oder Scham erschaudert. Doch wenn die Sonne scheint, triumphieren die Farben: die goldschimmernden, warmen Steine, die gelben Moose, die Flechten, Brombeersträucher und Doppelsamen, die an den Mauern emporwachsen und in die Fugen der Quadersteine eindringen. Weiter oben treibt der Keim Knospen, und in den Kranzgesimsen thront der siegreiche Federbusch einer Klatschmohnblüte. Überall sprießt vorwitzig blaues und grünes Eisenkraut: über der Mähne eines Pferdes, das den Mauren übel mitgespielt hat, im Pilgerhut des Apostels, in einer Mitra oder im abgetrennten Busen manch einer denkwürdigen gemarterten Jungfrau. Und damit noch lange nicht genug!
Gonzalo Torrente Ballester (13 juni 1910 27 januari 1999)
De Britse schrijver en presentator Marcel Theroux werd geboren op 13 juni 1968 in Kampala, Oeganda en groeide op in Wandsworth, Londen. Na de openbare lagere school bezocht hij de Westminster School. Hij ging Engels studeren aan het Clare College van de Universiteit van Cambridge en internationale betrekkingen aan de Yale University. Momenteel woont hij in Londen.
In maart 2006 presenteerde TherouxDeath of a Nation op Channel 4, als onderdeel van de The State of Russia series. In het programma verkende hij het land met zijn post-Sovjet-problemen, waaronder afname van de bevolking, de groeiende aids-epidemie en de vervolging van de Meskhetian Turken. Tijdens interviews in het programma sprak hij eenvoudig Russisch. Marcel Theroux schreef The Stranger in The Earth en "The Confessions of Mycroft Holmes: a paper chase" waarvoor hij de Somerset Maugham Award 2002 ontving. Zijn derde roman, A Blow to the Heart, werd gepubliceerd door Faber in 2006. Zijn vierde, Far North. werd gepubliceerd in juni 2009. Theroux is de oudste zoon van de Amerikaanse schrijver van reisverhalen en schrijver Paul Theroux. Zijn jongere broer, Louis Theroux, is een journalist en tv-presentator.
Uit: Far North
Every day I buckle on my guns and go out to patrol this dingy city.
Ive been doing it so long that Im shaped to it, like a hand thats been carrying buckets in the cold.
The winters are the worst, struggling up out of a haunted sleep, fumbling for my boots in the dark. Summer is better. The place feels almost drunk on the endless light and time skids by for a week or two. We dont get much spring or fall to speakof. Up here, for ten months a year, the weather has teeth in it.
Its always quiet now. The city is emptier than heaven. But before this, there were times so bad I was almost thankful for a clean killing between consenting adults.
Yes, somewhere along the ladder of years I lost the bright-eyed best of me.
Way back, in the days of my youth, there were fat and happy times. The year ran like an orderly clock. Wed plant out from the hothouses as soon as the earth was soft enough to dig. By June wed be sitting on the stoop podding broad beans until our shoulders ached. Then there were potatoes to dry, cabbages to bring in, meats to cure, mushrooms and berries to gather in the fall. And when the cold closed in on us, Id go hunting and ice fishing with my pa. We cooked omul and moose meat over driftwood fires at the lake. We rode up the winter roads to buy fur clothes and caribou from the Tungus.
We had a school. We had a library where Miss Grenadine stamped books and read to us in winter by the wood-burning stove.
I can remember walking home after class across the frying pan in the last mild days before the freeze and the lighted windows sparkling like amber, and ransacking the trees for buttery horse chestnuts, and Charlos laughter tinkling up through the fog, as my broken branch went thwack! thwack! and the chestnuts pattered around us on the grass.
De Taag is mooier dan de rivier die stroomt door mijn dorp, Maar de Taag is niet mooier dan de rivier die stroomt door mijn dorp. Want de Taag is niet de rivier die stroomt door mijn dorp.
De Taag heeft grote schepen En op haar water vaart nog steeds, Voor degenen die in alles zien wat er niet is De herinnering aan de galjoenen.
De Taag ontspringt in Spanje En de Taag mondt uit in zee in Portugal. Dat weet iedereen. Weinigen echter weten welke de rivier is van mijn dorp En waarheen zij gaat En vanwaar zij komt. En daarom, omdat zij minder mensen toebehoort Is vrijer en groter de rivier van mijn dorp.
De Taag is weg naar de Wereld. Voorbij de Taag ligt Amerika En het fortuin van hen die het vinden. Niemand heeft ooit gedacht aan wat er ligt voorbij De rivier van mijn dorp.
De rivier van mijn dorp doet denken aan niets. Wie aan haar oever staat staat enkel aan haar oever.
Lisbon revisited (1926)
Niets hecht mij aan niets. Ik wil vijftig dingen tegelijk. Ik hunker met een drang van honger naar vlees Naar iets, ik weet niet wat - Begrensderwijze door het onbegrensde... Ik slaap onrustig, en ik leef in het onrustig dromen Van wie onrustig slaapt, half dromend.
Alle abstracte en noodzakelijke deuren heeft men voor mij dichtgedaan. Gordijnen getrokken voor alle hypothesen die ik van de straat zou kunnen zien. In de gevonden steeg bestaat het nummer niet dat mij gegeven was
Ik ontwaakte voor hetzelfde leven waarvoor ik was ingeslapen. Zelfs mijn gedroomde legers werden overwonnen. Zelfs mijn dromen voelden onwaar in het dromen. Zelfs het slechts verlangde leven staat me tegen - zelfs dat leven...
Ik begrijp op onsamenhangende momenten; Ik schrijf in tussenpozen van vermoeidheid; En een weerzin van mijn eigen weerzin werpt me op het strand.
Ik weet niet welk lot of welke toekomst mijn stuurloze wanhoop past; Noch welke eilanden van het onmogelijke zuiden wachten op mijn schipbreuk; Op welke palmbossen van literatuur mij althans één vers zullen geven.
Vertaald door August Willemsen
Today someone read me St. Francis of Assisi
Today someone read me St. Francis of Assisi.
I listened and couldnt believe my ears.
How could a man who was so fond of things
Never have looked at them or understood what they were?
Why call water my sister if water isnt my sister?
To feel it better?
I feel it better by drinking it than by calling it something
Sister, or mother, or daughter.
Water is beautiful because its water.
If I call it my sister,
I can see, even as I call it that, that its not my sister
And that its best to call it water, since thats what it is,
Or, better yet, not to call it anything
But to drink it, to feel it on my wrists, and to look at it,
heer. Het is nu ieder voor zich, vroeger ging dat allemaal anders en ongetwijfeld erger.
vrouw. Erger?
heer. Nu ja, begrijpt u mij niet verkeerd maar de voorschriften waren toen anders, men sloot de voeten aaneen, boog, lichtte de hoed en zei: neemt u mij niet kwalijk mejuffrouw, maar ik vermoed dat u hier niet toevallig staat, daarbij; grijs mantelpakje, handtasje in de linkerhand en zo precies op het tijdstip van de afspraak. Bent u misschien?
vrouw. Maar dat klinkt helemaal niet erg.
heer. Waarachtig wel en dat moet destijds zeer vervelend geweest zijn, vernederend en - eerlijk - het verdere voorspel is ook niet alles, zo'n oliegladde, suave man, al die geheimzinnige kaartjes op dat bureau. Het lot zelf, eindelijk eens even zichtbaar. Ik kan het niet helpen, maar ik bespeurde in de diepte van dat hoofd een diepe tevredenheid, sadisme en bankrekening.
vrouw. Ik weet niet, ik vind het wel vreemd wat u daar allemaal zegt.
heer. Ik zal het u straks allemaal uitleggen. Kijk goed uit. Kijk goed uit! als we deze oversteek overleven stel ik voor in dat restaurant daar op de hoek een kopje koffie te gaan drinken.
vrouw. In dat grote strenge?
heer. Het is niet groot en streng, het is juist stijlvol en intiem. Ik zit er vaak, lees er mijn krant en kijk daar vaak overheen naar dit kruispunt en ik mag wel zeggen dat ik zo mijn ongelukjes heb gezien. Laten we ons niet in die rij voegen. Gauw nu! Dank heilige Christofoor, hier moeten we zijn.
Vrouw.. Nou... u was gauw aan de overkant, ik ben buiten adem.
heer. Wat u hier hoort is muziek. Die is als de stem van God zelf, overal aanwezig, ook op de toiletten. Ik heb eens een man ontmoet die vertelde in Griekenland, op vakantie, in een prachtige baai te hebben rondgezwommen waarin ook Odysseus moet hebben gesparteld. Helaas op de Pastorale van Beethoven die uit de bergen op hem neerdaalde. Ik zeg dit alles maar opdat u zult begrijpen hoe flink we moeten zijn in de toekomst.
Ah ! les petits monstres Ils vous ont sauté dessus Comme ils grimpent après les trembles Pour les fléchir Et les faire pencher sur eux Ils ont un piège Avec une incroyable obstination Ils ne vous ont pas laissés Avant de vous avoir gagnés Alors ils vous ont laissés Les perfides vous ont abandonnés Se sont enfuis en riant. Il y en a qui sont restés Quand les autres sont partis jouer Ils sont restés assis gravement.
Il en est qui sont allés Jusqu'au bout de la grande allée Leur rire s'est suspendu Pendant qu'ils se retournaient Pour vous voir qui les regardiez Un remords et un regret Mais il n'était pas perdu Il a repris sa fusée Qu'on entend courir en l'air Cependant qu'eux sont disparus Quand l'allée a descendu.
Saules
La tête penchée Le vent peigne leurs chevelures longues Les saules au bord de l'onde Les agite au-dessus de l'eau Pendant qu'ils songent Et se plaisent indéfiniment Aux jeux du soleil dans leur feuillage froid Ou quand la nuit emmêle ses ruissellements
Hector de Saint-Denys Garneau(13 juni 1912 24 oktober 1943)
heer. Het is nu ieder voor zich, vroeger ging dat allemaal anders en ongetwijfeld erger.
vrouw. Erger?
heer. Nu ja, begrijpt u mij niet verkeerd maar de voorschriften waren toen anders, men sloot de voeten aaneen, boog, lichtte de hoed en zei: neemt u mij niet kwalijk mejuffrouw, maar ik vermoed dat u hier niet toevallig staat, daarbij; grijs mantelpakje, handtasje in de linkerhand en zo precies op het tijdstip van de afspraak. Bent u misschien?
vrouw. Maar dat klinkt helemaal niet erg.
heer. Waarachtig wel en dat moet destijds zeer vervelend geweest zijn, vernederend en - eerlijk - het verdere voorspel is ook niet alles, zo'n oliegladde, suave man, al die geheimzinnige kaartjes op dat bureau. Het lot zelf, eindelijk eens even zichtbaar. Ik kan het niet helpen, maar ik bespeurde in de diepte van dat hoofd een diepe tevredenheid, sadisme en bankrekening.
vrouw. Ik weet niet, ik vind het wel vreemd wat u daar allemaal zegt.
heer. Ik zal het u straks allemaal uitleggen. Kijk goed uit. Kijk goed uit! als we deze oversteek overleven stel ik voor in dat restaurant daar op de hoek een kopje koffie te gaan drinken.
vrouw. In dat grote strenge?
heer. Het is niet groot en streng, het is juist stijlvol en intiem. Ik zit er vaak, lees er mijn krant en kijk daar vaak overheen naar dit kruispunt en ik mag wel zeggen dat ik zo mijn ongelukjes heb gezien. Laten we ons niet in die rij voegen. Gauw nu! Dank heilige Christofoor, hier moeten we zijn.
Vrouw.. Nou... u was gauw aan de overkant, ik ben buiten adem.
heer. Wat u hier hoort is muziek. Die is als de stem van God zelf, overal aanwezig, ook op de toiletten. Ik heb eens een man ontmoet die vertelde in Griekenland, op vakantie, in een prachtige baai te hebben rondgezwommen waarin ook Odysseus moet hebben gesparteld. Helaas op de Pastorale van Beethoven die uit de bergen op hem neerdaalde. Ik zeg dit alles maar opdat u zult begrijpen hoe flink we moeten zijn in de toekomst.
Ah ! les petits monstres Ils vous ont sauté dessus Comme ils grimpent après les trembles Pour les fléchir Et les faire pencher sur eux Ils ont un piège Avec une incroyable obstination Ils ne vous ont pas laissés Avant de vous avoir gagnés Alors ils vous ont laissés Les perfides vous ont abandonnés Se sont enfuis en riant. Il y en a qui sont restés Quand les autres sont partis jouer Ils sont restés assis gravement.
Il en est qui sont allés Jusqu'au bout de la grande allée Leur rire s'est suspendu Pendant qu'ils se retournaient Pour vous voir qui les regardiez Un remords et un regret Mais il n'était pas perdu Il a repris sa fusée Qu'on entend courir en l'air Cependant qu'eux sont disparus Quand l'allée a descendu.
Saules
La tête penchée Le vent peigne leurs chevelures longues Les saules au bord de l'onde Les agite au-dessus de l'eau Pendant qu'ils songent Et se plaisent indéfiniment Aux jeux du soleil dans leur feuillage froid Ou quand la nuit emmêle ses ruissellements
Hector de Saint-Denys Garneau(13 juni 1912 24 oktober 1943)
Bruno Frank, Leopoldo Lugones, Lode Zielens, Dorothy L. Sayers, Fanny Burney, Heinrich Hoffmann
De Duitse schrijver Bruno Frank werd geboren in Stuttgart op 13 juni 1887. Hij studeerde rechten en filosofiein Tübingen, München, Straatsburgen Heidelberg. Later behaalde Frank een doctoraat in Tübingen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij soldaat. Hij onderhield nauwe banden met Lion Feuchtwanger en Klaus Mann. Een dag na de brand in de Reichstag, op 28 februari 1933, emigreerde Frank naar Oostenrijk, daarna naar Zwitserland en later naar Frankrijk en Engeland. Hij schreef toen zijn tweede historische roman Cervantes (1934) na Trenck in (1926). In 1937 verscheen de roman Der Reisepass. Succesvol was de komedie Sturm im Wasserglas (1930). Deze komedie werd verfilmd in 1936 in Groot-Brittannië en in 1960 in Duitsland. De komedie werd geregisseerd door Josef von Baky met Peter Luhr. Een andere komedie, Nina, verscheen in 1931. Frank leefde van 1939 tot zijn dood in 1945 in de Verenigde Staten.
Uit: Von München nach Weimar am Pazifik. Leben und Werk des deutschen Schriftstellers Bruno Frank (Biografie door Hans Rudolf Vaget)
Bruno Franks große Zeit war die Weimarer Republik. Mit Tage des Königs und Trenck. Roman eines Günstlings, beide aus der Welt Friedrichs II., gelang Frank der literarische Durchbruch. Kirchner legt zu Recht großen Wert darauf, Franks psychologischen Zugriff auf den Preußenkönig von der nationalistischen »Fredericus Rex«-Mode, die in Hitler-Deutschland Kultstatus annahm, deutlich zu unterscheiden. Dem Erfolg seiner Erzählkunst folgte der Erfolg seiner Bühnenwerke auf dem Fuß. Zwölftausend wurde auf 400 deutschsprachigen Bühnen aufgeführt und war auch am Broadway erfolgreich. Sturm im Wasserglas, eine Satire auf die Münchner Hundesteuer, wurde 1930 in ganz Deutschland gespielt und erschien bereits ein Jahr darauf unter der Regie von Georg Jacoby in den deutschen Kinos. Was die umstrittene, auch von der Linken kritisierte Politische Novelle von 1928 anbelangt, eine kritische Zeitdiagnose Deutschlands im transnationalen »Geist von Locarno«, so verteidigt sie Kirchner beherzt gegen die später erhobenen Vorwürfe des latenten Rassismus, Sexismus und Antisemitismus. Auch Franks persönliche Verhältnisse gerieten in den zwanziger Jahren in ruhigeres Fahrwasser zumal nach seiner Eheschließung mit Elisabeth Massary-Pallenberg, Tochter des Operettenstars Fritzy Massary. »Liesls« leiblicher Vater war Karl-Kuno Graf von Coudenhove, Max Pallenberg, Fritzis Ehemann, ihr Adoptivvater. Die Franks bezogen das zuvor von Bruno Walter bewohnte Haus Mauerkircherstraße 43 in München-Bogenhausen und waren somit Thomas Manns Nachbarn.
Die Wasser Und ob ihr auch das Ziel nur murmelnd nennt, Euch Wassern ist der Weg schon lang gewiesen, Dir Strom, der schleicht, dir kurzem Bach, der rennt.
Wird es nicht schön sein, dorthin sich zu gießen, Wo keine braune Erdhand mehr euch trennt? Wie friedlich wird dort Well' in Welle fließen.
Bruno Frank (13 juni 1887 - 20 juni 1945)
De Argentijnse schrijver en journalist Leopoldo Lugones Argüello werd geboren op 13 juni 1874 in Villa María del Río Seco, een stad Córdoba, in het hart van Argentinië, Lugones behoorde tot een familie van grootgrondbezitters. Hij werkte eerst voor La Montaña, een krant, en was in de gunst bij de aristocraat Manuel Quintana, een kandidaat voor het presidentschap van Argentinië. Dit bracht hem naar Buenos Aires, waar zijn literaire talent zich snel ontwikkelde. Lugones was de belangrijkste exponent van de Latijns-Amerikaanse literaire stroming, bekend als Modernismo. Hij was de auteur van de ongelooflijk dichte en rijke roman La Guerra Gaúcha (1905). Hij was een gepassioneerde journalist, polemist en openbare spreker die eerst socialist was, later een conservatief / traditionalist en ten slotte een aanhanger van het fascisme en als zodanig een bron van inspiratie voor een groep van rechtse intellectuelen zoals Juan Carulla en Rodolfo Irazusta. Leopoldo Lugones bezocht Europa in 1906, 1911, 1913 en in 1930. In het begin van 1938 pleegde Lugones, wanhopig en gedesillusioneerd, zelfmoord door middel van een mengsel van whisky en cyanide.
Uit: Strange Forces: The Fantastic Tales of Leopoldo Lugones (Vertaald door Gilbert Alter-Gilbert)
Soon we were forced to abandon this hope in deference to a spectacle as desolate as it was dangerous. It was a troop of lions, the fierce survivors of the desert, which had repaired to the city as if it were an oasis, furious with thirst, crazed by the cataclysm. Thirst and not hunger infuriated them, since they passed by without noticing us. And in that state they circled and circled. Nothing revealed the lugubriousness of the catastrophe as revealingly as they. Bald as mangy cats, their manes reduced to pitiful wisps of singed strands, their flanks seared unevenly, giving them the comic disproportion of half-clothed clowns wearing oversized masks, their tails standing on end and twitching, like those of rats in flight, their pustulous paws dribbling blood -- all this declared in the clearest terms their three days of horror beneath the celestial lash, at the mercy of the insecure dens which proved unable to protect them. They prowled the dry precincts with a human derangement in their eyes, abruptly meandering from extinguished well to extinguished well; until finally they sat down in the dust, dropping onto their haunches, blistered muzzles in the air, eyes glazed over in a wandering stare filled with desolation and with eternity, questioning the sky, I am sure of it, as they started to roar with unendurable abjection.
Leopoldo Lugones (13 juni 1874 18 februari 1938)
Somehow or other, and with the best intentions, we have shown the world the typical Christian in the likeness of a crashing and rather ill-natured boreand this in the Name of One Who assuredly never bored a soul in those thirty-three years during which He passed through the world like a flame.
(...)
It is the dogma that is the drama--not beautiful phrases, nor comforting sentiments, nor vague aspirations to loving-kindness and uplift, nor the promise of something nice after death--but the terrifying assertion that the same God Who made the world lived in the world and passed through the grave and gate of death. Show that to the heathen, and they may not believe it; but at least they may realise that here is something that a man might be glad to believe.
Dorothy L. Sayers (13 juni 1893 17 december 1957)
Uit: Ludo Stynen. Lode Zielens' dromen van maatschappij en mens
De eerste verhalen, schetsen waarin kinderen centraal staan, zijn haast alle gesitueerd in de Antwerpse arbeidersbuurten waar Zielens opgroeide. Kinderen die lijden onder het gedrag van volwassenen, volwassenen die niet echt verantwoordelijk zijn voor de situatie. Ellende waar misschien mee te leven valt, maar ellende die al snel doet verlangen naar wat anders. Naar een andere en betere wereld waarover het, zowel in vroege schetsen als in latere verhalen en romans, aan de boorden van de Schelde makkelijk mijmeren is.
Soms is de ellende zo groot dat alleen via de dood nog aan beterschap kan gedacht worden. Zo wil Zielens' bekendste personage Netje zich een keer verdrinken, zo wordt in Levensbericht3 ongeduldig gewacht op het einde, op de overgang naar een goudglanzend tegelijk vorm-volkomen en vormeloze Niet.
Vooral als je jong bent, hoeft het andere niet voorbij de grens van leven en dood te liggen. In Netje wekken de winterse ijsbloemen het verlangen naar iets ver en schoon waar het ànders moet zijn als hier, een droom van glanzende blankheid, van zuiver en puur licht, een verlangen naar een
wereld, die niet de onze is. De wereld, waarin ijskristallen fonkelen en schitteren, waar er ijsbloemen ranken langs de wegen en waar het duister blauw is. De wereld, waarin grote, zwarte vogels rond het hoofd kringen, wegzwalpen en weer en immer aanflapperen. De wereld van het puurste licht, waarin roze kinderen u toestaren. De wereld waarin elke beweging verstild is in een gebaar, - dat blijft en zich niet oplost.
Een ideale wereld die wel een niet-wereld lijkt, een wereld na de dood. Of een wereld voor het leven. De herinnering aan een soort zuiverheid die niet des mensen is. Het verlangen naar een verloren paradijs, zoals Zielens het in Robert, zonder Bertrand! ...noemt; het verloren paradijs dat het hoofdpersonage uit Het duistere bloed letterlijk hartstochtelijk najaagt.
"Peace to the spirits of my honoured parents, respected be their remains, and immortalized their virtues! may time, while it moulders their frail relicks to dust, commit to tradition the record of their
goodness; and Oh, may their orphan-descendant be influenced through life by the remembrance of their purity, and be solaced in death, that by her it was unsullied!"
Such was the secret prayer with which the only survivor of the Beverley family quitted the abode of her youth, and residence of her forefathers; while tears of recollecting sorrow filled her eyes, and obstructed the last view of her native town which had excited them.
Cecilia, this fair traveller, had lately entered into the one-and- twentieth year of her age. Her ancestors had been rich farmers in the county of Suffolk, though her father, in whom a spirit of elegance had supplanted the rapacity of wealth, had spent his time as a private country gentleman, satisfied, without increasing his store, to live upon what he inherited from the labours of his predecessors. She had lost him in her early youth, and her mother had not long survived him. They had bequeathed to her 10,000 pounds, and consigned her to the care of the Dean of ------, her uncle. With this gentleman, in whom, by various contingencies, the accumulated possessions of a rising and prosperous family were centred, she had passed the last four years of her life; and a few weeks only had yet elapsed since his death, which, by depriving her of her last relation, made her heiress to an estate of 3000 pounds per annum; with no other restriction than that of annexing her name, if she married, to the disposal of her hand and her riches.
Fanny Burney (13 juni 1752 6 januari 1840)
De Duitse schrijver en psychiater Heinrich Hoffmann werd geboren op 13 juni 1809 in Frankfurt am Main. Hij studeerde medicijnen in Heidelberg en was vanaf 1851 directeur van het psychiatrisch ziekenhuis in Frankfurt. Naast zijn professionele publicaties schreef Hoffmann korte verhalen voor kinderen. Zijn bekendste boek is "Der Struwwelpeter, een verzameling van geïllustreerde kinderversjes, waar gezegd wordt het definitieve lot is van kinderen die onbeleefd of roekeloos zijn, een boek met veel zwarte humor. Hij schreef het met Kerstmis 1844 voor zijn oudste zoon.
Aus: Der Struwwelpeter
Wenn die Kinder artig sind kommt zu ihnen das Christkind; wenn sie ihre Suppe essen und auch das Brot nicht vergessen, wenn sie, ohne Lärm zu machen, still sind bei den Siebensachen, beim Spazierengehen auf den Gassen von Mamma sich führen lassen, bringt es ihnen Guts genug und ein schönes Kinderbuch.
Sieh einmal, hier steht er pfui, der Struwwelpeter! An den Händen beiden ließ er sich nicht schneiden seine Nägel fast ein Jahr; kämmen ließ er nicht sein Haar. Pfui, ruft da ein jeder: Garstger Struwwelpeter!
Heinrich Hoffmann (13 juni 1809 20 september 1894)
Anne Frank, Christoph Meckel, Renan Demirkan, Djuna Barnes, Sandro Penna, Brigid Brophy
De Nederlandse schrijfster Anne Frank werd geboren in Frankfurt am Main op 12 juni 1929. Dat is vandaag dus precies 80 jaar geleden.
Uit: Dagboek van Anne Frank
Zaterdag, 20 juni 1942
Het is voor iemand als ik een heel eigenaardige gewaarwording om in een dagboek te schrijven.
Niet alleen dat ik nog nooit geschreven heb, maar het komt me zo voor dat later ik, noch iemand anders, in de ontboezemingen van een dertienjarig schoolmeisje belang zal stellen. Maar ja, eigenlijk komt dat er niet op aan, ik heb zin om te schrijven en nog veel meer om m'n hart over allerlei dingen eens grondig en helemaal te luchten.
'Papier is geduldiger dan mensen', dit gezegde schoot me te binnen toen ik op een van m'n lichtmelancholische dagen verveeld met m'n hoofd op m'n handen zat en van lamlendigheid niet wist of ik uit moest gaan dan wel thuisblijven, en zo uiteindelijk op dezelfde plek bleef zitten piekeren. Ja inderdaad, papier is geduldig, en daar ik niet van plan ben dat gekartonneerde schrift dat de weidse naam 'dagboek' draagt, ooit aan iemand te laten lezen, tenzij ik nog eens ooit in m'n leven een vriend of vriendin krijg die dan 'de' vriend of vriendin is, kan het waarschijnlijk niemand schelen. Nu ben ik bij een punt aangeland waarvandaan het hele dagboekidee begonnen is: ik heb geen vriendin.
Om nog duidelijker te zijn moet hierop een verklaring volgen, want niemand kan begrijpen dat een meisje van dertien geheel alleen op de wereld staat. Dat is ook niet waar. Ik heb lieve ouders en een zuster van zestien, ik heb alles bij elkaar zeker wel dertig kennisjes en wat je dan vriendinnen noemt. Ik het een stoet aanbidders die mij naar de ogen zien en, als 't niet anders kan, met een gebroken zakspiegeltje in de klas nog een glimp van me trachten op te vangen. Ik heb familie, lieve tantes en een goed thuis. Nee, zo ogenschijnlijk ontbreekt het me aan niets, behalve 'de' vriendin. Ik kan met geen van m'n kennisjes iets anders doen dan pret maken, ik kan er nooit toe komen eens over iets anders dan over de alledaagse dingen te spreken of wat intiemer te worden, en daar zit 'm de knoop. Misschien ligt dat gebrek aan vertrouwelijkheid bij mij, in ieder geval het feit is er en het is jammer genoeg ook niet weg te werken. Daarom dit dagboek. Om nu het idee van de lang verbeide vriendin nog te verhogen in m'n fantasie wil ik niet de feiten zomaar gewoon als ieder ander in dit dagboek plaatsen, maar wil ik dit dagboek de vriendin-zelf laten zijn en die vriendin heet Kitty.
Anne Frank (12 juni 1929 maart 1945)
Het Anne Frank Huis in Amsterdam
De Duitse dichter, schrijver en graficusChristoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Christoph Meckel viert vandaag zijn 75e verjaardag.
Uit: Seele des Messers
Bahnhofstreppe
Wer will immer wieder Sternbilder ordnen
und auseinanderreißen. Ich erwarte
eine Schnauze mit Reißzahn, einen bezahlten Kuß
eine Faust an der Gurgel,
meine Faust an der Gurgel des andern
dreckig von Leben, nicht länger schuldlos
Auge in Auge, er ich oder beide.
Als wir hintereinander zu den Biertischen
runtergingen, in schlechter Beleuchtung
meine Zigarettenkippe auf den Stufen
er hob sie auf und steckte sie zwischen die Zähne
hohnvoll, lässig, der andere, Dreckstück, Engel
Mörder Mensch, meine furchtbare Chance
Leben, Leben, auseinandergerissen.
Der Spanische Platz
Der Spanische Platz wurde umbenannt in Naumann-Bezirk.
Was ist falsch an Spanien und wer war Naumann.
Alberto, Theodor, Harry Naumann?
Tycoon einer Handelskette, ein Sponsor, Agent?
Die besonnten Fassaden am Spanischen Platz.
Die geräumten Läden im Naumann-Bezirk.
Wird man wohnen an Promenaden,
Prospekten und Küsten mit hellen Namen.
Passage du petit Cladan. Die Straße der Küsse.
Die Höfe der Spieler. Die Kolibri-Gärten.
Am Sonnenufer. Im Regenbogen. Am Meer.
Am Schnee. Am Süßgras. Am Baum des Propheten.
Am Krematorium. Am Camping. Am Rieselfeld.
An Jubals Weg. Im Raum. An den Sieben Gestirnen.
Im Jammertal. Am Schlachthof. Im Nixon-Distrikt.
An der Straße des Südwinds. Am Blauen Horn.
Wer will die Sonne umbenennen, den Wind
mit den zwölftausend Vogelstärken im frühen Licht!
De Turks-Duitse schrijfster en actrice Renan Demirkan werd geboren op 12 juni 1955 in Ankara.
Uit: Die Frau mit Bart
Katrin hatte Anna die dazugehörige Geschichte erzählt. Das Bild zeigt eine Storch, der in einem Herbst vor fünfzig Jahren dem Zug der anderen in den Süden nicht folgen wollte und lieber an der Küste, auf dem Festland blieb. Es war nicht herauszubekommen, ob er noch zu jung war oder krank. Er flog nicht mit, überwinterte bei den Tieren des Bauernhofes im Stall. Die Leute sagten, wenn die anderen zurückkämen, würden sie ihn töten. So war es dann auch geschehen. Als der eigenwillige Außenseiter die Artgenossen nach der Rückkehr begrüßen wollten, stürzten sie sich in einer großen Gruppe auf ihn, zerfetzten den wehrlosen Vogel zu Tode.
Es reicht eben nicht, aus einem Storchenei von einer Storchenmutter in einen Storchennest ausgebrütet zu sein<<, dachte Anna. >>Das heißt noch lange nicht, daß du auch ein richtiger Storch bist. Du mußt den Storchensippengesetzen gestorcheln, du dummer Storch. Willst du mit Kühen und Schafen kuhmuhen und schafmeckern, bist du nach den Storchensippengesetzeneben kein richtiger Klapperstorch mehr. Das Schaf mag dir ziemlich blöd erscheinen, weil es sich immer kahl rasieren läßt, aber es würde sich nie ein Ring durch die Nase ziehen lassen. Das ist eben das Schafsippengesetz. Nach dem Kuhsippengesetz darf sich eine Kuh zwar melken lassen, aber für Schafe ist die Kuhweide verboten. Die werden gnadenlos weggeboxt. Sie hätten dich sicher geduldet, aber sie hätten dich nie geliebt. Es wäre ein trauriges Storchenleben geworden. Und wenn du zurückgehst, wirst du bestraft, weil du Neues mitbringst, denn Neues macht Angst, armer, toter Storch.
Renan Demirkan (Ankara, 12 juni 1955)
De Amerikaanse schrijfster Djuna Barnes werd geboren in Cornwall-on-Hudson, Orange County in de staat New York op 12 juni 1892.
Uit: Nightwood
This memory and the handkerchief that accompanied it had wrought in Guido (as certain flowers brought to a pitch of florid ecstasy no sooner attain their specific type than they fall into its decay) the sum total of what is the Jew. He had walked, hot, incautious and damned, his eyelids quivering over the thick eyeballs, black with the pain of a participation that, four centuries later, made him a victim, as he felt the echo in his own throat of that cry running the Piazza Montanara long ago, "Roba vecchia!", - the degradation by which his people had survived.
Childless at fifty-nine, Guido had prepared out of his own heart for his coming child a heart, fashioned on his own preoccupation, the remorseless homage to nobility, the genuflexion the hunted body makes from muscular contraction, going down before the impending and inaccessible, as before a great heat. It had made Guido, as it was to make his son, heavy with impermissible blood.
And childless he had died, save for the promise that hung at the Christian belt of Hedvig. Guido had lived as all Jews do who, cut off from their people by accident or choice, find that they must inhabit a world whose constituents, being alien, force the mind to succumb to an imaginary populace. When a Jew dies on a Christian bosom he dies impaled. Hedvig, in spite of her agony, wept upon an outcast. Her body at that moment became the barrier and Guido died against that wall, troubled and alone. In life he had done everything possible to span the impossible gap, the saddest and most futile gesture of all had been his pretense to a Barony. He had adopted the sign of the cross; he had said that he was an Austrian of an old, almost extinct line, producing, to uphold his story, the most amazing and inaccurate proofs: a coat of arms that he had no right to and a list of progenitors (including their Christian names) who had never existed. When Hedvig came upon his black and yellow handkerchiefs he had said that they were to remind him that one branch of his family had bloomed in Rome.
Djuna Barnes (12 juni 1892 18 juni 1982)
Djuna Barnes en haar literaire mentor Natalie Barney, c. 1930
De Italiaanse dichter en schrijver Sandro Penna werd geboren op 12 juni 1906 in Perugia.
To Us, To Us
A crowd snarled to us to us
And black reigned beneath the sun
But the new urban planning!
The restlessness of the pissoirs!
And evenings the calm worry of cats
To Sit at an Unknown Table
To sit at an unknown table
To sleep in someone elses bed
To feel the already empty square
Swell in tender goodbye
A thought of love returns
A thought of love returns To the tired heart As in winter twilight a young boy Homeward against the sun
De Engelse schrijfster, essayiste, criticaen biografe Brigid Antonia Brophy werd geboren op 12 juni 1929 in Londen. Ze was een feministe en pacifiste die uitdrukking gaf aan controversiële opinies over het huwelijk, de oorlog in Vietnam, het godsdienstonderwijs in de scholen, sexualiteit (ze was openlijk biseksueel) en pornografie. Ze was een strijdster voor de rechten van dieren en vegetarisme. Door haar openhartigheid werd ze op velerlei wijze getypeerd, bijvoorbeeld als "een van onze toonaangevende literaire spitsmuizen" door het Times Literary Supplement. Brophy was gehuwd met kunsthistoricus Sir Michael Levey. Ze werd gediagnosticeerd met multiple sclerose in 1984. Elf jaar later stierf ze aan deze ziekte.
Uit: In Transit
Ce qui m'étonnait c'était qu'it was my French that disintegrated first.
Thus I expounded my affliction, an instant after I noticed its onset. My words went, of course, unvoiced. A comic-strippist would balloon them under the heading THINKS a pretty convention, but a convention just the same. For instance, is the `THINKS' part of the thought, implying the thinker is aware of thinking?
Moreover and this is a much more important omission comic strips don't shew whom the thoughts are thought to.
Obviously, it wasn't myself I was informing I had contracted linguistic leprosy. I'd already known for a good split second.
I was addressing the imaginary interlocutor who is entertained, I surmise, by all self-conscious beings short of, possibly, the dumb and, probably, infants (in the radical sense of the word).
Consciousness: a nigger minstrel show in which you are for ever grabbing a disembodied buttonhole and gabbling, `Pardon me, Mister Interlocutor.'
From the moment infant begins to trail round that rag doll, mop-head or battered bunny and can't get off to sleep except in its company, you know he's no longer infant but fant. Bunny is the first of the shadow siblings, a proto-life-partner. Mister and Missus Interlocutor: an incestuous and frequently homosexual marriage has been prearranged. Pity Bunny, thatdoomed childbride.
I have known myself label the interlocutor with the name and, if I can conjure it, the face of someone I am badly in love with or awe of. But these are forced loans. Cut short the love or awe, and the dialogue continues.
Only death, perhaps, breaks the connection. Perhaps it is Mister Interlocutor who dies first, turning away his head and heed.
The phantom faces of the interlocutor are less troubling than the question of where he is. I am beset by an insidious compulsion to locate him. When my languages gave their first dowser's-twig twitch and I conceived they might be going to fall off, I still treated that matter less gravely than the problem of where I was addressing my account of it.
Günter Nehm, H. C. Artmann, Rona Jaffe, André Suarès, Johanna Spyri, Charles Kingsley
De Duitse dichter Günter Nehm werd geboren in Wattenscheid op 12 juni 1926. Nehm groeide op in Clausthal en Aken. Vanaf 1943 hielp hij bij de luchtmacht. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werkte hij in de wegenbouw, de landbouw en de mijnbouw. Van 1949 tot 1953 studeerde hij mijnbouw en was nadien actief bij verschillende bedrijven uit de sector, vooral in steenkoolmijnen. Sinds 1975 publiceerde Günter Nehm verschillende gedichtenbundels, eerst vooral met humoristische gedichten en nadien met woordspelingen allerhande, zoals abecedariums, anagrammen, palindromen en spoonerismes. Hij was een der belangrijkste Duitse hedendaagse humoristischedichters en woordspelkunstenaars
Geschüttelte Eierballade
Am Montag schellt Herr Meier an. Herr Meier ist der Eiermann. Er trifft sich gern auf freier Au Mit Irma, einer Eierfrau.
Da er ein ernster Freier ist, Sagt er nach kurzer Eierfrist: Sag Ja zur Hochzeitsfeier, Irma, Zwecks Gründung einer Eierfirma."
Er schwärmt: Nie geht ein Meier unter, Ihn halten frische Eier munter. Gib nur auf deinen Schleier acht, Zur Hochzeit gibt's 'ne Eierschlacht."
So kam's auch zu der Meier Ehr', Doch jetzt gab's keine Eier mehr. Sie wurden durch die Feier arm, Und aus war's mit der Eierfarm.
Kurzum, nach alter Leier eben Verendeten zwei Eierleben Durch schicksalhafte Eierwende Vereint in einem Weiher. Ende.
Träumst du dich als bordellbesucher in cape und zylinderhut, das blitzende einglas im aug, den spazierstock unter die achsel geklemmt, und es empfangen dich wunderhübsche skelette in seide und tüll, unbezahlbare mädchen ein jedes, und man serviert dir ihr einstiges fleisch auf silbernen platten, hier gebratene brüste, da einen zartrosa schenkel und dralle arme und gesottene stückchen vom brauch mit spargel garniert, verschiedenste arten gegrillter popos, kandierter lippen oder leicht überbackener finger, und unter speiseglocken die leckere fülle verbotenster delikatessen - dann rühre die sachen nicht an, so sehr dich madame auch drängt, nimm deine pistole und schieße nach den gasflammen der fünfzig ampeln im salon, und misse keine von ihnen - so werden sich alle skelette wieder befleischen und die nacht ist für diesmal gerettet.
wald . . .
ich bin der tiefdunkle krug : ein sonnennachmittag ist das blatt
meiner eigenen daemmerseele : perlenungeziert dufte ich auch
voller ahnung die augen : bluetenwurzelig im nachtmoos
At eight-forty-five Wednesday morning, January second, 1952, a twenty-year-old girl named Caroline Bender came out of Grand Central Station and headed west and uptown toward Radio City. She was a more than pretty girl with dark hair and light eyes and a face with a good deal of softness and intelligence in it. She was wearing a grey tweed suit, which had been her dress-up suit in college, and was carrying a small attaché case, which contained a wallet with five dollars in it, a book of commuter tickets, some make-up, and three magazines entitled respectively The Cross, My Secret Life, and Americas Woman.It was one of those cold, foggy midwinter mornings in New York, the kind that makes you think of lung ailments. Caroline hurried along with the rest of the crowd, hardly noticing anybody, nervous and frightened and slightly elated. It was her first day at the first job she had ever had in her life, and she did not consider herself basically a career girl. Last year, looking ahead to this damp day in January, she had thought she would be married. Since shed had a fiancé it seemed logical. Now she had no fiancé and no one she was interested in, and the new job was more than an economic convenience, it was an emotional necessity. She wasnt sure that being a secretary in a typing pool could possibly be engrossing, but she was going to have to make it so. Otherwise she would have time to think, and would remember too much Fabian Publications occupied five air-conditioned floors in one of the modern buildings in Radio City. On this first week of the new year the annual hiring has just been completed. Three secretaries had left the typing pool, one to get married, the other two for better jobs. Three new secretaries had been hired to start on Wednesday, the second of January. One of these was Caroline Bender.
Rona Jaffe (12 juni 1932 30 december 2005)
De Franse schrijver André Suarès (eig. Félix André Yves Scantre) werd geboren op 12 juni 1868 in Marseille. Vanaf 1912 was hij een van de vier zuilen van de Nouvelle Revue Française, samen met André Gide, Paul Claudel en Paul Valéry. In 1931 schreef hij "Marsilho, waarin hij zijn gevoelens voor zijn geboortestad beschreef. Aan de Ecole Normale Superieur was hij een medeleerling van Romain Rolland. Geruïneerd, berooid na de dood van zijn vader leefde hij daarna in afzondering in Marseille tot 1895. Hij kwam deze ramp teboven dankzij de zorgen van zijn broer John en zijn zus Esther. In 1893 maakte Andre Suares te voet een reis naar Italië, waar hij het materiaal vond voor zijn meesterwerk Voyage du condottière met onder andere beschrijvingen van Venetië, Florence, Siena, Genua, maar ook van kunstenaars, zoals Giotto, Dante, Piero della Francesca, Fra Angelico, Leonardo da Vinci, Luca Signorelli, Botticelli, Michelangelo, Veronese, Titiaan en Monteverdi.
Uit: Temples grecs, Maisons des dieux
"Il faut venir à Paestum pour se consoler de Sélinonte et ne pas quitter les dieux sur l'horreur de leurs ruines. Ici, du moins, la terre d'Italie garde intacte une image de la beauté grecque. En général, l'Italie n'est pas sévère ni tragique. On peut emporter le souvenir de Paestum avec une piété heureuse : on y croit encore à la vie : et qu'est-ce donc, sinon croire à la joie de vivre ? A Paestum, on peut ensevelir dans la pourpre la mort de l'Olympe et rendre à la nuit du Nord la lumière de l'antique. Le crépuscule de Paestum n'est pas un lac de sang, mais l'ivresse amoureuse du couchant : cerises en boucles aux oreilles, fraises aux lèvres, le soleil est Bacchus lui-même qui s'en va tout en feu au rendez-vous de la mer. Ha, comme elle l'attend ! C'est le charme du grand temple que la mer en passion est partout entre les colonnes palpitantes du bleu le plus ardent ou plus violette que les yeux de Sapho, elle appelle son Roi, elle le désire à ce point que le temple frissonne et les colonnes s'ébranlent pour le laisser sortir de sa maison.
Une lande maigre, une herbe pauvre ; ni bourg ni village, à peine une auberge, le pays est délaissé. Des pierres en ordre, restes de murs anciens ; deux ou trois tours démantelées ; des remparts abattus et décrépits : on marche à Paestum sur l'ombre d'une ville. D'ailleurs, rien n'y sent la destruction ni le tremblement de terre : l'abandon seulement. La trace des rues droites se reconnaît encore, où de nobles Doriens se promenaient, peut-être, voilà vingt-cinq siècles, en allant vers la mer. Le sol est assez uni : ici, le stade où ils jouaient sans doute ; et là-bas, la plage où ils prenaient leur bain. Mais la poussière est la peau fine et légère de l'oubli.
Der Dorfbote Dietrich aus Wildbach, der früher ein ordentliches Heim besessen, war seit einigen Jahren sehr heruntergekommen und hatte dadurch auch Amt und Verdienst verloren. Seine einzige Beschäftigung bestand darin, hier und da aus seinem unbebauten Acker einige Büschel Gras auszureißen, die er der mageren Geiß als Mittagsmahl heimbrachte. Für ihn und sein Pflegekind gab's dann nur einige Kartoffeln und ein wenig Milch. Nach dem Essen verschwand Dietrich und erschien erst Gegend Abend wieder, um die Geiß zu melken.
Dann sah man ihn daheim nicht mehr. Jedermann wußte aber, daß er bis spät in die Nacht hinein im Wirtshaus saß, und ihm bald Haus und Acker und Geiß genommen wurde, um seine Schulden damit zu bezahlen. So lange seine Frau gelebt hatte, war alles noch besser gegangen. Sie hatten mehr Feld und eine Kuh gehabt, und früh und spät hatte die Frau fleißig gearbeitet. Eigene Kinder hatten sie nie gehabt, aber eine verwaiste Nichte von Dietrich lebte seit drei Jahren bei ihnen.
Vor einem Jahr hatte er seine Frau verloren, und seither war es so rasch abwärts mit ihm gegangen, daß sich nur jeder über das frische, blühende Aussehen des Kindes wundern mußte. Es war jetzt acht Jahre alt und hieß überall nur das Rosenresli, denn es wurde niemals gesehen, ohne daß es ein Röslein in der Hand oder im Mund hatte. Das Resli, das ursprünglich Therese hieß, hatte ein solches Wohlgefallen an den Rosen, daß es mit seinen fröhlichen blauen Augen so lange in jeden Rosengarten hineinguckte; bis die Leute darin freundlich riefen: »Willst du eine?« Und freudestrahlend steckte Rosenresli die kleine Hand durch das Gitter und nahm dankbar seinen Schatz in Empfang. So sah man das Kind immer von Rosen umgeben, wenn sie blühten, und jedermann kannte das liebe Rosenresli und hatte es gern.
Johanna Spyri (12 juni 1827 - 7 juli 1901)
De Engelse schrijver, predikant en historicus Charles Kingsley werd geboren op 12 juni 1819 in Holne, Devon.Hij studeerde aan het King's College in Londen en de Universiteit van Cambridge. Kingsley werd toegelaten tot het Magdalene College in Cambridge in 1838, en studeerde er af in 1842. Hij koos ervoor om zijn werk in de kerk voort te zetten. Van 1844 was hij rector van Eversley in Hampshire, en in 1860 werd hij benoemd tot hoogleraar Moderne Geschiedenis aan de Universiteit van Cambridge. In een relatief korte leven heeft hij een ongelooflijke hoeveelheid werk en activiteiten ontplooid: als pastoor, deken van Chester en Westminster, kapelaan van de koningin, leraar van de prins van Wales, docent geschiedenis aan Cambridge, dichter, schrijver, criticus, vertaler, politieke pamflettist, sanitaire hervormer, popularisator van de geologie en zoölogie. Rond zijn hoofd woedden enkele van de grote controverses van de tijd, in het bijzonder die werd opgeroepen door de christen-socialistische beweging.
Uit: The Works of Charles Kingsley
I know that Deformed; he has been a vile thief this seven year; he goes up and down like a gentleman : I remember his name."Much Ado about Nothing. Amyas slept that night a tired and yet a troubled sleep; and his mother and Frank, as they bent over his pillow, could see that his brain was busy with many dreams. And no wonder; for over and above all the excitement of the day, the recollection of John Oxenham had taken strange possession of his mind; and all that evening, as he sat in the bay-windowed room where he had seen him last, Amyas was recalling to himself every look and gesture of the lost adventurer, and wondering at himself for so doing, till he retired to sleep, only to renew the fancy in his dreams. At last he found himself, he knew not how, sailing westward ever, up the wake of the setting sun, in chase of a tiny sail which was John Oxenham's. Upon him was a painful sense that, unless he came up with her in time, something fearful would come to pass : but the ship would not sail. All around floated the sargasso beds, clogging her bows with their long snaky coils of weed ; and still he tried to sail, and tried to fancy that he was sailing, till the sun went down and all was utter dark. And then the moon arose, and in a moment John Oxenham's ship was close aboard; her sails were torn and fluttering; the pitch was streaming from her sides; her bulwarks were rotting to decay. And what was that line of dark objects dangling along the mainyard 1A line of hanged men! And, horror of horrors, from the yard-arm close above him, John Oxenham's corpselooked down with grave-light eyes, and beckoned and pointed, as if to show him his way, and strove to speak,...
Amid the smelly stretch of riptides and treacherous currents formed by the confluence of the upper East River and Long Island Sound stands a small low-lying island. Surmounted for most of its length by ancient prison buildings, it is an island hardly distinguishable, in its time-exhausted drabness, from those dozen or so other islands occupied by prisons and hospitals which give to the New York waterways such a bleak look of municipal necessity and for some reason especially at twilight that air of melancholy and erosion of the spirit. Yet something here compels a second glance. Something makes this island seem even excessively ugly, and a meaner and shabbier eyesore. Perhaps this is because of the island's situation; for a prison island it just seems to be in too nice a place. It commands a fine wide view of the blue Sound to the east and the white houses on the mainland nearby houses which, though situated in the Bronx, are so neat and scrubbed and summery-looking as to make New York City seem as remote as Nantucket. One passing by the island might more logically envision a pretty park here, or groves of trees, or a harbor for sailboats, than this squalid acre of prison buildings. Yet perhaps it's the buildings themselves which make the place look more than ordinarily grim and depressing so that the cleanly utilitarian, white marble structures on the other of the city's islands seem, by comparison, almost beguiling sanctuaries. These date back nearly a century, soot-encrusted brick piles of turrets and fake moats and parapets and Victorian towers. With these, and with their crenellated battlements and lofty embrasures and all the sham artifices of fortressed power, the buildings possess a calculated, ridiculous ugliness, as if for someone locked within the walls they must add to the injury of simple confinement the diurnal insulting reminder in every nook and cranny unavoidable and symbolic of his incarceration.
Je lach is helder, je streling is diep; Je koude kussen beminnen het begane kwaad; Je ogen zijn blauw zoals een lotus op een golf, en je voorhoofd is zuiverder dan waterlelies.
Je vorm vlucht, je beweging is vloeiend; Je haren lijken op wuivend riet; Je stem ruist zoals een verraderlijke vloed; Je armen zijn buigzaam als riet.
Langs het hoge riet van rivieren, wiens omhelzing verstrengelt, versmacht, wreedaardig wurgt; Diep in de golven, dooft een doodsstrijd in een nachtelijke bezwijming.
Quand jétais petit, je voyais un homme embrasser un arbre. Lhomme avait quatre-vingts ans. Larbre avait soixante ans. Moi, javais cinq ans.
Ce vieillard était lun de ces artisans autodidactes, féru didées nouvelles. Sa religion à lui, cétait la science. Il était bavard, il pouvait, pendant des heures, vous citer aussi bien la Bible que Proudhon.
Il me disait : « Mon petit, quelle chance tu as darriver dans un siècle où la science avance à pas de géant. Bientôt, lhomme sera tellement intelligent, tellement bon, quil ny aura plus de guerre, plus darmée, plus de frontière, plus de nation. Chacun se régalera de vivre à son aise, avec le métier quil aura choisi, le métier qui le passion¬nera. Chacun se cultivera, sépanouira. Lhomme sera enfin un ami pour lhomme »
Les soirs dété, il se rendait à pas lents vers notre petite mairie pour saluer larbre de le Liberté. Cet arbre avait été planté en 1871, à la chute de lEmpire, pour célébrer la République nouvelle. Le vieillard avait alors vingt ans. Il avait fait partie de ces garçons et de ces filles qui avaient dansé des rondes folles autour de larbuste quils venaient de planter.
Mais larbuste était devenu un arbre magnifique. Le vieux posait sa canne contre le tronc rugueux, de ses bras maigres il enlaçait convulsi¬vement le tronc, il levait les yeux vers le feuillage magnifique, et on entendait quil murmurait : « Ah, ma liberta ! » et une grosse larme allait se perdre dans sa barbe blanche.
Jean-Pierre Chabrol (11 juni 1925 1 december 2001)
Ook in de keuken doe ik hard mee met het opvreten van het wereldschoon. Eigenlijk maak ik me tussen opstaan en weer naar bed gaan meerdere keren per dag schuldig aan een overbodig consumeergedrag, en moet ik helaas toegeven dat er met de jaren meer behoeftes dan principes in mijn lijf zijn geslopen. Goed, ik ben geen werkpaard dat zijn geluk binnen de muren van een winstgevend bedrijf zoekt, maar dat komt eerlijk gezegd slechts door een kapitalistisch gelukje waar ik nog steeds de vruchten van pluk. In ieder geval niet omdat ik al begrijp dat het niet hebben van geld misschien wel veel meer vrijheid waarborgt dan het altijd hebben van geld. Deze test ga ik binnenkort trouwens aan levende lijve ondervinden. Als reizende schrijfster is niet alleen het bed waar ik in wakker word vrij onbepaald, maar tegenwoordig ook mijn bankrekening. Wat wil zeggen dat ik geen idee heb of ik in het voorjaar nog duurzame kippen van 23 euro per stuk kan kopen. (Een Bresse kip gaat hier op de Rue de Bretagne voor 35 euro over de toonbank).
Tsotsi opened his eyes and listened to the knocking on his door.
Instinctively, but for no other reason than having awoken, he put his hand under his pillow to find his knife.
Before he found it, another thought crossed his mind and he sat up on his elbows and looked down at the foot of the bed. The baby was still there, and apparently asleep.
The knocking had stopped, but now came again. Tsotsi shook his head.
He must have fallen asleep; some time in the night his tiredness must have caught up with him and he had fallen asleep.
No, it was in the morning. He remembered going out once to piss and hearing cocks crowing and noticing that the sky was pale.
How long had he slept? He looked at the window and listened. Bright light and casual noise. Early morning.
Uit: The dancing girl of Izu and other stories (Vertaald door J. Martin Holman)
Since I was a boy, I have had neither my own house nor home. During school vacations I stayed with relatives. I made the rounds of my many relatives from one house to another. However, I spent most of my school vacations at the homes of two of my closest relatives. These two houses were south and north of the Yodo River, one in a town in Kawachi Province and the other in a mountain village in Settsu Province. I traveled back and forth by ferry. At either house I was greeted not with "Thank you for coming" but with "Welcome home."
During the summer holiday when I was twenty-two, I attended three funerals in the space of less than a month. Each time, I wore my late father's silk gauze jacket, long divided skirts, and white socks, and I carried a Buddhist rosary. </p> <p> First there was a funeral in a branch of the Kawachi household. The mother of the family's patriarch had died. She was quite old; they said she had grandchildren in their thirties and that she had been nursed through a long illness. You might say she had gone on to her reward without regrets. When I gazed at the patriarch's despondent appearance and the granddaughters' red eyes, I could see their grief. But my heart did not mourn directly for the late woman; I could not grieve her death. Although I burned incense before the altar, I did not know the face of the woman in the coffin. I had forgotten there even was such a person. </p> <p> Before the coffin was carried out, I made a condolence call in mourning clothes, rosary and fan in hand, with my elder cousin who had come from Settsu. Compared to my cousin's behavior, what little I did, though I was young, appeared considerably more composed and appropriate for a funeral ceremony. I was comfortable performing my role. Surprised, my cousin studied my bearing and imitated me. Five or six cousins were gathered in the main house. They felt no need to make solemn faces. </p> <p> About a week later, I was in Kawachi when I received a telephone call from my elder cousin in Settsu. There was going to be a funeral in a branch of the family into which his elder sister had married.
"Nous parlerons de la prison et point du prisonnier, non d'un coupable, mais d'un supplice. Je connais Mazas. Il y a de cela pas mal d'années, nous fûmes, quelques amis et moi, arrêtés. Ce n'était la faute de personne. Un pauvre garçon nous avait dénoncés comme complices de je ne sais quelle conspiration, et l'on nous conduisit en prison. Renseignements pris, le juge d'instruction reconnut que notre accusateur n'était qu'un fou. Depuis le collège où nous avions été ses camarades et où nous nous mettions quelquefois à dix pour le maintenir dans ses accès, il était en proie à des attaques d'épilepsie et de délire ; lui-même avoua sa folie : on nous relâcha. Mais nous avions passé là quelques semaines, et entendant parler ces jours-ci prison et prisonnier, il m'est revenu à la mémoire quelques-unes des sensations que j'éprouvai dans la cellule et entre les murs des promenoirs..."
Louis Couperus, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Oktay Rifat, Peter Kurzeck, Ion Creanga, Norbert Bugeja
De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook mijn blog van 16 juli 2006.
Uit: De berg van licht
In den zoelen nacht van nazomer triltintelden over Emessa aan wijd effen hemel van wolkenlooze nachtkleur de duizende en duizende kristallen sterren, en tusschen de schitterendste vulde de hemelafgrond zich met fijner gepoeier van licht, terwijl daar omheen weêr kleinere dan die zongroote, maar grootere dan zoó poeierfijne geprikt waren in onbenaderbaren overdaad, als waren van starrenweelde de goden dronken geweest, als hadden zij allen, de goden, alle de starren uitgezaaid in zwijmelende lichtdronkenschap. En dwars over dien hemel van weelde blankte de breede en uitvloeiende Melkweg, nauwlijks als een sluier en meer als een glorie, en een pad van triomf voor den oppergod, gepoeierd met lichtstof, gestapeld met sterren, zoo vele, dat de
voeten der goden, welke er over heen zouden gaan, daar zeker in verzinken zouden als in een gouden zand, diep.
Onder zoo overdadige nazomernacht lijnden de tempelgebouwen breed, ver, en hoog op, met glans aangegeven kroonlijsten, en met afzonderlijken terrasvormigen toren, wiens top versmalde en vervaagde in het lichtelijke niets. In een dicht bladergeheim van tuinen, stille van wind, lagen in het wijde park de tempel-gebouwen verspreid, blankten nu aangelicht marmer of grauwden dof van graniet, streepten zuilen zich rank, en verloor zich het al in geboomte-schaduwen, waartegen, lichtovergoten van rijzende maan, reusachtige agaven opstaken hare zwaarden òf wit òf zwart, naar mate het maanlicht zijn glans veegde aan de lemmers dier bladeren, of dat zijzelve zich spietsten in schaduw en wègpriemden in nacht. Een oranjegeur zweefde als een wierook, zwaar en bijna onadembaar, en daartusschen hielden de Syrische rozen hare gillende kreten van lustverlangen làng aan....
Louis Couperus (10 juni 1863 16 juli 1923)
De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellowwerd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal.
Uit: Humboldt's Gift
He was waiting between the lions in front of the Institute, exactly as expected in the cloak and blue velvet suit and boots with canvas sides. The only change was in his hair which he was now wearing in the Directoire style, the points coming down over his forehead. Because of the cold his face was deep red. He had a long mulberry-colored mouth, and impressive stature, and warts, and the distorted nose and leopard eyes. Our meetings were always happy and we hugged each other. "Old boy, how are you? One of your good Chicago days. I've missed the cold air in California. Terrific! Isn't it. Well, we may as well start right with a few of those marvelous Monet's." We left attached case, umbrella, sturgeon, rolls, and marmalade in the checkroom. I paid two dollars for admission and we mounted to the Impressionist collection. There was one Norwegian winter landscape by Monet that we always went to see straightaway: a house, a bridge, and the snow falling. Through the covering snow came the pink of the house, and the frost was delicious. The whole weight of snow, of winter, was lifted effortlessly by the astonishing strength of the light. Looking at this pure snowy dusky light, Thaxter clamped his pincenez on the powerful twisted bridge of his nose with a gleam of glass and silver and his color deepened. He knew what he was doing. With this painting his visit began on the right tone.
Saul Bellow (10 juni 1915 - 5 april 2005)
De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag.
Uit: De schriften wachten
Hoe vreemd het ook mag klinken, het zijn veelal de personages die me gaandeweg de details aanreiken en voor een onverwachte wending zorgen. Ik beleef een en ander zelfs fysiek. Zo kreeg ik herhaaldelijk koorts en werd door benauwdheid overvallen toen ik Van Lieverlede schreef, en na een passage over de snoeplust van Anton Hofman in Overspel zat ik met een tong rauw van het kauwen, al had ik niet de beschreven drop en chocola verorberd. Ik heb mededogen met ze, heb een aversie voor ze, walg van ze, houd van ze. Ik kan om ze en met ze woedend en sentimenteel zijn, maar ik kan ze ook met distantie bezien, al verkeren ze in nog zon penibele situatie. Ik ben ze dankbaar, ook of misschien juist als ze ver van me afstaan. Ik kan schik en vilein plezier in ze hebben, zoals in de oude kinderhater Ratti (in het kinderboek Meneer Ratti) en de jonge Maria (in De rode strik). Ook Florrie (in De laatste gasten) kon, al is ze als verteller niet voortdurend nadrukkelijk aanwezig, zon bezit van me nemen dat ik er verstrooid door raakte. Het verbaasde me daarom niet maar gaf me wel een rilling toen ik, niet ver voor het eind van de roman, in haar kleine zolderkamer, naast haar spaarzame bezittingen, een vertaling van Henry James spookverhaal The turn of the screw zag liggen.
Als mensen me vragen hoe ik er op kom of waar ik het allemaal vandaan haal, kan ik net zo goed kort en eerlijk antwoorden dat ik het lang niet altijd weet, dat het behoort tot het duistere terrein van de fantasie. Ik wil dat graag zo laten.
Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)
De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden.
Uit: Afleiding is het brood van de schrijver (Interview met Remco Campert)
Die prijs zal het schrijven extra stimuleren. Jarenlang heb ik bijna niet kunnen schrijven. Ik had er geen zin meer in. Tegen het schrijven voelde ik een fysieke afkeer. Ik dacht er wel aan, maar ik werd geteisterd door een verlammende twijfel. Die column in HP was zo'n beetje het enige wat ik schreef, en ook dat kostte me soms moeite. Het schrijfvuur ontbrak, ik vroeg me af of ik ook de tweede helft van mijn leven met schrijven moest vullen. Aanvankelijk was het antwoord op die vraag: nee. Ik had geen zin meer in het gedoe. Maar na enige jaren kwam ik erachter dat het schrijven het enige is wat ik kan. En dat het een van de leukste dingen is om te doen.
Geen schrijver ontkomt aan zo'n crisis. Op een gegeven moment vraag je je af: waar ben je mee bezig? Niet iedere schrijver kan het zich permitteren aan zo'n crisis toe te geven, sommige schrijvers moeten, om de centen, doorgaan, ook al hebben ze er geen zin meer in. Ik kon het me godzijdank veroorloven een paar jaar te stoppen.
Ik ben jong begonnen, ik debuteerde op mijn achttiende. De eerste boeken heb ik argeloos geschreven, fris van de lever, ik heb nooit bij het creatieve proces stilgestaan. Ik schreef, het ging goed, en mijn boeken verkochten. Ja, god, het kostte geen enkele moeite. Het ging als vanzelfsprekend. Nu ben ik ouder geworden, het vuur van de jeugd is gedoofd, het einde van mijn leven komt in zicht.
De Duitse schrijver Peter Kurzeckwerd geboren op 10 juni 1943 in Tachau, Bohemen.
Uit: Oktober und wer wir selbst sind
Schächtelein sagt Carina zu den Lackkästchen. Kleiner als Bierdeckel und Zigarettenschachteln die Bilder mit den Flüssen, die groß wie der Himmel sind. Und manche Tage, besonders im Sommer, ist hier vor dem Laden und ringsum in allen Straßen so ein helles Licht. Überall in der Stadt und weit in das Land hinaus dieses Licht. Nicht nur die Vororte, Großbaustellen und Autobahnabfahrten ? die ganze Mainebene, Taunus, Wetterau, Spessart, Odenwald, Bergstraße. Weithin das Licht und du mußt eine Weile stehen bleiben und es dir für immer merken. Und wenn du dann weitergehst in diesem Licht, dann kommt dir vor, es ist das gleiche Licht wie auf den kleinen Bildern. Der Abglanz des Abends. Bilder, die nur aus kaum drei Strichen bestehen, also hauptsächlich Licht auf den Bildern. Wie kostbare Seide das Licht, wie sehr heller Tee. Darjeeling. Das gleiche Licht, in dem du manchmal am Abend müd heimgehst. Und einmal, das weißt du, einmal wirst du in so einem Licht aus der Stadt hinaus. Zu Fuß. Wie ein Wanderer auf einem Bild. Vielleicht als Kind einmal so ein Bild gesehen und den Wanderer auf dem Bild. Und ihm lang nachgesehen, weil er vorher mit dir gesprochen hat und dir zugenickt, bevor er dann weiterging in das Bild hinein. Aber kein Licht jetzt. Die Scheibe beschlagen. Nebel und Dämmerung. Und immer wieder große und kleine Monde an der Scheibe vorbei. Immer andere. Langsam. Halbmonde, Monde und Nebelsonnen. Einmal der Tee noch zu heiß. Einmal trinkst du ein Glas und gleich bleibt die Zeit stehen. Gleich auch so eine Nähe zu dir selbst. Du trinkst drei-vier Gläser in kaum fünf Minuten. Und stehst da, noch eben dein ganzes Leben im Gedächtnis und jetzt fällt nichtmal dein Name dir ein. Wer bin ich? Und warum hier?
Peter Kurzeck (Tachau, 10 juni 1943)
De Roemeense schrijver Ion Creanga werd geboren op 10 juni 1839 in Humuleşti.
Uit: Two money bags
"It was once an old woman and an old man. Hen eggs old woman is two times per day, and eat lots of eggs Baba and the old man did not give him any. One day the old man lost his patience and said: - Hey Baba, eat like the borough of Flint. Let me also take some eggs to even catch my appetite. - Yes' as not, "said the old woman who was very stingy. If you are craving eggs, and you beat your rooster to make eggs and eat them, so I knocked that chicken and eggs as a iacătă. Old man, greedy and greedy old woman is taken by mouth and rage comes rather quickly and rooster and giving him a good beating, saying: - Na! or you eggs, or go to my house, not to spoil the food for nothing. Rooster, as the old man escapes from his hands, go home and walk the roads, bezmetec. And as he went on the road, only two iaca found a bag with money.
The Sailor sits beneath the bastions of El Corte Ingles, a scrawny cat, gnawing at the sun with his vile oaths and unknotting the yarns that prod him in his sleep. The very shape of him, like waves of vintage radios stinks in between one country and another, snatches words uttered, and those slain, and then transmits the moral of the story an olive-skinned giggle, a filterless cigarette and two italians trailing a one-nighter.
Ola mujer, que pasa? Ostia puta.
If you come into the complex and start climbing one floor after another,you can look down and see him curse from every point of view: trussardi, zegna, fnac and valentino regard you with a slightly bizarre beard downing the sun beneath a scorching beer. . .
And if you get to the top floor and gaze, down at this city that loves you by the rate you may be late by then the Sailor will have picked the pick of tales to date.
Doorzichtig nauw hoorbaar en hoog rolt het wiel zwart verstoorbaar en zacht op de ring rond de stad en het sluit van de hemel iets uit in de lucht en iets in, onderdoor raast de ring rond de stad en het raakt noch de grond noch het dak van het lichte belasting- kantoor en verwaait en rolt door in een koor hees van damp uit benzine en wordt in een brandschone hemel verdraaid.
In dit land is zo veel vochte lucht
In dit land is zo veel vochte lucht die angstige gebouwen plat op de grond drukt, zelfs in de stad. Zo weinig ruimte dat bedilzucht de mond vult met dikke tong. Diensten herkauwen een taaie taal van vormgeving en voorschrift alsof een aardbeving elke maandag verstoort. Huizen worden tot woningen omgetekend in broodpudding opgediend na de maaltijd. Neemt iemand over bouwen het woord - de prijs is uitgerekend de luchtigheid uitgekiend tot het pannebier aan toe. Men trommelt op papier ongehinderd een taptoe van wooneenheden bij elkaar onder het zuidelijk excuus van patio en kasba. Overminderd walst infrastructuur ondertussen elk uur elke meter op orde, kantoren huizen zwaar en huizen kantoren, lag dit land niet plompverloren plat, het zou diep gebukt gaan onder gezwoeg van
eensgezinswoningen, gevulde eenrichtingsborden amechtige eenvormingheid die deze zelfgenoegzaamheid wasemt.
Maarten Doorman (Medina Sidonia, 9 juni 1957)
De Nederlandse schrijver Xander Michiel Beute werd geboren in 9 juni 1975 te Gouda.
Uit: Moord
Op de bijrijderstoel van de Fiat Panda staat het geweer overeind tegen de rugleuning. De loop is nog warm. Andrea geeft richting aan en slaat rechtsaf. Deze weg kent hij als zijn broekzak. Al tien jaar rijdt hij hier heen en weer naar het werk. Het is een slingerend lint van asfalt tussen de heuvels van Toscane. De zon kleurt het landschap elke minuut anders. Andrea rijdt zo snel als hij kan naar huis. De zandweg. De grazende schapen. De wijngaard. Het is nog een kwartier rijden. Hij kijkt naar het geweer. Hij had het weg moeten gooien, het moeten begraven of het in stukken in een snelstromende rivier smijten. Bewijsmateriaal. Er is geen tijd. Het maakt niet uit. Het is de laatste keer dat hij hier rijdt. Elk moment verwacht hij sirenes te horen, dat politiewagens in zijn achteruitkijkspiegel opduiken. Achter hem rijden alleen een gele sedan en een vrachtwagen. In de binnenspiegel ziet hij zichzelf. Onder de mondhoeken zitten kleine rode pukkels. Mannen van midden dertig hebben geen puistjes, zegt hij iedere ochtend in de spiegel, maar dat helpt niet. De zeep ook niet. De bactroban van de apotheek niet. De eryacne niet. Hij wrijft, wast, zalft en tipt met een wattenstokje aan. De pukkels blijven. Hij heeft de huid van een zestienjarige en de schedel van een vijftigjarige. Kalend. Dat hij nog waardig door het leven gaat, is te danken aan het feit dat hij heeft geleerd wat stijl is. Wat klasse is. Het juiste overhemd bij de juiste broek en schoenen.
Mit polterndem Flügelschlag steht die Gans auf aus dem Wasser Das Gedächtnis schwärmt zusammen, ordnet sich Noch ein Kind und liest einen Band Keats Da stockten die Gespräche, und alle zählen Blitz
Das Gedächtnis schwärmt zusammen, ordnet sich Eine Graugans, Luft, eine Graugans, Luft Da stockten die Gespräche, und alle zählen Blitz Über die Wände getrabt kam das Lichtpferd
Eine Graugans, Luft, eine Graugans, Luft Jedes Gewitter löscht alle Bilder aller Gewitter Über die Wände getrabt kam das Lichtpferd Ihr hell- und dunkelblau geblümtes Kleid auf der Hüfte
Jedes Gewitter löscht alle Bilder aller Gewitter Ein Junge blieb am Fußballplatz hocken Ihr hell- und dunkelblau geblümtes Kleid auf der Hüfte Stütz dich mit den Händen ab auf meiner Brust
Ein Junge blieb am Fußballplatz hocken Noch ein Kind und liest einen Band Keats Stütz dich mit den Händen ab auf meiner Brust Mit polterndem Flügelschlag steht die Gans auf aus dem Wasser
Finnischer Prospekt
Herrlichkeit, der alte Niederhafen, wo mein Cousin in der Zeit Runge lebte und heute auf dem Architrav am Vorsetzen lang die eiserne Lunge der U-Bahn in die Einkauf-City keucht. Schuten voller Astwerk. Vier Tauben flattern auf überm Fleet, und vielleicht weiß ich, wohin es mich zieht, nur glaube dem breiigen Prospekt nicht: Ferne, Magie, »Reisen und Rätsel« es gibt kein »Helsinki«.
Mutter und Sohn
Es ist ein Weiher irgendwo, schreibt Ovid, der einmal eine Mutter gewesen ist sie schmolz dahin in Tränen, trauernd um ihren totgeglaubten Sohn
aber er lebte noch er hatte den Tod gesucht indem er von einem Felsen sprang, aber er fiel nicht, in den Worten von Ovid: schwebend ward er in der Luft ein Schwan mit weißen Federn.
Derlei geschah einst zuweilen war die Wirklichkeit so unerträglich dass etwas geschah, was nicht sein konnte.
Das ist alles, was wir wissen: Mutter und Sohn vereint du siehst in Gedanken, wie ein weißer Schwan gewiegt wird von einem Weiher, und du fragst: Kennt wohl der Vogel die Trauer des Wassers und weiß wohl das Wasser, wen es wiegt.
Rutger Kopland
Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)
De Italiaanse schrijver van Duitse afkomst Curzio Malaparte (pseudoniem van Kurt Erich Suckert) werd geboren in Prato Toscane, 9 juni 1898.
Uit: De huid(Vertaald door Jan van der Haar)
"O, dat betekent niets," zei ik, "dat is een lachertje, de honger, de bombardementen, de executies, de concentratiekampen, allemaal een lachertje, kleinigheden, ouwe koek. Die dingen kennen we in Europa al eeuwen. We zijn er wel aan gewend. Dat zijn niet de dingen waardoor we er zo aan toe zijn." "Waardoor bent u er dan zo aan toe?" zei generaal Guillaume met een wat doffe stem. "De huid." "De huid? Welke huid?" vroeg generaal Guillaume. "De huid," antwoordde ik zachtjes, "onze huid, die vervloekte huid. U hebt geen idee waartoe een mens in staat is, tot welke heldhaftigheden en welke laagheden hij in staat is om zijn huid te redden. Deze, deze weerzinwekkende huid, ziet u wel?"
"Goddammit I'm proud of you," Mr. Terhune said, still holding his hand.
Benjamin nodded. "Thank you," he said. "Now if you'll excuse me I'm going for a walk. I'll be back later."
Mrs. Pearson appeared at the end of the hall. "Oh Benjamin," she said, smiling at him. She hurried to where he was standing and reached up to pull his head down and kiss him. "Benjamin?" she said. "I'm just speechless."
Benjamin nodded.
"Golly you did a fine job back there."
"I'm sorry to seem rude," Benjamin said, "but I'm trying to go on a walk right now."
Mr. Robinson appeared at the end of the hall with a drink in his hand. He began grinning when he saw Benjamin and walked into the group of people surrounding him to shake his hand. "Ben, how in hell are you," he said. "You look swell."
"I'm fine."
"Say, that's something out in the garage. That little Italian job your old man gave you for graduation?"
"Oh how exciting," Mrs. Pearson said.
"Let's go for a spin," Mr. Robinson said.
Benjamin reached into his pocket and pulled out the keys. "Can you work a foreign gearshift?" he said, holding them out.
"What?"
"Do you know how to operate a foreign gearshift."
"Well sure," Mr. Robinson said. "But I thought you'd take me for a little spin yourself."
"I can't right now," Benjamin said. "Excuse me." He reached for the doorknob and turned it, then pulled open the door. Just as he was about to step outside Mr. and Mrs. Carlson walked up onto the front porch.
Charles Webb (San Francisco, 9 juni 1939)
Justin Hoffman en Mrs Robinson (Anne Bancroft) in de film The Graduate uit 1967.
Ungefähr drei Jahre bin ich alt. Es ist ein schöner Nachmittag und meine Mutter und mein Vormund wollen mich mitnehmen zu einer Landpartie in den »Schreibwald«. Der Begriff »Schreibwald«, ein beliebter Ausflugsort der Brünner, leuchtet aus meinen Kindererinnerungen als der Inbegriff von Naturpracht, Festesfreude, Waldesdunkel, Gebirgsbesteigung, Kaffeegenüssen, mit einem Wort als die Kulmination von dem Freudenkomplex, genannt Landpartie. Damals an dem denkwürdigen Nachmittag waren alle diese Erfahrungen wohl noch nicht vorhanden, vielleicht war es sogar das erstemal, daß ich in den Schreibwald geführt werden sollte, aber der Name blieb mir stets mit der folgenden Begebenheit verbunden.
Ein weißes Kaschmirkleidchen, ausgenäht mit schmalen roten Borten, wurde mir angelegt. Ein Prachtding: dekolletiert das Muster der Ausnähung sehe ich noch vor mir, ich könnte es nachzeichnen. Wie würde die Umwelt staunen, wenn sie das erblickte! Ich fühlte mich schön, positiv schön darin. Da bemerkte mein Vormund vom Fenster auch ihn sehe ich in seiner Generalsuniform , daß das Wetter sich verzieht, daß es wahrscheinlich regnen werde. Ein kurzer Kabinettsrat (der General, meine Mama und die Kammerzofe Babette) folgte, und die Resolution ward verkündet: das schöne neue Kleid könnte Schaden leiden.
»Zieh der Komteß ein altes Kleid an,« lautete der mütterliche Befehl. Aber die Komteß erklärte mit aller Entschiedenheit, daß sie sich dagegen verwahre. Im neuen Kleide bin ich: j'y suis, j'y reste; mit diesem um dreißig Jahre vorgreifenden Plagiat gab sie ihren unerschütterlichen Willen kund. Vielleicht übrigens nicht so sehr mit Worten als mit Heulen und Trampeln.
Das nächste Bild aber in dieser mir unauslöschlichen Bildergalerie zeigt mir also das strahlend gekleidete, schöne und energische Wesen auf einen großen Tisch hingelegt, das Gesicht gegen die Tischplatte, das rotgestickte Röckchen von gefälliger Hand des nebenstehenden hohen Militärs gehoben, und von mütterlicher Hand sauste klatsch, klatsch die erste Prügelstrafe verzweiflungserweckend und entehrend auf das Objekt hernieder.
Vom Waldrand her geht ein Mann auf das Hügelchen zu, das wie ein umgestürzter Napfkuchen in der Landschaft sitzt, Überbleibsel einer Endmoräne, Warft zwischen den abfließenden Wassern der Eiszeit. Auf halbem Weg hinauf verhält der Mann, stützt sich beidhändig auf seinen Stock und betrachtet die mächtige Eiche drei Schritt vor der Kuppe, als sähe er sie zum ersten Mal. Er kennt sie seit fast vier Jahrzehnten und oft und oft hat er dagestanden und sie bis in das sperrig-feine Geäst des Wipfels bewundert. Vielleicht nicht bewundert, sondern einen unbenennbaren Stolz mit ihrer ruhigen Mächtigkeit geteilt. Stünde er nun so da, dränge dumpfer Schmerz vom Nacken her in die Schläfen. Für einen Augenblick jedoch legt er den Kopf weit zurück, weil sich zwei Kolkraben hoch im Baum laut quarrend unterhalten. Er meint, er kenne die beiden. Zwar hört und sieht er sie nicht jeden Tag, wenn es auch scheint, sie mögen diesen Hoch-Platz, der eine weite Aussicht bietet und wo sie flötendes und plapperndes Kleinvogelvolk selten stört.
Nu ik opnieuw in de spiraalbeweging van de woorden gevangen zit, er mijzelf in gevangen heb om vrij te zijn, word ik bedreigd door personages, beschuithelden die met psychologisch speeksel worden geweekt en gekneed, die in een boek onverhoeds binnenvallen en er nadien niet uit te jagen zijn.
(...)
Ik wil hen niet uitsluiten. Men koestert tenslotte ook zijn zwakheden, zij krijgen hun kans in deze bladzijden in zoverre zij de vrijheid en het gevaar van het woord niet hinderen. Ik betrek hen in de dans maar weiger hun causaliteit, hun psychische stolling, hun onder het juk gebogen staan
(...)
...mijn afkeer voor onvoorziene ontmoetingen, zelfs met personen van wie ik een geplande ontmoeting zou op prijs stellen. Het gevolg is dat ik op straat liever iemand over het hoofd zie dan hem te groeten, omdat een gesprek, een oponthoud, mij stoort, mij afleidt
I was opening the windows of the naked chamber and entrusting the name of the absent girl to the errors of an insalubrious gust of wind. My voice was fighting a gravestone, imitating the seabirds assault on the harbor beacon. I was guessing the clear accents of dawn, emerging from my retreat and stepping with reverence and fear on the flight of steps corroded by the open air. I was entertaining sorrow with the view of a diaphanous horizon. The ash tree and the pine were abounding far off and haphazardly in the country of lakes and torrents. I was censuring myself faithfully. I wanted to find a slip of ineptitude or apathy in the process of her inhuman pains and I couldnt remember anything besides my activity and my continuous presence in the room. Her death reproduced the countenance of the agony of Jesus. The slow mists were being born, when night began, from the wells of rain water, they would calm the noises and lose themselves in the hallucinated home. The veils of malarial water facilitated the return of the assiduous virgin. She agreed to leave in my hands, a sign of acknowledgment, the jewel of her candor. She gave me back the crown of her forehead.
José Antonio Ramos Sucre (9 juni 1890 13 juni 1930)
Uit: Wo bin ich denn behaust? (Biografie door Alexander Kissler)
Das Haus am Berliner Kronprinzenufer steht fast leer. Die Eltern mitsamt den sechs Geschwistern sind nach Ostpreußen abgereist. Im Seebad Cranz wird man den Sommerurlaub verbringen. Zurückgeblieben sind einzig der achtjährige Rudolf, die Hausangestellte Justine und Herr Schulz, ein großgewachsener Student, der Präzeptor oder Erzieher des Jungen. Wie die meisten der großbürgerlichen pomphaft düsteren Mietwohnungen aus der Gründerzeit verfügt auch das Domizil der Familie Borchardt über zahlreiche Räume. Zwei davon sind der bevorzugte Aufenthaltsort des kleinen Rudolf: der Tanzsaal und das Pompejanische Zimmer, benannt nach einem Gemälde, das eine antike Schönheit aus der untergegangenen Stadt zeigt. Auf einer hölzernen Anrichte stehen vielfarbige Meißner Papageien im durchbrochenen Porzellankäfig. Mit ihnen hält der kleine Junge Zwiesprache, muntert sie auf, spendet als Leidensgenosse Trost. Schließlich sei auch er gefangen und versteinert und geflügelt [...] wie sie. Bald aber werde ihre gemeinsame bedrückende Lage ein Ende finden, wenn erst das Tor der Verzauberung sich aufgetan hätte und die Freiheit sich erschlossen.
Der Blick, den der fast fünfzigjährige Borchardt zurück auf seine Kindheit wirft, fördert ein Dasein in Einsamkeit und Isolation zutage. Die Ereignisse des Sommers 1885, mit denen Rudolf Borchardts Leben von ihm selbst erzählt endet, führen zum Abschied aus dem Paradies der beiden Säle. In einem solchen nämlich fühlt das Kind sich, solange es mit sich und den Dingen allein ist. Die behauptete Ähnlichkeit mit den Porzellanfiguren beschreibt insofern trotz der Klage über die gefängnishafte Existenz keinen Zustand der Verzweiflung, sondern der Erwähltheit. Noch sind die Papageien und das Kind zur Starre verurteilt, doch sie verfügen eben auch über Flügel, die kaum einem Wesen sonst geschenkt sind.
The swallow twittered, shrill and gay, Arriving from across the main. "'Tis spring! 'Tis spring!" it called to me; My heart with hope was filled again.
I flung my window open wide. How changed and fair was all the world! And cleaving to my throbbing breast, Delight its rosy wings unfurled.
Spring's fragrance filled the air, and I Inhaled the sweetness, and was glad. The future seemed so rosy that I cried with joy: "O why be sad!"
I will attain my heart's desire By wintry frosts made cold and drear. In wedlock will all nature smile, And Hymen's anthem will I hear.
Sweet is the essence of the rose, The violet droops before my eye, The nightingale her lays of love Pours forth in thrilling melody.
Vertaald doorVerena Urushadze
Akaki Zereteli (9 juni 1840 26 januari 1915)
Monument voor Ilia Chavchavadze en Akaki Zereteli in Tbilissi
La méditation de la mort n'apprend pas à mourir; elle ne rend pas la sortie plus facile, mais la facilité n'est plus ce que je recherche. Petite figure boudeuse et volontaire, ton sacrifice n'aura pas enrichi ma vie, mais ma mort. Son approche rétablit entre nous une sorte d'étroite complicité: les vivants qui m'entourent, les serviteurs dévoués, parfois importuns, ne sauront jamais à quel point le monde ne nous intéresse plus. Je pense avec dégoût aux noirs symboles des tombes égyptiennes: le sec scarabée, la momie rigide, la grenouille des parturitions éternelles. À en croire les prêtres, je t'ai laissé à cet endroit où les éléments d'un être se déchirent comme un vêtement usé sur lequel on tire, à ce carrefour sinistre entre ce qui existe éternellement, ce qui fut, et ce qui sera. Il se peut après tout que ces gens-là aient raison, et que la mort soit faite de la même matière fuyante et confuse que la vie. Mais toutes les théories de l'immortalité m'inspirent de la méfiance; le système des rétributions et des peines laisse froid un juge averti de la difficulté de juger. D'autre part, il m'arrive aussi de trouver trop simple la solution contraire, le néant propre, le vide creux où sonne le rire d'Épicure. J'observe ma fin: cette série d'expérimentations faites sur moi-même continue la longue étude commencée dans la clinique de Satyrus. Jusqu'à présent, les modifications sont aussi extérieures que celles que le temps et les intempéries font subir à un monument dont ils n'altèrent ni la matière, ni l'architecture: je crois parfois apercevoir et toucher à travers les crevasses le soubassement indestructible, le tuf éternel. À première vue, l'enfant robuste des jardins d'Espagne, l'officier ambitieux rentrant sous sa tente en secouant de ses épaules des flocons de neige semblent aussi anéantis que je le serai quand j'aurai passé par le bûcher; mais ils sont là; j'en suis inséparable. L'homme qui hurlait sur la poitrine d'un mort continue à gémir dans un coin de moi-même, en dépit du calme plus ou moins qu'humain auquel je participe déjà; le voyageur enfermé dans le malade à jamais sédentaire s'intéresse à la mort parce qu'elle représente un départ. Cette force qui fut moi semble encore capable d'instrumenter plusieurs autres vies, de soulever des mondes. Si quelques siècles venaient par miracle s'ajouter au peu de jours qui me restent, je referais les mêmes Olympes et les mêmes Enfers. Une pareille constatation est un excellent argument en faveur de l'utilité de la mort, mais elle m'inspire en même temps des doutes à sa totale efficacité.
Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 17 december 1987)
doch klamen jahre des fants. in dolsten kletter in biel. anrainer immer die mang: probalk-fahrung mitten gezaust. lebso. tegel. veitsdienst. nachts denk-
lich bei doc (paar für wien darwesen / war glut). hangüber tieft schriftig holz zu litauen. scholz zwar him krim. ja der rar staturen knabe nixt balder ab.
es klam. klemmen mußte. kaum ioden als schmalztopf der base: mangel. sprei- ten gelenke: die fittich. trocksauer. nagen der zeigenen pfote. den schweiß
gesalzt. die wunde wackelt. hand hinein. was knauserst bist tu fistel du es. doch klamen gebannte des krauts übern schlern. kaschmir den triefen unseelen das ohr.
das punktuelle zünden der welt
das punktuelle zünden der welt «hängt alles wie an lunten» / brennt dementsprechend ab: beziehung sprengmeister zu detonat bei soge- nanntem bombenwetter sollt ihr den dichter
kennenlernen / die ganze wucht des bergschuhs fühlen: er setzt statt spürest merkest. du denk- bar vag surrogat - kaum schwund! ach sprache / das gefühl im mund: lyrik jahrelang mit einem
unaufgeräumten kulturbeutel verwechselt zu haben. schlägt ein wie eine jambe: schwulst pop und neue sachlichkeit - ganz sacht hat es gekracht. wo jetzt im saal die lücke klafft saß vormals was wie
hörerschaft. tatsächlich aber dürfte dieses hei- sere wegkauen der sätze nur einer eingeschwornen klientel ans herz gewachsen sein. selbst die war nicht zu halten. dann also auf autismus schalten.
ich ist wieder wer - das urgemütliche drüsen- idyll. wo etwas anders ausgedrückt: allein das ungeschriebne glückt / sogar das abgetriebne schmückt. zufrieden lehnt man sich zurück. welt
findet zwischen ohren statt. der rest sei: schweigen schmunzeln schädel öffnen um so - von jeder andern pflicht befreit - synapsenzuwachs zu betrachten. dann küß die hand und glückhaftes umnachten
In einem Gasthausvorgarten sitz ich an der Vorgartenstraße ein wenig sonnenbestrahlt soeben hab einen Blick ich auf die Donau ge- worfen in der Ferne auch auf den Leopoldsberg was will ich heute am Ersten des Mai was nicht hab schon ich geschrieben ich aß Pa- latschinken mit Marmelade (sie aus Marillen) gut bin ich ausgeschissen und genieße den Zustand trink Rot- wein trink Sodawasser von Oregano den Geruch in der Nase und mehr noch von Knoblauch schreib ich an diesem Gedicht verspüre den Wunsch nicht donauabwärts demnächst zu verreisen altere so vor mich hin und habe niemand jetzt etwas zu sagen