Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Eine Weile blieb der Satz im Raum stehen, klang seltsam. Jana,die damit beschäftigt war,die Weingläser aus dem Schrank zu nehmen,warf einen Blick auf ihren Mann,der am Fenster stand und in den Garten hinaussah,wo die Herbstblätter von den Bäumen sanken. Sie konnte ihm von hinten ansehen, wie schlecht gelaunt er war, außerdem hörte man es seiner Stimme an.
»Das ist ja ein schreckliches Wort«, sagte sie.
»Was?«, knurrte er.
»Irgendwoher.« Sie sprach das Wort gedehnt aus und versuchte das R dramatisch zu rollen,was ihr nicht so gut gelang wie ihm mit seiner baltischen Herkunft. Er drehte sich um.
»So! Das Wort gefällt dir nicht.Was würdest du denn sagen?«
»Geld kommt nicht von irgendwoher oder von irgendwo, man muss es beschaffen.«
»Darum geht es ja.Wie immer.«
Er sah ihr zu, wie sie die hellen Gläser neben die Gedecke stellte und dann die rötlich getönten Rotweingläser aus dem Schrank nahm und leicht versetzt hinter die Weißweingläser auf dem Tisch platzierte. Sie hatte eine Vorliebe für hübsche Gläser.
Utta Danella (Berlijn, 18 juni 1924)
De Vlaamse schrijver Aster Berkhof (eig. Louis van den Bergh werd geboren in Rijkevorsel op 18 juni 1920. Na zijn humaniora studeerde hij van 1938 tot 1942 Germaanse filologie in Leuven en promoveerde in 1946 tot doctor in de wijsbegeerte. Ondertussen werkte hij als redacteur bij De Standaard en vervulde hij zijn militaire dienstplicht in Schotland. Lange tijd was hij een verwoed reiziger. Aanvankelijk reisde hij door West-Europa om vervolgens in 1952 Noord-Afrika en in 1953 Noord-Amerika en Mexico te bezoeken. In 1955 maakte hij een wereldreis van twee maanden waarin hij vooral in contact probeerde te komen met primitieve volkeren. Over die reizen schreef hij een aantal reportages.Na zijn reizen werd hij eerst leraar aan verschillende middelbare scholen en tenslotte docent aan de Universitaire Faculteit St. Ignatius te Antwerpen.Aster Berkhof is vooral populair om zijn vlotgeschreven streek-, reis-, detective- en avonturenromans.
Uit: Veel geluk professor
De helft van de monden hingen open, alle ogen stonden star en verbaasd op Pierre gericht, en dikke Georges kwam langzaam recht op zijn bank, en zijn vinger wees ontsteld naar Pierre, en zijn mond deed van alles, maar er kwam geen geluid.
Ze zijn al even verrast als gij, zei Lady Thompson.
Pas toen bekwam ook Pierre van zijn verrassing, en op dat ogenblik barstte een applaus los, zoals er nog nooit een gehoord was in het Instituut. En toen Ann voor Pierre kwam staan, en zachtjes zei: Proficiat, en Pierre haar ontroerd in zijn armen nam en haar zoende, kraakte en schudde minutenlang het hele gebouw onder het handgeklap, dat zo geweldig was, dat sommige gasten in de hotels rondom aan een lawine dachten, verschrikt rechtveerden en zich bevend afvroegen waar ze zou neerkomen.
Lady Thompson bleef in de spleet van de deur staan kijken om het einde van de kus af te wachten. Maar tenslotte trok ze de deur maar toe. Er kwam geen einde aan
Aster Berkhof (Rijkevorsel, 18 juni 1920)
De Duitse schrijfster en vertaalster Mirjam Pressler werd geboren op 18 juni 1940 in Darmstadt. Pressler vertaalde al meer dan 300 werken uit het Hebreeuws, het Engels en het Nederlands. Als haar hoofdwerk geldt de kritische werkuitgave van Het dagboek van Anne Frank. Daarnaast schrijft zij veel voor de jeugd, maar ook detectives, romans en verhalen voor volwassenen.
Uit: Die Verführung (Een schitterend gebrek van Arthur Japin)
An jenem Abend, an dem alles in ein neues Licht gerückt wurde, sollte ich, wie jeden Donnerstag, eigentlich mit Mister Jamieson dinieren, einem Großhändler in Häuten und Tabak, und danach vielleicht noch ein bißchen mit ihm tanzen gehen. Nur weil der gute Mann einen Gichtanfall bekam
und absagte, beschloß ich, meine Loge zu besuchen.
Verstehen Sie mich nicht falsch, ich lebe nicht im Luxus. Von dem Moment an, als das Unheil zuschlug und ich durch das Leben trieb, war ich gezwungenermaßen sparsam, da ich lange Zeit nicht wußte, was der folgende Tag bringen würde.
Ob ich etwas zu essen haben würde. Ob für mich gesorgt würde. Ob ich angegriffen und weitergejagt würde. Auch als ich mir schließlich in Amsterdam eine gewisse Position erworben hatte, habe ich mir nie mehr Äußerlichkeiten gegönnt, als es von den Kreisen, in denen ich verkehrte, erwartet wurde, einmal abgesehen von den Dingen, die ich zur Ausübung meines Berufs benötigte. Extravaganzen habe ich mir weder erlaubt, noch je Verlangen danach gehabt. Der einzige Luxus, den ich mir seit einigen Jahren gönnte, bestand in einem festen Logenplatz im Französischen Theater am Overtoom,
das ich besuchte, sobald ich mich dafür freimachen konnte.
Vertaald door Mirjam Pressler
Mirjam Pressler (Darmstadt, 18 juni 1940)
De Canadese schrijver, journalist en historicus Jean-Claude Germain werd geboren op 18 juni 1939 in Montral. Van 1972 tot 1982 was hij artistiek directeur van het Théâtre d'Aujourd'hui. Ook doceerde hij aan de National Theatre School of Canada.
Uit:Les faux brillants de Félix-Gabriel Marchand. Paraphrase
« TRÉMOUSSET : Puis-je vous rappler, baron, que livrognerie... est un signe de noblesse! / FAQUINO : Pour les lordzzes anglais! /
TRÉMOUSSET : Comme pour les nobbes étaliens! Même que çé ça... qui fait la diffarence entte les nobes pis les gences ordinaires... la façon dont y portent leur bouésson! /
FAQUINO : Dans une taverne! /
TRÉMOUSSET : Pis au parlement itou! Parsquun nobbe han... un nobbe... quant-y a un verre dans lnez, ben ça y montte dans a fasse pis ça resse là! Yé plastré!... Tandisse que lmonde ordinaire eu-z-autres, ben ça leu tombbe dans é jambes pis ça leu rvire lé-z-orteils en anse de cruche! Aha! Ha! Ha! (Il va pour perdre pied et saccroche à Faquino qui le soutient.) »
Günter Seuren, George Essex Evans, Martin Greif, Ivan Gontsjarov
De Duitse schrijver Günter Seurenwerd geboren op 18 juni 1932 in Wickrath, Niederrhein. Na zijn gymnasiumopleiding werd hij medewerker van de Illustrierten Neue Post in Düsseldorf. Vanaf 19555 was hij zelfstandig schrijver en filmcriticus bij de Deutsche Zeitung. Naast zijn verhalend proza, waarmee hij dicht bij het realisme van de Kölner Schule stond, schreef hij ook draaiboeken en hoorspelen.
Uit: Die Krötenküsser
Zur Zeit war ich solo, konnte den Leuten nicht den beruhigenden Anblick von Mann und Frau bieten, die Seite an Seite durchs Leben gehen. Wir hatten uns getrennt, und ich schleppte eine kontrollierte Depression mit mir herum.
Es hatte ganz beiläufig angefangen. Sie hatte bezahlt und saß irgendwo im Parkett. Ich war noch gut im Geschäft, kassierte ein paar Hunderter beim Leseabend und dachte überhaupt nicht an aussterbende Arten. Im Gegenteil, an dem Abend ging ich mit Freunden und Bekannten noch in eine Kneipe, um den Nachgeschmack vom Tingeln durch Buchläden und Volkshochschulen runterzuspülen. Unter den entfernten Bekannten war ein neues Gesicht. Sie hatte einen weißen Bordeaux im Kühlschrank. Alles fing von vorn an.
Es dauerte länger, als ich erwartet hatte. Glücksarbeit, den vollgeladenen Einkaufswagen durch den Supermarkt schieben, an der Kasse stehen, zahlen und dabei spüren, daß man den Wohltäter spielt, um sich das Wochenende zu erkaufen. Besuchsweise lieben und dann zurück an den Schreibtisch.
Sie war geschieden, brauchte einen Seelenmasseur. Aber dann kam diese Nacht, die mich veranlaßte, mich mehr um aussterbende Arten zu kümmern als um ein geregeltes Sexualleben. Das ist kein Witz. Ich brauchte eine Therapie, als alles vorbei war.
Es war dunkel im Zimmer, nur der Fernseher war noch eingeschaltet. Wir hatten getrunken und irgendwann vergessen, auf die Fernbedienung zu drücken.
Günter Seuren (18 juni 1932 10 december 2003)
De Australische dichter George Essex Evanswerd geboren op 18 juni 1863 in Londen. Zijn vader stierf al toen hij pas een paar maanden oud was. Hij emigreerde op 17-jarige leeftijd naar Queensland in Australië waar hij als ambtenaar werkte. Zijn eerste bundel The Repentance of MagdaleneDespar verscheen in 1891, in 1898 gevolgd door Loraine and other Verses. In 1901 won hij een prijs van £50 voor zijn "Ode for Commonwealth Day".
A Nocturne
Like weary sea-birds spent with flight
And faltering,
The slow hours beat across the night
On leaden wing.
The wild bird knows where rest shall be
Soe'er he roam.
Heart of my heart! apart from thee
I have no home.
Afar from thee, yet not alone,
Heart of my heart!
Like some soft haunting whisper blown
From Heaven thou art.
I hear the magic music roll
Its waves divine;
The subtle fragrance of thy soul
Has passed to mine.
Nor dawn nor Heaven my heart can know
Save that which lies
In lights and shades that come and go
In thy soft eyes.
Here in the night I dream the day,
By love upborne,
When thy sweet eyes shall shine and say
"It is the morn!"
George Essex Evans (18 juni 1863 10 november 1909)
De Duitse dicher en schrijver Martin Greif(eig. Friedrich Hermann Frey werd geboren op 18 juni 1839 in Speyer. Door bemiddeling van Eduard Mörike verschenen in 1868 bij de uitgever Cotta. In 1869 trok hij naar Wenen waar zijn stukken met veel succes aan het Burgtheater werden opgevoerd. Later was hij verbonden aan het Hof- und Nationaltheater in München.
His movements, too, even when he was excited, were kept in check by a certain kind of mildness and laziness which was not without its own touch of gracefulness. If his mind was troubled, his eyes were clouded over, lines appeared on his forehead, and he was plunged into doubt, sadness, and fear; but his anxiety seldom took the form of any definite idea and still more seldom was it transformed into a decision. All his anxiety resolved itself into a sigh and dissolved into apathy or drowsiness.
How well Oblomovs indoor clothes went with the calm features of his countenance and his effeminate body! He wore a dressing-gown of Persian clotha real oriental dressing-gown, without the slightest hint of Europe, without tassels, without velvet trimmings, and so capacious that he could wrap it round him twice. The sleeves, in true Asiatic fashion, got wider and wider from the shoulders to the hands. Though this dressing-gown had lost its original freshness and here and there exchanged its natural sheen for one acquired by years of faithful service, it still preserved the brilliance of its oriental colour, and the material was as strong as ever.
The dressing-gown had a vast number of inestimable qualities in Oblomovs eyes: it was soft and flexible, it was so light that he did not feel its weight, and it obeyed the least movement of his body like a devoted slave.
Oblomov never wore a tie or a waistcoat at home because he liked to feel unhampered and free. He wore long, soft, wide slippers; when he put his feet on the floor as he got out of bed, he invariably stepped into them without looking.
Ivan Gontsjarov (18 juni 1812 - 27 september 1891) Portret door Ivan Kramskoy
Ich schaue zu meiner Freundin hinüber: Sie sitzt lässig vor dem Tisch und schenkt sich gerade ein Bier ein. Ich gehe zum Schrank hinüber und öffne die beiden Flügel der Schranktür.
Der Vorleger mit seiner schiefen Ecke.
Die Freundin beugt sich vor, sitzt jetzt, die Beine überschlagen, auf unserem Sessel, sie bückt sich zu ihren Zehen hinunter und begutachtet sie. Die Zehen sind rot lackiert.
Auf dem Tisch stehen in einer Vase Blumen.
Ich stehe, an die Wand gelehnt, entspannt und großmächtig da.
Vom Schrank her rinnt ein rotes Farbrinnsal gegen die Mitte des Zimmers. Dort muß der Boden ein bißchen tiefer sein als an den Rändern.
Aus dem Kasten dringt schrecklicher Gestank.
Ich kann's gleich zugeben: Wir haben die Leiche des Königs in den Kasten gestopft, und das tote Königsfleisch stinkt jetzt ganz jämmerlich. Es verstinkt uns die ganze Bude.
Meine Freundin tut Milchflaschen ins Netz, sie will einkaufen gehen. Aber ich kann sie nur warnen: Ich deute aus dem Fenster. Draußen -
»Das ist ja lebensgefährlich«, sage ich.
»Da hast du recht«, sagt die Feundin.
Ich versuche, die schwankende Bühnendekoration zu stützen. Mit den Händen. Die Freundin hat die Milchflaschen wieder neben den Ausguß gestellt.
Ich hole meine Schuhe unter dem Bett hervor und versuche, sie zu putzen. Ich spucke auf die Kappen, um sie blank zu kriegen. Ein kleines Tier, ein kleines, kluges Tier, steht, zwischen meiner Freundin und mir, auf den Hinterläufen aufgerichtet auf dem Tisch. Wir sind in irgendeiner Wirtschaft.
Aber da liege ich schon auf dem Fußboden und starre zur Lampe hinauf. Meine Freundin rührt in einer runden Schüssel den Gips an.
Das kleine Tier, Wiesel oder Ratte, steht auf dem Tisch, ich kann es aus den Augenwinkeln gerade noch ausnehmen.
Die Freundin kommt auf allen Vieren auf mich gekrochen, sie schiebt die Schüssel mit dem Gips vor sich her.
Auf der Straße draußen entfernt sich mein Bekannter.
Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)
De Australische schrijfster Gail Jones werd geboren op 17 juni 1950 in Harvey.Gail Jones publiceert korte verhalen en romans. Ze doceert literatuur aan de Universiteit van West-Australië. Voor haar literaire werk werd zij al diverse keren bekroond.
Uit: Sorry
A whisper: sssshh. The thinnest vehicle of breath.
This is a story that can only be told in a whisper.
There is a hush to difficult forms of knowing, an abashment, a sorrow, an inclination towards silence. My throat is misshapen with all it now carries. My heart is a sour, indolent fruit. I think the muzzle of time has made me thus, has deformed my mouth, my voice, my wanting to say. At first there was just this single image: her dress, the particular blue of hydrangeas, spattered with the purple of my father's blood. She rose up from the floor into this lucid figure, unseemly, but oh! vivacious with gore. I remember I clung to her, that we were alert and knowing. There might have been a snake in the house, for all our watchful attention.
'Don't tell them,' she said. That was all: Don't tell them.
Her eyes held my face, a fleck in watery darkness. Then we both wept; she washed me away. And when for comfort we held hands, overlapping as girls do, in riddled ways, in secret understandings and unspoken allegiances, the sticky stuff of my father's life bound us like sisters. Outside, at the screen door, our kelpie scratched and whimpered, demanding admittance. Mary and I ignored him. The scale and meaning to do things at that moment was obdurately human.
Uit: Engagement of escapisme? (Interview met Fernand Auwera, 1985)
In ons vorig gesprek vreesde je reeds een verontrustende verschuiving naar het totalitarisme. Dat is nu in zoverre realiteit dat ik me afvraag of we nog wel echt kunnen spreken van democratie. Behoort dat woord reeds niet tot newspeak?
In ons vorig gesprek heb ik, naar aanleiding van een gelijkaardige vraag, de klacht van Goethe's Faust aangehaald: Ich finde nicht die Spur von einem Geist und alles ist Dressur. Die constatering geldt ook vandaag nog, misschien meer dan ooit. Ons democratisch bestel is, net als om het even welk totalitair regime, gedegenereerd tot een vulgaire dressuur waaraan de geestelijke waarden, voor zover ze erkend worden, ondergeschikt zijn. Ook de artistieke expressie wordt van bovenaf gemanipuleerd, geconsacreerd of verworpen, hoe dan ook op een ongenuanceerde wijze geëtiketteerd. Het verschil met totalitaire regimes is dat wij weliswaar mogen zeggen en schrijven wat we willen, maar dat er niet naar ons wordt geluisterd. Ik zou dat liever geen newspeak noemen - het klimaat van Orwells samenleving is goddank (nog) niet te vergelijken met het klimaat van de onze - maar veeleer deafspeak, praatjes voor dovemansoren.
De Zwitserse schrijfster Hanna Johansen (eig. Hanna Margarete Meyer) werd geboren op 17 juni 1939 in Bremen. Zij studeerde oude talen, germanistiek en pedagogie aan de universiteiten van Marburg en Göttingen. In 1972 trok zij met haar toenmalige echtgenoot, de schrijver Adolf Muschg, nach Kilchberg bij Zürich, waar zij nu nog woont. Johansen begon als vertaalster van Amerikaanse avantgarde auteurs. In 1978 debuteerde zij met de roman Die stehende Uhr.
Uit: Die Schöne am untern Bildrand
"Das Photo war auf dem Flur an unserer Pinnwand festgemacht, wo es sich neben Belanglosigkeiten und anerkannten Marksteinen unserer Familiengeschichte fand, und zwar so, dass seine untere Hälfte verdeckt war, solange man nicht die obere Ecke unseres alljährlichen Gartenkalenders beiseiteschob. Es hatte nur noch wenige Farben, und nicht die schönsten. Ich sitze in der Mitte zwischen zwei strahlenden Vettern an einem Tisch und strecke dem Photographen strahlend das Glas entgegen. Mein Mann war es, der die Aufnahme gemacht hat, und er war es auch, der sie dann aufgehängt hat. Weil ich ihm darauf so gut gefalle, sagte er. Ich sehe allerdings nicht nur strahlend aus auf diesem Bild, sondern auch etwas aus dem Leim gegangen, und nicht nur, weil wir dabei waren, Onkel Hermanns Geburtstag zu feiern. Mir gefiel das Photo nicht, aber ich respektierte seine Entscheidung."
Hanna Johansen (Bremen, 17 juni 1939)
De Amerikaanse schrijver en journalist John Hersey werd geboren op 17 juni 1914 in Tientsin in China.John Hersey was correspondent in het Verre Oosten voorTime Magazine. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef hij voorLifeenThe New Yorker. Hij deed verslag van de invasie van Sicilië en het vasteland van Italië door het Amerikaanse leger. In 1944 deed hij verslag van de oorlog in de Stille Oceaan. Hersey was een van de eerste westerse journalisten die het verwoeste Hiroshima bezochten. Zijn bekendste boek is Hiroshima dat de uitwerkingen van het bombardement van 1945 beschrijft. Voor zijn roman A Bell for Adano kreeg hij in 1945 de Pullitzer prijs.
Uit: Hiroshima
Dr. Sasaki and his colleagues at the Red Cross Hospital watched the unprecedented disease unfold and at last evolved a theory about its nature. It had, they decided, three stages. The first stage had been all over before the doctors even knew they were dealing with a new sickness; it was the direct reaction to the bombardment of the body, at the moment when the bomb went off, by neutrons, beta particles, and gamma rays. The apparently uninjured people who had died so mysteriously in the first few hours or days had succumbed in this first stage. It killed ninety-five per cent of the people within a half-mile of the center, and many thousands who were farther away. The doctors realized in retrospect that even though most of these dead had also suffered from burns and blast effects, they had absorbed enough radiation to kill them. The rays simply destroyed body cells caused their nuclei to degenerate and broke their walls. Many people who did not die right away came down with nausea, headache, diarrhea, malaise, and fever, which lasted several days. Doctors could not be certain whether some of these symptoms were the result of radiation or nervous shock. The second stage set in ten or fifteen days after the bombing. Its first symptom was falling hair. Diarrhea and fever, which in some cases went as high as 106, came next. Twenty-five to thirty days after the explosion, blood disorders appeared: gums bled, the white-blood-cell count dropped sharply, and petechiae [eruptions] appeared on the skin and mucous membranes. The drop in the number of white blood corpuscles reduced the patient's capacity to resist infection, so open wounds were unusually slow in healing and many of the sick developed sore throats and mouths.
Ferdinand Freiligrath (17 juni 1810 18 maart 1876)
Portret door Johann Peter Hasenclever, 1851
De Duitse schrijver Felix Hartlaub werd geboren op 17 juni 1913 in Bremen. Hij groeide in een kunstzinnige familie op en bezocht de Odenwaldschule in Heppenheim. Vanaf 1932 studeerde hij romanistiek, geschiedenis en kunstgeschiedenis in Heidelberg en (vanaf 1934) in Berlijn. Aan het begin van WO II ging hij in dienst. Door zijn contacten met historici kon hij in 1940 bij de historische archiefcommissie gaan werken. In 1941 was hij voor korte tijd weer even soldaat. Van mei 1942 tot maart 1945 behoorde hij tot de staf die verantwoordelijk was voor het oorlogsdagboek van de Wehrmacht. Gedurende deze tijd had hij toegang tot de buitenste zones van de Führerhauptquartieren in Winniza. Vanaf mei 1945 gold hij als vermist. Felix Hartlaub heeft tijdens zijn leven weinig gepubliceerd en is later bekend geworden wegens zijn aantekeningen uit de oorlogsjaren. In 1955 werden deze door zijn zuster Geno Hartlaub onvolledig en omgewerkt uitgegeven. Pas in 2002 volgde een volledige uitgave.
Uit: Brief an Klaus Gysi und Irene Lessing
Wilhelmshaven, 14. September 1939
(...)
Schlimm ist der Sender Bremen, der uns nach unserer Belieferung mit Volksempfänger Tag und Nacht in den Ohren liegt; zum Glück meist auf englisch und holländisch, was hier leider nicht gesprochen wird. Im Augenblick macht sich der Krematoriumsdirektor, unser Chef, Bratkartoffeln, die herrlich schmecken, Willi (von Silberstein) liest mit gerunzelter Stirn das Buch Eine Armee meutert von Ellinghofer (über die französischen Meutereien im Weltkrieg nach der Nivelle-Offensive) und ich häufele um mich die Fundamente eines neuen Zettelkastens, Ausdruck der wachsenden Torschlusspanik, in der ich mich in Bezug auf meine eigene Produktion befinde.
Das Bier, das wir vor uns haben, rührt von einer der vielen
verlorenen Wetten über den Termin des Kriegsendes her. Heute nacht kommen die Urlauber zurück, darunter zwei grosse Maulerotiker, so dass es mit der Ruhe hier weitgehend zu Ende sein wird. - Völlig unwahrscheinlich, wie harmlos, fast idyllisch wir es hier wieder mal getroffen haben. Merkwürdig auf Eis gelegt, unwirklich suspendiert kommt man sich vor, aufgespart wofür? Während der Nachtwachen ergehe ich mich in krampfhaftem Plänemachen für eine ev. Wiederaufnahme der zivilen Existenz, ohne dabei Festland zu gewinnen. Die Jahreszahl des Geburtstags, den ich neulich wieder durchmachen musste, hat bereits einen gewissen krassen Klang von allerhöchster Eisenbahn. - Von der Weltgeschichte strebe ich mit allen Fasern weg, habe das immer penetrantere Gefühl, dass dabei das Meiste nicht stimmt. Die Völker und Menschen sind nicht dabei und darin, obwohl sie die Heere stellen.
Felix Hartlaub (17 juni 1913 begin mei (?) 1945)
Boekomslag van een biografie (Geen portret beschikbaar)
De Tsjechisch-Oostenrijkse schrijfster Ossip Schubin (eig. Aloisia Kirschner) werd geboren op 17 juni 1854 in Praag. Zij beschreef voornamelijk het maatschappelijke leven van haar tijd, vooral in de salons. In haar jeugd reisde zij met haar moeder naar München, Parijs, Brussel en Rome, waarbij zij met allerlei kunstenaars en geleerden in contact kwam. Zo leerde zij Toergenjev en George Sand kennen. Haar eerste novelle verscheen in het Praagse blad Bohemia.
Uit: Ein Frühlingstraum
An einem Aprilabend war's einem Aprilabend in Paris. Eine finstere, bleigraue Wolke hatte soeben einen Platzregen über die Stadt ausgeschüttet und war dann plötzlich vor der Sonne davongelaufen. Lustig neckende Frühlingswinde hatten den Himmel reingefegt das nasse Macadam, worin er sich spiegelte, glänzte wie Lapis lazuli, und die leichten Blechstühle vor den Cafés flimmerten wie aus Silber geformt. Die kleinen, hellgrünen, in sich zusammengerollten Blätter an den Boulevardplatanen schüttelten so mutwillig die Regentropfen von sich ab, als ahnten sie nicht, wie bald sie von der Sonne versengt, vom Staube erstickt sein würden. Über den stolzen Blütenkerzen der Roßkastanien in den Alleen der Champs Elysées schimmerte es wie ein leises Erröten, und die Fliederrispen leuchteten weiß und rein wie Engelsflügel aus der grünen Wirrnis der Gärten heraus.
Goldener Abenddunst umglänzte die ganze Stadt, und durch ihr rastlos nüchternes Treiben schlich sich's wie ein Zug üppiger Müdigkeit. Die Vorübergehenden schleppten den Schritt, spähten vor sich hin, schienen etwas zu suchen, eine verlorene Illusion einen Traum. Selbst die vornehmsten Müßiggänger vergaßen für einen Moment ihre alles bespöttelnde Gleichgültigkeit und erinnerten sich inmitten des verjüngenden Frühlingshauchs an irgend etwas, das ihnen einst heilig gewesen war.
Etwas Moussierendes, Gärendes lag in der Luft, stieg einem zu Kopfe wie junger Wein.
Ich schlenderte über das Boulevard und tändelte mit dem Entschluß, in die Oper zu gehen. Auf den großen Anschlagszetteln stand »Faust«. Ich hatte soeben den Kopf vorgestreckt, um mich darüber zu vergewissern, wer denn eigentlich heute die Margarete singe, als ich plötzlich knapp neben der neuen Oper, von deren Gesimse zwei Engel ihre goldenen Flügel in den dunkelblauen Himmel emporstrecken, einen kleinen Savoyarden bemerkte.
Ossip Schubin (17 juni 1854 10 februari 1934)
De Noorse dichter en schrijver Henrik Wergeland werd op 17 juni 1808 in Kristiansand (aan de zuidkust van Noorwegen) geboren. Toen hij negen jaar oud was is de familie Wergeland naar Eidsvoll (ten noorden van Oslo) verhuisd, waar zijn vader Nicolai Wergeland als dominee begon te werken. In de periode 1825-29 heeft hij aan de universiteit theologie gestudeerd. Hij was ook buitengewoon geïnteresseerd in politiek, cultuur, geschiedenis en plantkunde. Tijdens zijn studie heeft hij ook een groot aantal toneelstukken en gedichten geschreven. Nadat Wergeland geslaagd was voor zijn doctoraal examen theologie, heeft hij meerdere reizen naar het buitenland gemaakt waar hij ook kennis maakte met het revolutionaire Europa. Naast revolutionaire ideeën heeft de periode 1830-34 voor Wergeland vooral in het teken van de volksontwikkeling gestaan.
Een functie als predikant heeft hij nooit gekregen. Een van de belangrijkste redenen daarvoor is waarschijnlijk dat hij in 1833 de eerste 17de mei- (de Dag van de Grondwet en de nationale feestdag van Noorwegen) redevoering heeft gehouden. Nog steeds is Wergeland voor vele Noren nauw verbonden met de nationale feestdag en de manier waarop deze dag gevierd.
JULEAFTENEN HEILIGERABEND (Fragment)
Wer er innert nicht,
Einen Sturm, er glaubt, nichts Schlimmeres kann der Himmel schicken?
Ein Sturm wie alle Seelen,
von Kain bis jenem,
der Gott zuletzt verriet,
von der Welt verbannt und der Höll entflohen,
und trachtete den Himmel zu betrügen?
Ein Sturm von hasserfüllter Stimme,
die nie vergessen werden wird?
Dass ein jeder glaubt:
Er kam allein für mich, der Donner des Orkans , er klagt mich an und mich allein,
von meinen Sünden die Geister eben erst erfuhren...
Ein Sturm so stark,
zu lehren, Priester ebenso wie Fromme,
Elementdämonen zu verehren, deren Stöhnen,
von Kindesbeinen an,
in des Alten grauen Ohren klingt,
Ein Beben in den Wolken, der jüngste Tag der Lüfte?
Ein Sturm,
der des starken Mannes Herz
in der Brust erbeben lässt.
Einen Sturm des Himmels aus dem er Geister,
von Böen vorbeigetragen,
seinen Namen rufen hört,
und alle Wipfel schreien wie Raben?
Doch die Raben verbergen
sich in Spalten, der Wolf verbergend seinen Hunger
und der Fuchs wagt sich nicht hinaus .
Alles Licht gelöscht,
der Hund verbleibt im Hause.
In solchem Sturm vernimmt man Beten, Gott!
Henrik Wergeland (17 juni 1808 12 juli 1845) Portret door Carl Peter Lehmann
Het eerste wat ik in mijn geheugen heb bewaard was een vaas van geglazuurd aardewerk, vol pitombas,1verborgen achter een deur. Ik weet niet waar ik die hebgezien, wanneer ik die heb gezien, en indien een deel van dit voorval van lang geleden niet overvloeide in een ander, zou ik menen dat het een droom was. Misschien herinner ik mij niet eens de vaas zelf; het kan zijn dat het beeld van een rank en glanzend voorwerp me is bijgebleven omdat ik erover heb gesproken tegen mensen die het later hebben bevestigd. In dat geval bewaar ik dus niet de herinnering aan een merkwaardig stuk serviesgoed, maar mijn weergave ervan, gestaafd door mensen die de vorm en deinhoud ervan hebben vastgelegd. Hoe dan ook, de verschijning moet hebben berust op werkelijkheid. Men had mij in die tijd het begrip pitombas bijgebracht en pitombasdienden mij ter aanduiding van alle bolvormige voorwerpen. Later legde men mij uit dat deze generalisering onjuist was, en dat bracht me in verwarring. Er viel een tweede gat in het dikke wolkendek dat over mij lag: ik ontwaarde een heleboel gezichten, hoorde woorden zonder betekenis. Hoe oud zou ik zijn geweest? Volgens berekening van mijn moeder zon twee of drie jaar. De herinnering aan een uur of aan een paar minuten van lang geleden doet me niet veronderstellen dat ik een goed stel hersens had. Nee. Het was, zover ik me kan voorstellen, tamelijk gewoon. Ik geloof zelfs dat het een uitgesproken beroerd stel hersens werd. Maar dat ene uur van vroeger, die paar minuten, herinner ik me heel goed. Ik bevond me in een reusachtig lokaal met vuile muren. Het was ongetwijfeld nietreusachtig, zoals ik aannam: later heb ik soortgelijke lokalen gezien, en ze waren maar heel kleintjes. Mij echter leek het enorm. Daartegenover strekte zich een binnenplaatsuit, eveneens enorm, en aan het eind van de binnenplaats groeiden enorme bomen, zwaar van pitombas. Iemand had de pitombas veranderd in sinaasappelen. Dieverbetering beviel me niet: sinaasappelen, die ik waarschijnlijk al eerder had gezien, betekenden niets. Het lokaal was vol mensen. Een oude man met lange baard troonde voor een vuilzwarte tafel, en een aantal jongetjes, gezeten op banken zonder leuning, hielden velletjes papier in hun handen en blčrden: Een b met een a b, a: ba; een b met een e b, e: be. En zo verder, tot aan u. Op lagere scholen in het binnenland heb ik het alfabet op verschillende manieren horen galmen. Maar geen enkele zoals deze, en de steedseendere dreun, de letters en de pitombas overtuigen me ervan dat het lokaal, de bomen die waren veranderd in sinaasappelbomen, de banken, de meester en de leerlingen werkelijk hebben bestaan.
Vertaald door August Willemsen
August Willemsen (16 juni 1936 29 november 2007)
but Elvis and some of his friends before his concert
at the Arena, I was twenty-six married but still
waiting tables and we got to joking around like you
do, and he was fingering the lace edge of my slip
where it showed below my hemline and I hadnt even
seen it and I slapped at him a little saying, You
sure are the one arent you feeling my face burn but
he was the kind of boy even meanness turned sweet in
his mouth.
Smiled at me and said, Yeah honey I guess I sure am.
Joyce Carol Oates (Lockport, 16 juni 1939)
De Albanese dichter en vertaler Ferdinand Laholli werd geboren op 16 juni 1960 in Gradishta. Omdat zijn vader naar de VS gevlucht was werd de familie gedwongen om vanuit Korça daar naartoe te verhuizen. Later werd Laholli er dertig jaar lang toe toe gedwongen om in Savra te gaan wonen. Pas in 1987 was hij in staat zijn opleiding aan een avondschool af te maken. In 1990 emigreerde hij naar Duitsland. Tegenwoordig woont hij in Bückeburg. Laholli schrijft gedichten en proza en vertaald vanuit het Duits naar het Albanees.
De Zwitserse schrijver en columnsit -minu (eig. Hans-Peter Hammel) werd geboren op 16 juni 1947 in Basel. Hij is in Basel een locale beroemdheid, maar ook buiten die stad bekend. Hij volgde vanaf 1967 een opleiding tot journaqlist en is columnist voor de Basler Zeitung en andere Zwitserse kranten. Al 38 jaar leeft hij samen met de advocaat Anwalt Christoph Holzach, sinds 2007 in een geregistreerd partnerschap.
Uit: Song Contest
Also Onkel Alphonse schaut immer. Onkel Alphonse gilt alles andere als schwul. GANZ IM GEGENTEIL! Er ist ein Hurenbock der ersten Güteklasse. Jetzt aber, wo ein Zürcher Intelligenzblatt «Sind die Lovebugs schwul genug?» titelte, muss ich mich fragen: Spielt uns Alphonse etwa mit seinem «die hat aber toll Holz vorm Haus»-Theater die grosse Schau? Dann allerdings spielt er sie besser als die Lovebugs. Natürlich habe ich auch geglotzt. Schon bei der Vorentscheidung. BESONDERS bei der Vorentscheidung. Das hatte weniger mit homophilen Gefühlen als mit meinem chauvinistischen Herzlein zu tun. DENN IN DER VORENTSCHEIDUNG WAREN DIE BASLER JA NOCH DRIN. Aber spätestens als das schwedische Operngirl «die Stimme» mezzosopranieren liess und die Norweger jede Note mit Liegestützen unterstützten, wusste ich: AUCH NÄCHSTES JAHR WIRD DER CONTEST NICHT IN DER SCHWEIZ STATTFINDEN. Da muss man nicht schwul oder Fachmann sein. Ich meine: Ein bisschen krachen muss es eben schon. Hier helfen auch Ausflüchte wie «wir wollten einfach mal einen andern Weg aufzeichnen» keine Bohne. Wettbewerb ist Wettbewerb da gehts nur um eins: den Sieg.
de keuze van de kieskeurige voor pensees of paardebloemen bij het avondmaal,
de keuze van de braker om te behouden of te verwerpen,
de roep van de verkleumende om hogere loonschalen,
de macht van de vertegenwoordigers over de vertegenwoordigden.
Zij die ons vertegenwoordigen hebben hun plicht terdege beseft.
Ze eten ons eten, ze drinken onze wijn, ze genieten
van onze kinderhand, ze slapen de slaap die wij zo goed
zouden kunnen gebruiken. Ja, inderdaad,
ze vertegenwoordigen ons.
De meerderheid heeft altijd gelijk, zelfs als de meerderheid
van de meerderheid vaak helemaal geen gelijk heeft. En als die gelijk heeft
is dat in plaats van jou. Duim omhoog of duim omlaag?
Weet je zeker dat het jouw duim is?
De muis die een berg baarde
moet dat toch hebben gemerkt.
Vertaald door Hans Kloos
Torgny Lindgren (Raggsjö, 16 juni 1938)
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Elfriede Gerstl werd geboren op 16 juni 1932 in Wenen. Zie ook mijn blog van 16 juni 2008. Elfiede Gerstl is na een lang ziekbed eerder dit jaar, op 9 april, aan kanker overleden
"Listen, Harvard is allowed to use the Radcliffe library.
I'm not talkinglegality, Preppie, I'm talking ethics. You guys have five million books. We have a few lousy thousand.
Christ, a superior-being type! The kind who think since the ratio of Radcliffe to Harvard is five to one, the girls must be five times as smart. I normally cut these types to ribbons, but just then I badly needed that goddamn book.
Listen, I need that goddamn book.
Wouldja please watch your profanity, Preppie?
What makes you so sure I went to prep school?
You look stupid and rich, she said, removing her glasses.
You're wrong, I protested. I'm actually smart and poor.
Oh, no, Preppie. I'm smart and poor.
She was staring straight at me. Her eyes were brown. Okay, maybe I look rich, but I wouldn't let some 'Cliffie -- even one with pretty eyes -- call me dumb.
What the hell makes you so smart? I asked.
I wouldn't go for coffee with you, she answered.
Listen -- I wouldn't ask you.
That, she replied, is what makes you stupid.
Let me explain why I took her for coffee. By shrewdly capitulating at the crucial moment -- i.e., by pretending that I suddenly wanted to -- I got my book. And since she couldn't leave until the library closed, I had plenty oftime to absorb some pithy phrases about the shift of royal dependence from cleric to lawyer in the late eleventh century. I got an A minus on the exam, coincidentally the same grade I assigned to Jenny's legs when she first walked from behind that desk. I can't say I gave her costume an honor grade, however; it was a bit too Boho for my taste. I especially loathed that Indian thing she carried for a handbag. Fortunately I didn't mention this, as I later discovered it was of her own design.
Erich Segal (New York, 16 juni 1937)
De Franse schrijver en essayist Jean d'Ormesson (eig. Jean Lefèvre, comte d'Ormesson) werd geboren op 16 juni 1925 in Parijs. Hij is afkomstig uit een adelijke familie. Zijn vader was lid van het volksfront van Leon Blum en werkte in verschillende landen als ambassadeur. Jean d'Ormesson groeide voor een groot deel buiten Frankrijk opgegroeid. Na zijn werk bij de Unesco in Parijs werd d'Ormesson directeur van het conservatieve dagblad Le Figaro. Hij begon boeken te schrijven. In 1971 kreeg hij de prijs van de Académie française voor zijn historische roman 'La Gloire de l'emipre'.
Uit: Presque rien sur presque tout
Pour un esprit, venu d'ailleurs, qui tomberait sur cette Terre et qui en ignorerait tout, l'eau serait un objet de stupeur presque autant que le temps. L'eau est une matière si souple, si mobile, si proche de l'évanouissement et de l'inexistence qu'elle ressemble à une idée ou à un sentiment. Elle ressemble aussi au temps, qu'elle a longtemps servi à mesurer, au même titre que l'ombre et le sable. Le cadran solaire, le sablier, la clepsydre jettent un pont entre le temps et la matière impalpable de l'ombre, du sable et de l'eau. Plus solide que l'ombre, plus subtile que le sable, l'eau n'a ni odeur, ni saveur, ni couleur, ni forme. Elle n'a pas de taille. Elle n'a pas de goût. Elle a toujours tendance à s'en aller ailleurs que là où elle est. Elle est de la matière déjà en route vers le néant. Elle n'est pas ce qu'on peut imaginer de plus proche du néant: l'ombre, bien sûr, mais aussi l'air sont plus si l'on ose dire - inexistants que l'eau.
Ce qu'il y a de merveilleux dans l'eau, c'est quelle est un peu là, et même beaucoup, mais avec une délicatesse de sentiment assez rare, avec une exquise discrétion. Un peu à la façon de l'intelligence chez les hommes, elle s'adapte à tout et à n'importe quoi. Elle prend la forme que vous voulez : elle est carrée dans un bassin, elle est oblongue dans un canal, elle est ronde dans un puits ou dans une casserole.
Jean d'Ormesson (Parijs, 16 juni 1925)
De Duitse schrijfster en boerin Anna Wimschneider werd geboren op 16 juni 1919 in Pfarrkirchen. Toen zij acht jaar was verloor zij haar moeder die in het kraambed stierf. Vanaf toen moest zij op de boerderij helpen. Zij werd in 1985 beroemd door haar autobiografie Herbstmilch die in 1988 verfilmd werd. Mede door de film werd het boek een bestseller. In 1991 verscheen nog "Ich bin halt eine vom alten Schlag", een bundel verhalen uit het boerenleven.
Uit: Herbstmilch
Wir Kinder hatten ein fröhliches Leben. Die Eltern waren fleißig, Großvater arbeitete auch noch mit, obwohl er schon zwischen 80 und 90 Jahre alt war. Wenn er sich rasiert hat, mit einem langen Messer, schauten wir Kinder zu, denn das war sehr lustig. Der Spiegel hing an der Wand, und der Großvater schnitt ganz komische Gesichter, die Knie hat er an die Bank gestemmt, und weil er so zitterte, machte die Bank so lustige Töne.
Im Frühling lag draußen vor der Hofeinfahrt ein großer Wiedhaufen, den die Mutter mit dem Hackl in Bündel hackte. Da spielten wir Kinder, krabbelten auf dem Haufen herum, da wimmelte es nur von Kindern. Die Zapfen von den Fichten, das waren unsere Rosse, die Reigerl von den Föhren unsere Kühe, die Eicheln unsere Schweine. Aus den großen Rindenstücken wurde dann ein Hof gebaut. Rindenstücke waren auch unsere Wagen, an die mit einem Faden oder einer leichten Schnur unsere Tiere eingespannt wurden. Als Getreide nahmen wir Spitzwegerich, Breitwegerichblätter waren unser Geld, und alle möglichen Gräser hatten ihre Bedeutung und machten unseren Spielzeugbauernhof reich.
Hij greep het krijt al en begon aan de som. Achter zn rug wenkte ik vol verstandhouding mn klas toe, dat ze zich stil moesten houden; en ik wist, ze hoopten t zelfde als ik: dat de jongen het nulletje zou vergeten.
De gast werkte door; toen hij aan t gevaarlijke punt was gekomen, werd de klas hoorbaar onrustig, en hij hield op, en keek wantrouwig om.
Vooruit, maak em nou even áf, zei ik gemeen, om hem tot argeloos verder gaan te verleiden.
Maar k had het niet erg getroffen; want de jongen verijdelde de hele samenzwering, door kalm te zeggen: Ja... van meester Kraak moeten we nou zeggen: t gaat nul maal, hier zet ik die nul, en dan mag k weer een cijfer bij halen, en weer gewoon verder gaan. Zo doen wij altijd.
En hij bleef beleidvol met het krijtje in zn hand staan wachten, alsof-ie zeggen wou: En als jullie t hier anders willen, óók goed, maar dan doe ik niet mee; ik hou me aan mn eigen meester. Hij was zó trouwhartig-rustig, dat ik me werkelijk n beetje schaamde voor mn spekulatie.
Nou maar jij weet het precies, zo zijn wij t hier ook aan t leren, zie je, maak m maar even af.
De klas grinnikte me toe, en Joost de Haas vergat zich en maakte een familiaar gebaar tegen mij met zn hand onder aan zn kin: je hebt een strop! De gast maakte kalm het sommetje verder goed.
Hoe héét je? vroeg ik hem. Het was een merkwaardige jongen, want hij nam bedaard de borddoek, om even het krijt van zn vingers te vegen, met n zeker aplomb, of-ie zelf schoolmeester was.
Veen, antwoordde hij, en toen keek-ie naar de kaart in de hoek, alsof-ie te kennen wou geven: dáár kwam ik eigenlijk voor.
Ja, pak em maar, zei ik, zeg Veen, je moet n beetje stommer zien te worden, dat je zitten blijft, en hier in de klas komt, ik wil je wel hebben. Hij scheen in die vorm het kompliment wel te waarderen, want nu liet-ie eindelijk zn ernst schieten, en terwijl hij wegging met de kaart, zei hij lollig: Als-ik gek ben, eerder niet.
Theo Thijssen (16 juni 1879 - 23 december 1943)
Beeld van Theo Thijssen in de Amsterdamse Jordaan, gemaakt door Hans Bayens
De Engelse dichter John Cleveland werd geboren op 16 juni 1613 in Loughborough. Hij kreeg een opleiding in Cambridge waar hij lector voor rhetorica werd aan het St John's College. Hij was een tegenstander van Oliver Cromwell en verloor daardoor in 1645 zijn positie. In 1655 werd hij gevangengezet, maar Cromweel liet hem weer vrij. Zijn Poems werden gepubliceerd in 1656.
Es ziemt sich, ihr liebwerten Damen, ein jedes Ding, das der Mensch unternimmt, mit dem heiligen und wunderbaren Namen dessen zu beginnen, der alle Dinge geschaffen hat. Darum denke ich denn, der ich als erster bei unseren Erzählungen den Anfang machen soll, mit einer jener wunderbaren Fügungen zu beginnen, deren Kunde unser Vertrauen auf ihn als den Unwandelbaren bestärken und uns lehren wird, seinen Namen immerdar zu preisen. Es ist offenbar, daß die weltlichen Dinge insgesamt vergänglich und sterblich sowie nach innen und nach außen reich an Leiden, Qual und Mühe sind und unzähligen Gefahren unterliegen, welchen wir, die wir mitten unter ihnen leben und selbst ein Teil von ihnen sind, weder widerstehen noch uns ihrer erwehren könnten, wenn uns Gottes besondere Gnade nicht die nötige Kraft und Fürsorge verliehe. Was diese Gnade anbetrifft, so haben wir uns keineswegs einzubilden, daß sie um irgendeines Verdienstes willen, das wir hätten, über uns komme, vielmehr geht sie nur von seiner eigenen Huld aus und wird den Bitten derer gewährt, die einst wie wir sterblich waren, jetzt aber, weil sie während ihres Erdenwallens seinem Willen folgten, mit ihm im Himmel der ewigen Seligkeit teilhaftig sind. An sie, als an Fürsprecher, die unsere Schwäche und Gebrechlichkeit aus eigener Erfahrung kennen, richten wir vor allem jene Bitten, die wir vielleicht nicht wagten, unserem höchsten Richter gegenüber laut werden zu lassen.
Giovanni Boccaccio ( juni of juli 1313 - 21 december 1375)
Portret door Andrea Del Castagno, rond 1450
En als toegift bij een andere verjaardag:
Klassiek voor Arno
Ik heb een handdoek om mij heen geslagen die nog naar hem ruikt en zo is hij hier en heel dicht bij me, gunt me het plezier wat liefde van zijn geur liet, op te dragen.
Hij douchte zich en als om mij te plagen had hij de celdeur schijnbaar op een kier gezet. Nu luister ik naar een klavier- concert, om - Brahms - mijn hartslag te verlagen.
Niet dat zijn naakte lichaam in mij lust schiep ooit, of toch wel ooit, maar nooit voor lang en ofschoon geen hartstocht ons dat toch verbood,
maar met die innige, volmaakte rust, waarmee hij me kust, op mond kust en op wangen, raakt hij een leven, dieper dan de dood.
Niet zoals de oude meneer was gestorven omdat hij oud en ziek was; en bij hem paste niets van verschrikking.
Maar op een keer was Roos de naaister zo maar ineens 's morgens dood. Haar man, de schrijver van het fabriekskantoor, kwam het vertellen aan papa en mama, hij hurkte neer.
Ja... zo... erg benauwd was zij... zo ineens..., zei hij, en knikte een paar maal met zijn hoofd. En toen papa en mama verder vroegen, zei hij het nog eens, precies het zelfde.
Hij was een kleine stijve man, mager en gespierd, keurig gekleed; zijn ogen staarden recht en star voor zich uit, zonder enige uitdrukking.
Mama wond zich erg op. Maar waarom heb je ons niet geroepen?... en... en... en... Oerip? of Mangoen? de wasman? die woont toch vlak naast je! Maar hij herhaalde alleen maar, zo ineens... ja... Er zou een dokter moeten komen, maar de Hollandse dokter in de stad was al een tijdlang zelf ziek, en de Javaanse dokter juist die dag op reis. Papa en mama gingen wel kijken, maar Roos was dood, en moest begraven worden nog voor zonsondergang.
Op de trappen van de achtergalerij zaten 's middags Riek en de nichtjes en regen witte melatti's aan draden voor de begrafenis, dat had Oerip hen gewezen. Daarna was Oerip met mama naar de linnenkast gegaan, en even later kwam zij weer voorbij met een blok ongebleekt katoen in haar handen.
Voor Roos, om haar aan te kleden! fluisterde As-si gewichtig.
Riek keek haar aan. Roos in ongebleekt katoen! dat zo lelijk is en goor, met harde zwarte pukkeltjes, en dat muf ruikt!
En waarom niet in haar eigen batikkain en baadje? en haar onderlijfje met gouden pondjes?
Mag niet, zei Assi.
En haar ringen en oorknoppen en bloemen?
Mag ook niet, zei Assi.
Riek had ineens een hekel aan Assi, en reeg verder aan de slingers, zonder meer iets te zeggen. Het werden mooie lange witte bloemslingers, voor Roos.
Maria Dermoût (15 juni 1888 27 juni 1962)
Met haar beide kinderen, Ettie en Hans, in 1912
De Amerikaanse schrijver Christian Bauman werd geboren op 15 juni 1970 in Easton, Pennsylvania. Zijn opleiding kreeg hij aan de North Hunterdon High School nabij Clinton, New Jersey,. In 1983-84 bracht zijn familie een jaar door in Nepal en Sri Lanka. In zijn eerste twee romans verwerkte hij zijn ervaringen als soldaat. Hij ging in het leger toen hij 21 was en diende vier jaar, o.a. in Somalië in 1992-93 en in Haïti in 1994. De jaren die volgden op het leger bracht hij schrijvend en guitaar spelend door in het Noordamerikaanse folk circuit. In 2002 verscheen de roman The Ice Beneath You waarin een klein gedeelte van de verhalen die hij in die tijd schreef verwerkt is.
Uit: Voodoo Lounge
Dawn came with engines half, running the north side of Île de la Gonâve. The immense aircraft carrier Eisenhower stood a mile off their port quarter. The white hospital ship Comfort with the big red cross steamed closer and closing, a few points off the starboard quarter. It described an arc, the measure between the two bigger ships; a starting point and an ending.
Through the purple of sunrise she could see mountains now, misty gray-green jungle, glowing orange points of fire and black-blue plumes of smoke and cloud rising over it all. When they cleared Île de la Gonâve it was laid out in front of them, the inside of a crescent, green and shimmering, wind thick with salt and overripe fruit again, shades of charcoal and diesel and dung. And now, faintly, noise -- the sound of Haiti. A low thump with no steady rhythm, a deep-bass heartbeat working an invisible echo inside the bowl of the Port-au-Prince basin.
The kitchen private Cain crept up the catwalk to the bow with coffee in a canteen right before all this, right before the dawn. "Y'all kill 'em dead now, hear?" the skinny cook whispered, then scurried back to the house. Temple stowed the warm canteen then rolled to his side and pissed down into the open well-deck, sprinkling the tops of the unmanned trucks and Humvees lined up twenty feet below; their cargo, the port-opening package for 10th Mountain Division. Jersey, having thought this through, scrambled behind a mound of sandbags and, in the last moment before daylight made them visible to the bridge, pushed her pants down clear of hips and squatted over a Styrofoam cup. In one motion her left hand drew her BDUs back up while her right tossed the overfilled cup over the side.
"Nice," Temple said, packing his smiling jaw with a chew. "Be all you can be."
They heard Riddle's voice on the radio, asking the bridge if they were allowed to smoke yet.
Die Art wie Gedichte arbeiten indem sie glitzern in allergrößter Beiläufigkeit oder sich öffnen und hypnotisch leuchten oder wirklichkeitsfremd sind die Welt schwierig finden verfliegen Die Art wie Gedichte arbeiten gewöhnlich und fähig sich selbst zu illustrieren sich der Ferne zu nähern so dass sie fern bleiben darf Die Art wie Gedichte arbeiten mit Aufenthaltserlaubnis und Flugschein ist dem Winter durch Leugnen immer näher zu kommen Letztlich ein vollkommener Kreis um die Kälte und dabei immer ein wenig über ihr wie eine Boeing die noch nicht landen darf aber dadurch für alle unten sichtbarer wird Die Art wie Gedichte arbeiten um aufzufangen und die dreißig Seiten die nie irgendwer geschrieben hat in sich aufnehmen als Fracht die du in den Händen hältst in der du den Himmel erkennst den Atemzug abpasst der dich glücklich macht Die Art wie Gedichte arbeiten ist zufällig mutwillig und von gleißend heller Selbstverständlichkeit
"Ceux d'entre nous qui peignaient ne trouvaient, pour acheter leurs toiles, que des amateurs lésineurs ou bien des marchands en plein vent, qui leur offraient dix francs d'un paysage qu'on revendrait un jour vingt mille. Les écrivains devaient intriguer, jouer des coudes, pour parvenir à glisser un sonnet dans des revues insoupçonnées qu'eux seuls savaient découvrir chez quelque imprimeur famélique, et si, ayant besoin de manger, ils se risquaient dans la grande presse, on leur offrait deux sous la ligne pour rédiger des faits divers, ou bien on leur payait vingt francs un conte de deux colonnes, que le rédacteur en chef avait l'air de prendre avec des pincettes.
C'est un aveu qui me coûte, mais nos physionomies ne plaisaient guère aux gens en place. Ils nous trouvaient encombrants, insolents, arrivistes, ignorants, mal élevés, bref tout ce que les personnes d'un certain âge ont coutume de reprocher à leurs cadets. Pas un de nous, pas un seul, ne fut aidé par un aîné illustre -écrivain ou peintre arrivé- qui aurait pris le débutant par la main pour lui faciliter les premiers pas. Ce parrainage, sans doute, était passé de mode. Les hommes célèbres nous ignoraient résolument, et je crois que cela devait les distraire de nous voir nous débattre, rageurs et honteux, avec les marchands, les éditeurs, les directeurs, qui ne se lassaient pas de nous répondre "non" et multipliaient les embûches devant nous, comme si nous avions joué au jeu de l'oie."
she turns her face, quite voiceless, self-possessed,
because she takes the language straight to heart,
is thrifty with the words she speaks.
It's how
she is so reticent yet welcoming
when she comes out to face my panegyrics,
the way she says my name
mocking and mimicking, makes gentle fun,
yet she's aware that my unspoken drama
is really of the heart, though a little silly;
it's how, when night is deep and at its darkest,
we linger after dinner, vaguely talking
and her laughing smile grows fainter and then falls
gently on the tablecloth; it's the teasing way
she won't give me her arm and then allows
deep feeling to come with us when we walk out,
promenading on the hot colonial boulevard. . .
Because of this, your sighing, modest style
of love, I worship you, my faithful star
who like to cloud yourself about in mourning,
generous, hidden blossom; kindly
mellowness who have presided over
my thirty years with the self-denying singleness
a vase has, whose half-blown roses wreathe with scent
the headboard of a convalescent man;
cautious nurse, shy
serving maid, dear friend who trembles
with the trembling of a child when you revise
the reading that we share; apprehensive, always timid
guest at the feast I give; my ally,
humble dove that coos when it is morning
in a minor key, a key that's wholly yours.
May you be blessed, modest, magnificent;
you have possessed the highest summit of my heart,
you who are at once the artist
of lowly and most lofty things, who bear in your hands
my life as if it was your work of art!
O star and orange blossom, may you dwindle
gently rocked in an unwedded peace,
and may you fade out like a morning star
which the lightening greenness of a meadow darkens
or like a flower that finds transfiguration
on the blue west, as it might on a simple bed.
Vertaald door Michael Schmidt
Ramon Lopez Velarde (15 juni 1888 19 juni 1921)
De Canadese dichter en schrijver François-Xavier Garneau werd geboren op 15 juni 1808 in Ville de Québec. Hij schreef o.a. een driedelige geschiedenis van de Frans Canadese natie tussen 1845 en 1848. Het werk was een reactie op het Durham rapport waarin gepleit werd voor een assimilatie van het Franse Canada aan Engels Canada.
Au Canada (Fragment)
« Pourquoi mon âme est-elle triste? »
Ton ciel est pur et beau; tes montagnes sublimes
Élancent dans les airs leurs verdoyantes cimes;
Tes fleuves, tes vallons, tes lacs et tes côteaux
Sont faits pour un grand peuple, un peuple de héros.
A grands traits la nature a d'une main hardie
Tracé tous ces tableaux, oeuvres de son génie.
Et, sans doute, qu'aussi, par un dernier effort,
Elle y voulut placer un peuple libre et fort,
Qui pût, comme le pin, résister à l'orage,
Et dont le fier génie imitât son ouvrage.
Mais, hélas! le destin sur ces hommes naissants
A jeté son courroux et maudit leurs enfants.
Il veut qu'en leurs vallons, chassés comme la poudre,
Il ne reste rien d'eux qu'un tombeau dont la foudre
Aura brisé le nom que l'avenir, en vain,
Voudra lire en passant sur le bord du chemin.
De nous, de nos aïeux la cendre profanée
Servira d'aliment au souffle de Borée;
Nos noms seront perdus et nos chants en oubli,
Abîme où tout sera bientôt enseveli.
François-Xavier Garneau (15 juni 1809 2 februari 1866)
Tweeëndertig was ik en Congo had tot die tijd een bescheiden rol gespeeld in mijn leven.
Als kind had ik me gewarmd aan de verhalen van heeroom van Congo, een statige, goedlachse man met een rafelige baard die me vertelde over de zwartjes die op blote voeten door het rode zand naar zijn missieschooltje liepen. Op mijn zevende werd Congo onafhankelijk en laaide de machtsstrijd zo hoog op dat wij zesduizend kilometer verderop op weg naar school zongen: In de Sahara tussen twee kamelen
Zat Kasavubu met Lumumba schoon te spelen
Maar onder t spelen kwam er een ambraske
En Kasavubu sloot Lumumba in een kaske.
Rond mijn twaalfde dook in mijn geboortedorp een halfbloed jongen op. Als ik s zondags met mijn grootmoeder naar de mis ging, zat hij enkele rijen voor ons en bestudeerde ik zijn kleine, chocoladekleurige oorschelpen, zijn zachte kroeshaar, zijn rechte rug. Ik wilde dichter bij hem komen, maar hoe? Na de mis schuifelde ik voetje voor voetje aan de arm van mijn grootmoeder naar buiten terwijl hij met bovenmaatse passen van ons wegliep.
Mijn wereld scheurde open en de jaren zestig sijpelden door alle gaten en kieren naar binnen. Ik leerde dat de jonge premier Patrice Lumumba in 1961 geofferd was op het altaar van de koude oorlog, dat koning Leopold II Congo Vrijstaat aan het einde van de vorige eeuw tot een wingewest had gemaakt en het startschot had gegeven voor de plundering van grondstoffen die tot vandaag doorgaat.
Ik leerde geloven in een universele samenleving waarin alle mensen gelijk zijn,
ongeacht hun afkomst. Maar de werkelijkheid achter die grote woorden was dat ik, toen ik in september 1985 aan wal ging in Matadi, nog nooit een Congolees had ontmoet en maar wat blij was dat een vroegere confrater van mijn heeroom zich door de zwarte menigte een weg baande in mijn richting.
Het oude België dat ik aantrof in de missieposten benauwde me. Op het terras klaagden de paters, uitkijkend op hun Vlaamse moestuintje, over de ondoorgrondelijkheid van de Congolese ziel. Gelukkig leeft mijn heeroom niet meer, dacht ik.
Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)
De Chinees-Amerikaanse schrijver Laurence Michael Yepwerd geboren op 14 juni 1948 in in San Francisco. Hij studeerde Engels aan de University of California, Santa Cruz, en de State University of New York in Buffalo. Het bekendst van hem is een serie boeken, Golden Mountain Chronicles, die het verhaal vertellen van de familie Young vanaf 1849, in China, tot 1955, in Amerika.
Uit: Mountain Light
I got ready with my knife when I heard the footsteps outside the house. If the Manchus were going to kill me, I'd try to take some of them with me; but knowing myself, that wasn't likely. I'd find some way to botch it. Id lived my life like a clumsy down, and I was going to die like one.
Smoke from the burning village drifted through the windows. When I had seen the corpses in the street and the houses burning, I had figured that the Manchus were up to their old tricks. Ever since they had conquered the Middle Kingdom two centuries ago, we'd been trying to get rid of them and they had kept coming back and killing. At any rate, I thought I would be safe enough for now because the Manchus had already swept through this village. But I'd been wrong--as usual, my uncle Itchy would have said.
He'd warned me that I'd been a fool to march off to fight against the Manchus. I could see his face, wrinkled like an old apricot, scowling at me. "Let other fools do the dying. That's what they're good for. You're one of the Laus of Phoenix Village. If you've got to fight anything, fight the beetles in our fields."
Not for the first time, I found myself wishing that I'd listened to him. joining the Revolution had sounded so glorious. I'd swaggered off expecting to find a camp of heroes waving banners and *instead had found a lot of dirty, flea-bitten bandits arguing with one another about who ought to get a bigger share of the loot. No wonder the Manchus had scattered us like a flock of geese.
Laurence Yep (San Francisco, 14 juni 1948)
De Britse schrijver Peter Maylewerd geboren in Brighton op 14 juni 1939. Hij is vooral bekend geworden door zijn boeken over de Luberon, een streek in de Provence. Mayle werkte tot 1975 in de reclamewereld. Sindsdien wijdt hij zich aan het schrijven. In 1987 verhuisde hij naar Ménerbes in de Provence. In 1989 publiceerde hij A year in Provence, dat een internationale bestseller werd. In 2007 kwam de verfilming van het boek van Mayle, A Good Year, uit.
Uit: Encore Provence
I think it was the sight of a man power-washing his underpants that really brought home the differences, cultural and otherwise, between the old world and the new.
It was a cold, still morning in early winter, and the pulsing thumpthump, thumpthump of a high-pressure hose echoed through the village. Getting closer to the sound, it was possible to see, over a garden wall, a laundry line totally devoted to gentlemen's underwear in a stimulating assortment of colors. The garments were under attack, jerking and flapping under the force of the water jet like hanging targets in a shooting gallery. Standing some distance away, out of ricochet range, was the aggressor, in cap and muffler and ankle-high zippered carpet slippers. He had adopted the classic stance of a soldier in combat, feet spread apart, shooting from the hip, a merciless hail of droplets raking back and forth. The underpants didn't stand a chance.
Only a few days before, my wife and I and the dogs had arrived back in Provence after an absence of four years. Much of that time had been spent in America, where we were able to slip back into the comfortable familiarity of a language that was relatively free--although not entirely--from the problems of being socially appropriate or sexually accurate. No longer did we have to ponder the niceties of addressing people as vous or tu, or to rush to the dictionary to check on the gender of everything from a peach to an aspirin. English was spoken, even if our ears were rusty and some of the fashionable linguistic flourishes took a little getting used to.
A friend of below-average height told us he was not considered short any more but "vertically challenged"; the hour, previously a plain old sixty minutes, had sprouted a "top" and a "bottom"; you were not seen leaving a room, but "exiting" it; the economy was regularly being "impacted," as though it were a rogue wisdom tooth; great minds "intuited" where once they had merely guessed; "hopefully," an agreeable word that never harmed a soul, was persistently abused. Important people didn't change their opinions, but underwent a significant "tactical recalibration."
Peter Mayle (Brighton, 14 juni 1939)
De Duitse schrijver Dieter Forte werd geboren op 14 juni 1935 in Düsseldorf. In 1960/61 liep hij stage bij het Düsseldorfer Schauspielhaus. In 1962/63 kreeg hij een schrijversbeurs en werkte hij als regie-assistent en lector bij de Norddeutsche Rundfunks in Hamburg. Daarna leefde hij als zelfstandig schrijver in Düsseldorf. Hij is vooral bekend geworden als dramaturg. Door talrijke hoorspelen en televisiefilms werd hij ook bij een breder publiek bekend.
Uit: Das Haus auf meinen Schultern
Giovanni Fontana liebte es, an heißen Nachmittagen in seinem stadtbekannten leichten karmesinroten Umhang im Schatten der Steineichen über die Wälle von Lucca zu promenieren. Es war Tradition in Lucca, dessen Bürger als vernünftig, stolz und freiheitsliebend galten, die freien Plätze, die Dächer der hohen Wohntürme, ja selbst den Stadtwall mit immergrünen Steineichen zu bepflanzen. Der Blick auf die Stadt war daher ein angenehmer Wechsel von dunklem Grün und warmem Ziegelrot verschachtelter Hausdächer, ein Bild voller Harmonie, das sich übergangslos in die Landschaft fügte. Auf dem Wall, unter einem lichtblauen Himmel, spürte man den Wind des nahen Meeres. Am Horizont sah man das harte, blendende Weiß der Marmorberge von Carrara und in der Ebene davor die geordneten Reihen der Maulbeerbäume. Die freie Republik Lucca in der Toscana war die Hauptstadt der Seide, und Giovanni Fontana hatte seinen Anteil daran. Er war Gonfaloniere seines Stadtviertels, Vorsteher der Seidenweber und bestimmte mit den Bankiers und Handelsherren der Stadt das Schicksal dieser Republik. Luccas Seidenstoffe waren kostbar.
Peter O. Chotjewitz, Jerzy Kosiński, Harriet Beecher Stowe, René Char, Thomas Graftdijk, Hermann Kant
De Duitse schrijver, vertaler en jurist Peter O. Chotjewitzwerd geboren op 14 juni 1934 in Berlijn. In 1945 trok zijn famile naar Hessen. Chotjewitz studeer rechten aan de universiteiten van Frankfurt am Main en München. Vanaf 1961 werkte hij bij het Berliner Kammergericht; daarnaast studeerde hij nog geschiedenis, filosofie en communicatiewetenschap. Vanaf 1965 leeft hij als zeldstandig schrijver. In de jaren zeventig was hij sterk politiek geengageerd. Er was veel discussie over zijn roman Die Herren des Morgengrauens, waarin hij zijn ervaringen tijdens de processen van de Baader-Meinhof-groep verwerkte. Chotjewitz vertaald uit het Italiaans. Hij woont tegenwoordig in Stuttgart.
Uit: Zwei alte Tanten gehen essen
Linde nickt telefonisch.
Linde weiß, wovon ich rede.
Linde hatte eine alte Tante namens Helene, die einen Elektroladen besaß.
Manchmal besuchte meine Freundin Linde ihre Tante Helene.
Dann stand die Tante vor ihrem Laden und schaute den Leuten zu, die auf der Marktstraße spazieren gingen. Oder einkaufen.
Auf der anderen Straßenseite stand Tante Helenes Freundin Luise vor der Drogerie, die sie von ihrem Mann geerbt hatte.
Wenn meine Freundin Linde sich an die beiden Frauen erinnert, stehen sie vor ihren Läden und reden miteinander.
Frau Croissant ist ziemlich klein, ziemlich rundlich und hat eine wunderbare Lache.
Um die Mittagszeit gehen die zwei eher alten als jungen Geschäftsfrauen gemeinsam Mittagessen. Meisten ins Gasthaus zum Bären.
Frau Croissant, sagt Linde, hat mir gut gefallen. In erster Linie wegen der Lache.
Hatte Klaus auch so eine Lache? frage ich.
Linde erinnert sich nicht.
Das müsstest Du doch wissen, sagt sie, aber auch ich erinnere mich nicht.
Er lächelte oft und seine Heiterkeit war ansteckend, sage ich.
Vielleicht war das Lächeln jener Teil seines Lachen, den er zeigen wollte, sagt Linde.
Wir plaudern also ein Weilchen hin und her, bis ich das Gefühl habe, dass wir jetzt genug darüber geredet haben, dass Klaus sehr nett und charmant war und überhaupt nicht aufdringlich, dass Linde damals in Franken wohnte und ich sie ganz unverblümt frage:
Also wie war das jetzt mit Klaus und Dir. Raus mit der Sprache.
Brandon Tartikoff: I imagine that you are constantly called upon to attest whether or not all the gothic happenings, bizarre sexual encounters, and horrific incidents described in your novels,are derived from your personal experience. How do you reconcile the autobiographical element in your writing with your personal definition of a novelist?
Kozinski: I never wrote my books as autobiographical; I never claimed them to be anything but novels. Why I wrote them in a manner that perhaps suggests autobiographical elements stems from my basic notion of who a novelist is. I write because I feel that a novelist has a lot in common with others, not because he differs from them.
This week has been unusually fatal. The disease in the city has been malignant and virulent. Hearse drivers have scarce been allowed to unharness their horses, while furniture carts and common vehicles are often employed for the removal of the deal. The sable trains which pass our windows, the frequent indications of crowding haste, and the absence of reverent decency have, in many cases, been most painful. Of course all these things, whether we will or no, bring very doleful images to the mind. ...
...July 10. Yesterday little Charley was taken ill, not seriously, and at any other season I should not be alarmed. Now, however, a slight illness seems like a death sentence, and I will not dissemble that I feel from the outset very little hope. I still think it best that you should not return. By so doing you might lose all you have gained. You might expose yourself to a fatal incursion of disease. It is decidedly not your duty to do so...
July 15. Since I last wrote our house has been a perfect hospital. Charley apparently recovering, but still weak and feeble, unable to walk or play, and so miserably fretful and unhappy. Sunday Anna and I were fairly stricken down, as many others are, with no particular illness, but with such miserable prostration. I lay on the bed all day reading my hymn-book and thinking over passages of Scripture...
Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 1 juli 1896)
Laat de zorg om te heersen over jouw hart niet over aan die tederheden verwant
aan de herfst waarvan zij de onverstoorbare allure en zijn hoffelijke agonie
hebben ontleend.Het oog plooit zich maar al te graag.Het lijden kent weinig
woorden.Verkies te slapen zonder gesel: jij zult dromen van de volgende dag en
jouw bed zal licht aanvoelen.Je zult dromen dat je huis geen ramen meer heeft.Je bent ongeduldig om de wind te vervoegen, de wind die op een nacht een heel
jaar doorloopt.Anderen zullen de klankrijke inlijving bezingen.De vleselijke
noden zullen niet meer belichaamd worden dan de tovenarij van de zandloper.Jij
zult de dankbaarheid die zich herhaalt vervloeken.Later, zal men jou
vereenzelvigen met een bepaalde ineengestorte reus, heer van het onmogelijke.
Nochtans.
Je hebt niets gedaan dan het gewicht van de nacht verzwaren.Je bent
teruggekeerd naar de visvangst aan de stadsmuren, naar de hitte zonder zomer.
Je bent razend op jouw geliefde temidden van een verstandhouding die doldraait.
Denk aan het volmaakte huis dat je nooit zult zien bouwen.Voor wanneer de
oogst van de afgrond?Maar je hebt de ogen van de leeuw verpletterd.Jij gelooft
de schoonheid boven de zwarte lavendels te zien passeren
Wie heeft jou eens te meer een beetje hoger opgetild zonder je te overtuigen?
Uit: Doctor Faustus (Vertaald door Thomas Graftdijk)
Met de grootste mogelijke stelligheid wil ik verzekeren dat het beslist niet is omdat ik mijn persoon op de voorgrond wens te schuiven, dat ik aan deze mededelingen over het leven van wijlen Adrian Leverkühn, deze eerste en ongetwijfeld zeer voorlopige biografie van die geliefde, zo zeer door het noodlot beproefde, opgeheven en neergeworpen mens en geniale musicus, enkele woorden over mijzelf en mijn omstandigheden vooraf laat gaan. Hiertoe beweegt mij alleen de veronderstelling dat de lezer of liever gezegd, de toekomstige lezer; want voorlopig is er geen schijn van kans dat mijn geschrift het licht van de openbaarheid zou kunnen aanschouwen tenzij het door een wonder onze rondom bedreigde vesting Europa zou kunnen verlaten, om degenen daarbuiten een aanduiding van de geheimen van onze eenzaamheid te geven; - ik verzoek een nieuwe aanloop te mogen nemen: alleen omdat ik erop reken dat men terloops over het wie en wat van de schrijver geïnformeerd zal wensente worden, laat ik aan deze mededelingen enkele notities betreffende mijn eigen persoon voorafgaan, - weliswaar niet zonder erop verdacht te zijn dat ik juist daardoor bij de lezer twijfels zal oproepen of hij zich welin goede handen bevindt, ik bedoel: of ik,met het oog op mijn existentie, wel de juiste man ben voor een taak, waartoe het hart mij misschien méér dringt dan dat de een of andere verwantschap van aard of karaker mij rechtvaardigt.
Thomas Graftdijk (14 juni 1949 10 februari 1992)
Omslag van de Nederlandse vertaling van Thomas Manns Doctor Faustus door Graftdijk (Geen portret beschikbaar)
Om het terrasje hing de lichte onbeschoftheid van een goed lopende, zonnige vakantiemiddag niet al te ver buiten het topseizoen. Ze dreigde schemerig, half verscholen, maar toch al veelvormig in de vele toeristen op de wijde tegel- en asfaltvlakken om het restaurant, vol felle zonnevlekken, geparkeerde bussen en rijen vonkende, hete auto's,bewaakt door propvolle papierkorven. De filmploeg had zich daar parkeertechnisch afgezonderd middels een eigen, in het rond gebouwd wagenparkje, waarin enkele auto's met statieven en veel lampen her en der, leren koffers en tassen op de grond en ertussen wat verachtelijk starende jongelui die traag uit plastic bekertjes dronken. De meesten waren in witte broek. Ze dreigde in de kinderstemmen, in het slaan van portieren, het loerend verveeld ge~ slenter, in de veel te blauwe lucht, maar het duidelijkst was ze aanwezig op het terras waar schei en luidruchtig een zwerm Amerikanen was neergestreken, een vlucht kwetteraars, beweeglijk en kleurrijk als papegaaien.
Het was een overwegend zwarte groep: leren, clowneske petjes, kroezige, blauwzwarte baardjes en snorren om uitdagend flitsende tanden, getailleerde leren jacks snoerend nauwe pijpen om benen vol onrust en tikketakkende, orthopedisch hoge hakken.
Beurtelings wit en rood van ergernis draafde de ober-eigenaar heen en weer, nerveus als een insect getreiterd tot het uiterste. Onophoudelijk wisselden de yanks van tafeltje, kirrend, giechelend met archaïsche keelgeluiden, zodat het snel aandravende bier en ijs, de cakeplakken en Käsetorten opeens verbijsterd in de lucht kwamen te hangen. 'Wrong guy man... this is shit man... get lost man...' 'Gleich zahlen,' siste de bezwete eigenaar die overal tegelijk was, en groot geld wiegde tergend aan het eind van lange zwarte vingers tussen roze nagels. 'Hurry up man... got to go man...' Ook om het terras was het onweersachtig, maar toch zuiverden. Langs de kiosk met de onvermijdelijke wandelstokken, kaarten en zonnebrillen was de Kainzhof te zien, ook zonbevlekt maar met hardnekkig somber groen-grijs, ernaast wat paarden met biergele manen.
C'est un drôle d'enfant C'est un oiseau Il n'est plus là Il s'agit de le trouver De le chercher Quand il est là Il s'agit de ne pas lui faire peur C'est un oiseau C'est un colimaçon. Il ne regarde que pour vous embrasser Autrement il ne sait pas quoi faire avec ses yeux Où les poser Il les tracasse comme un paysan sa casquette Il lui faut aller vers vous Et quand il s'arrête Et s'il arrive Il n'est plus là Alors il faut le voir venir Et l'aimer durant son voyage
LES ORMES
Dans les champs
Calmes parasols
Sveltes, dans une tranquille élégance
Les ormes sont seuls ou par petites familles.
Les ormes calmes font de l'ombre
Pour les vaches et les chevaux
Qui les entourent à midi.
Ils ne parlent pas
Je ne les ai pas entendus chanter.
Ils sont simples
Ils font de l'ombre légère
Bonnement
Pour les bêtes.
Hector de Saint-Denys Garneau(13 juni 1912 24 oktober 1943)
-21 juli 1944- "Het is me ten enenmale onmogelijk alles op te bouwen op de basis van dood, ellende en verwarring. Ik zie hoe de wereld langzaam steeds meer in een woestijn herschapen wordt, ik hoor steeds harder de aanrollende donder, die ook ons zal doden, ik voel het leed van miljoenen mensen mee, en toch, als ik naar de hemel kijk, denk ik, dat dit alles zich weer ten goede zal wenden, dat ook deze wreedheid zal ophouden, dat er weer rust en vrede in de wereldorde zal komen. Intussen moet ik mn denkbeelden hoog en droog houden, in de tijden die komen zijn ze misschien toch uit te voeren!"
-1 augustus 1944- "In gezelschap is de lieve Anne dus nog nooit, nog niet één keer te voorschijn gekomen, maar in het alleenzijn voert zij haast altijd de boventoon. Ik weet precies wat hoe ik zou willen zijn, hoe ik ook ben van binnen, maar helaas, ik ben het enkel voor mezelf. En dat is misschien, neen, heel zeker de reden waarom ik mezelf een gelukkige binnennatuur noem en andere mensen me een gelukkige buitennatuur vinden. Van binnen wijst de reine Anne me de weg, van buiten ben ik niets dan een van uitgelatenheid zich losrukkend geitje"
Anne Frank is in meer dan 60 talen vertaald, zelfs in het Urdu (Pakistan). Als voorbeeld uit het Duits:
Uit: Das Tagebuch der Anne Frank (Vertaald door Anneliese Schütz)
Dienstag, 7. März 1944
Liebe Kitty!
Wenn ich so über mein Leben von 1942 nachdenke, kommt es mir so unwirklich vor. Dieses Götterleben erlebte eine ganz andere Anne Frank als die, die hier jetzt vernünftig geworden ist. Ein Götterleben, das war es. An jedem Finger fünf Verehrer, ungefähr zwanzig Freundinnen und Bekannte, der Liebling der meisten Lehrer, verwöhnt von Vater und Mutter, viele Süßigkeiten, genug Geld - was will man mehr?
Du wirst mich natürlich fragen, wie ich denn all die Leute so um den Finger gewickelt habe. Peter sagt "Anziehungskraft", aber das stimmt nicht ganz. Die Lehrer fanden meine schlauen Antworten mein lachendes Gesicht und meinen kritischen Blick nett, amüsant und witzig. Mehr war ich auch nicht, nur kokett und amüsant. Ein paar Vorteile hatte ich, durch die ich ziemlich in der Gunst blieb, nämlich Fleiß, Ehrlichkeit und Großzügigkeit. Nie hätte ich mich geweigert, jemanden, egal wen, abschauen zu lassen, Süßigkeiten verteilte ich mit offenen Händen, und ich war nicht eingebildet.
Ob ich bei all der Bewunderung nicht übermütig geworden wäre? Es ist ein Glück, dass es mittendrin, auf dem Höhepunkt des Festes sozusagen, plötzlich in der Wirklichkeit landete, und es hat gut ein Jahr gedauert, bevor ich mich daran gewöhnt hatte, dass von keiner Seite mehr Bewunderung kam...
Early in 1880, in spite of a well-founded suspicion as to the advisability of perpetuating that race which has the sanction of the Lord and the disapproval of the people, Hedvig Volkbein, a Viennese woman of great strength and military beauty, lying upon a canopied bed, of a rich spectacular crimson, the valance stamped with the bifurcated wings of the House of Hapsburg, the feather coverlet an envelope of satin on which, in massive and tarnished gold threads, stood the Volkbein arms, - gave birth, at the age of forty-five, to an only child, a son, seven days after her physician predicted that she would be taken.
Turning upon this field, which shook to the clatter of morning horses in the street beyond, with the gross splendour of a general saluting the flag, she named him Felix, thrust him from her, and died. The child's father had gone six months previously, a victim of fever. Guido Volkbein, a Jew of Italian descent, had been both a gourmet and a dandy, never appearing in public without the ribbon of some quite unknown distinction tinging his buttonhole with a faint thread. He had been small, rotund, and haughtily timid, his stomach protruding slightly in an upward jutting slope that brought into prominence the buttons of his waistcoat and trousers, marking the exact centre of his body with the obstetric line seen on fruits, - the inevitable arc produced by heavy rounds of burgundy, schlagsahne, and beer.
The autumn, binding him about, as no other season, with racial memories, a season of longing and of horror, he had called his weather.Then walking in the Prater he had been seen carrying in a conspicuously clenched fist the exquisite handkerchief of yellow and black linen that cried aloud of the ordinance of 1468 issued by one Pietro Barbo, demanding that, with a rope about its neck, Guido's race should run in the Corso for the amusement of the Christian populace, while ladies of noble birth, sitting upon spines too refined for rest, arose from their seats, and, with the red-gowned cardinals and the Monsignori, applauded with that cold yet hysterical abandon of a people that is at once unjust and happy; the very Pope himself shaken down from his hold on heaven with the laughter of a man who forgoes his angels that he may recapture the beast.
Uit: Een beetje koorts (Vertaald door Willem Timmermans)
Mijn metgezel praatte niet, wellicht uit natuurlijke verlegenheid. Maar toen ik iets zei, antwoordde hij overvloedig en met veel enthousiasme, blij dat hij zijn natuurlijke vuur aan iemand kon geven. Hij kon het niet laten me te laten weten dat hij achttien was, niet ouder. Hij vertelde me binnen enkele minuten over zijn meest intieme dingen, over zijn ouders, over zijn vrienden, over zijn pleziertjes, alsof ik op het punt stond een oude vriend van hem te worden. En ik was echt vertederd door deze warme onschuld. Ik verbaasde me erover die in een jongen tegen te komen die al man was, uit een burgerlijk milieu, met gewone gelaatstrekken, precies een jongen zoals alle andere. Doch het leven wil ons elke dag, of het in een brandende zon is of in een herfstregen, tegen elke prijs een mogelijkheid bieden onze stompzinnige verveling te loochenen en geeft ons een frisse zoen, nu eens op het kuise voorhoofd, dan weer op de gloeiende mond. Deze keer was het mijn kuise voorhoofd dat gekust werd. En die kus duurde wat langer dan voorzien, met bij mij een zuiver genot van binnen, omdat we de brug wegens werkzaamheden gesloten vonden. We moesten een gedeelte van de afgelegde weg weer aflopen en daarna een ingewikkelde route volgen over glibberige hellingen en weggetjes waar we steeds over plassen moesten springen. En we genoten van dit alles, vastbesloten om de paraplu niet los te laten, de druk op elkaars armen niet te laten verslappen. Dit gaf mij de illusie dat ik ook nog een jongen was zoals mijn metgezel. Maar toen hij vervolgens uit beleefdheid mij helemaal tot aan de halte van de tram wilde vergezellen, voelde ik me een moment in de war en vernederd, als bij een teleurstelling in de liefde.
nachdem die schreie fertiggeschrieen sind, ringelt sich die tüllweiße natter des verbands um betroffene glieder, eine gipsfarbene hülle über einen stadtplan voller unfälle oder, kleiner noch, über die genauere karte eines viertels der verletzungen, inneren, äußeren, über adern, die sich zu schmerzblauen seen ausweiten.
los angeles, manhattan oder das suburbe wien durch ein klinisch einwandfreies sieb auf die melancholischen reste eines infantilen nässer gerüttelt erscheinen am horizont, ein fröstelnder stich durch die männliche psyche, ein fiebriger durch die weibliche. oder ist es der pistolenschuss durch ein blutgefülltes reagenzglas, das man wieder hinzukriegen sucht mittels saftigem leukoplast?
immer heißt es recht haben und die schatten des unrechts verteidigen, schatten, die wie menetekel an knallharten wänden sozialer anstalten aufkommen, taugiftig, wundrosig, geschwollen, benarbt, auf prothesen laufend, mit armstümpfen flehend...
um diese zeit klagen viele, es ist februar. inzwischen ist es mai bis juni geworden, eine schreckliche gasse vorbei an schillernden rissen und rinnsalen verschiedener abgänge, durch seitenwege, die verstopften stirnhöhlen oder nasen ähnelten, durch die engen kanäle blutverlassener venen. einer notiert den neurotischen austritt durch das antiseptische fenster des animalischen ablebens - kein noch so sauberer mantel, der das verdecken kann.
Also gut, sagte er, fangen wir von vorne an. Stimmt, ich fahre gerne schnelle Autos, kann aber lesen und schreiben und habe sogar Abitur. Ist doch schon 'ne Menge für den Anfang? Warum? fragte ich flau, noch immer unter dem Einfluß des Gongs. Was warum? fragte er zurück, und danach ging es Schlag auf Schlag wie in einem imaginären Ring, ernst und ohne Mätzchen. Warum von vorne
anfangen? sagte ich. Na ja, irgendwie muß man doch anfangen! Aber warum gerade du und ich? Ich habe keine Ahnung, vielleicht weil es die Sterne so wollen. Wo ist das Problem? Ich weiß nicht mehr, wie es geht. Wie was geht? fragte er perplex, und ich war erstaunt, daß mir die Wahrheit so leicht fiel: Der Anfang, sagte ich. Ich weiß nicht mehr, wie das geht. Seltsam,
nicht?
Da gibts sicher noch andere Möglichkeiten. Er blieb. Das muß man ja nicht so eng sehen, sagte er, dann starten wir eben von der Mitte. Das war ein zweiter Versuch, aber ich zog die Reißleine. Ich wollte keine schnelle Einigung für eine Nacht. Ich mochte das stumpfe Aufwachen am nächsten Morgen nicht mehr. ... und ab der Mitte gibt es nur Streß, da wird beim Essen gefurzt, beim Fernsehen gekotzt, und beim Reden brauchste einen Dolmetscher, weil jeder eine andere Sprache spricht, und das sind nur die statistischen Mittelwerte, da sind die Abgründe in den Betten noch gar nicht drin ... Halt, stop! Warte, darüber redet man frühestens nach der zehnten Runde, sagte er. Das hängt von der Kondition ab, antwortete ich, die Mehrheit der Menschen geht schon in der ersten Runde k.o.
Leigh Owen looked back at 1963 as if she were watching other people, almost strangers; not herself and her three roommates - so far away and different they all seemed. Sometimes it embarrassed her to see those distant girls, with their innocence and their juiciness, their long-limbed breathless sexuality, and sometimes it made her jealous. They were twenty-three years old, young and pretty and arrogant, excited about being in New York at their first jobs, living together in a nice, but small, apartment they could only afford because they all lived together. A town house on the Upper East Side: a brownstone (except that it was gray) with one bedroom for all of them, crammed together in their little single beds, a kitchen you couldn't even sit down in, a bathroom. Since the living room was used to entertain men, they put up with their dormitory-style sleeping arrangements: because the purpose of being young and pretty was to meet men, and eventually to marry.
Before they married they planned to live fully, of course. They were filled with wonder and optimism and looking forward to adventures. None of them was a native New Yorker, and to them New York was the magical city. Everything would happen here, whatever everything was.
When she looked at the few photographs she had of thefour of them in those days, Leigh was surprised at how soft their faces looked, almost un-formed. Almost blank. But there were all kinds of emotions hiding underneath those unrevealing faces: anxiety, doubt (despite the arrogance), and often confusion. At times they felt deeply inadequate. They knew they were naove, and they wanted to learn.
Vom freundlichen Dorfe Maienfeld führt ein Fußweg durchgrüne, baumreiche Fluren bis zum Fuße der Höhen, dievon dieser Seite groß und ernst auf das Tal herniederschauen. Wo der Fußweg anfängt, beginnt bald Heideland mit dem kurzen Gras und den kräftigen Bergkräutern dem Kommenden entgegen-zuduften, denn der Fußweg geht steil und direkt zu den Alpen hinauf.Auf diesem schmalen Bergpfade stieg am hellen, sonnigen Junimorgen ein großes, kräftig aussehendes Mädchen dieses Berg-landes hinan, ein Kind an der Hand führend, dessen Wangen soglühend waren, dass sie selbst die sonnverbrannte, völlig braune Haut des Kindes flammend rot durchleuchteten. Es war auch kein Wunder: Das Kind war trotz der heißen Junisonne so ve-packt, als hätte es sich eines bitteren Frostes zu erwehren. Das kleine Mädchen mochte kaum fünf Jahre zählen; was aber seine natürliche Gestalt war, konnte man nicht ersehen, denn es hatte sichtlich zwei, wenn nicht drei Kleider übereinander angezogenund drüberhin ein großes, rotes Baumwolltuch um und um gebunden, so dass die kleine Person eine völlig formlose Figurdarstellte, die, in zwei schwere, mit Nägeln beschlagene Bergschuhe gesteckt, sich heiß und mühsam den Berg hinaufarbeitete. Eine Stunde vom Tal aufwärts mochten die beiden gestiegensein, als sie zu dem Weiler kamen, der auf halber Höhe der Almliegt und im Dörfli heißt.
I was feeling in my mind a sensation close to, but indescribably different from, actual pain. This leads me to touch again on the elusive nature of such distress. That the word indescribable should present itself is no fortuitous, since it has to be emphasized that if the pain were readily describable most of the countless sufferers from this ancient affliction would have been able to confidently depict for their friends and loved ones (even their physicians) some of the actual dimensions of their torment, and perhaps elicit a comprehension that has been generally lacking; such incomprehension has usually been due not to a failure of sympathy but to the basic inability of healthy people to imagine a form of torment so alien to everyday experience. For myself, the pain is most closely connected to drowning or suffocationbut even these images are off the mark. William James, who battled depression for many years, gave up the search for an adequate portrayal, implying it near-impossibility when he wrote in The Varieties of Religious Experience: It is a positive and active anguish, a sort of psychical neuralgia wholly unknown to normal life.
The pain persisted during my museum tour and reached crescendo in the next few hours when, back at the hotel, I fell onto the bed and lay gazing at the ceiling, nearly immobilized and in a trance of supreme discomfort. Rational thought was usually absent from my mind at such times, hence trance. I can think of no more apposite word for this state of being, a condition of helpless stupor in which cognition was replaced by that positive and active anguish. And one of the most unendurable aspects of such an interlude was the inability to sleep. It had been my custom of a near-lifetime, to settle myself into a soothing nap in the late afternoon, but the disruption of normal sleep patterns is a notoriously devastating feature of depression; to the injurious sleeplessness with which I had been afflicted each night was added the insult of this afternoon insomnia, diminutive by comparison but all the more horrendous because it struck during the hours of the most intense misery.
De Franse schrijver Jean-Pierre Chabrol werd geboren op 11 juni 1925 in Chamborigaud. Hij groeide op in het hart van de Cévennes en kreeg zijn opleiding in Alès. In 1944 sloot hij zich aan bij het Franse verzet. Hij werkte als journalist en tekenaar voor lHumanité. Louis Aragon spoorde hem aan om zijn eerste roman te schrijven, La dernière cartouche. Hij raakte bevriend met mensen als Georges Brassens, Léo Ferré, Jacques Brel, Pierre Mac Orlan, werkte veel mee aan radio en televisieprogrammás en maakte talrijke reizen.
Uit: Le crève Cévenne
Cest long de mourir. Cest insupportable, une langueur ! Y aurait de quoi se flinguer un bon coup. Surtout quand il ne sagit pas que de sa propre mort, quand se mourir soi-même ne suffit plus, quand il faut bien, se mourant, mourir aussi son pays. Crever sa mort dans la mort de sa terre. On ne peut que rester le soir au coin de sa cheminée, quand on en a encore une, à regarder flamber les dernières bougnes des derniers mûriers. Mais il y a pire, mais il est des soirs, des nuits, lhiver surtout, par des temps à ne pas mettre un assureur dehors, où personne ne passe, où personne ne vient saccroupir dans lautre coin, outre-flammes. Alors on se résout à sortir, à chercher un toit, un autre feu, un autre coin, un autre agonisant, un mourant veinard qui voit, lui guilleret, quelquun venir mourir avec lui dans la crève du vieux pays. Les feuilles mortes ont un tel poids quelles font crier le sol. À ne plus passer sous les arbres. Les voitures ont de bons freins. La rue-route du village, lartère unique, est une immensité de frissonnantes grisailles. À cette heure, en ce lieu, un cri denfant paraît déplacé, choquant même, cest une atteinte aux bonnes murs. Le vieux Socrate est couché, sans connaissance depuis quatre semaines. Son cousin Platon en est à sa troisième attaque, je lentends gémir derrière les volets de la fenêtre à gauche de ce cadran solaire qui porte en exergue, sous les heures : « Chacune dentre elles blesse, la dernière tue ».
Jean-Pierre Chabrol (11 juni 1925 1 december 2001)
Uit: On Tsotsi(Interview in The Morning After, 2006)
I wrote Tsotsi at the same time that I was writing the first of my plays to really receive recognition within South Africa, and then ultimately outside of South Africa: The Blood Knot. It went to London where good old Ken Tynan killed it stone dead. It launched my career, really, [it was a] watershed play.
I felt I had arrived, then, at a kind of crossroads. I had to choose disciplines. Of course theyre such very, very different disciplines. To this day, I still dont think that I really know how to write a novel. I really mean that. I know I took the plunge [at the] deep end with Tsotsi.
I think I just naturally gravitated -- by virtue of my chemistry as a man, my metabolism as a writer -- towards theatre. And that snuffed out the possibility of being a prose writer, a novelist. I dont think I could do the two in tandem. I dont know if you really can... Can you think of any successful novelist who is also a good playwright --
Uit: First Snow on Fuji (Vertaald door Michael Emmerich)
Takako read "This Country, That Country" in the Sankei Daily Times a second and even a third time on the eve of Culture Day, which is to say on November second. The column printed curious and interesting articles about occurrences abroad, more like stories or seeds of stories than hard news.
The previous day's edition had given rather extensive coverage to an announcement made by England's Princess Margaret, in which she had said that she would not marry Group Captain Townshend after all. It was only natural that one of the stories in today's "This Country, That Country" should concern the princess's love affair:
One often comes across mounds of stones in the Scottish highlands. In the past, these mounds were erected in memory of heroes who fell in battle, but now it's said that lovers who add stones to these mounds achieve "eternal love." Four years ago, at a time when Princess Margaret and Group Captain Townshend were both staying in Balmoral, they placed a stone on a mound located in the middle of an overgrown field some three miles outside of town, swore their love for one another, and by this act leapt instantly into fame. The princess's love affair has now ended.
There was a picture of the mound at the end of the article. Its size could be estimated from the size of the people who stood around itthe pile itself was almost as tall as a man, and the individual stones that formed it were a good deallarger than a person's head. A few stones were as wide across as a person's shoulders.
Of course it was impossible to tell which of the stones the princess and the group captain had placed on the pile, but none looked as though the princess could have lifted it alone. She and Group Captain Townshend must have lifted the stone together, and even so it must have been heavy.
Yasunari Kawabata (11 juni 1899 16 april 1972)
De Franse schrijver Jules Vallès werd geboren op 11 juni 1832 in Puy-en-Velay, Haute-Loire. Vallès was een van de kopmannen van de Parijse Commune van 1871. Na de bloedige week wist hij te ontsnappen naar Engeland en kon pas in 1880 terugkeren. Als schrijver was hij vergeten totdat hij in Frankrijk zo'n 20 jaar geleden werd (her)ontdekt. Hij wordt nu als een van de grootste schrijvers uit de 19e eeuw gezien.In zijn boeken beschrijft hij het leven in Frankrijk en Parijs voor en tijdens de Commune van Parijs. Hij was een strijdmakker van o.a. Paul Lafargue, de schoonzoon van Karl Marx en van Eugène Pottier, de dichter van de Internationale. Hij werkte onder andere mee aan de dagbladen 'La Révolution française' en 'Cri du Peuple', het eerste grote revolutionaire dagblad na de Commune.
Uit: LEnfant
"Ai-je été nourri par ma mère?Est-ce une paysanne qui m'a donné son lait?Je n'en sais rien.Quel que soit le sein que j'ai mordu, je ne me rappelle pas une caresse du temps où j'étais tout petit; je n'ai pas été dorloté, tapoté, baisotté; j'ais été beaucoup fouetté.
Ma mère dit qu'il ne faut pas gâter les enfants, et elle me fouette tous les matins; quand elle n'a pas le temps le matin, c'est pour midi, rarement plus tard que quatre heures.
Mlle Balandreau m'y met au suif.
C'estune bonne vieille fille de cinquante ans. Elle demeure au-dessous de nous. D'abord elle était contante: comme elle n'a pas d'horloge, ça lui donnait l'heure.
"Vlin! Vlan! Zon! Zon!-voilà le petit Chose qu'on fouette; il est temps de faire mon café au lait."
Mais un jour que j'avais levé mon pan, parce que ça me cuisait trop,et que je prenais l'air entre deux portes, elle m'a vu; mon derrière lui a fait pitié.
Elle voulait d'abord le monter a tout le monde, ameuter les voisins autour; mais elle a pensé que ce n'était pas le moyen de le sauver, et elle a inventé autre chose.
Lorsqu'elle entend ma mère me dire: "Jacques, je vais te fouetter!
-Madame Vingtras, ne vous donnait pas la peine, je vais faire ça pour vous.
De Engelse dichter en vertaler Barnabe Googe werd geboren op 11 juni 1540 in Londen of Kent. Hij studeerde aan het Christ's College, Cambridge. Hij verhuisde daarna naar Staple's Inn, waar ook zijn neef William Lovelace verbleef. Hij begon te dichten en ontmoette ook andere dichters en schrijvers als Jasper Heywood en George Turberville. Ook had hij nauwe contacten met het hof van koningin Elisabeth. Hij begeleidde Sir Thomas Challoner op een diplomatie missie naar Spanje.
Of Money
Give money me, take friendship whoso list,
For friends are gone, come once adversity,
When money yet remaineth safe in chest,
That quickly can thee bring from misery;
Fair face show friends when riches do abound;
Come time of proof, farewell, they must away;
Believe me well, they are not to be found
If God but send thee once a lowering day.
Gold never starts aside, but in distress,
Finds ways enough to ease thine heavin.
Barnabe Googe (11 juni 1540 1594)
Een bewaard gebleven 16e eeuws steegje in Londen, West End.
Ook de ramen links zijn 16e eeuws. (Geen portret beschikbaar)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Catalaanse dichter, schrijver en vertaler Eduard Escoffet werd geboren in Barcelona in 1979. Het zwaartepunt ligt bij zijn gedichten op klankpoëzie en performance, Ook vertaalde hij werk van Goethe, Quasimodo en M. Lenz. Ook was hij initiatiefnemer tot het festival voor experimentele literatuur PROPOSTA. Zijn eigen werk verschijnt wel in allerlei tijdschriften en bloemlezingen, maar uit ecologische overwegingen heeft hij nog geen eigen bundel uitgegeven.
sie haben alle schulen geschlossen
sie haben alle schulen geschlossen. es wird dort nicht mehr lesen gelernt. es wird dort nicht mehr schreiben gelernt. wir haben alle wörter geschlossen. da die körper nicht mehr so lange halten, wie sie sollten so wie die nacht und das blinde feuer der minnenden , ist es besser, die wörter beiseite zu lassen. heute sorgen sich die mütter nicht mehr um die kinder und die schule und die stunden. heute kümmern sich die mütter, weit entfernt von der väterwärme, nur noch um die uniformen. und die söhne werkeln oder verformen ihre körper. sie haben alle kleidungsstücke verfleckt. trotzdem: sie können nicht mehr schreiben, und lesen können sie auch nicht mehr. und die nacht, schwach und kurz, nimmt zwei körper auf, die sich verformen. wie die wörter, aber ohne wörter.
Uit: Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan...
De diepe basstem van Steyn klonk in de vestibule.
- Kom Jack, kom hond, kom je meê met den baas! Kom je meê!?
De blijde blaf van den terrier galmde op, en néêr over de trap stormde zijn uitbundige vaart, als struikelde hij over zijn eigen pooten.
- O, die stem van Steyn! siste mama Ottilie tusschen hare tanden, en zij sloeg driftig bladen om van haar boek.
Charles Pauws zag haar rustig aan, met zijn glimlachje, zijn lach om mama. Hij zat, vóór hij naar Elly zoû gaan, na den eten bij zijn moeder en hij dronk zijn kopje koffie. Steyn ging met Jack uit; de avondstilte effende zich door het kleine huis, en in de zitkamer, onpersoonlijk en ongezellig, suisde het gas. Charles Pauws keek naar de punten van zijn bottines, en vond, dat ze goed zaten.
- Waar is Steyn naar toe? vroeg mama, en hare stem siste, ongerust.
- Gaan wandelen met Jack, zei Charles Pauws; thuis noemde men hem Lot; zijn stem klonk zacht en kalmeerend.
- Naar zijn meid is hij toe! siste mama Ottilie.
Lot had een beweging van moê-zijn.
- Hè, mama, zeide hij. Wees nu kalm, en denk niet meer aan de scène. Ik ga straks naar Elly, en nu zit ik nog een oogenblikje gezellig bij u, niet waar. Steyn is toch je man... Je moest niet altijd zoo met hem kibbelen, en zulke dingen zeggen, of denken. Je bent weêr net een kleine furie geweest. Dat geeft rimpels, zoo boos te zijn.
- Ik ben tòch een oude vrouw.
- Maar je hebt nog een heel zacht velletje...
Mama Ottilie glimlachte en Lot stond op.
- Kom, zeide hij; geef me een zoen. Wil je niet? Moetik je een zoen geven? Kleine, booze moesje... En waarom? Om niets. Ik weet het ten minste niet meer, waarom. Ik zoû het niet meer kunnen analyzeeren. Ja, zoo gaat het... Hoe ben ik toch zoo kalm, met zoo een kleine furie van een mama.
- Als je denkt, dat je vader kalm was...!
Lot lachte, zijn lachje; antwoordde niet. Mevrouw Steyn de Weert las rustiger door; zij zat voor haar boek als een kind. Zij was een vrouw van zestig jaren, maar haar blauwe oogen waren als van een kind, teeder mooi, lief en onschuldig, en haar stem, wat schelletjes, klonk altijd kinderlijk, en had nu geklonken als van een stoùt kind. Kleintjes en recht in haar stoel, las zij nu door, met aandacht, zich kalmeerende, omdat Lot zoo kalm gesproken had en haar zoo lief had een zoen gegeven. Het gas suisde en Lot dronk zijn koffie, en ziende naar zijn bottines, vroeg hij zich af, waarom hij ging trouwen.
If I am out of my mind, it's all right with me, thought Moses Herzog.
Some people thought he was cracked and for a time he himself had doubted that he was all there. But now, though he still behaved oddly, he felt confident, cheerful, clairvoyant, and strong. He had fallen under a spell and was writing letters to everyone under the sun. He was so stirred by these letters that from the end of June he moved from place to place with a valise full of papers. He had carried this valise from New York to Martha's Vineyard, but returned from the Vineyard immediately; two days later he flew to Chicago, and from Chicago he went to a village in western Massachusetts. Hidden in the country, he wrote endlessly, fanatically, to the newspapers, to people in public life, to friends and relatives and at last to the dead, his own obscure dead, and finally the famous dead.
It was the peak of summer in the Berkshires. Herzog was alone in the big old house. Normally particular about food, he now ate Silvercup bread from the paper package, beans from the can, and American cheese. Now and then he picked raspberries in the overgrown garden, lifting up the thorny canes with absent-minded caution. As for sleep, he slept on a mattress without sheets it was his abandoned marriage bed or in the hammock, covered by his coat. Tall bearded grass and locust and maple seedlings surrounded him in the yard. When he opened his eyes in the night, the stars were near like spiritual bodies. Fires, of course; gases minerals, heat, atoms, but eloquent at five in the morning to a man lying in a hammock, wrapped in his overcoat.
Uit alle macht smeet Dannie het rotankrukje de kamer in. De zitting vloog eraf en brak een ruit van de tuindeuren, kledingstukken fladderden naar buiten en bij het neerkomen van het krukje sloeg de tegen de bodem aangestopte rest van het wasgoed in een hoekige prop over de rand. Met een langgerekte gil rende Coby naar de keuken. Dannie merkte het niet, hij zocht een volgend voorwerp om zijn woede op te koelen, greep de stoel, sloeg hem tegen de muur tot het onderstel afbrak en zonder op de richting te letten wierp hij de rugleuning van zich af. Hanna gaf een schreeuw van pijn. Van een afstand hoorde ze haar zusters laarzen over het zeil. Even was het stil en toen begon Coby te lachen, eerst zenuwachtig, dan in lange uithalen en ten slotte liet ze zich onder een stroom van tranen op haar knieën vallen. Het bloed was uit zijn gezicht getrokken. Hij bracht zijn hand omhoog, raakte met zijn vingers de vork die Coby in zijn nek geplant had en trok hem eruit.
In de periode dat hij ieder jaar een boek voltooide, was Jan Wolkers een dagschrijver. Hij stond om zeven uur op. Na de ochtendgymnastiek en het ontbijt ging hij van de Zomerdijkstraat in Amsterdam-Zuid naar zijn huisje in de volkstuin aan de Amstel. Tussen de bamboe en de Hindoe-Javaanse beelden schreef hij daar van tien tot twee.
Het koele ochtendlicht, vertelde hij me, is een goed begin. Vroeger verwarmde ik het huisje met een petroleumkachel, die een vochtige hitte gaf. Na een uur besloegen de ramen en zo vormde zich vanzelf een scherm om me heen.
Van twee tot zes was hij op zijn atelier, waar hij schilderde of beeldhouwde. Tijdens dat werk kwam hij volledig tot rust. s Avonds konden voor Wolkers wel boeiende passages ontstaan, maar ze moesten de volgende morgen met een koel en nuchter oog gecontroleerd worden. Wolkers schreef zeven dagen per week. Het boek liet hem geen minuut los. Als hij s nachts naar de wc moest, liep hij langs zijn bureau en nam hij de tekst mee die hij overdag geschreven had. Plus een potlood. Anders zou hij, als hij op de wc zat en een fout in het manuscript ontdekte, onmiddellijk opstaan om alsnog een potlood uit zijn atelier te halen. Met alle vieze gevolgen van dien.
Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)
De Duitse schrijver Peter Kurzeckwerd geboren op 10 juni 1943 in Tachau, Bohemen. In 1946 werd zijn familie uit Tsjechoslowakije verdreven. Vanaf 1977 woont hij afwisselend in Frankfurt am Main en in Zuidfrankrijk. Kurzeck schrijft sterk autobiografische romans en verhalen, waarin Hessen en Frankfurt am Main vaak een grote rol spelen.Sinds het midden van de jaren negentig werkt hij aan een meerdelig romanproject, een minitieuze kroniek van een enkel jaar uit zijn leven
Uit: Oktober und wer wir selbst sind
Wieder Oktober. Du kommst aus dem Haus. Am Morgen, noch früh. Die Straße ist naß. Du kommst aus dem Haus und mußt stehenbleiben, so riecht es nach Herbst. Das abgefallene Laub. Gerade eben hast du aus der Nacht deinen Traum noch gewußt und jetzt ist er weg. Du spürst noch, wie er sich entfernt. Ein Luftzug, ein Vorhang, der sich bewegt. Flügel, die sich sacht regen, die Schatten von Flügeln, und dann ist er gegangen. Weg für immer. Die Tür fällt hinter dir zu. Man kommt aus dem Haus. Das Leben ist fremd.
Schon Herbst? Der Erzähler geht mit Frau und Kind hinter Bockenheim am Bahndamm entlang. Immer auf den Horizont zu und mit den Augen die Ferne suchen. Überall Kinder. Lassen Drachen steigen. Müssen rennen im Wind. Aber wo sind die Indianerwiesen hin, die noch kürzlich hier waren?
Das Jahr 1983. Ein Frankfurter Herbst, durch den wir gehen, als sei es ein einziger langer Tag. Man geht und denkt, man weiß genau, wer man ist und dann kommt man abends heim und das Telefon klingelt.
Sein Freund Jürgen. Er ruft aus Frankreich an, aus Barjac, einer Kleinstadt weit im Süden. Dort hat er mit Pascale, die er liebt, ein winziges Restaurant, ein Restaurant mit drei Tischen. Der Erzähler am Telefon und sieht alles vor sich.
Peter Kurzeck (Tachau 10 juni 1943)
De Roemeense schrijver Ion Creanga werd geboren op 10 juni 1839 in Humuleşti. Hij volgde een opleiding tot priester en leraar. Zijn exentrieke gedrag en zijn kritiek op kerkelijke functionarissen brachten hem vaak in moeilijkheden. In 1875 leerde hij de dichter Mihai Eminescu kennen toen die als onderwijsinspecteur naar zijn school kwam. Zij raakten bevriend en Eminescu stimuleerde hem om de verhalen die hij vaak vertelde op te schrijven. Het grootste deel van zijn werk, waaronder ook de herinneringen aan zijn jeugd, ontstond tussen 1875 en 1883.
Uit: Memories of My Boyhood (Vertaald door Ana Cartianu and R.C. Johnston)
I sometimes stop and call to mind the customs and people there used to be in my part of the world at the time when I had, so to speak, just begun to put a foot over the threshold of boyhood in my home in the village of Humuleşti. It faced the town on the other side of the waters of the River Neamţ; it was a large and cheerful village, divided into three closely connected parts: the village itself, the Deleni and the Bejeni. Moreover, Humuleşti in those days was not just a village of ne'er-do-wells but a prosperous and ancient village of freeholders, its reputation and standing having long since been assured, with farmers who knew their job, with stalwart young men and comely girls who could swing in the dance and swing the shuttle too, so that the village would buzz with the sound of looms on every side. It had a fine church and outstanding clergy, church elders and parishioners, who were a credit to their village. As for Father Ion, who lived at the foot of the hill, Lord, what an active and kindly man he was! On his advice lots of trees were planted in the graveyardwhich graveyard was surrounded by a high fence of thick planks with eaves of shinglesand the fine room at the gate of the church precincts was built to serve as a village school. You should have seen this untiring priest going round the village, entering one house after another, together with one of his elders, Master Vasile, the son of Ilioaia, a sturdy, good-looking, handsome bachelor. The two of them would persuade people to send their children to get some schooling, and you should have seen the number of boys and girls who flocked into the school from all parts, myself among them, a puny, timid lad, afraid of my own shadow!
Ion Creanga (10 juni 1839 31 december 1889)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Maltese dichter Norbert Bugejawerd geboren in Siġġiewi in 1980. Hij studeerdeEngelse Taal-en Literatuur aan de universiteit van Malta en werkt momenteel aan een proefschrift aan de universiteit van Warwick. Zijn gedichten verschen o.a. in tijdschriften als Cadences, Rodopi, The Drunken Boat.
Zijn eerste eigen publicatie verscheen onder de titel Stay, Fairy tale, Stay! Memoirs of a City Cast Adrift.
BALLADE FOR A REDHEAD
Where does this wind hail from? Where from this darkness? Why are these ripe words falling from the trees?
From the street's end a voice was heard announcing: the city's lost itself in the poet's hair! Deep in the green bone-marrow of time-worn doors, accents which slept through centuries crack open, sentences invade the narrow alleys, words ride the rain like earrings, each syllable woven into a red mane which screams its way amongst the curling streets. In rue de l'union at five a.m. the elderly Arab gazes at the sky: Somewhere a slightly alien phrase must have been uttered, and the city's lost control of her own body.
On the city's outskirts, a little girl emerges, her eyes dancing together with the roadsigns: why all this wind, mama, why all this darkness? And then she gets up on her bike without another word and disappears in the anarchy of cadence.
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus en filosoof Maarten Doorman werd geboren op 9 juni 1957 in Medina Sidonia (Spanje). Hij studeerde cum laude af op het pessimisme van Schopenhauer (1984). Sinds 1985 publiceerde hij zes dichtbundels. Doorman was redacteur van de literaire tijdschriften De Tweede Ronde (1987-1989) en Hollands Maandblad (1994-2000), en van het filosofische tijdschrift KRISIS (1994-1995). Hij werkt als filosoof aan de Universiteit van Maastricht, en is bijzonder hoogleraar Journalistieke kritiek van kunst en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Doorman was vanaf 1987 medewerker NRC Handelsblad (non fictie en poëzie) en vanaf 2006 bij de Volkskrant . Ook schreef hij voor Vrij Nederland en de Groene Amsterdammer en was van 1997 tot 2002 panellid van Zeeman met Boeken (VPRO). In 2004 publiceerde hij een cultuurfilosofische studie, De romantische orde , en in 2007 Paralipomena. Opstellen over kunst, filosofie en literatuur.Doormans poëzie verscheen o.a. in De Gids, Hollands Maandblad, Revolver, NRC Handelsblad, The Literary Review, De Revisor en de Volkskrant en werd in tientallen bloemlezingen opgenomen.
Yucca of een andere plant
Eens was kennis poëzie, mijn Gouden Horizon encyclopedie in het lemma aanpassing zei: niemand zal het in zijn hoofd halen midden in een bos op jacht te gaan naar een haai.
Maar iemand dacht ik heeft het gedaan. Iemand met zacht lawaai in zichzelf. Iemand die het artikel aanpassing besloot met een zin nee met hoop want
de yuccaboom kan zelfs leven op plaatsen waar een andere plant onmiddellijk zou verdorren en sterven.
Zo stond het geschreven in mijn encyclopedie eerste band, mijn eerste bundel poëzie.
Hortus conclusi
Weer het voorjaar, de dagen
die niet donker willen worden.
Weer knipt de tuinschaar
langs de hagen.
Vanuit het zolderraam zie ik
hekken rond de strookjes grond en
stukjes garnituur.
Hier, onder de pannen strekt het uur zich
sloom, zelfgenoegzaam uit.Hoe dat alles steeds weer opkomt en ontluikt
tussen schutting en schuur,
ongeschonden en vruchtbaar.
Tuinen zijn doorgaans te klein, plant en ding zijn
Verstil zoekt glazen voor de cola, maar Linda heeft haar armen over elkaar geslagen.
De bejaarde dame stapt van haar krukje, schudt onze handen, gaat in het licht staan en trekt haar badjas uit. Verstil overhandigt Linda een glas cola en mompelt dat hij een ander doek zal gebruiken.
Het is mij allemaal om het even, zegt hij twee keer. Linda kleedt zich in de hoek van de kamer uit. Als ze naakt naast de bejaarde dame gaat staan, is Verstil al begonnen met schilderen.
Niet poseren, dames. Niets doen dan gewoon zo blijven staan. Naast elkaar. Thats it.
Later gaan we samen bij Florencia een ijsje eten. De Italiaanse vrouw die het ijs verkoopt, heeft een moedervlek op haar wang. Er groeien lange, donkere haren uit. Ik raak mijn ijs niet aan, maar de lippen van Linda.
Je bent mooi, zeg ik.
Ze knikt en likt wat straciatella-ijs van haar bovenlip.
Buiten eten duiven de resten van de ijscohoorntjes van de grond. Een tram raast gehaast door de Torenstraat.
Ik weet een goede verfwinkel waar we terecht kunnen, zegt ze.
Ik knik. Morgen hebben we een drukke dag. We gaan samen de trams van de stad overschilderen.
Der dunkelgrüne Wagen flog fast, als er aus dem Wäldchen auftauchte und herauspreschte in Richtung Paris. Es war ein trüber Mittag Anfang Januar mit beständigem Nieseln. Diesiges Licht und in der Ferne Krähen und Elstern, die versprengt über Felder und Äcker längs der Chaussee durch die Lüfte gaukelten. Kein Schnee und keine Sonne. Aber beinahe dottergelb waren die zwei Paar Scheinwerferkegel, die da durchs Unterholz brannten und das Zwielicht zwischen den Bäumen auf einen Schlag zunichtemachten. Es schien, das triste Grau der Birken würde im selben Tempo zerplatzen, mit dem der fremde Wagen näher kam und hineinraste in die winterliche Stille des Tages.
Es war ein Tag, der dem Treiben von allem und jedem so zärtlich und so gleichgültig gegenüberstand wie jeder Tag vor ihm und jeder danach nur ein gewöhnlicher Montag, wäre er nicht der erste Montag des Jahres gewesen. Am 4. Januar 1960 kam der grüne Wagen durch den Wald. Die Fahrbahn war regennass. Auf dem Asphalt spiegelte sich der Himmel. Und in den Pfützen schwammen Abbilder von Wolken, die seit Tagen von den Britischen Inseln herüberkamen und ihren Regen dem Land spendeten zwischen Seine, Marne und Yonne, rasche, tief dahinziehende Wolken aus Somerset und Cornwall.
Was dort herandonnerte, musste ein tonnenschweres Geschoss auf vier Rädern sein, ein Projektil, das durch den Tag flog und in dessen Innern Leute saßen, denen es offenbar darum ging, Zeit zu gewinnen. Der so dachte, stand in sein Regencape gehüllt, mit nassem Gesicht und beschlagener Brille am Straßenrand auf einem schmalen, schmutzig grünen Streifen zwischen Graben und zwei der uralten Platanen, die die Nationalstraße säumten. Vom Sattel auf die Rahmenstange gesprungen, hatte Paul Cassel, ein Bauer aus der Ortschaft Villeblevin, sein Fahrrad zum Stehen gebracht. Es kam nicht oft vor, dass derartiger Lärm die Mittagsstille durchbrach, Lärm wie von einem herabstoßenden Flugzeug. Paul Cassel hatte in den Ardennen gekämpft. Er war in Sachsen in Gefangenschaft gewesen.
Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)
De Vlaamse dichter en)schrijver Willy Roggeman werd geboren in Ninove op 9 juni 1934. Roggeman studeerde germanistiek aan de Rijksuniversiteit te Gent; daarna was hij werkzaam als leraar. Hij was redacteur van de tijdschriften Tijd en Mens, Gard Sivik en Komma en criticus van het dagblad Vooruit (van 1955 tot 1965). Roggemans werkte van 1953 tot 1976 aan een reeks boeken, die hij vanaf 1969 als een samenhangend, gesloten oeuvre opvatte, zijn Opus finitum. Van de 30 boeken waaruit deze reeks bestaat zijn er 19 gepubliceerd, in een andere volgorde en voorzien van een ander opusnummer dan men op grond van de tijd van ontstaan zou verwachten.
Uit:Die Wolga entspringt in Europa (Vertaald door Hellmut Ludwig)
Jassy, 22. Juni 1941
Der Krieg gegen Sowjetrußland hat heute in der Morgendämmerung begonnen. Seit zwei Monaten hatte ich keinen Kanonendonner mehr gehört; zuletzt im April, unter den Mauern Belgrads. Vor den endlosen Korn- und Getreideflächen, vor den riesigen Sonnenblumenwäldern erlebe ich nun abermals den Krieg in der Präzision seiner metallenen Ordnung, im stählernen Leuchten seiner Maschinen, im ununterbrochenen, gleichmäßigen Dröhnen seiner tausend Motoren (Honegger, Hindemith). Der Geruch von Benzin überwältigt wiederum den Geruch von Mensch und Pferd. Als ich gestern in nordwestlicher Richtung den Pruth entlangfuhr, längs der sowjetischen Grenze von Galatz nach Jassy, begegnete ich an den Straßenkreuzungen wieder den unerschütterlich ruhigen, ernsten Feldgendarmen, mit ihrem Blechschild vor der Brust, die weiß-rote Befehlsscheibe in der Hand. »Halt!« Zwei Stunden lang stand ich an einer Straßenkreuzung, um eine deutsche Wagenkolonne vorbeifahren zu lassen. Es war eine motorisierte Division, der eine Abteilung schwere Panzer vorausfuhr. Sie kamen aus Griechenland. Sie waren durch Attika, Böotien, Thessalien, Mazedonien, durch Bulgarien und Rumänien gerollt. Von der dorischen Säulenhalle des Parthenon zur stählernen Säulenhalle des Piatiletka. Die Soldaten hockten auf den quergelegten Sitzbrettern der offenen Lastwagen, ganz mit einer weißen Staubschicht bedeckt. Auf den Kühler jedes Fahrzeugs war mit weißem Lack ein griechischer Tempel gemalt, ein kindliches Säulengebilde mit Gebälk, in "Weiß auf dem schmutzig-grauen Metall der Motorhaube. Unter der Staubmaske ahnte man von der Sonne geschwärzte, vom griechischen Wind verbrannte Gesichter. Die Soldaten hockten auf den Bänken in seltsamer Reglosigkeit, sie wirkten wie Statuen. Wie aus Marmor, so weiß von Staub waren sie.
"Ben, Mr. Robinson and I have been practicing law together in this town for seventeen years. He's the best friend I have."
"I realize that."
"He has a client over in Los Angeles that he's put off seeing so he could be here and welcome you home from college."
"Dad -- "
"Do you appreciate that?"
"I'd appreciate it if I could be alone!"
His father shook his head. "I don't know what's got into you," he said, "but whatever it is I want you to snap out of it and march right on down there."
Suddenly the door opened and Benjamin's mother stepped into the room. "Aren't you ready yet?" she said.
"No."
"We'll be right down," his father said.
"Well what's wrong," she said, closing the door behind her.
"I am trying to think!"
"Come on, Ben," his father said. He took his arm and began leading him toward the door.
"Goddammit will you leave me alone!" Benjamin said. He pulled away and stood staring at him.
"Ben?" Mr. Braddock said quietly, staring back at him, "don't you ever swear at your mother or me again."
Benjamin shook his head. Then he walked between them and to the door. "I'm going for a walk," he said. He stepped out into the hall and closed the door behind him.
He hurried to the head of the stairs and down but just as he had gotten to the front door and was about to turn the knob Mr. Terhune appeared out of the living room.
"In vain I sought my loved ones grave; Despair plunged me in deepest woe. Overwhelmed with bursting sobs I cried: O where are you, my Suliko?"
In solitude upon a bush A rose In loveliness did grow; With downcast eyes I softly asked: "Isn't that you, O Suliko ?"
The flower trembled in assent As low it bent its lovely bead; Upon its blushing cheek there shone Tears that the morning skies had shed.
Midst rustling leaves a nightingale Was singing to the rose below; I hailed the bird and gently asked: "Isn't that you, O Suliko ?"
The songster fluttered nearer to The rose, and on it pressed a kiss; Disburdening its soul in song That breathed of ecstasy and bliss.
A twinkling star shed shimmering light Upon me in a silver glow; I turned to it, and whispered low; "Isn't that you, O Suliko ?"
As I gazed on the star that shone In light that glimmered bright and clear A gentle breeze came passing by And stopped to whisper in my ear.
"What thou dost seek is found at last. Henceforth your heart but calm will know; The night will bring you sweet repose. And lay will chase away your woe.
"Your Suliko was changed into A nightingale, a star and rose; Your souls that true love bound as one To realms divine in heavens rose."
I seek no more my loved one's grave, No more do I in sorrow weep, The world no longer hears me sigh; Nor sees me drowned in anguish deep. None can express the bliss I feel To hear the nightingale from far, To breathe the essence of the rose; And gaze upon the shining star.
My bosom throbs once more in joy; No more am I oppressed by woe; I seek no tomb, for now I see Thy dwellings three, my Suliko !"
Dieser Taufe obwohl ich dabei so vieles geschworen und abgeschworen habe ich nicht beigewohnt. Unter »ich« verstehe ich nämlich nicht die lebendige körperliche Form, in der dasselbe enthalten ist, sondern jenes Selbstbewußtsein, das sowohl in der ersten Kindheit, als auch öfters im ganzen Lauf des Lebens abwesend ist: im Schlaf, in der Ohnmacht, in der Narkose und in gar vielen Augenblicken, wo man nur atmet und nicht denkt, nicht schaut, nicht hört, wo man nur so vegetativ weiterexistiert, bis das Ich wieder in Funktion tritt.
Prag war also die Stadt, in der meine Wiege, an der, wie an allen Wiegen, so manches nicht gesungen wurde, gestanden hat. Meine Mutter, die bei meiner Geburt schon Witwe war, ist aber bald nach Brünn übersiedelt, und was mir aus der Kindheit im Gedächtnis geblieben, das spielte sich in der mährischen Hauptstadt ab.
Dort sehe ich mich am Fenster stehen fünf Jahre alt und auf den »großen Platz« hinausschauen, wo eine lärmende Menge sich wälzt. Ein neues Wort schlägt an mein Ohr: Revolution. Alle [17] schauen zum Fenster hinaus, alle wiederholen das neue Wort und sind sehr aufgeregt. Was ich empfunden habe, weiß ich nicht mehr, jedenfalls war ich auch erregt, sonst hätten das Bild und das Wort sich dem Geiste nicht eingeprägt. Daneben ist aber nichts. Das Bild weckt kein Verständnis, das Wort hat keinen Sinn. So sieht meine erste Erfahrung eines historischen Ereignisses aus.
Aber mein Gedächtnis reicht weiter zurück und zeigt mir einen Auftritt, den ich im Alter von drei Jahren erlebte und der mich viel heftiger bewegt hat als die politischen Umwälzungen des Jahres 1848.
Nach der Gründung der zwei deutschen Staaten wollten -oder sollten - die Schriftsteller zwischen Elbe und Oder ihren eigenen Verband gründen. Zu diesem Kongreß wurde auch ich, obwohl ich noch keine Zeile in deutscherSprache veröffentlicht hatte, aus mir unbekanntem Grund eingeladen. Ich fuhr also hin, fand den richtigen Saal, setzte mich in die leere viertletzte Reihe, ganz außen und nur auf die halbe Backe, bereit aufzuspringen, sobald jemand mein durch nichts als die simple Einladung ausgewiesenes Eindringen bemerken und, sei es auch nur durch einen verweisenden Blick, rügen würde. Das tat niemand, ich setzte mich ein wenig bequemer hin und versuchte - Zeitungsfotos im Kopf - zu erkennen, wer wohl wer sei. Ein Präsidium wurde gewählt, sechs oder sieben Leute nahmen auf der Bühne Platz, ein Ehrenpräsidium wurde beklatscht, obwohl keiner - weder Stalin noch Mao Tse-tung - erschien, und dann begann Arnold Zweig eine Rede vorzutragen, über Unbewußtes im Unterbewußten wohl. Hinter mir betrat ein Mann den Saal und blieb am Eingang stehen. Er schien noch weniger als ich vom Unbewußten zu verstehen, offenbar unsicher sah er sich im Saal um, wechselte öfter das Standbein, wobei die Dielung knarrte, was ihm sichtlich unangenehm war. Am selben Tag fand unweit von hier auf der anderen Spreeseite im 'Friedrichstadtpalast' ein Kongreß der Landarbeiter statt. Vielleicht hatte der Mann dahin gewollt, dachte ich, schon sein Äußeres - er trug eine Art blaue Montur - deutete darauf hin. Viermal erhob ich mich halb, um ihm zu seinem Kongreß zu verhelfen, und viermal ließ ich es bleiben: Wenn er noch lange dem Unbewußten zuhört, wird er selbst merken, daß es sich hier nicht um Probleme von Landarbeitern handelt.
Jurij Brězan ( 9 juni 1916 - 12 maart 2006
De Venezolaanse dichter en geleerde José Antonio Ramos Sucre werd geboren op 9 juni 1890 in Cumaná. Hij kreeg een opleiding aan het Colegio Nacional, en daarna aan de Universidad Central de Venezuela, waar hij rechten, talen (oud en modern Grieks en Sanskriet) en letteren studeerde. Hij bekwaamde zich ook nog in Deens, Engels, Frans, Duits, Italiaans en Zweeds en werkte later als vertaler op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast doceerde hij geschiedensi, geografie, Latijn en Grieks. Tot aan zijn dood was hij tensloote Venezolaans consul in Genève.
The City
I used to live in an unhappy city, divided by a slow river, pointed towards infinity.
Still trees on the banks robbed the sun of a difficult sky.
I would await the end of a wasted day, interrupted by the sounds of the squall. I
would leave my house turned aside in search of the afternoon & its sights.
The declining sun painted the city of offended ruins.
Birds flew above to rest further on.
I felt strangled by life. The ghost of a woman, the height of bitterness, followed
me with unmistakable steps, a sleepwalker.
The sea frightened my withdrawal, undermining the earth in the secret of night.
A breeze confused the trees, blinded the bushes, finished in a tired flower.
The city, worn by time & greeted by a bend in the continent, kept common
custom. It told of water vendors & beggars versed in proverbs & advice.
The wisest of them insisted upon my attention by referring to the likeness of a
Hindu fable. He succeeded in speeding the course of my thoughts, returning me to my memory.
The hour before dawn my fever vanished, cutting loose the madness of a scattered dream.
Vertaald door Cedar Sigo en Sara Bilandzija
José Antonio Ramos Sucre (9 juni 1890 13 juni 1930)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Rudolf Borchardt werd geboren op 9 juni 1877 in Königsberg. Borchardt werd gevormd door zijn studie van de oudheid in Bonn en Göttingen en door het werk van dichters als George en Hofmannsthal. Hij was een poetus doctus die de hoogste eisen aan zichzelf en aan zijn lezers stelde. Hij vertaalde o.a. De Goddelijke Komedie van Dante.
Uit:Leben von ihm selbst erzählt
Ich bin am 9. Juni 1877 meinen in Moskau lebenden Eltern auf einer Heimreise meiner Mutter in Königsberg geboren worden. Beide Eltern entstammten Königsberger Häusern. Obwohl ich meine Vaterstadt seitdem kaum wiedergesehen habe, fühle ich mich nach Familientradition und geistiger Anlage mit Stolz als Ostpreuße. Mein Vater, der Teeimport betrieben hatte, siedelte 1882 nach Deutschland und schließlich Berlin zurück. Ich trat achtjährig in die Sexta des Französischen Gymnasiums und wurde, bei der Quartaversetzung gescheitert, einem vortrefflichen und humanistisch reichgebildeten Oberlehrer in Marienburg/Ostpr. zur Erziehung übergeben, folgte ihm auch 1893 an das Weseler Gymnasium und bezog Ostern 1895 die Universität Berlin. Die wechselnden Umgebungen meiner Kindheit lehrten mich früh aufmerken und vergleichen. Mein ursprünglich allzu breit angelegtes humanistisches Studium schrumpfte beim Übergange nach Bonn (1896-Herbst 1898) unter Büchelers und Useners großartigem Lehrvorbilde zu klassischer Philologie, und, unter Loeschckes Einflusse, Archäologie, zusammen. Nach einem italienischen Studiensommer und -herbst versuchte ich in Göttingen bei Friedrich Leo mich ausschließlich zum Gelehrten zu bilden, mußte aber endlich begreifen, daß meine Verengerung vorzeitig gewesen war und der erneuerte Trieb zur Breite sie unwiderstehlich überwog. Leos Forscherpersönlichkeit und vom Leben in der Poesie verklärte geistige Anmut ist für Jahrzehnte ein Leitstern meiner Arbeit geblieben.