Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
24-05-2009
Louis Fürnberg, Michail Sjolochov, Jean de La Varende, Arthur Wing Pinero
De Duitse dichter en componist Louis Fürnberg werd geboren op 24 mei 1909 in Iglau.Hij studeerde vanaf 1927 aan de Praagse handelsacademie en stichtte daar de Agitprop-Gruppe 'Echo von links'. Een uitgesproken communistisch geïnspireerd literair blad. Toen de nazi's in maart 1939 Praag binnenmarcheerden werd Fürnberg gearresteerd, gefolterd en later, door zijn vrouw, terug vrijgekocht. Na zijn vrijlating vluchtte de dichter-componist naar Palestina. In 1946 keerde Fürnberg terug naar Tsjechoslowakije om zich in 1954 met wat van zijn familie over was in Weimar te vestigen. In 1957 overleed hij aan een hartstilstand. Fürnbergwas de schrijver van het gedicht 'Lied der Partei' dat door de staatspartij SED als dé DDR-hymne werd geadopteerd.
Spätsommerabend
Die Äpfel an den Bäumen,
die wiegt ein leiser Wind,
die letzten Rosen träumen,
der Sommerfaden spinnt.
Es färbt mit abenzarten
Pastellen Zaun und Haus
die Sonne hinterm Garten.
Die Wiese atmet aus.
Leis raschelt's in den Bäumen.
Die Taube gurrt im Schlag.
Wir sitzen und wir träumen.
Es war ein guter Tag.
Alt möcht ich werden
Alt möcht ich werden wie ein alter Baum,
mit Jahresringen, längst nicht mehr zu zählen,
mit Rinden, die sich immer wieder schälen,
mit Wurzeln tief, daß sie kein Spaten sticht.
In dieser Zeit, wo alles neu beginnt,
und wo die Saaten alter Träume reifen,
mag wer da will den Tod begreifen - -
ich nicht!
Alt möcht ich werden wie ein alter Baum,
zu dem die sommerfrohen Wandrer fänden,
mit meiner Krone Schutz und Schatten spenden
in dieser Zeit, wo alles neu beginnt.
Aus sagenhaften Zeiten möcht ich ragen,
durch die der Schmerz hinging, ein böser Traum,
in eine Zeit, von der die Menschen sagen:
Wie ist sie schön! O wie wir glücklich sind!
Louis Fürnberg (24 mei 1909 23 juni 1957)
Buste in het Ilmpark in Weimar
De Russische schrijver Michail Aleksandrovitsj Sjolochov werd geboren in Kroesjilin op 24 mei 1905. Zijn vader behoorde tot de lagere middenklasse, werkzaam als boer, veehandelaar en molenaar. Sjolochovs moeder was van Oekraïense afkomst en was weduwe van een kozak. Sjolochow was een leerling op scholen in Kargin, Moskou, Bogoetsjar en Vesjenskaja tot 1918. Toen hij 13 jaar was werd hij lid van de revolutionairen in de Russische Burgeroorlog. Hij begon met schrijven op de leeftijd van 17 jaar. Zijn eerste boek, Het Geboortemerk, verscheen toen hij 19 jaar was. In 1922 verhuisde Sjolochov naar Moskou om journalist te worden, maar hij moest allerlei baantjes aannemen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij was dokwerker, beeldhouwer en accountant van 1922 tot 1924, maar hij nam ook deel aan - met tussenpozen - seminaries. Zijn eerste (op grote schaal) gedrukte werk was het satirische artikel Een test (1922). Sjolochov won in 1965 de Nobelprijs voor de Literatuur.
Uit: Der stille Don (Vertaald door Erich Müller)
"Die Jelansker und Wjoschensker haben sich erhoben. Fomin und die ganze Obrigkeit sind aus Wjoschki und Tokingeflohen. Vielleicht sind auch Kasanskaja, Schumilinskaja und Migulinskaja im Aufstand. Begreifst du, wonach dasriecht?" Die Adern an Grigoris Stirn und Hals schwollen an, grünliche Fünkchen blitzten in seinen Augen. Er konnte seine Freude nicht verbergen, seine Stimme bebte, ziellos glitten seine schwarzen Finger über die Knopflöcher des Mantels. "Und bei euch ... im Chutor? Was? Wie?" "Nichts zu hören. Ich hab den Vorsitzenden gesehen, der lacht. Mir ists gleich, sagt er, zu welchem Gott ich bete, Hauptsache, ein Gott ist da. So kriech schon raus aus deinem Loch!" Sie gingen ins Haus. Grigori machte Riesenschritte, neben ihm tippelte der Hausherr und erzählte: "Im JelanskerBezirk hat sich als erster der Chutor Krasnojarski erhoben. Vorgestern waren zwanzig Kommunisten aus Jelanskajanach Kriwskoi und Pleschakow ausgezogen, um dort Kosaken zu verhaften. Aber die Krasnojarsker hatten Wind von der Sache bekommen. Sie versammelten sich und beschlossen: ,Wie lange wollen wir das noch dulden? Jetzt greifen sie nach unsern Vätern, dann kommen wir dran. Sattelt die Pferde, befreien wir die Verhafteten! An die fünfzehn Mann hatten sich zusammengefunden, lauter junge Draufgänger ... So begann der Tanz. Aus ists mit der Sowjetmacht, zum Teufel mit ihr!" ...Das Gespräch war eben in Fluß gekommen einer der Kosaken hatte zu erzählen begonnen, wie die Reschetowsker, Dubrowsker und Tschernowsker Fomin aus Wjoschenskaja vertrieben hatten , als am Ende der Straße, die auf einen weißen, breitstirnigen Hang zuführte, zwei Reiter erschienen. Sie jagten die Straße herauf, hielten bei jeder Gruppe an, rissen ihre Pferde herum, fuchtelten mit den Armen und schrien etwas. Grigori erwartete ungeduldig ihr Kommen.
Michail Sjolochov (24 mei 1905 - 21 februari 1984)
De Franse schrijver Jean de La Varende werd geboren op 24 mei 1887 op het kasteel van Bonneville à Chamblac (Eure). Zijn eerste boek Nez-de-Cuir verscheen in 1936. Een jaar later werd de roman opnieuw uitgegeven door Les éditions Plon. Het werd een succes. In 1942 werd hij gekozen als lid van de Académie Goncourt. Normandië en de zee speelden altijd een grote rol in zijn oeuvre.
Uit: Mademoiselle de La Vallière
Elle est particulièrement touchante et connue. Cest quelle fut bonne et dune vraie tendresse, et quelle diminua son péché de toute sa faiblesse ardente et de tout son remords, elle qui aurait tant voulu ne jamais faire de mal. Au centre des impérieuses, des vaniteuses, elle apparaît dégagée de tout orgueil, uniquement soucieuse de lAmour. Elle est comme égarée dans une situation fausse. On se souvient quelle sut expier ses pâles bonheurs par une longue retraite de pénitence, et, si lon prend conscience des époques et des dates, ce sentiment daffectueuse pitié saccroît et labsout plus encore.
Vie amoureuse de treize ans ; vie repentante qui dura trente-six années. Mieux informé delle, quel malaise dimaginer que ce fin visage subit les stigmates de lorde vieillesse, dans son serre-tête et sa guimpe ; que ces traits allongés et souples, si mobiles, se durcirent sous lémaciement de lâge et des sacrifices, et que la duchesse de La Vallière, soeur Louise-de-la-Miséricorde, mourut au Carmel, à soixante-six ans !
Jean de La Varende (24 mei 1887 8 juni 1959)
De Britse schrijver Arthur Wing Pinero werd geboren in Londen op 24 mei 1855. Hij werd oorspronkelijk voor een kantoorbaan opgeleid, maar die hield hij al vroeg voor gezien. Hij voelde zich sterk aangetrokken tot het toneel, waarop hij in 1874 in het Theatre Royal in Edinburgh debuteerde. Zijn eerste optreden op het Londense toneel, in het Globe Theatre, dateert van 15 april 1876. Hij vervulde al spoedig grote rollen in het klassieke en moderne repertoire, en vooral zijn Shakespeare-vertolkingen trokken de aandacht. Kort na zijn eerste toneelstappen begon hij ook te schrijven, en werd zijn eerste werk opgevoerd. Het was de éénacter £200 a Year. Na het succes dat dit werkje verkreeg, ontwikkelde hij zich tot een der bekendste dramaturgen van zijn tijd, waarbij hij een grote productiviteit aan de dag legde. Jaarlijks werden wel een of twee nieuwe werken van zijn hand vertoond.
Uit: The 'Mind the Paint' Girl
FARNCOMBE.
[Nodding to ROPER and then coming forward and addressing MRS. UPJOHN.] I-- er-- I think I'll go for a little walk and come back later on, if I may.
MRS. UPJOHN.
[Contentedly.] Oh, jest as you like.
FARNCOMBE.
[Moving towards the door.] In about a quarter-of-an-hour.
MRS. UPJOHN.
If we don't see you again, I'll tell Lil you've been 'ere.
FARNCOMBE.
[At the door.] Oh, but you will; you will see me again.
MRS. UPJOHN.
Well, please yourself and you please your dearest friend, as Lil's dad used to say.
FARNCOMBE.
Thank you-- thank you very much.
[He disappears, closing the door after him.
MRS. UPJOHN.
[To ROPER, looking up.] I b'lieve you gave that young man the 'int to go, Uncle.
ROPER.
I did; told him I wanted to talk business with you.
Arthur Wing Pinero (24 mei 1855 - 23 november 1934)
Tijdens een winderige winteravond zat Dirk Olieslager, die president-directeur en nagenoeg eigenaar van de grootste rederij van Rotterdam was, in de ruime woonkamer van zijn huis gelegen in een klein park in de grote stad, samen met zijn vrouw Vera en zijn dochter Evelien van zestien die haar huiswerk zat te maken, naar een pianoconcert van Mozart te luisteren. Er waren nog twee zoons, maar die waren niet thuis. Ze wilden ook niets met de rederij te maken hebben. De eerste was al jong hoogleraar algemene taalwetenschap aan een bekende universiteit in Amerika geworden en de tweede speelde hobo in het Concertgebouworkest. De hoogleraar kwam maar eens in de twee jaar zijn ouderlijk huis opzoeken en de hoboïst vaker, maar alleen op hoogtijdagen. Het deed meneer Olieslager in grote mate verdriet dat zijn zoons niets in het bedrijf zagen, hij miste zijn beide kerels. Vaak, in zijn dromen, zag hij hen praten met de kapiteins van zijn schepen, hij hoorde hun schallende lach over de kaden van zijn bedrijf. Hij was gelukkig getrouwd, Vera was een statige, modieus geklede en vriendelijke vrouw. Evelien die op het gymnasium zat was bezig met een vertaling van een gedicht van Ovidius. Het grote staande Engelse horloge tikte luid, langzaam en regelmatig. Mevrouw bladerde de Amerikaanse uitgave van het tijdschrift Cosmopolitan, juli 1962 door en Olieslager zat zijn nagels een beetje te vijlen. Hij overdacht zijn leven en besefte dat hij toch behoorlijk gelukkig was. Hij had eigenlijk maar één verborgen wens en dat was een ontmoeting in levende lijve met Juliette Caroll, een Amerikaanse filmster die nu al in twaalf bekende films had gespeeld en die het sexidool van miljoenen mannen van Tokyo tot Amsterdam, van Kaapstad tot Groenland was. Er draaide vanavond een nieuwe film waarin zij speelde, in het Thaliatheater. Hij wilde daar eigenlijk graag naar toe, maar durfde niet aan zijn vrouw te vragen of ze zin had om mee te gaan.
Jij bent een Belg, toch?' zei de ene Marokkaan provocerend tegen de andere in de Marokkaanse badplaats Saidia.
Helemaal niet!' zei de andere Marokkaan verontwaardigd. Ik kom uit Amsterdam!'
Slotervaart dan zeker?' vroeg de ene Marokkaan, die zelf in een wit dorpje woont. Daar kom ik ook vandaan.'
Mooi niet! Ik ken iedereen in Slotervaart en jij woont daar niet', zei de andere. Ze spraken Nederlands.
De jongen uit Slotervaart had met twee vrienden een villa gehuurd. Niet van de eigenaar, die in Frankrijk woont, maar van de bewaker van het pand. Voor zijn diensten als bewaker krijgt hij een schijntje. Verhuren is dan een leuke bijverdienste.
Je moet het zelf weten', zei de ene Marokkaan tegen de bewaker. Dat jij dat huis illegaal verhuurt, is mijn zaak niet. Maar ik zou het niet aan deze jongens doen.' Met alle vooroordelen van iemand uit een wit dorpje wist hij dat een jonge Marokkaan uit Slotervaart niet kon deugen.
Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)
De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentatorMitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Hij studeerde sociologie aan de Brandeis University en journalistiek aan de Columbia Universitys Graduate School of Journalism. Oorspronkelijk wilde hij musicus en songwriter worden. Hij trad op in nightclubs en in colleges, maar geleidelijk aan kreeg hij interesse in schrijven. In 1997 verscheen Tuesdays with Morrie,(een verslag van zijn ontmoetingen met een hoogleraar sociologie die verteld over leven met een dodelijke ziekte), dat meteen een bestseller werd, nadat het door Oprah Winfrey besproken was. Er werd een succesvolle televisiefilm van gemaakt. Zijn volgende boek The Five People You Meet In Heaven, een roman,was eveneens een bestseller, maar werd door de kritiek als te sentimenteel afgedaan. Zijn tweede roman For One More Day verscheen in 2006. Albom richtte een hulporganisatie A Time to Help op die elke maand een project uitvoert om de bevolking van Detroit te helpen.
Uit: Tuesdays With Morrie
The last class of my old professor's life took place once a week in his house, by a window in the study where he could watch a small hibiscus plant shed its pink leaves. The class met on Tuesdays. It began after breakfast. The subject was The Meaning of Life. It was taught from experience. No grades were given, but there were oral exams each week. You were expected to respond to questions, and you were expected to pose questions of your own. You were also required to perform physical tasks now and then, such as lifting the professor's head to a comfortable spot on the pillow or placing his glasses on the bridge of his nose. Kissing him good-bye earned you extra credit. No books were required, yet many topics were covered, including love, work, community, family, aging, forgiveness, and, finally, death. The last lecture was brief, only a few words. A funeral was held in lieu of graduation. Although no final exam was given, you were expected to produce one long paper on what was learned. That paper is presented here. The last class of my old professor's life had only one student. I was the student. It is the late spring of 1979, a hot, sticky Saturday afternoon. Hundreds of us sit together, side by side, in rows of wooden folding chairs on the main campus lawn. We wear blue nylon robes. We listen impatiently to long speeches. When the ceremony is over, we throw our caps in the air, and we are officially graduated from college, the senior class of Brandeis University in the city of Waltham, Massachusetts. For many of us, the curtain has just come down on childhood.
Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)
De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Ze ging naar de Slough Grammar School voordat ze aan Oxford University ging studeren. Op Somerville College volgde ze Engels. Twee van de professoren waarbij ze colleges liep waren J.R.R. Tolkien en C.S. Lewis. Tijdens haar studie was Cooper de eerste vrouwelijke redacteur van het universiteitsblad. Na haar afstuderen begon ze als journalist bij The Sunday Times Haar eerste boeken werden geschreven in deze periode. Coopers eerste kinderboek, Boven Zee, onder Steen, schreef ze zelfs als reactie op een prijsvraag van een uitgeverij voor een 'avonturenboek voor kinderen'. In 1963 verliet ze Engeland om met een Amerikaan te trouwen. Ze schreef nog twee boeken voor volwassenen en een kinderboek over haar eigen jeugdervaringen tijdens de Blitzkrieg in Londen, Dawn of Fear, gepubliceerd in 1970. Hierna vervolgde ze haar beroemde Duistere vloed-serie, waarvan het laatste deel in 1977 verscheen. Na het afsluiten van deze serie ging Susan Cooper in het theater werken. Haar eerste toneelstuk, Foxfire, schreef ze samen met de Canadese acteur Hume Cronyn.
Uit: Silver on the Tree
He stared round the square room, filling the length and breadth of the tower, into which they had just come. "Look!"
Brightness was everywhere: a soft, greenish light filtered through the quartz-like walls of the room. It could be a cave of ice, Will thought. But this was a cluttered, busy place, as if someone had left it in a hurry while preoccupied with some great complex matter. Piles of curling manuscript lay on the tables and shelves, and on the thick rush mat that covered the floor; against one wall an enormous heavy table was littered with strips of shining metal and chunks of glass and rock, red and white and greenish-blue, all among an array of delicate gleaming tools which reminded Will of the workshop behind his father's jewelry shop at home. Then his eye was caught by something high on the wall: a plain round shield, made of gleaming gold.
Gwion leapt light-footed up on to a table and took the shield down from the wall. He held it out.
"Take this, Will. Three shields, once in the days of his greatness, King Gwyddno made for the Light. Two of them were taken by the Light to places where danger might come, and the third they left here. I have never known why -- but perhaps this moment now is why, and has been all along. Here."
Will took the round gleaming thing and slid his arm through the holding-straps on the inner side. "It's beautiful," he said. "And-so are the other two that he made. I have seen them, I think. In . . . other places. They have never been used."
"Let us hope this one need not be used either," Gwion said.
Bran said impatiently, "Where is the king?" He was looking up at a curving wrought-iron staircase, wonderfully curli-cued, which spiralled its way up to disappear through an opening in the high glassy ceiling of the room.
"'No, my boy, it's not horrible,' he said, taking me by the hand.
'Yes, father, it is.'
'No, my child, you mustn't think that. Not when we know there is a God.' I felt so lonely, forsaken. It was so strange that only I was afraid, not father, that we didn't think the same. And strange that what he had said didn't help me and stop me from being afraid. Not even what he said about God helped me. ... We walked in silence, each with his own thoughts. My heart contracted, as though the darkness had got in and was beginning to squeeze it.
Then, as we were rounding a bend, we suddenly heard a mighty roar behind us! We were awakened out of our thoughts and alarmed. Father pulled me down onto the embankment, down into the abyss, held me there. Then the train tore past, a black train. All the lights in the carriages were out, and it was going at frantic speed. What sort of train was it? There wasn't one due now!
We gazed at it in terror. The fire blazed in the huge engine ... sparks whirled out into the night. It was terrible. The driver stood there in the light of the fire, pale, motionless, his features as though turned to stone. Father didn't recognize him, ... the man just stared straight ahead, as though intent only on rushing into the darkness, far into the darkness that had no end.
.... I stood there panting, gazing after the furious vision. It was swallowed up by the night. Father took me onto the line; we hurried home. He said, 'Strange, what train was that? And I didn't recognize the driver.' Then we walked on in silence.
Pär Fabian Lagerkvist(23 mei 1891 11 juli 1974)
De Franse dichter en schrijver Jean Markale (eig. Jacques Bertrand) werd geboren in Parijs op 23 mei 1928. Als kind wijdde zijn grootmoeder hem in in de verhalen en plaatselijke legenden , waardoor hij een echte passie ontwikkelde voor de Bretoense cultuur. Hij startte zijn loopbaan als leraar talen in Parijs. Als specialist in de middeleeuwse literatuur leidde hij zijn leerlingen doorheen de verhalen van Chrétien de Troyes en vertelde hij met verve de mysterieverhalen van Brocéliande. Ondertussen bestudeerde hij de Arthurcyclus en specialisserde hij zich mettertijd in de Keltische geschiedenis en letterkunde en verliet tenslotte het onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken over de Keltische beschaving.
Uit: Contes et légendes des pays celtes
L'existence des Celtes est connue du grand public par l'histoire du roi Arthur, des chevaliers de la table ronde, du mythe du Graal et de l'enchanteur Merlin. Mais la culture et l'influence de la civilisation Celte ont une bien plus grande importance pour notre civilisation. Les peuples Celtes, de race indo-européenne, ont franchi toute l'Europe au premier millénaire avant notre ère, y ont laissé des traces durables, et sont arrivés en Bretagne vers -700 av. JC . Ils nomment la péninsule "Aremorica", "qui regarde la mer" (l'Armorique). La terre des futurs Bretons est alors recouverte de forêts où vivent des populations autochtones paysannes, que les envahisseurs organisent. Ils apportent avec eux les secrets du fer, la langue qui deviendra la langue gauloise, et une nouvelle religion, le druidisme. Les Druides cherchent à percer les secrets de la nature, connaissent les plantes qui guérissent, l'astrologie, l'importance des rapports entre l'homme et le cosmos. La religion Celte est fondée sur la recherche d'une harmonie entre l'homme et la nature, une philosophie s'adaptant à la réalité, ce qui suppose la recherche de la communion avec la nature et la connaissance de son fonctionnement.
Jean Markale (23 mei 1928 - 23 november 2008)
De Oostenrijkse schrijver en architect Friedrich Achleitner werd geboren op 23 mei 1930 in Schalchen. Van 1950 tot 1953 studeerde hij in Wenen architectuur. In 1958 gaf hij zijn werk als architect op om zelfstandig schrijver te worden. Naast gedichten in het dialect begon hij, aangemoedigd door Eugen Gomringer konkrete poëzie en montageteksten te schrijven. Als essayist bleef hij ook de moderne architectuur kritisch volgen.
Uit: und oder oder und
schlachtfeld
festgetretener lehm, feuchter sand, mit moos überzogen, kleine pfützen, ordinäre disteln, zigarettenstummel, blechdosen, hundekot. gräben, eingestürzt, zugewachsen. kniehohes gebüsch. gehölz. verdorrtes gras. schrott. rost. der wandernde blick findet keinen halt, keinen anlass, wo anzuhalten. leere, soweit das auge reicht. das große ereignis hat kleine spuren hinterlassen. du siehst nur, was du auf deiner festplatte mitbringst. die orte sind verdunstet. kein dunst von einer vorstellung. dabei handelt es sich nur um vorstellungen. das haben schlachtfelder so an sich.
Friedrich Achleitner (Schalchen, 23 mei 1930)
De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Aan de universiteit van Michigan ontmoette zij de dichter Donald Hall die negentien jaar ouder was. Toch trouwde zij in 1972 met hem. Het paar verhuisde naar Eagle Pond Farm, nabij Wilmot, New Hampshire. Kenyon stierf al op 47-jarige leeftijd aan leukemie. Tijdens haar leven verschenen vier bundels: Constance (1993), Let Evening Come (1990), The Boat of Quiet Hours (1986), en From Room to Room (1978). Zij vertaalde ook gedichten van Anna Achmatova uit het Russisch.
Let Evening Come
Let the light of late afternoon
shine through chinks in the barn, moving
up the bales as the sun moves down.
Let the cricket take up chafing
as a woman takes up her needles
and her yarn. Let evening come.
Let dew collect on the hoe abandoned
in long grass. Let the stars appear
and the moon disclose her silver horn.
Let the fox go back to its sandy den.
Let the wind die down. Let the shed
go black inside. Let evening come.
To the bottle in the ditch, to the scoop
in the oats, to air in the lung
let evening come.
Let it come, as it will, and don't
be afraid. God does not leave us
comfortless, so let evening come.
Jane Kenyon (23 mei 1947 22 april 1995)
De Amerikaanse schrijver en slam poet Jack McCarthy werd geboren op 23 mei 1939 in Massachusetts.Hij begon in de jaren zestig al met het schrijven van gedichten, maar het duurde tot de jaren negentig voordat hij voor een publiek ging optreden. Hij omschrijft zijn stijl van optreden als "stand-up poetry," of noemt zich zelf een "stand-up poet,"
DRUNKS (Fragment)
for my father, and the people who almost saved his life
We died of pneumonia in furnished rooms
where they found us three days later
when somebody complained about the smell
we died against bridge abutments
and nobody knew if it was suicide
and we probably didn't know either
except in the sense that it was always suicide
we died in hospitals
our stomachs huge, distended
and there was nothing they could do
we died in cells
never knowing whether we were guilty or not.
We went to priests
they gave us pledges
they told us to pray
they told us to go and sin no more, but go
we tried and we died
we died of overdoses
we died in bed (but usually not the Big Bed)
we died in straitjackets
in the DTs seeing God knows what
creeping skittering slithering
shuffling things
And you know what the worst thing was?
The worst thing was that
nobody ever believed how hard we tried
We went to doctors and they gave us stuff to take
that would make us sick when we drank
on the principle of so crazy, it just might work, I guess
or maybe they just shook their heads
and sent us places like Dropkick Murphy's
and when we got out we were hooked on paraldehyde
or maybe we lied to the doctors
and they told us not to drink so much
just drink like me
and we tried
and we died
Jack McCarthy (Massachusetts, 23 mei 1939)
De Zwitserse schrijfster Annemarie Schwarzenbach werd geboren op 23 mei 1908 in Zürich. Zij stamde uit een zeer welgestelde familie van industriëlen. Zij was een briljante studente die na haar studie naar Berlijn trok waar zij bevriend raakte met Klaus en Erika Mann. Zij steunde hen politiek en financieel bij hun antifascistische projecten en engageerde zich vanaf 1933 ook in het verzet waardoor zij met haar conservatieve familie in conflict kwam. Samen met de Manns had zij ook haar eerste ervaringen met morfine, waar zij nooit meer van losraakte. Haar reizen brachtern haar de hle wereld rond. Schwarzenbach debuteerde in 1931 met de roman Freunde um Bernhard.
Uit: Wir werden es schon zuwege bringen, das Leben. Briefe an Erika und Klaus Mann 1930-1942.
"Schau, ich setze mich ernstlich damit, mit mir also, auseinander. Ich weiß, dass wir dringende Aufgaben haben, die dringenden Einsatz verlangen. Ich verstehe deshalb auch, dass auf Dich, wie sehr erst auf Erika, meine Unruhe so wirken muss, wie früher meine mangelnde Verfügbarkeit, weil ich den Mohnfeldern erlag. Aber halten wir's doch fest, dass immerhin der Unterschied prinzipiell ist, ob ich krank bin, oder aber ob ich es nicht fertig bringe, meine Art zu schreiben mit den Forderungen des normalen Lebens zu vereinen. Du siehst, den Vorwurf des morbiden Trotzes möchte ich ablehnen.
Annemarie Schwarzenbach (23 mei 1908 15 november 1942)
Mr. Sherlock Holmes, who was usually very late in the mornings, save upon those not infrequent occasions when he stayed up all night, was seated at the breakfast table. I stood upon the hearth-rug and picked up the stick which our visitor had left behind him the night before. It was a fine, thick piece of wood, bulbous-headed, of the sort which is known as a Penang lawyer. Just under the head was a broad silver band, nearly an inch across. To James Mortimer, M.R.C.S., from his friends of the C.C.H., was engraved upon it, with the date 1884. It was just such a stick as the old-fashioned family practitioner used to carrydignified, solid, and reassuring. Well, Watson, what do you make of it? Holmes was sitting with his back to me, and I had given him no sign of my occupation. How did you know what I was doing? I believe you have eyes in the back of your head. I have, at least, a well-polished, silver-plated coffee-pot in front of me, said he. But, tell me, Watson, what do you make of our visitors stick? Since we have been so unfortunate as to miss him and have no notion of his errand, this accidental souvenir becomes of importance. Let me hear you reconstruct the man by an examination of it. I think, said I, following so far as I could the methods of my companion, that Dr. Mortimer is a successful elderly medical man, well-esteemed, since those who know him give him this mark of their appreciation. Good! said Holmes. Excellent! I think also that the probability is in favour of his being a country practitioner who does a great deal of his visiting on foot. Why so? Because this stick, though originally a very handsome one, has been so knocked about that I can hardly imagine a town practitioner carrying it. The thick iron ferrule is worn down, so it is evident that he has done a great amount of walking with it. Perfectly sound! said Holmes. And then again, there is the friends of the C.C.H. I should guess that to be the Something Hunt, the local hunt to whose members he has possibly given some surgical assistance, and which has made him a small presentation in return. Really, Watson, you excel yourself, said Holmes, pushing back his chair and lighting a cigarette.
Om vijf uur loopt de wekker af. Hij tiert en lawaait met een driftig stemmetje op de stoel voor de grote bedstee, vijf, zes tellen, en is weer stil. Dan heeft moeder hem zijn oor omgedraaid. En dan is de nacht voorbij. Dan is het dag.
De grote bedstee kraakt, moeder staat op. Zij zet de wekker midden op de houten schoorsteenmantel, en gaat op de stoel zitten, om haar kousen aan te trekken. Zij zucht vaak terwijl zij dat doet en als zij er mee klaar is, zit zij nog een poos, gebogen, met beide handen gesteund in haar rug, suf en verdrietig in de nieuwe dag te staren. Dat is wel gek, dat zij 's morgens altijd moe is. Bartje is 's morgens nooit moe. 's Avonds wel.
Als moeder, nog in onderrok, met de fornuisringen rumoert, ligt hij al met de kin tussen twee knuistjes op de bedsteeplank de nieuwe dag tegen te lachen. Zijn witte kuifje staat grappig verdraaid omhoog boven zijn bruin gezichtje. Zijn ogen, nog wat wazig van de slaap, turen verlangend het kamertje in.
De dag komt door de ramen. Tussen de gordijnen en de granumpies door. De zon kan tekenen, dâ's mooi! Hij tekent een raam op de stenen vloer en ook een raam met granumpies en een rij balletjes van het gordijn op de bedsteedeur. En de zon kan stofjes laten dansen, dâ's ook mooi! Daar kun je lang naar kijken. Bartje houdt veel van de zon.
Al de anderen in nuis slapen nog, merkt hij. Hij en moeder zijn weer het eerst wakker. Riekie, het zusje, is naar hem toegerold. Zij ligt bijna dwars in bed, blootgewoeld, de duim in haar half-open mondje, haar zitvlakje stijf tegen Jan aangedrukt. Dikke Jan ligt als een blok, voorover, armen gespreid, alsof hij zó van de zolder neergesmakt is. En in 't kribbetje, boven 't voeteneind, slaapt Geertje, die nog geen anderhalf jaar is, en dus best in een kribbetje slapen kan. Maar van haar kun je niets zien dan een handje, dat slap neerhangt over de plank.
Robert Neumann, Johannes R. Becher, Gérard de Nerval, Catulle Mendès
De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Neumann werd geboren op 22 mei 1897 in Wenen. Daar studeerde hij ook medicijnen, scheikunde en germanistiek. Vevolgens werkte hij als zwemtrainer, opzichter en bankkoopman. Pas daarna besloot hij schrijver te worden, waarbij hij vooral door parodistisch werk naam maakte. Tijdens WO II ging hij in Brits ballingschap. Talrijke novellen en romans verschenen in de Engelse taal, maar ook zijn kroniek van het joodse volk An den Wassern von Babylon. Na WO II vestigde hij zich in het Zwitserse Locarno, later in München.
Uit: Mit fremden Federn. Parodien
Ein Sohn, etwas frühreif, schreibt an Frau Grosshennig"
Nach Erich Kästner
Liebe Mutter! Das war natürlich sehr freundlich,
daß du mir schriebst. Und ich bin dir durchaus nicht gram.
Im Augenblick war es ja allerdings etwas peinlich,
weil eben ein Mädchen bei mir lag, als der Briefbote kam.
Sie heißt Hilda und ist gesund, da mußt du dich nicht erregen.
Das tut dir nicht gut. Sie ist zärtlich, sie hat eine Tante und wohnt nebenan Nummer acht.
Diese Mitteilungen mache ich dir hauptsächlich des Reimes wegen,
und weil das mit dem Mädchen sich so reizend natürlich macht.
Du fragst, was ich treibe. Ich treibe soziales Gewissen.
Ich treibe auch Kinderseele. Wie, bitte? Danke, es geht.
Dagegen gibt es welche, die wollten meinen Roman lieber missen,
obwohl er so schön ist. Weil er nämlich fast nur aus zu Prosa gewalzten Kästnergedichten besteht.
So gebe ich eben plauderdings dem Kurfürstendamme,
was des Kurfürstendammes ist, gut für Kunz oder Hinz.
Die halten das dann für Asphalt. Aber gleich darunter flackert mit scheu leuchtender Flamme
die Melancholie. Und ein wenig Moral. Und ein wenig Provinz.
Ist das neu? Lies den Heine, wenn du den Heine liest.
Uns Erwürger des Gefühls würgt ja doch nur das Gefühl.
Na, schon gut! Halb ein Bürgerschreck und halb ein erschrockener Bürger
dichte ich mich leicht frierend durch das Menschengewühlt.
Robert Neumann (22 mei 1897 3 januari 1975)
De Duitse dichter en politicus Johannes Robert Becherwerd geboren in München op 22 mei 1891. In 1910 probeerde hij met zijn vriendin zelfmoord te plegen; alleen Becher overleefde, zwaar gewond. Vanaf 1911 studeerde hij medicijnen en filosofie in München en Jena, maar hij brak zijn studie af om schrijver te worden. In 1913 verschenen zijn eerste expresionistische werken. Vanwege zijn zelfmoordpoging werd hij afgekeurd voor de dienstplicht tijdens WO I. Becher werd in 1917 lid van de USPD en stapte in 1918 over naar de Spartakusbund, waaruit in januari 1919 de KPD ontstond. Teleurgesteld over het mislukken van de revolutie verliet Becher de KPD in 1920 en zocht hij toenadering tot de godsdienst. In 1923 werd Becher weer lid van de KPD en werd hij ook actief.
In 1925 verscheen zijn anti-oorlogsroman Levisite oder Der einzig gerechte Krieg.In maart 1933 na de Rijksdagbrand vluchtte Becher naar het Tsjechoslowaakse Brno. In 1935 vestigde hij zich in de Sovjet-Unie en werd hij hoofdredacteur van het emigrantentijdschrift Internationale Literatur Deutsche Blätter en lid van het centraal comité van de KPD. Al snel kwam Becher in Moskou in de problemen bij de Stalinistische zuiveringen. In 1936 mocht hij de Sovjet-Unie al niet meer verlaten en in 1941 werd hij naar Tasjkent gedeporteerd, waar hij zich meerdere malen van het leven probeerde te beroven. In 1943 was Becher mede-oprichter van het Nationalkomitee Freies Deutschland. Door zijn contacten in deze tijd met Georg Lukács keerde Becher zich af van het expressionisme; zijn werken van na die tijd stonden in het teken van het socialistisch realisme. Na WO II keerde Becher terug naar Duitsland en vestigde zich in de Sovjet-bezettingszone. Hij was betrokken bij de oprichting van het Aufbau Verlag en het literatuurtijdschrift Sinn und Form. Vanaf 1946 was Becher lid van het centraal comité van de SED. Na de oprichting van de DDR op 7 oktober 1949 werd Becher lid van de Volkskammer. Op verzoek van het centraal comité schreef hij de tekst van het lied Auferstanden aus Ruinen, "Opgestaan uit ruïnes", op een melodie van Hanns Eisler, dat tot het volkslied van de DDR werd verkozen. Van 1954 tot 1958 was Becher minister van cultuur van de DDR.
Exil
Ihr, die ihr in die Heimat wiederkehrt,
Verbannte, ihr, die ihr den jahrelangen
Endlosen Weg zu Ende seid gegangen
Und habt nur eins, der Rückkehr Tag, begehrt
Und ihr, Verbannte auch, die ihr voll Bangen
Habt ausgeharrt und habt euch still gewehrt,
Von langem Warten müd und ausgezehrt,
Inmitten eures eigenen Volks gefangen
Seid hier gewarnt und seht das Transparent:
»Laßt, die ihr eingeht, alle Hoffnung fahren!
Wenn der Verbannung Fluch ihr nicht erkennt,
Treibt ihr wie vormals ein verlorenes Spiel.
Bevor aus Deutschland wir vertrieben waren,
Wir lebten schon seit Jahren im Exil.«
Das Sonett
Wenn einer Dichtung droht Zusammenbruch
und sich die Bilder nicht mehr ordnen lassen,
wenn immer wieder fehlschlägt der Versuch,
sich selbst in eine feste Form zu fassen,
wenn vor dem Übermaße des Geschauten
der Blick sich ins Unendliche verliert,
und wenn in Schreien und in Sterbenslauten
die Welt sich wandelt und sich umgebiert
wenn Form nur ist: damit sie sich zersprenge
und Ungestalt wird, wenn die Totenwacht
die Dichtung hält am eigenen Totenbett
alsdann erscheint, in seiner schweren Strenge
und wie das Sinnbild einer Ordnungsmacht,
als Rettung vor dem Chaos - das Sonett.
Johannes R. Becher (22 mei 1891 - 11 oktober 1958)
Beeld, gemaakt door Fritz Cremer inBerlin-Pankow, Bürgerpark
De Franse schrijver Gérard de Nerval (pseudoniem van Gérard Labrunie) werd geboren in Parijs op 22 mei 1808. Zijn vader was legerarts bij Napoleon, zijn moeder stierf toen hij twee was. Daarna werd hij ondergebracht bij een oom en tante in La Valois, bij Ermenonville.Nerval was schrijver, toneelcriticus en reisjournalist. Reis naar het Oosten (1851) was een van zijn succesvolste werken. Daarnaast vertaalde hij Goethes Faust en poëzie van Heinrich Heine. Tijdens zijn leven heeft Nerval nooit iets gepubliceerd. Hij had nooit een vaste verblijfplaats, al heeft hij nog wel een tijdje in het huis van een oom en tante gewoond, toen hij dat erfde. Pas na zijn dood is zijn werk in boekvorm verschenen.
Uit: Aurélia
Je n'ai pu percer sans frémir ces portes d'ivoire ou de corne qui nous séparent du monde invisible. Les premiers instants du sommeil sont l'image de la mort; un engourdissement nébuleux saisit notre pensée, et nous ne pouvons déterminer l'instant précis où le moi, sous une autre forme, continue l'oeuvre de l'existence. C'est un souterrain vague qui s'éclaire peu à peu, et où se dégagent de l'ombre et de la nuit les pâles figures gravement immobiles qui habitent le séjour des limbes. Puis le tableau se forme, une clarté nouvelle illumine et fait jouer ces apparitions bizarres; - le monde des Esprits s'ouvre pour nous.
Swedenborg appelait ces visions Memorabilia; il les devait à la rêverie plus souvent qu'au sommeil; l'Âne d'or d'Apulée, la Divine Comédie du Dante, sont les modèles poétiques de ces études de l'âme humaine. Je vais essayer, à leur exemple, de transcrire les impressions d'une longue maladie qui s'est passée tout entière dans les mystères de mon esprit; - et je ne sais pourquoi je me sers de ce terme maladie, car jamais, quant à ce qui est de moi-même, je ne me suis senti mieux portant. Parfois, je croyais ma force et mon activité doublées; il me semblait tout savoir, tout comprendre; l'imagination m'apportait des délices infinies. En recouvrant ce que les hommes appellent la raison, faudra-t-il regretter de les avoir perdues ?...
Gérard de Nerval (22 mei 1806 26 januari 1855)
De Franse dichter en schrijver Catulle Mendès werd geboren op 22 mei 1841 in Bordeaux. Hij groeide op in Toulouse en ging in 1859 naar Parijs, waar hij al snel een beschermeling werd van Théophile Gautier. Zijn eerste bundel Philoméla verscheen in 1863. Hij sloot zich aan bij een kring van schrijvers rondom Charles Leconte de Lisle waartoe ookFrançois Coppée, Léon Dierx, José-Maria de Heredia en Théodore de Banville behoorden. Ook vond hij aansluiting bij de Parnassiens. Gedenkwaardig is de manier waarop hij stierf. Mendèszat dronken in de nachttrein naar Parijs en was in slaap gevallen. Toen de trein bij Saint-Germain-en-Laye, vlakbij Parijs, door een tunnel reed, werd Mendès wakker en dacht hij dat hij was gearriveerd. Hij opende het portier en stapte uit. De volgende morgen werd hij dood op de spoorbaan gevonden.
Es ist Abend. Die Kreisands sitzen gemütlich in ihrem schönen gepflegten Wohnzimmer. Was für ein angenehmer Sonntag. Der Wein, den sie genießen, schmeckt nicht nur gut, er stammt auch aus einer exquisiten Lage und wird ihnen wohl bekommen.Er wurde dem Keller des Schwiegervaters entnommen. Artur selbst besitzt nicht die Mittel, sich einen guten Weinkeller anzulegen. Man kann nicht alles haben [...] Dafür, dass sie beide so treu und anhänglich fast jede zweite Woche zu den alten Leutchen hinübergehen beinah immer mittwochs, seit sie herausgefunden haben, dass es eigentlich immer mittwochs nichts Rechtes im Fernsehen gibt für diese anderthalb bis zwei Stunden, Opfer an die Verwandtschaft, entschädigen sie sich mit der kleinen Extravaganz, Wein zu entwenden. Während Elisabeth bei ihren Eltern zu sitzen pflegt bis zum Abschied und Aufbruch, verlässt Artur des Zimmer etwas früher; über sein langes Ausbleiben wundert sich keiner. Wer Artur kennt, kennt auch seine Verdauungsbeschwerden. Abschließend betätigt Arthur die Wasserspülung im WC, hat aber nicht dort, sondern im Weinkeller Erfolg gehabt.
( ) Schlaf ist wichtiger. Zärtlichkeiten und dergleichen sind nicht mehr bei ihnen zu erwarten. Elisabeth hat nie sehr viel davon gehalten und fühlt sich jetzt so ziemlich außer Gefahr. Artur gegenüber hat sie sich aber all die Jahre nichts anmerken lassen, stoisch brachte sie ihre immer selteneren Opfer. Gut: auch das hat man überwunden. Auch für Artur gut, meint Elisabeth, so lang er so früh aufstehen muss.
Gabriele Wohmann(Darmstadt, 21 mei 1932)
De Zwitserse schrijver Urs Widmer werd geboren op 21 mei 1938 in Basel. Hij studeerde germanistiek, romanistiek en geschiedenis in Basel, Montpellier en Parijs. Na zijn promotie in 1966 werkte hij als lector bij de Walter Verlag in Olten en bij Suhrkamp in Frankfurt. Samen met andere lectoren richtte hij in 1969 de Verlag der Autoren op. In 1968 debuteerde hij zelf als schrijver met de roman Alois. Tegenwoordig woont en werkt hij als zelfstandig schrijver in Zürich.
Uit: Im Kongo
ALLES BEGANN AM 29. Juli 1994. Einem Freitag. Mein Vater hatte eben, um ein Haar, einen Postboten erschossen, und ich kniete auf dem Fußboden eines Zimmers im Altenheim von Fluntern Fluntern ist ein anderer Stadtteil von Zürich, zehn Autominuten von Witikon entfernt und sagte zu Herrn Berger, eigentlich nur, um unser zäh dahinplätscherndes Gespräch in Schwung zu halten: »Ich bin jetzt sechsundfünfzig, Herr Berger. Seit meinem einunddreißigsten Lebensjahr arbeite ich hier. Ich bin der beste Pfleger im Haus. Mir kann niemand etwas vormachen, nicht mal Schwester Anne. Und schauen Sie, was ich tue!«
Ich war damit beschäftigt, mit einem Küchenmesser die Kaugummis zu entfernen, die Frau Schroth, die Bewohnerin des Zimmers, in zwanzig Jahren auf den Fußboden gespuckt und flachgetreten hatte. Frau Schroth war am Vorabend gestorben, neunundneunzig Jahre alt. Ich war ja eigentlich Pfleger im Heim, Oberpfleger!, nicht Hauswart, aber so konnte ich das Zimmer einem neuen Bewohner nicht übergeben. Die Putzfrauen, zwei jobbende Studentinnen aus den USA, hatten den Dreck von zwei Jahrzehnten in einer knappen Viertelstunde weggefegt, mit so viel Chemie, als wollten sie Vietnam ein zweites Mal entlauben, und Schwester Anne hatte das Zimmer abgenommen, ohne eine Sekunde zu zögern. Trotz den Flecken, die den grünen Linoleumboden wie eine Blumenwiese im Mai aussehen ließen.
Normalerweise wären die Kaugummis auch mir egal gewesen, aber in dieses Zimmer sollte an diesem Abend noch mein Vater einziehen, mein eigener Papa. Eben wegen dem Schuß auf den Postmann. Es war aus mit dem Haus am Wald. Seinen Lebensrest mußte er, ob er wollte oder nicht, mit mir verbringen, mit einem Altenpfleger, der sein Sohn war. Er war inzwischen einundachtzig. Bis vor wenigen Wochen war alles gutgegangen er allein in dem einsamen Haus, in dem einmal in der Woche eine Mitarbeiterin der Pro Senectute nach dem Rechten sah , aber dann hatte er damit begonnen, Treppen hinunterzustürzen und in falsche Straßenbahnen einzusteigen.
Urs Widmer (Basel, 21 mei 1938)
De Amerikaanse dichter Robert Creeleywerd geboren op 21 mei 1926 in Arlington, Massachusetts. Hij was bevriend met schrijvers als Charles Olson, Robert Duncan, Allen Ginsberg en John Wieners en wordt wel tot de Black Mountain poets gerekend. Vanaf 1943 studeerde hij aan Harvard, maar onderbrak de studie om in het leger te dienen. Hij doceerde aan verschillende Hogescholen en werd tenslotte hoogleraar Engelse literatuur aan de State University of New York in Buffalo.
Tel est - je m'en souviens après combien d'années -
Le village de Saint-Amand
Où je suis né.
C'est là que je vécus mon enfance angoissée,
Parmi les gens de peine et de métier,
Corroyeurs, forgerons, calfats et charpentiers,
Avec le fleuve immense au bout de ma pensée...
Emile Verhaeren (21 mei 1855 - 27 november 1916)
Portret door Theo Van Rysselberghe, 1892
De Roemeense dichter en schrijver Tudor Arghezi werd geboren op 21 mei 1880 in Boekarest. Hij bezocht een kloosterschool en publiceerde in 1896 zijn eerste gedicht in het tijdschrift Liga Ortodoxa. Van 1900 tot 1904 leefde hij als monnik in het klooster Cemica. In 1905 ging hij naar het buitenland. In Frankrijk bekeerde hij zich tot het katholicisme. In 1912 keerde hij naar Roemenië terug waar hij in verschillende tijdschriften gedichten en artikelen publiceerde. Tijdens WO I zette hij zich in voor de neutraliteit van zijn land. In 1927 verscheen zijn eerste dichtbundel Cuvinte potrivite. Tijdens WO II behoorde hij tot de oppositie van de regering en werd gevangengezet. Na de intocht van de Sovjet Unie in 1944 werd hij vrijgelaten en gerehabiliteerd en zelf tot nationale dichter gestileerd.
Ungewißheit
Sieh an meinem Fenster hängen,
blaues Himmelsgras in Mengen.
Sterne an tausend Fäden bahnen
sich den Weg, ohne's zu ahnen.
Wie ein Schwamm saugt meine Seele
leise Tränen, ohne Fehle,
zitternd, glänzend, Reih' um Reih',
aus den Sternen sich nun frei.
Mit der Vielfalt meiner Trauer...
mischten sich der Nächte Schauer
und des Herrgotts Augenbrau´
fällt ins Tintenfaß mir, schau!
Öff'n ein Buch ich, stöhnt's alleine,
such' die Zeit ich, Zeit ist keine!
Singen? Nein, doch sieh: ich bin!
Bin ich wohl? Was sagt mein Sinn?
Mein Gedanke - wem gehört der?
Und in welchem Märchen führt er -
mich auf der Erinn'rung Wege,
wo in allem ich einst rege...
Ja, so schreib' ich, selbstvergessen,
von dem Ruf des Moor's besessen,
aus dem Reich der Poesie...
Und "Arghezi" zeichn' ich sie.
Vertaald door Anny Leonhardt
Tudor Arghezi (21 mei 1880 14 juli 1967)
De Vlaamse schrijfster Suzanne Lilar werd geboren als Suzanne Verbist in Gent op 21 mei 1901. Lilar schreef essays, romans en toneelstukken in het Frans. Haar echtgenoot was Albert Lilar, de Belgische Minister van Justitie en Minister van Staat. Ze was de moeder van de schrijfster Françoise Mallet-Joris en de kunsthistorica Marie Fredericq-Lilar. In 1956 werd Lilar verkozen tot lid van de Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique. Voor haar litterair oeuvre was Lilar in 1976 met de erfelijke titel van barones vereerd.
Uit: Le Burlador
« Isabelle. Suis-moi et ne fais pas de bruit. Le roi dort dans un cabinet au fond de ce couloir. Arrête. Encore un instant. Je ne puis me résoudre à te laisser partir. Est-ce absurde? Il me semble que tu ne reviendras jamais. Jure-moi que tu reviendras.
Don Juan. Je te le jure.
Isabelle. Octavio, c'est de cette nuit seulement que je t'aime. Sais-tu quand cela a commencé? Quand tu t'es glissé dans ma chambre, je ne t'aimais pas encore. C'est lorsque tu as posé la main sur mes cheveux. Je la sentais peser doucement sur ma tête. Je me suis trouvée comme un oiseau pris au piège qui se débattrait inutilement.
Don Juan. Pourquoi cette pensée? C'est donc que tu désirais m'échapper si tu songeais à te débattre. Isabelle. Je veux que tu m'assures que cette nuit je n'ai rien fait contre ta volonté. Répète-moi que je te tiens de ton amour seul et que je t'ai conquise vraiment, et non possédée par surprise.
Isabelle. Voilà bien les hommes! En un pareil moment, tu ne songes qu'à couver ton orgueil. Octavio, si vieille que je devienne, jamais je n'oublierai le poids de ton silence lorsque tu m'as approchée. Je sentais se ramasser sur moi toute ta douce cruauté. Pour la première fois, j'ai goûté le désir de me laisser emporter, dévorer, d'être une proie.
Don Juan. Orgueilleuse! Jusque dans l'humilité. Mais ton désir, Isabelle?
Isabelle. Mon désir attendait chacune de tes caresses. Que me fais-tu dire? Je rougirais de honte si les limites de la honte ne me semblaient reculées. C'est cette nuit seulement que je suis née. Tout est neuf, tout est fort, comme au premier matin du monde. Tu sens bon, mon amour! Sais-tu que tes cheveux sentent l'encens? Et ta bouche, la framboise. Comment se fait-il que je ne m'en sois jamais aperçue? C'est très important. »
Suzanne Lilar (21 mei 1901 - 12 december 1992)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Nederlandse dichter en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout in 1984. Hij studeerde Milieu- en Maatschappij wetenschappen en ging vervolgens naar de KoningstheaterAkademie in Den Bosch. Per september 2008 is Jaap voor twee jaar benoemd tot Stadsdichter van Nijmegen. Robben schrijft sinds 2000 gedichten en korte verhalen voor zowel kinderen als volwassenen en publiceerde drie bundels; Twee vliegen 2004, De nacht krekelt 2007 en Zullen we een bos beginnen? 2008 (Nominatie Gouden Uil voor jeugdliteratuur 2009. Hij won in 2000 de Kunstbende NB in de categorie Theater, in 2001 de Trouw Columnistenprijs en in 2002 de NRC Examenverhalenprijs.Zo nu en dan presenteert Robben festivals en literaire programmas zoals de Kunstbende, Hadjegedicht! en Write Now. Naast schrijver en dichter is Jaap theatermaker. Hij speelde in de voorstelling De bammen zijn op van Productiehuis Het LAB, maakte de kindervoorstelling Het verloren sporen museum en speelde mee in de cabaretvoorstelling VET van stichting Theaterplan.
De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, California. Sinds 1987 woont hij in Salem, Oregon. Zijn verhalen, gedichten en tekeningen verschenen in allerlei bladen in de VS en in Armenië. Zijn werk is wel vergeleken met dat van Walt Whitman, James Thurber enSamuel Beckett. Zijn website (I'm Telling You All I Know, zie link) is een uitputtend archief van zijn werk en van biografische gegevens.
Armenian Music
If you could hear someones heart breaking, it would sound like this.
Or a mythic waterfall, splashing upon stones near a hermits cave.
Or a widows sigh, when war is done, and she is all alone.
He Knows
Stop. Lets not be foolish. The dogs on the porch listening to our every word. See? Hes looking in. It isnt fair to make him witness our lazy crime of selfishness, especially on such a fine warm fall day. Look at him. He knows. We should be out chasing rabbits, not standing here in the kitchen barking at each other without a bone between us.
Wolfgang Borchert (20 mei 1921 - 20 november 1947)
De Noorse schrijver, muzikant en theatermaker Ingvar Ambjørnsen werd geboren in Tønsberg op 20 mei 1956. Hij is in Noorwegen het bekendst door zijn Elling-trilogie. De verfilming van een van de delen hiervan kreeg in 2001 een Oscarnominatie voor de beste buitenlandse film. Daarnaast schreef hij veel boeken over Pelle og Proffen, twee jonge detectives die met allerlei misdaadzaken te maken krijgen. Ambjørnsen heeft veel literaire prijzen gewonnen. Sinds 1985 woont hij met zijn vrouw in Hamburg. Hij begon in de vroege jaren tachtig met het publiceren van min of meer autobiografische romans waarin hij zijn ervaringen aan de zelfkant van de maatschappij verwerkte.
Uit: Die Puppe an der Decke (Vertaald door Gabriele Haefs)
Stina hatte wieder versucht, sich in der Dusche aufzuhängen. Sie wollte nicht darüber sprechen. Sie hatte noch an diesem Morgen versucht, sich in der Dusche zu erhängen, aber jetzt schlurfte sie hier durch den Kies, und das von Medikamenten gesättigte Blut pochte in ihren Adern. Seit dem letzten Besuch hatte sie ihre üppige Mähne abgeschnitten. Sie lebte zwar, aber das war ihr scheißegal, jetzt, mit soviel Nozinan im Leib. Rebekka hatte gelernt, mit diesem Schweigen umzugehen. Es gehörte zu ihren monatlichen Treffen, Treffen, die vielleicht durch und durch sinnlos waren. Und vielleicht auch nicht. Sie dachte, dass niemand wissen könne, welche Wirkung der Stein unten auf dem Grund auslöste, wenn er erst den dunklen Wasserspiegel durchschlagen hätte. Deshalb kam sie, Monat für Monat. Es kostete sie viel, aber sie kam. Seit fast drei Jahren sah sie nun zu, wie ihre Schwester mit dem Drachen Verstecken spielte. Stina fragte nicht nach Harald und den Kindern. Sie fragte nach niemandem. Sie wanderte im Flur auf und ab oder pflügte, so wie jetzt, durch den Kies im Park. In regelmäßigen Abständen versuchte sie sich das Leben zu nehmen. November. Die Bäume stellten sich für den Winter tot. Schwarze Risse im Grauen.
A.C. Cirino, Hector Malot, Hanna Krall, Sigrid Undset, Honoré de Balzac
De Surinaamse schrijver A.C. Cirino werd geboren in Goede Hoop, een dorp aan de Coppenamerivier in het district Saramacca, op 20 mei 1929. Zie voor ook mijn blog van 20 mei 2007
Uit: De inheemse man en een priester
Het gebeurde op een kwade dag dat een blanke priester per korjaal bij een inheems dorp aankwam. Om wat te doen? Hij zou de inheemsen komen bekeren en het evangelie aan de arme stakkerds brengen. Op den duur zouden de inheemse mannen gedoopt worden en voortaan bijvoorbeeld Johannes in plaats van Tukajana heten. Volgens de pater werd de man een nieuwe mens wanneer hij gedoopt zou worden. Dat begreep het slachtoffer ook donders goed. De pater onderwees de inheemsen over vele kerkelijke wetten en gebruiken. Bijvoorbeeld dat er op goede vrijdag geen vlees gegeten mag worden. Dat werd door de inheemsen goed begrepen en ook heel goed onthouden!
Op zekere dag, het was het zoveelste bezoek van de priester aan het dorp, betrapte hij Johannes op heterdaad toen hij en zijn gezin bosvarkensvlees aan het eten waren. Was dat een bijzonderheid? Och mens, nee toch! Maar pas op dat moment zou de priester ontdekken dat hij de inheemsen uiterlijk kon veranderen, maar niet hun binnenste. Op de vraag van de priester aan Johannes of hij niet wist dat het die dag goede vrijdag was en dat hij dus geen vlees mocht eten, antwoordde Johannes hem dat hij vroeger Tukajana heette: Door het doopsel van de pater heet ik nu Johannes, zo ook heeft hij het vlees gedoopt en dat heet nu: de vis anjumara!
A.C. Cirino (20 mei 1929 - 6 mei 2003)
Uitzicht op de Coppenamerivier, Suriname (Geen portret beschikbaar)
De Franse schrijver Hector-Henri Malot werd geboren in La Bouille bij Rouen op 20 mei 1830. Hij studeerde rechten in Rouen en Parijs, maar koos toch voor de literatuur. Hij werkte als literatuurcriticus voor L'Opinion Nationale en als theatercriticus voor Lloyd Français.De jonge Malot studeerde aan het Lycée Corneille in Rouen, tien jaar nadat Gustave Flaubert daar studeerde. Malot was bevriend met Jules Levallois, die later ambtenaar in Sainte-Beuve en literatuurcriticus zou worden. Op school blonk hij uit met hoge cijfers. In 1853 ging hij naar Parijs, waar hij vergeefs probeerde zijn eerste stuk te verkopen. Om in zijn onderhoud te voorzien schreef hij voor dagbladen en tijdschriften. Uiteindelijk is hij teruggegaan naar zijn ouderlijk huis waar hij zijn eerste trilogie Les Victimes d'amour heeft geschreven. Het eerste deel is in 1859 verschenen.Zijn eerste boek was Les Amants, uitgegeven in 1859. In totaal heeft hij meer dan 70 boeken geschreven, waaronder een aantal kinderboeken. Alleen op de wereld (1878) is in deze categorie waarschijnlijk het bekendste. Het boek vertelt het verhaal van weeskind Rémi dat op achtjarige leeftijd wordt verkocht aan de oude straatmuzikant Vitalis.In 1895 kondigde Malot aan te stoppen met het schrijven van fictie, maar in 1896 schreef hij L'Amour Dominateur en Le Roman de mes Romans, een boek over zijn literaire leven. Zie ook mijn blog van 20 mei 2006
Uit: Sans famille
Je suis un enfant trouvé. Mais jusqu'à huit ans j'ai cru que, comme les autres enfants, j'avais une mère car, lorsque je pleurais, une femme me serrait si doucement dans ses bras, en me berçant, que mes larmes s'arrêtaient de couler. Jamais je ne me couchais dans mon lit sans qu'une femme vînt m'embrasser, et, quand le vent de décembre collait la neige contre les vitres blanchies, elle me prenait les pieds entre ses deux mains et elle restait à me les réchauffer en me chantant une chanson, dont je retrouve encore dans ma mémoire l'air et quelques paroles. Quand je gardais notre vache le long des chemins herbus ou dans les brandes, et que j'étais surpris par une pluie d'orage, elle accourait au-devant de moi et me forçait à m'abriter sous son jupon de laine relevé qu'elle me ramenait sur la tête et sur les épaules. Enfin quand j'avais une querelle avec un de mes camarades, elle me faisait conter mes chagrins, et presque toujours elle trouvait de bonnes paroles pour me consoler ou me donner raison. Par tout cela, et par bien d'autres choses encore, par la façon dont elle me parlait, par la façon dont elle me regardait, par ses caresses, par la douceur qu'elle mettait dans ses gronderies, je croyais qu'elle était ma mère. Voici comment j'appris qu'elle n'était que ma nourrice. Mon village, ou pour parler plus justement, le village où j'ai été élevé, car je n'ai pas eu de village à moi, pas de lieu de naissance, pas plus que je n'ai eu de père et de mère, le village enfin où j'ai passé mon enfance se nomme Chavanon; c'est l'un des plus pauvres du centre de la France. Cette pauvreté, il la doit non à l'apathie ou à la paresse de ses habitants, mais à sa situation même dans une contrée peu fertile.
Hector Malot (20 mei 1830- 17 juli 1907)
De Poolse schrijfster en journaliste Hanna Krall werd geboren op 20 mei 1937 in Warschau. Daar begon zij haar loopbaan in 1955 in de redactie van de krant Życie Warszawy. Vanaf 1966 werkte zij voor het politieke magazine Polityka en was zij tot 1969 buitenlandcorrespondente in de Sovjet Unie. Naast haar reportages publiceerde zij ook prozawerken die in diverse talen vertaald werden. In 1999 ontving zij de Leipziger Buchpreis zur Europäischen Verständigung, in 2008 de Ricarda-Huch-Preis.
Uit: The Woman from Hamburg and Other True Stories (Vertaald door Madeline Levine)
One winter evening, in 1943, he brought home a stranger, a woman.
"This woman is a Jew. We have to help her."
His wife asked if anyone had seen themin the stairwell, and quickly made some sandwiches.
The Jewess was petite, with curly black hair, and although her eyes were blue, she looked very Semitic. They put her in a room with a wardrobe. (Wardrobes and Jews -this is, perhaps, one of the most important symbols of our century. To live in a wardrobe-a human being in a wardrobe. In the middle of the twentieth century. In the heart of Europe.)
The Jewess would go into the wardrobe whenever the doorbell rang, and since her hosts continued to be very sociable, she spent long hours inside it. Fortunately, she was a sensible woman. She never coughed; not even the slightest rustling issued from the wardrobe.
The Jewess was never the first to speak, and she responded to questions with the fewest possible words.
"Yes, I did."
"Attorney."
"In Belzec."
"We didn't have time to; we got married right before the war."
"They were taken away. I don't know, in Janowska or else in Belzec."
She did not expect sympathy. On the contrary, she rebuffed it.
"I am alive," she would say. "And I intend to remain alive."
She would watch intently as the wife (whose name was Barbara) ironed or stood beside the stove. Occasionally, she tried to help her, but did so with irritating clumsiness.
Hanna Krall (Warschau, 20 mei 1937)
De Noorse schrijfster Sigrid Undset werd geboren in Kalundborg, Denemarken, op 20 mei 1882. Haar familie verhuisde naar Noorwegen toen zij twee jaar oud was. In 1924 bekeerde ze zich tot het katholicisme. Ze vluchtte in 1940 naar de Verenigde Staten wegens haar verzet tegen nazi-Duitsland en de Duitse bezetting, maar na de Tweede Wereldoorlog in 1945 keerde ze terug. Haar bekendste werk is Kristin Lavransdatter, een modernistische trilogie over het leven in Scandinavië in de middeleeuwen. Het boek speelt zich af in middeleeuws Noorwegen en werd van 1920 tot 1922 in drie delen gepubliceerd. Kristin Lavransdatter beeldt het leven van een vrouw van geboorte tot dood uit.
In 1928 kreeg Sigrid Undset de Nobelprijs voor de Literatuur.
Uit: Kristin Lavrensdatter
"No one and nothing can harm us child, except what we fear and love."
"But what if a person doesn't fear and love God?" asked Kristin in horror, to which Brother Edvin responded.
"There is no one, Kristin, who does not love and fear God. But it's because our hearts are divided between love for God and fear of the Devil, and love for this world and this flesh, that we are miserable in love and death. For if a man knew no yearning for God and God's being, then he would thrive in Hell, and we alone would not understand that he had found his heart's desire. Then the fire would not burn him if he did not long for coolness, and he would not feel the pain of the serpent's bite if he did not long for peace."
Uit:The Master of Hestviken
"And since God had suffered, because of the suffering her own fault would bring her; she too would desire to be punished and made to suffer every time she thought of it. She saw that this was a different suffering from any she had suffered hitherto: that had been like falling from rock to rock down a precipice, to end in a bottomless morass this was like climbing upward, with a helping hand to hold, slowly and painfully: but even in the pain there was happiness, for it lead to something. She understood now what the priests meant when they said there was healing in penance."
Paris est le plus délicieux des monstres : là, jolie femme; plus loin, vieux et pauvre; ici, tout neuf comme la monnaie d'un nouveau règne; dans ce coin, élégant comme une femme à la mode. Monstre complet d'ailleurs! Ses greniers, espèce de tête pleine de science et de génie; ses premiers étages, estomacs heureux; ses boutiques, véritables pieds; de là partent tous les trotteurs, tous les affairés. Eh! quelle vie toujours active a le monstre? A peine le dernier frétillement des dernières voitures de bal cesse-t-il au coeur que déjà ses bras se remuent aux Barrières', et il se secoue lentement. Toutes les portes bâillent, tournent sur leurs gonds, comme les membranes d'un grand homard, invisiblement manoeuvrées par trente mille hommes ou femmes, dont chacune ou chacun vit dans six pieds carrés, y possède une cuisine, un atelier, un lit, des enfants, un jardin, n'y voit pas clair, et doit tout voir. Insensiblement les articulations craquent, le mouvement se communique, la rue parle. A midi, tout est vivant, les cheminées fument, le monstre mange; puis il rugit, puis ses mille pattes s'agitent. Beau spectacle ! Mais, ô Paris! qui n'a pas admiré tes sombres paysages, tes échappées de lumière, tes culs-de-sac profonds et silencieux; qui n'a pas entendu tes murmures, entre minuit et deux heures du matin, ne connaît encore rien de ta vraie poésie, ni de tes bizarres et larges contrastes. »
Honoré de Balzac(20 mei 1799 - 18 augustus 1850) Beeld van Pierre-Eugène-Emile Hébert
Uit: Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid
Die pretentie, dat gewichtig doen, dat streven naar erkenning gaat samen, zoals dat gewoonlijk gaat, met juist een grote schamelheid als het op resultaten, op interessante beweringen aankomt. Ik neem als voorbeeld een heel eenvoudige eis die men aan een wetenschap stelt, namelijk dat de beschrijving van een zaak alleen maar die zaak beschrijft en niet nog enige andere. Een beschrijving van het Nederlands moet niet ook toepasbaar zijn op het Duits of het Chinees. Welnu, een van de hamvragen van de literatuurwetenschap zou eigenlijk moeten zijn: hoe kun je van een goed boek een beschrijving maken - uiteraard zonder dat het woord goed erin voorkomt - zonder dat die beschrijving ook zou kunnen slaan op een waardeloos boek? En omgekeerd: hoe kun je een slecht boek zo beschrijven - alweer zonder het woord slecht of soortgelijke woorden te gebruiken - dat het niet mogelijk is een goed boek te maken of te vinden dat geheel aan die beschrijving beantwoordt?
Deze zo cruciale en interessante vraag wordt in de literatuurwetenschap gemeden als de pest. Men heeft zich in één klap van die vraag afgemaakt door literatuur van slechte kwaliteit buiten de literatuur te plaatsen, door een van de interessantste verschijnselen der literatuur, het kwaliteitsverschil, buiten het vak te houden. Elders heb ik daar al eens over geschreven, en gewezen op het dwaze van die onderscheiding, te vergelijken met wanneer de natuurkunde wat zich in een stoommachine afspeelt wel tot de natuurkunde zou rekenen, maar wat in een ordinaire fluitketel gebeurt niet.3 Maar goed, laat ons een ogenblikje aannemen dat deze stelling: slechte literatuur hoort niet tot de literatuur, interessant en verdedigbaar is. Wat zou je dan verwachten? Wel, dan zou je verwachten dat men iets met die stelling deed, al was het maar bijvoorbeeld het aanwijzen van bepaalde dingen bij Jan Terlouw en het aantonen dat dergelijke dingen bij Vestdijk niet voorkomen. Of het wijzen op bepaalde dingen bij Goethe en dan zeggen kijk, die dingen vind je nooit bij Courths-Mahler. Maar het gekke is dat men dat nu juist helemaal niet doet. Integendeel. Zodra men een goed boek - in de dieventaal der literatuurwetenschappers een literair kunstwerk met Wertqualitäten genaamd - gaat beschrijven heeft men juist de fatale neiging om vooral die eigenschappen van Goethe te beschrijven die je allemaal ook bij Courths-Mahler aantreft.
Karel van het Reve (19 mei 1921 4 maart 1999)
De Amerikaanse schrijfster Jodi Lynn Picoult werd geboren op 18 mei 1966 in Nesconset op Long Island, New Yrok. Zij studeerde creatief schrijven aan Princeton eb behaalde haar Master pedagogie aan Harvard. Haar roman Nineteen Minutes uit 2007 is de gedetailleerde speurtocht naar de oorzaken van een schietpartij door een scholier in een fictieve kleine stad in de VS. Het boek haalde meteen plaats 1 op de bestsellerlijst van The New York Times. Picoult schrijft ook strips en naast echte literatuur ook ontspannend werk voor jonge vrouwen, de zogeheten Chick Lit.
Uit: The Tenth Circle
The first time it happened to Daniel Stone, a decade ago, he had been visiting Boston. His wife was at a colloquium at Harvard; that was a good enough reason to take a family vacation. While Laura sat on her panel, Daniel pushed Trixie's stroller the cobbled length of the Freedom Trail. They fed the ducks in the Public Garden; they watched the sloe-eyed sea turtles doing water ballet at the aquarium. After that, when Trixie announced that she was hungry, Daniel headed toward Faneuil Hall and its endless food court.
That particular April day was the first one warm enough for New Englanders to unzip their jackets, to remember that there was any season other than winter. In addition to the centipedes of school groups and the shutter-happy tourists, it seemed that the whole of the financial district had bled out, men Daniel's age in suits and ties, who smelled of aftershave and envy. They sat with their gyros and chowder and corned beef on rye on the benches near the statue of Red Auerbach. They sneaked sideways glances at Daniel.
Sometimes during the day a bird visits me- a deep blue whistling thrush, hopping about on long dainty legs, too nervous to sing. She perches on a windowsill, looking out at the rain. If I sit quietly in my chair, she will sit quietly at her windowsill, glancing now and then to make sure I keep my distance. When the rain stops, she glides away, and it is only then, confident in her freedom, that she bursts into full-throated song, her broken but enchanting melody echoing down the ravine.
I am sure that these short paragraphs would have helped you more than all my blabbering, am I right? I hope Ruskin Bond charmed you.
Ruskin Bond is an artiste par excellence. Just reading his stories gives you a warm feeling inside. It cheers you up. If you are disappointed or upset because of something, pick up one of his books and read it; you are sure to feel nice after that. There are many authors who write awesome extra interesting stories, but authors like Ruskin Bond are rare. He writes stories which are truly entertain you, but in a calm, soothing way. He is an enchanter. Do read his books, you won?t be disappointed.
Ruskin Bond (Kasauli, 19 mei 1934)
De Nederlandse schrijver Gijs IJlander (eig. Gijs Hoetjes) werd op 19 mei 1947 in Alkmaar geboren. Hij was het tiende kind in een plattelandsgezin. Hij ging naar het gymnasium in Alkmaar en studeerde daarna Engels en vertaalwetenschap in Amsterdam. Toen hij in 1974 zijn studies had beëindigd, ging hij werken voor het CITO in Arnhem. In 1975 verhuisde hij met zijn vriendin en zijn eenjarig dochtertje naar Slijk-Ewijk in de Betuwe, waar hij in een kleine boerderij ging wonen. Hij ging minder werken, om zich meer aan het schrijven te wijden. Ijslander debuteerde in 1988 met de roman De Kapper, waarvoor hij werd onderscheiden met de Geertjan Lubberhuizenprijs en de Anton Wachterprijs voor het beste debuut.
Werk o.a.: Brandvee, 1996, De nieuwe brug, 2002, Geen zee maar water, 2008.
Uit: De aanstoot (2000)
Een groot huis, een kleine man. Als een rafelig touw lag het langs het kanaal, veel meer dan een buurtschap was het niet. Een rij burgerwoningen en boerderijen leunde tegen de dijk; daarachter strekte de polder zich uit naar het oosten tot waar bij helder weer een soortgelijke aaneenschakeling van behuizingen te zien was. Het raadhuis, de winkel met postkantoor, de bakkerij - alle keken aan de voorzijde uit op het water en aan de achterkant op de grasvlakte. Het was ieder voor zich, in dit open land, beschutting was er nauwelijks. Veel daken waren voorzien van latwerk dat moest voorkomen dat de zeewind uit het westen de pannen wegblies. Ook aan de oostkant kreeg men de volle laag: de kou leek 's winters rechtstreeks uit Siberië te komen. De arbeiderswoningen waren vochtig en kil, het houtwerk moest jaarlijks worden bijgewerkt om verrotting tegen te gaan. Men woonde daar omdat men aan het land gebonden was en de weg langs het kanaal de mogelijkheid bood om in de stad te komen. Het waren de boeren die er de dienst uitmaakten. Hun huizen waren voorzien van eikenhouten kozijnen en rietbedekking waarin soms fraaie patronen waren aangebracht. Als het vee op stal stond en het hooi hoog lag opgetast onder de stolpdaken, zaten de boeren er warm bij. Zondagsmorgens begaf iedereen zich naar de kerk, de boeren in kapwagens, de knechts en hun gezinnen te voet, om daar te vernemen dat er orde was en dat ieder zijn plaats had.
Der Regisseur lächelte Jarven zu. "Wunderbar!", sagte er. "Ein Mädchen, dem wir erst noch Manieren hätten beibringen müssen, wäre für die Rolle von vorn herein nicht infrage gekommen. Aber das ist für dich ja offenbar kein Problem! Du musst eine gute Erziehung genossen haben." Jarven nickte. Einen Augenblick überlegte sie, ob sie ihm erzählen sollte, dass genau das schließlich Mamas Beruf war; es ging ihn aber nichts an. "Jarven!", sagte der Regisseur, und jetzt beugte er sich über den Tisch zu ihr hin. "Du bist sicher gespannt, was wir heute an diesem strahlend schönen Tag mit dir vorhaben." Jarven nickte wieder. Sie fühlte sich sehr allein. "Nun, Hilgard und Tjarks hier haben dir ja schon erklärt, worum es geht. Du sollst an diesem Wochenende zeigen, ob das Zeug in dir steckt, glaubwürdig eine Prinzessin zu spielen", sagte der Regisseur. "Und sie haben dir auch schon erklärt, dass uns dafür deine Ausstrahlung wichtiger ist als die Frage, ob du auswendig lernen oder mit Betonung sprechen kannst. Wir hätten natürlich einfach ein weiteres Casting mit dir machen können. Aber was hätte uns das gebracht? Das ist ja doch alles sehr künstlich."
TSHEMBE: (Closing his eyes, wearily) I said racism is a device that, of itself, explains nothing. It is simply a means. An invention to justify the rule of some men over others.
CHARLIE: (Pleased to have at last found common ground) But I agree with you entirely! Race hasn't a thing to do with it actually.
TSHEMBE: Ah -- but it has!
CHARLIE: (Throwing up his hands) Oh, come on, Matoseh. Stop playing games! Which is it, my friend?
TSHEMBE: I am not playing games. (He sighs and now, drawn out of himself at last, proceeds with the maximum precision and clarity he can muster) I am simply saying that a device is a device, but that it also has consequences: once invented it takes on a life, a reality of its own. So, in one century, men invoke the device of religion to cloak their conquests. In another, race. Now, in both cases you and I may recognize the fraudulence of the device, but the fact remains that a man who has a sword run through him because he refuses to become a Moslem or a Christian -- or who is shot in Zatembe or Mississippi because he is black -- is suffering the reality of the device. And it is pointless to pretend that it doesn't exist -- merely because it is a lie!
Lorraine Hansberry (19 mei 1930 12 januari 1965)
Der Erfinder von Luftschiffen, die auf dem Papier bleiben, gerät in die Politik. Man nutzt ihn aus in den Jahren des deutschen und spanischen Faschismus. Literatur braucht diesen historisch-moralischen Zeigefinger, und während die Pariser Studenten des Mai 68 an die Häuserwände schrieben: DIE FANTASIE AN DIE MACHT, so beschäftigten wir Schreiber in der DDR uns mit den Problemen von Geist und Macht, Phantasie und Macht, Weltfremdheit und Realität. Außerdem waren es die Jahre der "Künstlerbiografien", der romanhaften Aufarbeitungen exemplarischer Personen der Zeitgeschichte. Meine Mutter hatte mir mit ihren Familiengeschichten geholfen, einen typischen Zeitroman zu schreiben. Den Erfolg unserer gemeinsamen Bemühungen hat sie nicht mehr erlebt. (...) Mein Roman bekam in der DDR eine gute Presse und mehrere Auflagen. Die Kulturpolitik setzte gerade auf "Phantasie", ohne sich auf genauere Definitionen des Begriffs einzulassen. Fantastisch war alles, was sich nicht allzu genau, allzu nah mit der Tageswirklichkeit auseinandersetzte. (...) Und so kam auch mein Großvater gut weg, ohne dass sich jemand an seinem anarchistischen Charakter eines Einzelgängers gestoßen hätte.
Uit: Rahel. Ein Buch des Andenkens für ihre Freunde.
Montag, den 5. November 1822.
Franzosen, Engländer, sonst die Spanier und Italiäner und natürlich auch die alten Nationen haben Nationalmeinungen, solche Gefühle, Ehre, Ehrgeiz, und Strebungen, die sich auf theils bleibende, theils eine große Zeit lang sich wiederholende gesellige Zustände beziehen; ihre Kunst, ihre Künstler und Dichter müssen sich auch darauf beziehen, wenn sie verstanden werden wollen, wie sie auch selbst darin befangen sind. Wir Deutschen klagen schon lange, und immer öfter darüber, daß unter uns die Dichter nicht auf Autorität verehrt werden. Diesen Übelstand können wir aber ertragen, wenn wir betrachten wollen, was wir eigentlich sind. Ein Volk nicht zu einer Nation abgeformt und geschliffen: der Menschheit, und also allen Nationen noch nahe; unser Dichter sieht sich in der ganzen menschlichen Welt nach Zuständen um; erhöht sie, denkt sie sich wie sie sein könnten, müßten, nicht nur wie sie sind, und sein können in einem engen vorgefundenen Zustand, den er noch ändern will, gemein mit allen Gesetzgebern, und Erfindern; je größer solches Menschen Geist, je erhabener seine Seele, je belebter sein Herz, je reichhaltiger, vielfältiger, muß er wählen und darstellen, und Zustände kombiniren, und in dem Alten Neues sehen und zeigen: aber desto weniger auch wird er begriffen, oder desto häufiger ihm nicht gefolgt werden können, er unverstanden bleiben; und also oft nicht anerkannt werden, und von Dreisteren, die sich vieles angelernt haben, ohne das zu ahnden, was nicht angelernt werden kann, getadelt; grad'zu. Dies ist eben der Zustand, in dem sich unser Publikum mit seinen Autoren befindet. Bei weitem vorzuziehen einer nur in einer Zeit, und auch da nur von den Verständnißreichen, wahr gewesenen, jetzt zu einem Patentbeifall gewordenen, unverdauten Anerkennung; die eine gänzlich äußere wird; aber auch Ansehen, Einkünfte und Orden giebt: bei uns ist alles dies im Werden und Wachsen; ganz lebendig mit allem andern Aufstreben und Gedeihen; in einer Art von Kriegszustand unter einander, der dem Selbst- und Doppelgespräch des Gewissens zu vergleichen ist; welches uns reinigt, fördert, immer beruhigen will, und eigentlich allein nur belebt. Welchem einzelnen Menschen wäre es wohl erlaubt, sich solche Komplimente zu schneiden, wie es jede Nation gegen sich selbst gelassen und blind ausführen darf; und wovon wir unfassionirten Deutschen bis vor einiger Zeit frei waren.
Unbegreiflich erschien es mir jetzt, als ich nach Lowestoft hineinging, wie es in einer verhältnismäßig so kurzen Zeit so weit hatte herunterkommen können.(...) Gleich einem unterirdischen Brand und dann wie ein Lauffeuer hatte der Schaden sich fortgefressen, Bootswerften und Fabriken waren geschlossen worden, eine um die andere, bis für Lowestoft als einziges nur noch die Tatsache sprach, daß es den östlichsten Punkt markierte auf der Karte der britischen Inseln. Heute steht in manchen Straßen der Stadt fast jedes zweite Haus zum Verkauf, Unternehmer, Geschäftsleute und Privatpersonen versinken immer weiter in ihren Schulden, Woche für Woche hängt irgendein Arbeitsloser oder Bankrotteur sich auf, der Analphabetismus hat bereits ein Viertel der Bevölkerung erfaßt, und ein Ende der stetig fortschreitenden Verelendung ist nirgends abzusehen. Obgleich mir dies alles bekannt war, bin ich nicht vorbereitet gewesen auf die Trostlosigkeit, die einen in Lowestoft sogleich erfaßt, denn es ist eine Sache, in den Zeitungen Berichte über sogenannte unemployment blackspots zu lesen, und eine andere, an einem lichtlosen Abend durch Zeilen der Reihenhäuser mit ihren verschandelten Fassaden und grotesken Vorgärtchen zu gehen und, wenn man endlich angelangt ist in der Mitte der Stadt, nichts vorzufinden als Spielsalons, Bingohallen, Betting Shops, Videoläden, Pubs, aus deren dunklen Türöffnungen es nach saurem Bier riecht, Billigmärkte und zweifelhafte Bed&Breakfest Etablissements mit Namen wie Ocean Dawn, Beachcomber, Balmoral Albion und Layla Lorraine.
W.G. Sebald(18 mei 1944 14 december 2001)
De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Als kind van een naar het communistische Noorden gevluchte vader groeide hij in Zuid-Korea als sociale paria op. Zijn oeuvre weerspiegelt dit duidelijk. In het Nederlands verscheen van hem de roman De dichter, handelend over een 19e eeuwse rebel die tegen de verdrukking in zijn roeping tot dichter wil verwezenlijken. Andere belangrijke boeken zijn De verwrongen held en Voor de keizer.In 1992 ontving hij de Hyundae literatuurprijs en ook de Franse Orde van verdienste voor literatuur en cultuur.
Uit: Der entstellte Held(Übersetzt von Kim Hiyoul en Heidi Kang)
Es muß Anfang Juni gewesen sein, denn die Akazien am Dammweg zu unserer Schule blühten. Yun Byongjo von der Wäscherei hatte etwas Besonderes mit in die Schule gebracht und prahlte in der Klasse damit. Es war ein teures vergoldetes Feuerzeug, eins von denen, die wir "runde Feuerzeuge" nannten. Es ging von Hand zu Hand und verursachte etwas Unruhe. Sokdae, der einen Moment draußen gewesen war, sah es, sobald er zurückkam. Er kam näher, streckte seine Hand aus und sagte:
"Zeig mal her!"
Die Schüler, die bis dahin lachend ihre Bewunderung gezeigt hatten, verstummten, und das Feuerzeug gelangte in Sokdaes Hände. Er drehte und wendete es eine Weile.
"Wem gehört es?" fragte er Byongjo ausdruckslos.
"Meinem Vater", antwortete dieser mit plötzlich erstickter Stimme.
"Hat er es dir geschenkt?"
"Nein, ich hab es nur mitgebracht."
"Wer weiß, daß du es genommen hast?"
"Nur mein Bruder."
Ein leichtes Lächeln umspielte Sokdaes Mund. Er begann, das Feuerzeug mit neuem Interesse zu untersuchen.
"Toll", sagte Sokdae schließlich, noch immer das Feuerzeug haltend, und blickte Byongjo fest an.
Ich hatte Sokdae von Anfang an beobachtet und war plötzlich gespannt. Aus meiner Erfahrung wußte ich, daß er mit seinen Worten etwas anderes meinte, als man allgemein darunter verstand.
Wenn er etwas haben wollte, das einem anderen gehörte, bedeutete sein Toll!, daß er es verlangte. Im allgemeinen reichte das aus, damit man es ihm gab, aber manchmal zögerte ein Schüler. Dann pflegte Sokdae zu sagen: "Leih es mir!" Natürlich wollte er damit sagen: "So gib schon her!" Niemand konnte sich dem widersetzen. Nie nahm er also den Jungen direkt etwas weg, es wurde ihm tatsächlich gegeben. Ich hatte damals noch keinen Begriff für indirekte Erpressung und hatte diese "Geschenke" immer in Ordnung gefunden, aber an diesem Tag erkannte ich, daß nicht einmal mehr ein Minimum an Schein gewahrt wurde.
Confronté à la maladie de Parkinson, j'ai donc choisi de l'attaquer à bras-le corps. Avec, toutefois, une limite exaspérante : mon intention, mon rêve, étaient de mener l'investigation et la description de la maladie jusqu'à son terme. Or c'est impossible, personne ne peut mener une telle entreprise jusqu'au bout - et c'est bien dommage. Donc je me suis mis à écrire sur "miss P.", cette compagne de chaque instant de ma vie. Elle apparaît déjà dans les précédents livres, où elle n'occupe encore que certaines zones de mon territoire. Entre-temps, elle a gagné du terrain. Et le livre que je publie maintenant décrit notamment sa progression au cours des deux ou trois dernières années.
François Nourissier (Parijs, 18 mei 1927)
De IJslandse dichter en schrijver Gunnar Gunnarsson werd geboren op 18 mei 1889 inFljótsdalur. Hij groeide op op een boerderij. In 1897 stierf zijn moeder. Hij bezocht twee jaar lang de Volkshogeschool in Jutland, waar hij ook zijn latere vrouw leerde kennen. In 1912 verscheen het eerste deel van zijn roman De mensen op Borg die hem beroemd zou maken. Gunarsson schreef in het Deens. In 1926 ging hij terug naar IJsland. In 1948 trok hij naar Reykjavik waar hij zijn werk in het Ijslands begon te vertalen.
Uit: FORTUNE AT MR. SNÓKSDAL'S DOOR (Vertaald door Cris Norlund)
Perhaps Mr.Snóksdal thought that the beautiful girl in the shop did not serve him with enough respect; perhaps it was the two above-mentioned names which decided the matterat any rate, the devil took possession of him:with careless dignity lie leaned against the wall and, in elegant flourishes, added his name, "J. J. Snóksdal," to the list. After which he nonchalantly paid with two ten-kroner notes and, without check-ing the kroner and 90 ore he receivedin change, left the shop. Out in the street he couldn't help feeling a little dizzy. The light from the setting sun shone so strangely, so vaguely. The houses stood out. one byone, as clearly as if he were seeing them for the first time. The people he met appeared far away and alien, and yet so near and familiar. Everything seemed as if it had been lifted up into a higher sphere. He felt like a man who all of a sudden has got a long-needed new suit of clothes and in overweening lordliness has thrown the old one out of the window. In other words, he tasted a bit of the joy of sinning. But simultaneously he had a very unpleasant feeling of not standing quite firmly on his legs. Well, it was done and could not be altered. For a moment, however, the thought ran through his mind that he ought to go back to the shop and explain his action as a misunderstanding. But that would be much too humiliating. There is a limit to the moral courage of even an honest man. So Mr. Snóksdal went on. As he was walking like this, a sensible thought suddenly emerged out of the chaos in his brain: What was he to wear for the dinner tomorrow night! He felt he had to go in dinner clothes; but he had noneand where could he borrow some? His mind ran over onewell-dressed friend after anotherthat one and that one had dinner clothes, he knew. Butcould J. J. Snóksdal borrow a dinner suit? Instinctively he answered his question with an emphatic no! Ought he to go there in borrowed feathors? No, absolutely not He had, then, to buy a dinner suit. He could, he imagined, get one cheap from the tailor who usually made! his annual suit at the price of 60 kroner. Mr. Snóksdaï distractedly turned down the street where the tailor lived. But then it occurred to him that he would be late for supper, so that he took the road to the eating place which, by some miracle, was able to supply him with breakfast, lunch, and supper for 30 kroner a month.
Gunnar Gunnarsson (18 mei 1889 21 november 1975)
Sie traten auf die Schonungen. Der Hochwald blieb zurück, ein Heer von glatten Schäften mit abendlichem Glanz. Einsam hob der Weg sich zur Höhe. Dort reckte aus Busch und Gesträuch eine Schirmkiefer ihren geraden, gewaltigen Stamm in den Himmel hinauf, einen zerrissenen Wipfel wie Fahnentuch um den Schaft und darüber einen grauen, trockenen Ast wie eine harte Eisenspitze, die nach dem Leib der Wolken drohte. Da stand sie gleich der letzten Lanze über nieder gebrochenem Heer, und in ihrer Krone hing der Abendwind mit auf- und nieder gleitenden Tönen.
"Hier ist es, Harro."
Sie blickten über den Wald. Kein Laut zerriß mit lohendem Glanz das breite Bild. Nur Schonungen, grau und grün und blau bis an das ferne Ufer, wo des Hochwalds Masten im gelben Abendlicht die schweren Segel trugen. Kein Sturm ging über das Meer, kein Leuchten brach aus Wolkentoren, nur ein leises Weben war auf allen Seiten, in großem Rhythmus, wie schwankender Orgel-Ton unter verdämmernden Bogen: "Ich bin ... der Wald ... der Wald... der weite... weite... Wald..." Kein Vogel rief, kein Wild trat heimlich aus unbewegtem Gebüsch. Schwere Wolken zogen, seltsam groß und klar, über das schweigende Rund und versanken wie sich bäumende Schiffe hinter dem Wald.Da klang von ferne ein klagender Schrei, sechsmal, siebenmal sich hebend im Schlag der Flügel, und hingezogen ersterbend.
"Simplizius!" Er griff nach seinem Arm.
"Rühre dich nicht!"
Noch einmal schrie es über den Wäldern, näher rufend. Dann kam ein jagender, klingender Flügelschlag, und auf der Spitze der Kiefer schwang sich der Wanderfalke ein und wandte seinen kühnen Kopf über das Meer zu seinen Füßen. Hoch im leeren Grau saß er einsam, und seine Augen blickten königlich über die Wälder. Und noch einmal kam der klagende Schrei, der zwischen Wolken und Wald schmerzlich und jäh den Abend zerriß.
Geen, die op om te keeren zich bezon, sints hij verdween achter den horizon; verzuim, vergeet niets in dit doorgangshuis, voort gaat de tocht, als eens de reis begon.
ich bin seit Dienstag jeden Tag zur Post gestürzt, aber noch immer nichts von Dir, so gebe ich denn heute die Hoffnung auf, will Dir aber doch nicht Gleiches mit Gleichem vergelten.
Ich habe gestern einen furchtbaren Reinfall zustande gebracht und sitze nun morgens um halb sieben hier bei schönstem Frühlingswetter mit dumpfem Jammer, um Dir zu beichten.
Also, wie Du wohl von Catty gehört hast, war gestern Mienes Jubiläum. Sie hatten sich ca. 10 Leute eingeladen, einer eine Harmonika mitgebracht, und tanzten nach dem Fraß. Ich hatte bis halb elf gearbeitet, war dann unten, wo auch Pastor Bernhardt war, sagte gute Nacht und verschwand, ging aber nicht zu Bett, sondern in die Küche, und tanzte mit Juchhe mit. Es war eigentlich brillant, in unserer ziemlich engen Küche mit lauter schlichten Handwerkern und deren Gattinnen. Alles sang und johlte beim Tanzen, es wurde mächtig Punsch getrunken, Hochs ausgebracht etc. Als das Tanzen zu Ende war, wollte ich ab, aber sie baten mich, dazubleiben. Nun wurde noch gesungen, unsere deklamierte, Mine dito. Du glaubst gar nicht, wie famos die ganze Orgie war. Da auf einmal erscheint Papa in der Küche - dies war nebenan - und ruft Fanny. Weiß Gott, wie er es gemerkt hat, ich kriege einen elementaren Schrecken, krieche unter den Tisch, muß aber heraus und mit ab. Stell Dir vor, es war einfach erschütternd; er fragte mich ca. fünf mal, ob ich verrückt sei, worauf ich laut und kräftig Nein sagte; ob ich betrunken sei, Nein ! Was ich mir gedacht hätte ? Ich wußte es wirklich nicht, ich hatte nur eine Heidenangst gehabt. Es war halb eins, alles zu Bett, folgte eine halbstündige gräßliche Unterredung mit Papa.
Franziska zu Reventlow (18 mei 1871 25 juli 1918)
Like most of my generation, I was brought up on the saying: 'Satan finds some mischief for idle hands to do.' Being a highly virtuous child, I believed all that I was told, and acquired a conscience which has kept me working hard down to the present moment. But although my conscience has controlled my actions, my opinions have undergone a revolution. I think that there is far too much work done in the world, that immense harm is caused by the belief that work is virtuous, and that what needs to be preached in modern industrial countries is quite different from what always has been preached. Everyone knows the story of the traveller in Naples who saw twelve beggars lying in the sun (it was before the days of Mussolini), and offered a lira to the laziest of them. Eleven of them jumped up to claim it, so he gave it to the twelfth. this traveller was on the right lines. But in countries which do not enjoy Mediterranean sunshine idleness is more difficult, and a great public propaganda will be required to inaugurate it. I hope that, after reading the following pages, the leaders of the YMCA will start a campaign to induce good young men to do nothing. If so, I shall not have lived in vain.
Agreat square in the city.--A multitude of miserable men and women crowding round a person of a wild and savage appearance, dressed in a fantastical garb, with an hour-glass in his hand.
Astrologer. The sun is going down, and when he sets,
You know my accursed gift of prophecy Departeth from me, and I then become Blind as my wretched brethren. Then the Plague Riots in darkness 'mid his unknown victims, Nor can I read the names within his roll Now register'd in characters of blood. Come to me all ye wearied who would rest, Who would exchange the fever's burning pillow For the refreshing coolness of the grave! Come hither all ye orphans of a day, And I will tell you when your heads shall rest Upon your parents' bosoms. Yearn ye not To clasp their shroudless bodies, and to lie In the dark pit by love made beautiful! Where are ye veiled widows? in the tomb The marriage-lamp doth burn unquenchably. Dry up your tears, fair virgins! to the grave Betrothed in your pure simplicity! Still is one countenance beautiful in death, And it will lean to-night upon a breast White with the snows of perfect innocence. --I Call upon the wicked! let him shew His face among the crowd, and I will tell him His dreams of horror and his works of sin.
John Wilson (18 mei 1785 - 3 april 1854)
Portret door Sir John Watson-Gordon
Onafhankelijk van geboortedata:
De Vlaamse dichter, schrijver en regisseur David Troch werd geboren in Bonheiden in 1977. Troch publiceerde in tijdschriften als De Brakke Hond, Deus ex Machina, Poëziekrant en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij bracht in 2002 bij de toenmalige uitgeverij Zuid & Noord de verhalenbundel 'tot de sterren gericht' uit. Een jaar later volgde bij dezelfde uitgever het poëziedebuut 'liefde is een stinkdier maar de geur went wel'. Eind 2006 kwam bij de éénmansuitgeverij Het Zinkend Schip het bundeltje 'ontkroond' uit.Troch is redactielid van het literaire e-zine Meander en van Gierik en Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij won diverse literaire prijzen in Vlaanderen en Nederland zoals de Jules Van Campenhoutprijs voor Poëzie in 2008. Verder nam hij deel aan diverse poetry slams en haalde hij in 2006 de finale van het Nederlanse Kampioenschap poetry slam.
luisterrijk
deze kamer is gemaakt voor kousenvoeten, voor het horen vallen van een naald. blind herkennen we elk geluid, het schuifelen en
het stilstaan, het wegschuiven van het laken en het voorzichtig neervlijen naast het naakte lichaam dat het onze is. we protesteren eerst
half binnensmonds, maar stemmen al snel het ademen tot één ritme af, tot er geen naald meer tussen past. zo wordt alles, alles zacht.
De Uruguayaanse schrijver Mario Benedetti is gisteren op 88-jarige leeftijd overleden.Benedetti schreef in de zestig jaar waarin hij als schrijver actief was, meer dan tachtig dichtbundels, romans, essays en andere werken. Een van zijn bekendste boeken is La Tregua, dat in het Nederlands is vertaald onder de titel Het Uitstel. Benedetti werd geboren op 14 september 1920 in Paso de los Toros in het department Tacuarembó.Tijdens de militaire dictatuur in Uruguay (1973-1985) woonde Benedetti in het buitenland, aanvankelijk Cuba - hij was een aanhanger van het beleid van de communistische leider Fidel Castro - en daarna jaren in Madrid. Zie ook mijn blog van 14 september 2008.
Uit: Der Plan von der Abschaffung des Dunkels (Vertaald door Angelika Gundlach)
Das Zweitbeste, um die Vorderpartie zu stärken, nach dem Geräteturnen, war Leichtathletik, vor allem die Wurfdisziplinen, das war im Winter jedoch schwieriger, weil sie im Freien stattfand.
Die einzige Ausnahme davon war Laufen. Klastersen hatte der Juniorennationalmannschaft beigebracht, im Winter auf den gefrorenen Mooren und Seen zu trainieren, und schöne Ergebnisse erzielt. Das war eines seiner Prinzipien: Wenn man lief, gab es kein Wetter, bei dem man nicht draußen sein konnte.
Also hatte man Lauftraining zu allen Jahreszeiten, er hatte jedoch eine Vorliebe für Schnee. Bei Schnee konnte man ziemlich sicher sein, daß man auf jeden Fall die erste halbe Stunde durch den Park laufen würde.
Er selbst lief vorneweg. Das bedeutete, wenn man nicht zur Spitzengruppe gehörte oder wenn man sich sogar zurückfallen ließ, war man plötzlich allein.
Sie stand an einem Baum, mit dem Rücken zu mir. Ich sah den schwarzen Mantel. Hinter ihr war der fallende Schnee eine Wand, sie löste sich von dem Baum, ging durch die Wand und war weg.
Ich bog vom Weg ab und kam hinunter an den See. Es war an einer Stelle, die lange eisfrei war. Da stand ein Reiher, und es gab auch Schwäne. Es war, als spürten sie die Kälte nicht, und sie waren in Bewegung, als sei jemand vorbeigegangen.
Ich dachte, ich hätte sie verloren, oder vielleicht war sie es nicht gewesen. Der Schnee bildete noch immer Räume, man lief durch eine Reihe von weißen Zimmern, die nie endeten. Ich wandte mich zu dem Hügel, wo die Statuen waren, mit gefrorenen Kleidern aus Schnee auf der grünen Bronzehaut. Eine von ihnen löste sich von den anderen und ging weg. Ich marschierte los. Wir kamen hinunter an die Stelle, wo im Sommer Rosen gestanden hatten. Sie waren zurückgeschnitten und mit Tannenzweigen bedeckt.
De Oostenrijkse schrijfster Eva Schmidtwerd geboren op 17 mei 1952 in Lustenau / Vorarlberg. Zij woont als zelfstandig schrijfster in Bregenz. Behalve proza schrijft zij ook hoorspeken en vertaalt zij uit het Italiaans. Schmidt debuteerde in 1985 met Ein Vergleich mit dem Leben. In 1988 verscheen Reigen. Daarna volgde een scheppingspauze tot in 1997 haar roman Zwischen der Zeit verscheen.
Uit: Zwischen der Zeit
Der gutaussehende Fremde mit den slawischen Gesichtszügen hatte sich der Mutter und dem Kind vorsichtig wie einer Gruppe scheuer Tiere, die er nicht aufschrecken wollte, genähert. In einem Abstand, der Unaufdringlichkeit verraten sollte, ging er in die Hocke und befand sich dadurch in Augenhöhe mit Charlotte. Alles an ihm, die graugrünen Augen, die vollen, fast weiblich geschwungenen Lippen, die Geradheit der Nase, die Helligkeit der Stirn, die hohen, stark ausgeprägten Backenknochen, versetzten sie einen Augenblick lang in einen Zustand der Atemlosigkeit. Er hatte knochige, aber schmale Hände. Auch das nahm sie in diesen ersten Sekunden wahr. Jedenfalls erinnerte sie sich später daran. Auffallend an seinen Händen war die dunkle und dichte Behaarung, die über den Handrücken bis zu den ersten Fingergliedern reichte.
Er trug weite Hosen, die von einem Gürtel zusammengehalten waren und seinen schlanken Körper noch betonten, und ein einfaches, weißes Hemd, das am Kragen offenstand. Eine Aura weltmännischer Gelassenheit umgab seine Haltung und sein Benehmen, sein Blick verriet Aufmerksamkeit.
Eva Schmidt (Lustenau, 17 mei 1952)
De Amerikaanse schrijver Gary Paulsen werd geboren op 17 mei 1939 in Minneapolis, Minnesota.Al in zijn jonge jaren interesseerde hij zich voor het schrijven. In 1966 verscheen zijn eerste boek. In 1983 en 1985 deed hij mee aan de grootste sleehondenrace van de wereld en hij verwerkte zijn belevenissen in een boek Dogsong dat later diende als uitgangspunt van de Disney film Snowdogs.
Uit: Soldier's Heart
He heard it all, Charley did; heard the drums and songs and slogans and knew what everybody and his rooster was crowing.
There was going to be a shooting war. They were having town meetings and nailing up posters all over Minnesota and the excitement was so high Charley had seen girls faint at the meetings, just faint from the noise and hullabaloo. It was better than a circus. Or what he thought a circus must be like. He'd never seen one. He'd never seen anything but Winona, Minnesota, and the river five miles each way from town.
There would be a shooting war. There were rebels who had violated the law and fired on Fort Sumter and the only thing they'd respect was steel, it was said, and he knew they were right, and the Union was right, and one other thing they said as well--if a man didn't hurry he'd miss it. The only shooting war to come in a man's life and if a man didn't step right along he'd miss the whole thing.
Charley didn't figure to miss it. The only problem was that Charley wasn't rightly a man yet, at least not to the army. He was fifteen and while he worked as a man worked, in the fields all of a day and into night, and looked like a man standing tall and just a bit thin with hands so big they covered a stove lid, he didn't make a beard yet and his voice had only just dropped enough so he could talk with men.
If they knew, he thought, if they knew he was but fifteen they wouldn't take him at all.
But Charley watched and Charley listened and Charley learned.
Gary Paulsen (Minneapolis, 17 mei 1939)
De Britse schrijver Dennis Potter werd geboren op 17 mei 1935 in Forest of Dean, Gloucestershire. Potter studeerde in 1959 af aan de Oxford University en schreef vanaf de jaren zestig bijna dertig toneelstukken, negen televisie series, drie romans, was journalist en schreef ook non-fictie. In Nederland werd hij vooral bekend door de televisieserie: 'The singing detective'. Zijn laatste werk 'Cold Lazarus' (1994) is een gelaagde vertelling waarin hij, al stervende, zowel in de serie als in de realiteit, verslag doet van zijn leven en zijn blik daarop.
Uit: Blackeyes
"He had once seen an old lady in a greetings-card shop moving her lips as she read the verse in one birthday card after another, and he had realized for the first time that neither the ability not the motives of those who had written the banal little rhymes were at issue: the old woman was seeking the most appropriate clutch of words to express the truth of her feelings for whoever she wanted to send the card to. She was the one who brought the truth, and the dignity, to what had been written without either."
j'ai eu cette lettre hier soir 27.La régularité du service postal me semble rétablie!
C'est demain soir que finit notre période de tranche.Hier, bombardement intense: on suivait, de l'oeil, de notre tranchée,la chute des obus de 220 qui décrivaient des cercles énormes dans le ciel,au-dessus de nos têtes et qui tombaient ensuite.Ce sont des projectiles qui pèsent 120 kilos.On les eût dit, dans l'espace, à peu près gros comme un oiseau qui tombe à pic.
Cette nuit, on a travaillé à aménager une tranchée.Il faisait tout à fait froid.Ce matin, soleil radieux et légère brise.Les tranchées, sèches se couvrent sur la crête d'herbes qui ondulent au vent.Cet aspect chevelu est nouveau.A certains endroits, les tranchées françaises, qui sont larges et évasées plutôt,ont des airs de chemins creux.Les tranchées allemandes sont beaucoup plus étroites et creuses,elles sont plus organisées pour la défense, mais une fois qu'elles sont attaquées,les occupants ne peuvent plus en sortir.Il leur faut, ou repousser l'attaque ou se faire faire. J'ai envie de faire de la bicyclette, figurez-vous! Il me semble que je ne vais plus savoir.Je n'ai pas encore le poulet n°1 ni le poulet n°2.
Een schaap blert om het huis. Wat later blert er nog een en nog een. Schapen blerren. Uit de weiden zijn ze naar de huizen gesukkeld. Nu duurt de storm lang. Een schaap weet meer van het weer af dan de mensen. Hoor, hoe de vlagen beuken! Bij Japkemoei Lieuwen, om oost, onder aan het duin, sloeg het vorige jaar onder het geweld van de orkaan een raam met kozijn en al naar binnen. De schepen varen op zee ... de houtslepers ... veel mannen van Terschelling varen op de houtslepers.., op de haringloggers, op de boten naar het verre Oost-Indië ... Sijke van Jort wacht al veertig jaar op haar man. En ze gelooft nog, dat hij eenmaal terug zal komen ... nog gelooft ze ... Weer blert een schaap. Hoort ze goed, hollen ze hard om het huis? Schreeuwt daar iemand?... Is dat op de weg, of op het eigen erf?... Heeft ze geslapen? Hoe laat is het dan?... Daar hoort ze weer wat!
Marcellien liep nog eens in allerhaast langs den zoogezegden Kattewegel - dat was achter de hoven, tusschen de hagen heen - naar de afgelegen wijk het Opeelken. Hij wilde zijne geliefde Veria eene laatste maal vaarwel zeggen vóór de groote reis, want voor hem, die sedert zijne kindsheid - zijn achtste jaar, dat hij in het dorp was komen wonen - nooit meer dan twee of drie uren ver was geweest, mocht de voorgenomen reis van den volgenden dag wel eene groote heeten.
En terwijl hij naar het Opeelken liep, was ook zijn tweelingbroeder Filip achter de schuur gaan loeren, of hij Reine, zijne beminde, niet kon zien en spreken; en daar de jonge boerenmeid insgelijks naar hem uitkeek, toen zij met het naderen van den avond in den stal hare koeien melken ging, zoo kwam het gansch natuurlijk, dat zij onbemerkt van hare meesteres, hare akers aan den ingang gelaten, en naar hem was toegegaan; en nu stonden de beiden op de steenen brug over de beek, welke de groote hoeve van de kleinere scheidde, in stil en druk gesprek.
Filip ook moest 's anderdaags met den eersten trein, die in het station van het op een uur afstands liggend dorp Meidale stilhield, naar Frankrijk vertrekken.
Het was een schoone avond op het einde van April, wat koel maar helder; de daken van het huis en de schuren scherp afgeteekend op den blauwen hemel; pereboomen in vroegen bloei en bottend loover in het dichte boschje, waar het onder
de struiken reeds donker begon te worden, en de geloken kelkjes van de windroosjes op den grond maar nauw zichtbare witte plekjes meer vormden. De maan kwam op van achter den nog naakten reuzeneik aan den boord der beek.
Miriam left the gaslit hall and went slowly upstairs.The March twilight lay upon the landings, but the staircase was almost dark.The top landing was quite dark and silent.There was no one about.It
would be quiet in her room.She could sit by the fire and be quiet and think things over until Eve and Harriett came back with the parcels.She would have time to think about the journey and decide what she was going to say to the Fraulein.
Her new Saratoga trunk stood solid and gleaming in the firelight.To-morrow it would be taken away and she would be gone.The room would be altogether Harriett's.It would never have its old look again.She evaded the thought and moved clumsily to the nearest window.The outline of the round bed and the shapes of the may-trees on either side of the bend of the drive were just visible.There was no escape for her thoughts in this direction.The sense of all she was leaving stirred uncontrollably as she stood looking down into the well-known garden.
Out in the road beyond the invisible lime-trees came the rumble of wheels.The gate creaked and the wheels crunched up the drive, slurring and stopping under the dining-room window.
Dorothy Richardson(17 mei 1873 - 17 juni 1957)
De Catalaanse dichter en schrijverJacint Verdaguer i Santaló werd geboren op 17 mei 1845 in Folgueroles. Hij was de belangrijkste vertegenwoordiger van de Renaixença, de beweging die in de 19e eeuw streefde naar een opleving van de Catalaanse taal en cultuur. In 1865 nam hij deel aan een dichterswedstrijd in Barcelona en won hij meteenn al vier prijzen. In 1870 werd hij tot priester gewijd en begon hij te werken in Vic en omgeving. In 1876 nam hij een baan aan als geestelijke op een schip. De ervaringen die hij had op het traject CádizHavanna inspireerden hem tot het grote epos LAtlàntida. In 1880 schreef hij de tekste van het loflied op de Zwarte Madonna van Montserrat.
Uit: LAtlàntida (Vertaald door Clara Sommer)
Und eine Barke sieht er auf den Wellen
Durch Klippen gleiten gleich dem weißen Schaum.
Und Herkules verspricht, bei seiner Rückkehr
Die Stadt zu gründen mit der Barke Namen,
Sie groß zu machen wie die hohe Ceder.
Wer sie erblickt, soll mit Erstaunen rufen:
Das ist die Riesentochter des Alciden!
Um ihretwillen fordert er den Dreizack
Vom Meeresgott, von Jupiter den Blitz.
Des Helden Bitte ward erhört vom Himmel:
O schönes Barcelona, dein Gesetz
Bezwang den Ozean in seiner Macht;
Aus deinen Felsen zuckte Blitz auf Blitz
Zu stolzem Siege auf den Kampfplatz nieder.
Jacint Verdaguer (17 mei 1845 10 juni 1902)
De Britse schrijfster Anna Jameson werd geboren op 17 mei 1797 in Dublin. Haar vader, de miniatuurschilder Murphy bracht haar al vroeg liefde voor de kunst bij. Zij werd bekend als schrijfster door haar tijdens een Italiaanse reis geschreven dagboek Diary of an Ennuyée uit 1826. Jameson was jarenlang bevriend met de schoondochter van Goethe, Ottilie. Belangrijk werken van haar zijn ook Characteristics of the female characters of Shakespeare uit 1832 en The House of Titian uit 1846.
Uit: The Diary of an Ennuyée
Calais, June 21.What young lady, travelling for the first time on the Continent, does not write a "Diary?" No sooner have we slept on the shores of Franceno sooner are we seated in the gay salon at Dessin's, than we call, like Biddy Fudge, for "French pens and French ink," and forth steps from its case the morocco-bound diary, regularly ruled and paged, with its patent Bramah lock and key, wherein we are to record and preserve all the striking, profound, and original observationsthe classical reminiscencesthe thread-bare rapturesthe poetical effusionsin short, all the never-sufficiently-to-be-exhausted topics of sentiment and enthusiasm, which must necessarily suggest themselves while posting from Paris to Naples.
Verbiage, emptiness, and affectation!
Yesbut what must I do, then, with my volume in green morocco?
Very true, I did not think of that.
We have all read the Diary of an Invalid, the best of all diaries since old Evelyn's.
Well, then,Here beginneth the Diary of a Blue Devil.
What inconsistent beings are we!How strange that in such a moment as this, I can jest in mockery of myself! but I will write on. Some keep a diary, because it is the fashiona reason why I should not; some because it is blue, but I am not blue, only a blue devil; some for their amusement,amusement!! alas! alas! and some that they may remember,and I that I may forget, O! would it were possible.
Anna Jameson (17 mei 1797 17 maart 1860)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Nederlandse dichter Leo Stilma werd geboren in 1953. Hij schrijft sinds 1990 poëzie. Daarnaast werkt hij als methodiekdocent aan de Hogeschool Rotterdam. Veel gedichten van hem zijn opgenomen in verzamelbundels, het meest recent in de bundel Met het oog op Morgen van J. Jansen van Galen en in de bundel Ouderdom van uitgeverij Singel 521. Van hem zelf zijn drie bundels verschenen: Kaalslag (1995), Steenslag (1998) en In Woord en Beeld (2002).
Verwijdering
1
De vloer is nog warm van je voetstappen, de deur draagt je vingerafdrukken
en in mijn hoofd heb je alles door elkaar gegooid ik kan er niets meer vinden.
Nu je buiten loopt hoor ik je voeten nog schoppen tegen mijn gehoorbeen en je vragen galmen tegen de muren van mijn hersenstam.
Ik sta wel op het dak van ons huis te zwaaien met een witte vlag en roep je naam
Aber es ist nicht dieser Ich-Erzähler, der die Figur des Westdeutschen Jörn dazu bringt, die abgesunkene Erinnerung an die in Thüringen verbrachte Kindheit hervorzuholen, es ist die durch die Vereinigung möglich gewordene intensive Berührung mit ostdeutschen Landschaften. Viel mehr noch als zu der Kindheitsstadt Erfurt fühlt Jörn sich zu Plätzen hingezogen, mit denen ihn biographisch gar nichts verbindet, an denen er aber eine ihn fesselnde Überlagerung von Vergangenheit und Gegenwart entdeckt. Ein solcher Platz ist der märkische Flugplatz Reinberg, der seit der Vereinigung neuentstandenen Flugsportvereinen mit ihrem Segelflug- und Drachenbetrieb Unterkunft bietet, der aber nicht verbergen kann, dass von seiner Piste jahrzehntelang sowjetische Militärmaschinen gestartet waren. Vorhanden sind noch neben zwei uralten Antonow-Doppeldeckern die kaum aus der Erde ragenden gepanzerten Hangars der MIGs, doch waren die Bunker von der Roten Armee nur übernommen worden, davor hatten sie Görings Luftwaffe als Versteck für die Messerschmidtjäger gedient. Die Konfrontation mit dieser im Osten aufgefundenen Unwirklichkeit belebt auf einmal eine Erinnerungsfähigkeit wieder, die sich nie zuvor so stark herausgefordert sah. "Jörn ließ das Geschehen auf dem Flugplatz und in der Luft nicht aus den Augen, zugleich erzählte er weiter, und dabei schien es, als ginge in seinem Kopf die Gegenwart, wie er sie augenblicklich wahrnahm, neben den vergangenen Zeiten her, von denen er erzählte. Mitunter war es so, als bringe ihn eine Wahrnehmung auf die Spur zu einer Erinnerung hin, und dann konnte es sein, dass sich zwischen der Erinnerung und dem gegenwärtigen Augenblick eine Beziehung zu erkennen gab. Aber nicht immer waren solche Korres pondenzen offenkundig, meistens entstanden sie auf vage, unbestimmte Weise, ohne dass ein unmittelbarer Zusammenhang sie erklärte.
Uit: No Dogs Bark (Vertaald door George D. Schade)
The long black shadow of the men kept moving up and down, climbing over rocks, diminishing and increasing as it advanced along the edge of the arroyo. It was a single reeling shadow.The moon came out of the earth like a round flare."We should be getting to that town, Ignacio. Your ears are uncovered, so try to see if you can't hear dogs barking. Remember they told us Tonaya was right behind the mountain. And we left the mountain hours ago. Remember, Ignacio?""Yes, but I don't see a sign of anything."
"I'm getting tired."
"Put me down."
The old man backed up to a thick wall and shifted his load but didn't let it down from his shoulders. Though his legs were buckling on him, he didn't want to sit down, because then he would be unable to lift his son's body, which they had helped to sling on his back hours ago. He had carried him all this way.
"How do you feel?"
"Bad."
Ignacio didn't talk much. Less and less all the time. Now and then he seemed to sleep. At times he seemed to be cold. He trembled. When the trembling seized him, his feet dug into his father's flanks like spurs. Then his hands, clasped around his father's neck, clutched at the head and shook it as if it were a rattle.
The father gritted his teeth so he wouldn't bite his tongue, and when the shaking was over he asked, "Does it hurt a lot?"
"Some," Ignacio answered.
First Ignacio had said, "Put me down here-- Leave me here-- You go on alone. I'll catch up with you tomorrow, or as soon as I get a little better." He'd said this some fifty times. Now he didn't say it.
There was the moon. Facing them. A large red moon that filled their eyes with light and stretched and darkened its shadow over the earth.
Juan Rulfo (16 mei 1917 - 8 januari 1986)
De Russische dichteres en schrijfster Olga Fyodorovna Berggolts werd geboren op 16 mei 1910 in Sint Petersburg. Zij studeerde filologie en werkte na haar studie aan de universiteit van Leningrad als correspondente in Kazachstan. Haar eerste boeken schreef zij nog voor kinderen en jongeren. In het begin van de jaren dertig volgden verhalen over de opbouw van hte socialisme. Bekend werd zij echter met haar gedichtenbundels waarin zij haar ervaringen uit het belegerde Leningrad tijdens WO II verwerkte. Ook hield zij toespreken voor de radio in deze periode die na de oorlog gebundeld werden.
The Answer
But I tell you that there are not
The years, that I for empty hold,
The ways, without a goal set,
The messages that nothing had.
Therere not the worlds, I ever lost,
The gifts, I gave without good thoughts,
Theres not a love thats a mistake,
That is deceived, thats a hearts ache
Its everlasting clear light
All over glows in my heart.
And it is never late once more
To start all life in the new world
Such, that in toilsome days of yore,
To cross not any moan or word.
The Hope
I still have a hope to come back to my life
Just having waked up at the morn, good enough,
At early, light one all in crystal-clear dew
Where boughs are set in the brilliant hue,
Where lakes of sundew in the thickets lie spread,
Reflecting the clouds alacritous tread,
And I, gently linking with my youthful face,
Behold a droplet as a wonder and grace,
And run tears of joy, and so easy to feel,
To see all the distance so far as I will
And Im still believe that this good early morning
Of coolness and glow will come back to me
To me to the bagger in joyless wise roaming,
Dared not to be happy, to sob and appeal.
Vertaald door Yevgeny Bonver
Olga Berggolts (16 mei 1910 13 november 1975)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Nederlandse dichter Casper Fioole werd geboren in 1975. Naast het aan papier toevertrouwen van taalconstructies, houdt hij zich ook bezig met het voordragen van zijn gedichten. Hij doet dit op poëziepodia, op slam-toernooien en tijdens de evenementen die hij organiseert met Dichtgroep Tegenzin die hij in het voorjaar van 2005 oprichtte. Sinds juni 2007 organiseert hij zijn eigen taalpodium: Podium Plankenkoorts. Casper Fioole won de slam (ersfoort) jaarfinale 2006. Hij woont in Utrecht.
Wat van jou was
Nu je steeds meer in de dingen kruipt tussen boeken, in de kast noem ik de vreemdste voorwerpen bij jouw naam.
Ik pak je op en smijt je in een schoenendoos of in een uitgelichte vitrine of uit het raam.
Ik maak wat je aanraakte net zo oud als jij en mijn herinnering.
Ik zal je steeds meer in de dingen dwingen zodat, hoewel jij weg ging ik bepaal hoe ver
Ein ärmliches Zimmer; einfenstrig, die gelblich-schmutzigen Rouletten sind heruntergelassen. Verschlissene grünliche Vorhänge. Eine Kommode, auf der ein paar Photographien stehen und ein auffallend geschmackloser, billiger Damenhut liegt. Hinter dem Spiegel billige japanische Fächer. Auf dem Tisch, der mit einem rötlichen Schutztuch überzogen ist, steht eine Petroleumlampe, die schwach brenzlich brennt; papierener, gelber Lampenschirm, daneben ein Krug, in dem ein Rest von Bier ist, und ein halb geleertes Glas. Auf dem Boden neben dem Bett liegen unordentlich Frauenkleider, als wenn sie eben rasch abgeworfen worden wären. Im Bett liegt schlafend die Dirne; sie atmet ruhig. Auf dem Diwan, völlig angekleidet, liegt der Graf, im Drapp-Überzieher; der Hut liegt zu Häupten des Diwans auf dem Boden.
Graf bewegt sich, reibt die Augen, erhebt sich rasch, bleibt sitzen, schaut um sich Ja, wie bin ich denn... Ah so... Also bin ich richtig mit dem Frauenzimmer nach Haus... Er steht rasch auf, sieht ihr Bett Da liegt s' ja... Was einem noch alles in meinem Alter passieren kann. Ich hab' keine Idee, haben s' mich da heraufgetragen? Nein... ich hab' ja gesehn ich komm in das Zimmer... ja... da bin ich noch wach gewesen oder wach 'worden... oder... oder ist vielleicht nur, dass mich das Zimmer an was erinnert?... Meiner Seel', na ja... gestern hab' ich's halt g'sehn... Sieht auf die Uhr was! gestern, vor ein paar Stunden Aber ich hab's g'wusst, dass was passieren muss... ich hab's g'spürt... wie ich ang'fangen hab' zu trinken gestern, hab' ich's g'spürt, dass... Und was ist denn passiert?... Also nichts... Oder ist was...? Meiner Seel... seit... also seit zehn Jahren ist mir so was nicht vorkommen, dass ich nicht weiss... Also kurz und gut, ich war halt b'soffen. Wenn ich nur wüsst', von wann an... Also, das weiss ich noch ganz genau, wie ich in das Hurenkaffeehaus hinein bin mit dem Lulu und... nein, nein... vom Sacher sind wir ja noch weg'gangen... und dann auf dem Weg ist schon... ja richtig, ich bin ja in meinem Wagen g'fahren mit'm Lulu... Was zerbrich ich mir denn viel den Kopf. Ist ja egal. Schaun wir, dass wir weiterkommen. Steht auf. Die Lampe wackelt Oh! Sieht auf die Schlafende Die hat halt einen g'sunden Schlaf. Ich weiss zwar von gar nix aber ich werd' ihr 's Geld aufs Nachtkastel legen... und Servus... Er steht vor ihr, sieht sie lange an Wenn man nicht wüsst', was sie ist! Betrachtet sie lang Ich hab' viel 'kennt, die haben nicht einmal im Schlafen so tugendhaft ausg'sehn. Meiner Seel'... also der Lulu möcht' wieder sagen, ich philosophier', aber es ist wahr, der Schlaf macht auch schon gleich, kommt mir vor; wie der Herr Bruder, also der Tod... Hm, ich möcht' nur wissen, ob... Nein, daran müsst' ich mich ja erinnern... Nein, nein, ich bin gleich da auf den Diwan herg'fallen und nichts is g'schehn... Es ist unglaublich, wie sich manchmal alle Weiber ähnlich schauen... Na gehn wir. Er will gehen Ja richtig. Er nimmt die Brieftasche und ist eben daran eine Banknote herauszunehmen.
Nach fünfzig Metern, hatte Conrad geschrieben, treffen sich fünf Wege. Ihr nehmt den Weg durch das
schmiedeeiserne Tor hindurch, den »Fünften«. Auf das gelbe Haus zu.
Der fünfte Weg war ein Sandweg. Links ein kleiner Wasserlauf, ein Olivenhain, zwischen den Bäumen
Ziegen, die gelangweilt die Köpfe hoben. Das Auto schaukelte. In der Kurve oben am Hang ein alter großer Stall, ausgebaut, hohe Fenster zum See hin, die Läden zugezogen. Vor ihnen, am Ende des Weges, das gelbe Haus. Italienischer Palazzo. Geschlossene Läden. Efeu. Zwei Balkone, einer zum Berg hin, der andere zum See. Eine Terrasse, Feigenbäume, Agaven, Bougainvillea. Man kann ja Tatsache die Zikaden hören, sagte Anna von der Rückbank aus, andächtiges Staunen in der Stimme. Sie stiegen aus dem Auto, ließen die Türen offenstehen, gingen sofort auseinander.
Alice lief den Sandweg zurück und rauf zu Conrads und Lottes Haus. Steinchen in den Sandalen. Sie sah zu dem schwarzen Berg hinter dem Haus hoch und duckte sich. Stieg über breite Stufen zwischen riesigen, tropischen Lavendelbüschen hindurch. Feuerkäfer, leuchtend rot, die Leibchen aneinandergekettet. Hatten es eilig. Und Rauschen in den Bäumen, leichter Wind. Auf derTerrasse saß Lotte. DieTerrasse war, bis auf eine Kugel aus grauem Stein und dem Stuhl, auf dem sie saß, leer. Im unteren Teil des Hauses drei Türen, zwei geschlossen, die mittlere einen Spalt offen. Lotte stand auf, als Alice die Terrasse betrat, kam ihr entgegen, und sie begrüßten sich mit einer tastenden Umarmung, so vorsichtig, als könnte die andere sich bei einer Berührung in Luft auflösen.
Da bist du, sagte Lotte. Sie lächelte und hörte wieder auf zu lächeln, wenn sie nicht lächelte, waren die Falten um ihre Augen herum weiß. Lotte war siebzig Jahre alt. Conrad auch. Über ein Vierteljahrhundert älter als Alice. Ist alles gutgegangen, sagte Lotte. Hattet ihr eine gute Reise. Sie stellte Fragen im Ton von Feststellungen, erwartete aber trotzdem eine Antwort.
Judith Hermann (Berlijn-Tempelhof, 15 mei 1970)
De Duitse dichter, schrijver, literatuurwetenschapper en musicus Michael Lentz werd geboren in Düren op 15 mei 1964. Hij studeerde germanistiek, geschiedenis en filosofie in Aken, München en Siegen. In 1985 debuteerde hij met een bundel proza en poëzie. Hij won de Ingeborg-Bachmann-Preises 2001 met zijn tekst Muttersterben. Bij een groter publiek werd hij bekend met zijn roman Pazifik Exil uit 2007.
Uit: Liebeserklärung
Diese deutsche Regenlandschaft. Eine heruntergekommene, eine Deutsche Bahn. Grenzenlose Verspätung. Zwei Stunden Sinnlosigkeit an Frankfurter Gleisen. Erfurt enthauptet, Weimar wie nie gewesen. »Gibst du mir noch einen Kuss?«, und warum der Kuss plötzlich so feucht ist, warum deine Zunge so zügellos in meinen Mund drängt, du reckst mir deinen Schoß entgegen, deinen warmen, geliebten Schoß. Und warum die Küsse plötzlich so ununterbrochen sind, dein Schoß so fordernd. Und du mir in die Hose langst, undsoweiter. Unsere Schöße, die füreinander gemacht sind. Ganz einfach. Gab es eine Zeit, da wir nicht zusammen waren, fragst du. Und unsere Schöße klüger sind als unser wildgewordener, fassungsloser Mund, der eine Dummheit an die andere reiht, der sich erbricht, entbindet. Unser Mund liegt zwischen uns, und wir schauen ihm zu. Fragend. Dass du seit längerem nicht mehr von Liebe sprichst, fiel mir auf, sagte ich dir. Eine fast diskrete Zurückhaltung ist deine Hinwendung. Ich habe dich also so erschreckt, drohte, zu packen und abzuhauen hier, wo ich doch nicht mal alles ausgepackt habe, seit Monaten steht das Zeugs im Keller rum, geschichtet, gestapelt, anfallsartig kündigte ich meine Flucht an, das passt nicht, sagte ich, deine Freunde passen auch nicht, nichts passt, ich passe hier nicht hin, habe ich gesagt, so erschrocken, dass du selbst schmale Abwandlungen, Andeutungen nicht über die Lippen bringst. Großheringen. Stell man sich mal vor. Güldengossa, Großpösna. Stell man sich auch mal vor. Liebe ist doch nicht das Zusammenklappen von Faltplänen. Was aber eine Posse ist, sagt der alte Däne, und die Liebe ist auch eine Posse. »Gute Nacht, und erhole dich gut«, sagst du schroff, »du stehst eine Stunde früher auf, terrorisiere mich nicht«, fügst du an. Was ist denn da passiert? Meinst du, morgen früh bumsen wir mal nicht, wolltest du das sagen? Wer bist du? Irgendwann fängt halt alles wieder von vorne an. »Da habe ich gedacht, es geht nicht mit uns«, fängst du an. »Warum hast du das gedacht?« »Als du sagtest, du wollest mal mit ihm reden, ob er uns nicht seinen Stellplatz im Hof geben könne, schließlich habe er eine Erlaubnis und könne auch auf der Straße parken.« »Und da hast du gedacht, es geht doch nicht mit uns.«
Michael Lentz (Düren, 15 mei 1964)
De Nederlandse dichteres en schrijfster Pem Sluijter(eig. Petronella Eduard Maria Rutgers-Sluijter werd geboren in Middelburg op 15 mei 1939. Pem Sluijter studeerde wijsbegeerte, vrouwenstudies en perswetenschappen en was daarnaast werkzaam als journaliste bij Het Parool. Ze debuteerde in 1997 op 58-jarige leeftijd met de bundel Roos is een bloem. Ze kreeg hiervoor de C. Buddingh'-prijs voor debutanten. In 2004 verscheen haar tweede bundel, Het licht van Attica. Zij overleed vrij plotseling op 18 december 2007.
So steht es denn da, unser Werk, so steinern und fremd, so eigenmächtig, so ein für allemal. Es sieht dich an, ohne zu nicken, ohne zu lächeln, so, als hätte man sich nie gekannt; ohne zu danken und ohne zu verzeihen. Nachdem man es lange betrachtet und auch die ersten Schrecken überwunden hat, sagt man sogar: Es ist nicht schlecht, man kann nicht sagen, es ist schlecht! Es erinnert an dieses und jenes, was uns im Entwerfen, da es noch ein Einfall war, erfreut und beglückt hat. Und dennoch ist es trostlos ...
Dim light up on the square. In a spotlight stands Alan Strang, a lean boy of seventeen, in sweater and jeans. In front of him, the horse nugget. Alan's pose represents a contour of great tenderness: his head is pressed against the shoulder of the horse, his hands stretching up to fondle its head.
The horse in turn nuzzles his neck.
The flame of a cigarette lighter jumps in the dark. Lights come up slowly on the circle. On the left bench, downstage, Martin Dysart, smoking. A man in his mid-forties.
Dysart: With one particular horse, called Nugget, he embraces. The animal digs its sweaty brow into his cheek, and they stand in the dark for an hour -- like a necking couple. And of all nonsensical things -- I keep thinking about the horse! Not the boy: the horse, and what it may be trying to do. I keep seeing that huge head kissing him with its chained mouth. Nudging through the metal some desire absolutely irrelevant to filling its belly or propagating its own kind. What desire could that be? Not to stay a horse any longer? Not to remain reined up for ever in those particular genetic strings? Is it possible, at certain moments we cannot imagine, a horse can add its sufferings together -- the non-stop jerks and jabs that are its daily life -- and turn them into grief? What use is grief to a horse?
[Alan leads Nugget out of the square and they disappear together up the tunnel, the horse's hooves scraping delicately on the wood.
Peter Shaffer (Liverpool 15, mei 1926)
De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist, criticus, vertaler en literatuurwetenschapper Raymond Federman werd geboren in het Franse Montrouge op 15 mei 1928. Zie ook mijn blog van 15 mei 2007.
Uit: The Carcasses
I am sitting in my study -- that's how the story I recorded begins -- I am sitting in my study in California - in San Diego California -- close to the sun -- where I moved four years ago to be with myself and finish my work -- I am sitting in my study looking out the window at the splendid view before me -- incredible the valley the mountains the trees the sky -- beautiful -- I had a good day - I feel great -- good round of golf this morning -- shot an 81 -- yes 81 -- 38 on the front - I hit seven greens on regulation - had two birdies -- back nine a 43 -- two lousy double bogies -- dumb mistakes -- the mind wanders sometimes -- but a solid 81 -- then home to work on my body in nine parts with 3 supplements -- the English transaction -- worked on my scars today -- and I look up and there before me the view -- incredible - and I think -- when you die all this gets extinguished -- nothing more to see -- it's like plunging into a big black hole -- everything becomes dark -- but then it occurs to me that to say that -- to think that - implies the possibility of an after -- of some kind of existence after you die -- could I have been wrong all my life -- no -- I'm not going to fall into the meta-pata-physical stuff -- no magic trick -- not divine power or intervention -- I am human -- I am conscious of being human and alive -- but now you are dead -- so here you are among all the dead carcasses -- yes that's what this story is called -- the carcasses -- here they are -- the old ones that have been around for a long time -- the new ones that just arrived -- all pile up on top of one another waiting for their turn to be transmuted -- transmutation does not happen all at once -- does not happen instantly the moment you become a carcass -- carcasses are not reincarnated the moment they become carcasses -- theirs is a waiting period -- a kind of incubation -- so here you are waiting your turn -- no magic trick as I said -- just that you have to wait for the authorities to decide -- yes let's call them that -- authorities -- (...)"
Raymond Federman (Montrouge, 15 mei 1928)
De Amerikaanse schrijver Paul Zindel werd geboren op 15 mei 1936 in New York. Op zoek naar werk verhuisde zijn alleenstaande moeder vaak, zodat Zindel als kind maar weinig vriendschappen kon sluiten en een einzelgänger werd. Hij werkte eerst als leraar scheikunde in New York. Later trok hij naar Texas waar hij schreef voor het Nina Vance's Alley Theater in Houston. Voor The Effect of Gamma Rays on Man-In-The-Moon Marigolds (1971) ontving hij de Pulitzer prijs. Zijn grootste succes kwam echter met de novelle The Pigman.
Uit: The Pigman
Now, I don't like school, which you might say is one of the factors that got-us involved with this old guy we nicknamed the Pigman. Actually, I hate school, but then again most of the time I hate everything.
I used to really hate school when I first started at Franklin High. I hated it so much the first year they called me the Bathroom Bomber. Other kids got elected G.O. President and class secretary and lab-squad captain, but I got elected the Bathroom Bomber. They called me that because I used to set off bombs in the bathroom. I set off twenty-three bombs before I didn't feel like doing it anymore.
The reason I never got caught was because I used to take a tin can (that's a firecracker, as if you didn't know) and mold a piece of clay around it so it'd hold a candle attached to the fuse. One of those skinny little birthday candles. Then I'd light the thing, and it'd take about eight minutes before the fuse got lit. I always put the bombs in the first-floor boys' john right behind one of the porcelain unmentionables where nobody could see it. Then I'd go off to my next class. No matter where I was in the building I could hear the blast.
If I got all involved, I'd forget I had lit the bomb, and then even I'd be surprised when it went off. Of course, I was never as surprised as the poor guys who were in the boys' john on the first floor sneaking a cigarette, because the boys' john is right next to the Dean's office and a whole flock of
gestapo would race in there and blame them. Sure they didn't do it, but it's pretty hard to say you're innocent when you're caught with a lungful of rich, mellow tobacco smoke. When the Dean catches you smoking, it really may be hazardous to your health. I smoke one with a recessed filter myself.
Uit: Tussen muziek en literatuur.Een hoofdstuk uit Simon Vestdijks poëtica
De vierde lezing uit De glanzende kiemcel, gewijd aan de klank van het gedicht, herhaalt de reeds ingenomen standpunten en brengt wat meer orde in de terminologie. Bovendien gebruikt Vestdijk hier een veelzeggende metafoor: de muzikale poëzie wordt vergeleken met een parvenu. Zij streeft er immers naar, tot muziek te worden. Geheel binnen het kader van deze vergelijking blijvend, geeft Vestdijk nu ook psychologische diepte aan een visie die hij bij herhaling te berde heeft gebracht: de aanbidders van de muzikale poëzie huldigen een esthetisch ideaal dat eigenlijk verouderd is. Onder muzikaliteit verstaan zij welluidendheid en zoetvloeiendheid, idealen die wij met de achttiende eeuw vereenzelvigen. Waarom zou muzikale poëzie niet ook dissonerend, stroef, hortend kunnen zijn? De psychologie van de parvenu houdt in, dat hij nooit streeft naar het hoogste dat het geambieerde milieu te bieden heeft, maar genoegen neemt met het middelmatige. Het ideaal van de welluidendheid is getrivialiseerd. Gezien als parvenu, streeft de muzikale poëzie eigenlijk naar een ideaal dat bij de echte muzikaliteit ten achter blijft, zoals wij haar als modernen opvatten.
Het beeld van de parvenu brengt nog andere en verderreikende implicaties mee, die het strikt poëtologische kader te buiten gaan. De typische parvenu (denk aan Balzacs Eugène de Rastignac of aan Dickens' Pip uit Great Expectations) heeft altijd verraad gepleegd aan het eigen milieu, de eigen ouders of de eigenlijke geliefde. Daartegenover zal het milieu waar hij poogt binnen te dringen hem nooit helemaal accepteren, zodat de parvenu bij slechte afloop geïsoleerd raakt of, bij goede, terugdrijft in de armen van de echte geliefde, maar daarvoor de maatschappelijke ladder ook weer een eind moet afdalen. Past men deze implicaties toe op Vestdijks gebruik van het beeld van de parvenu voor de muzikale poëzie (en verraden zich niet juist in de beelden die een schrijver gebruikt zijn geheime drijfveren?), dan ontstaat de volgende situatie: de muziek is het hogere milieu; om daarin door te dringen pleegt de muzikale poëzie verraad aan haar eigen stand (het significatieve) en wordt daarvoor gestraft door de minachting van de muziek zelf.