Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
25-06-2010
Ingeborg Bachmann, Larry Kramer, Ariel Gore, Michel Tremblay, George Orwell
Beim Hufschlag der Nacht, des schwarzen Hengstes vorm Tor, zittert mein Herz noch wie einst und reicht mir den Sattel im Flug, rot wie das Halfter, das Diomedes mir lieh. Gewaltig sprengt der Wind mir auf dunkler Straße voran und teilt das schwarze Gelock der schlafenden Bäume, daß die vom Mondlicht nassen Früchte erschrocken auf Schulter und Schwert springen, und ich schleudre die Peitsche auf einen erloschenen Stern. Nur einmal verhalt ich den Schritt, deine treulosen Lippen zu küssen, schon fängt sich dein Haar in den Zügeln, und dein Schuh schleift im Staub. Und ich hör deinen Atem noch und das Wort, mit dem du mich schlugst.
Im Zwielicht
Wieder legen wir beide die Hände ins Feuer, du für den Wein der lange gelagerten Nacht, ich für den Morgenquell, der die Kelter nicht kennt. Es harrt der Blasbalg des Meisters, dem wir vertrauen.
Wie die Sorge ihn wärmt, tritt der Bläser hinzu. Er geht, eh es tagt, er kommt, eh du rufst, er ist alt wie das Zwielicht auf unsren schütteren Brauen.
Wieder kocht er das Blei im Kessel der Tränen, dir für ein Glas - es gilt, das Versäumte zu feiern - mir für den Scherben voll Rauch - der wird überm Feuer geleert. So stoß ich zu dir und bringe die Schatten zum Klingen.
Erkannt ist, wer jetzt zögert, erkannt, wer den Spruch vergaß. Du kannst und willst ihn nicht wissen, du trinkst vom Rand, wo es kühl ist und wie vorzeiten, du trinkst und bleibst nüchtern, dir wachsen noch Brauen, dir sieht man noch zu !
Ich aber bin schon des Augenblicks gewärtig in Liebe, mir fällt der Scherben ins Feuer, mir wird er zum Blei, das er war. Und hinter der Kugel steh ich, einäugig, zielsicher, schmal, und schick sie dem Morgen entgegen.
Fall ab, Herz
Fall ab, Herz vom Baum der Zeit,
fallt, ihr Blätter, aus den erkalteten Ästen,
die einst die Sonne umarmt,
fallt, wie Tränen fallen aus dem geweiteten Aug!
Fliegt noch die Locke taglang im Wind
um des Landgotts gebräunte Stirn,
unter dem Hemd preßt die Faust
schon die klaffende Wunde.
Drum sei hart, wenn der zarte Rücken der Wolken
sich dir einmal noch beugt,
nimm es für nichts, wenn der Hymettos die Waben
noch einmal dir füllt.
Denn wenig gilt dem Landmann ein Halm in der Dürre,
wenig ein Sommer vor unserem großen Geschlecht.
Und was bezeugt schon dein Herz?
Zwischen gestern und morgen schwingt es,
lautlos und fremd,
und was es schlägt,
ist schon sein Fall aus der Zeit.
Ingeborg Bachmann (25 juni 1926 17 oktober 1973)
Hier met de componist Hans Werner Henze, 1965 in Berlijn
Gay life in 1970 was very bleak, compartmentalized. You didnt take it to work. You had to really lead a double life. There were bars, but you sort of snuck in and snuck out. Activism and gay pride simply didnt exist. I dont even think the word gay was in existence. We werent quite gay people yet, and we certainly werent a people. We were isolated individuals.
I think the Continental Baths changed things more than Stonewall did. The same with Fire Island Pines; everybody there was walking around half-naked and having fun. It was clean. It was a party. There was also a place called the Everard Baths, which was the bath. It was hideous, like Kafka. There were wire-mesh walls, and the floors were filthy and stank, whereas the Continental Baths were like ancient Greece. They were clean, and you could talk to people, and Bette Midler sang to you. But the Continental Baths were like a candy store. Its hard to say no. Everybody I knew wanted to fall in love, but nobody was falling in love, or if they did, it was for ten minutes. Everybody was having so much sex that no relationship in the world could withstand all of that. We didnt know it was bad. We didnt know that it would be physically debilitating. And of course, drugs came along. And also peer pressure said anything and everything was okay. We didnt have a political movement then. Sex wasnt a political act. It was just pure and simple exuberant hedonism. Very understandable after centuries of being locked up. But I found that having so much sex made finding love impossible.
People think Im totally anti-sex, and that simply isnt true. I think the thing that upsets me is that a few gay men make sex their total be-all and end-all -- we have so much more to our lives than just carnality. And thats why weve never had strong political organizations, why we dont have power, why we didnt have a place at the table. I so desperately want to redefine homosexuality as something more than just sex.
They say that back back back, before I was born, people actually believed the stories they told themselves. This may be true, but no one can prove it.
I'll tell you where I came from: northern California. A peninsula surrounded by the sea. Water and more water. The second illegitimate daughter of intuition and paranoia. Tide pool hermit crab, fierce and private. Vulnerable belly. Destined for lifelong homelessness, squatting, outgrowing shells, searching for new ones, hitchhiking with anemones. Of the ocean, but terrestrial.
I was still an infant when my bio-dad realized he was cracking up. Maybe it was just the time, he told himself. He'd been trying to edit the Merry Pranksters' bus trip video, but there was nothing in it worth saving. My sister's birth had coincided neatly with the "hippie funeral" in Golden Gate Park. And now Hendrix and Joplin. The Manson trial just heating up. Genocide and rumors of genocide. Everything that wasn't dead seemed crazy. Or maybe it was the place. The Monterey Peninsula with its high levels of seismic activity and thick fog of memories. The time and the place. There's always hoping, anyway. So my bio-dad packed us up--two kids and common law-wife-and we spent long months chasing sanity from California to Devon, England; Devon, England, to central London; central London to Amsterdam; Amsterdam to Montparnasse; Montparnasse to the French countryside, where my bio-dad decided that my mother was an Iranian spy and locked us all in a little stone house until I learned to walk and talk and my sister learned to count in French and my bio-dad gave up on his runaway sanity and my mother gave up on him and we escaped, flew home to California.
That's what I'm told, anyway. And the pretty green and blue entrance and exit visas stamped in my baby passport would tend to substantiate the story.
Stories. Patterns from scraps. This one's a work of fiction, meaning it's about 76 percent true. Or it's a memoir, meaning it's about 76 percent false. Maybe it should have been a Choose Your Own Adventurebook: ...
Uit:Assorted Candies for the Theatre (Vertaald door Linda Gaboriau)
« NANA : A dollar! You dare come ask me for a dollar to buy twenty Chinese kids a few days before Christmas! Do you realize what a dollar means to us? Do you? Do the brothers and the sisters realize what it means to us? I can feed a household of twelve people with a dollar, Michel! I can produce a feast with a dollar! A wedding banquet! / THE NARRATOR : Dont exaggerate! / NANA : Youd be surprised what I can do with one measly dollar, young man! There are days when its a miracle what shows up in your plate, for the price I paid! You can go see that teaching brother who smelled to high heaven at the last parent-teachers meeting, and tell him that your mother is going to feed her own children before she buys you some Chinese kids for Christmas, even if theyre on sale! »
Behind Winston's back the voice from the telescreen was still babbling away about pig iron and the overfulfillment of the Ninth Three Year Plan. The telescreen received and transmitted simultaneously. Any sound that Winston made, above the level of a very low whisper, would be picked up by it; moreover, so long as he remained within the field of vision which the metal plaque commanded, he could be seen as well as heard. There was of course no way of knowing whether you were being watched at any given moment. How often, or on what system, the Thought Police plugged in on any individual wire was guesswork. It was even conceivable that they watched everybody all the time. But at any rate they could plug in your wire whenever they wanted to. You had to live - did live, from habit that became instinct-in the assumption that every sound you made was overheard, and, except in darkness, every movement scrutinized.
Winston kept his back turned to the telescreen. It was safer; though, as he well knew, even a back can be revealing. A kilometer away the Ministry of Truth, his place of work, towered vast and white above the grimy landscape. This, he thought with a sort of vague distaste, this was London, chief city of Airstrip One, itself the third most populous of the provinces of Oceania. He tried to squeeze out some childhood memory that should tell him whether London had always been quite like this. Were there always these vistas of rotting nineteenth-century houses, their sides shored up with balks of timber, their windows patched with cardboard and their roofs with corrugated iron, their crazy garden walls sagging in all directions? And the bombed sites where the plaster dust swirled in the air and the willow herb straggled over the heaps of rubble; and the places where the bombs had cleared a larger path and there had sprung up sordid colonies of wooden dwellings like chicken houses? But it was no use, he could not remember: nothing remained of his childhood except a series of bright-lit tableaux, occurring against no background and mostly unintelligible.
The Ministry of Truth-Minitrue, in Newspeak-was startlingly different from any other object in sight. It was an enormous pyramidal structure of glittering white concrete, soaring up, terrace after terrace, three hundred meters into the air. From where Winston stood it was just possible to read, picked out on its white face in elegant lettering, the three slogans of the Party:
(Virgil and Beatrice are sitting at the foot of the tree. They are looking out blankly. Silence.)
VIRGIL: What I'd give for a pear.
BEATRICE: A pear?
VIRGIL: Yes. A ripe and juicy one.
(Pause.)
BEATRICE: I've never had a pear.
VIRGIL: What?
BEATRICE: In fact, I don't think I've ever set eyes on one.
VIRGIL: How is that possible? It's a common fruit.
BEATRICE: My parents were always eating apples and carrots. I guess they didn't like pears.
VIRGIL: But pears are so good! I bet you there's a pear tree right around here. (He looks about.)
BEATRICE: Describe a pear for me. What is a pear like?
VIRGIL: (settling back) I can try. Let's see . . . To start with, a pear has an unusual shape. It's round and fat on the bottom, but tapered on top.
BEATRICE: Like a gourd.
VIRGIL: A gourd ? You know gourds but you don't know pears? How odd the things we know and don't. At any rate, no, a pear is smaller than an average gourd, and its shape is more pleasing to the eye. A pear becomes tapered in a symmetrical way, its upper half sitting straight and centred atop its lower half. Can you see what I mean?
BEATRICE: I think so.
VIRGIL: Let's start with the bottom half. Can you imagine a fruit that is round and fat?
BEATRICE: Like an apple?
VIRGIL: Not quite. If you look at an apple with your mind's eye, you will notice that the girth of the apple is at its widest either in the middle of the fruit or in the top third, isn't that so?
De Duitse dichter, schrijver en ingenieur Heinrich Seidel werd geboren op 25 juni 1842 in Perlin, Mecklenburg-Schwerin.
Das Lesen
Du Kirchlein grau, aus Feldstein aufgebaut, Von tausend leichten Schwalben froh umschwirrt, Du Kirchhof grün mit den zerfallnen Hügeln Und deiner Linden hold vertrautem Rauschen, Ich kenn' dich wohl und oft zur Abendzeit, Wenn eine Stille wird in meinen Herzen, Und manch Erinnern durch die Seele geht, Tauchst du empor, du Spielplatz meiner Kindheit! Wie oft mit einem neuen Buch voll Märchen, Das mir ein Goldschatz däuchte wonniglich, Im Schatten lag ich lesend zwischen Gräbern. Ringsum der Sommertag - der wusste nichts Von Tod und Sterben - Blumen liess er blühn, Und Voge1sang war seine lust'ge Stimme! Der wusste nichts von Mären und Geschichten: "Die Welt ist schön" das war sein Ein und Alles Er neckte mich, der lustige Geselle! Er schickte seinen Sonnenschein in's Kraut, Der klopfte mit dem leichten Strahlenfinger Alljegliches Gethier heraus, das lustig Sein Wesen treibt im wohldurchsonnten Gras. Da hüpfte mir ein Heupferd, grossgeaugt, Mit keckem Sprung hin auf das weisse Blatt Und drehte sich, und hopp! da sass es schon Am nächsten Grashalm, der sich schwankend neigte. Er schickte kleines kribbelndes Gethier, Das froh auf mir spazieren ging und indiskret Nicht Grenzen kannte seiner frechen Märsche. Er schickte mir der Mücken singend Volk, Das zierlich, feingebeint und zartgeflügelt, Aetherisch fast, doch nichts als Blutdurst kennt Er schickte mir die leichten Gaukeltruppen, Der Schmetterlinge flatterndes Geplänkel - Das Pfauenauge und den bunten Fuchs - Citronenfalter gelb mit rothen Pünktchen! Es lockte mich der Fink im Lindenbaum Mit seines Liedes schmetternder Fanfare; Hinschoss die Schwalbe mit gesenktem Flug Und rief: "Quiwit, komm mit!" Es kam der Wind, Der Sommerwind, der duftgetränkte, lose Uind blättert' um verschmitzt das Buch, allein Es liess mich nicht - im Zauberbann befangen Phantastischer Gebilde - las ich fort. Ich sah nur ihn, den tapfren Königssohn. Ich sah nur sie, die strahlende Prinzessin, Ich litt sie all', die unerhörten Leiden, Ich kämpfte all' die fürchterlichen Kämpfe. Es liess mich nicht das Buch, bis ich's bezwungen, Und wie im Traume ging ich dann einher Und sah die Welt durch einen Nebelschleier Und trug das Haupt voll lichter Phantasieen Und heitrer Wunder. - Einmal nur, ach einmal, So denk' ich oft, wenn müde und verdrossen Mein Auge jetzt durch Bücherzeilen schweift, Und all' die kleinen Teufel kritisch meckern, Ach einmal noch möcht' so ich lesen können Wie damals in der gläubigen Kinderzeit!
Heinrich Seidel (25. Juni 1842 7. November 1906)
Unlike the rest of the villa, this suite of rooms had an aura of cleanliness, of elaborate maintenance. An artists brush had touched up the wall mural, this one an Arcadian glen where the Muses performed for their father, Zeus; thick rugs strewed the floor, and colorful carpets from the heart of what was once Persia. A fire crackled in the hearth. The smell of wood smoke mingled with that of incense. A breeze from the open window ruffled the sheer linen panels circling the bed. The old Egyptian clucked as he shuffled over and drew the shutter closed.
"Mistress, youll catch a chill."
"I wanted to smell the ocean, Harmouthes." The woman in bed coughed, struggling for breath. "One last time."
"You will have many more opportunities for such pleasures, mistress. For now, though, Ive brought you a guest. The young scholar I told you about."
She craned her neck, peering at Ariston with eyes darker than a moonless night. "Bring him closer."
Before the old man, Harmouthes, could say anything, Ariston stepped to the edge of the bed and bowed. The gesture brought a wan smile to the womans lips. Ariston reckoned that she had been sick for some time, long enough that he could not fathom her age, though in the flush of health she must have been an incomparable beauty: olive-skinned with lustrous black hair and the delicate features of Persian nobility. Still, her illness-ravaged body bore a measure of its old fire, though muted, as if seen through Deaths gossamer veil.
"Your eyes speak too clearly," she said, her Greek tinged with a light Persian accent.
"Pardon?" Ariston blinked, taken aback.
"Youre thinking how cruel are the Fates for making the only offer of patronage youve had this winter come from the shriveled breast of a dying woman. Youre thinking of how best to preserve your reputation." She glanced at Harmouthes. "Leave us, my old friend."
Uit: Le Tunnel d'Ernesto Sábato (prélude à celui de William H. Gass)
Le Tunnel d'Ernesto Sábato est le premier volet d'une trilogie romanesque qui comprend Héros et tombes (une première fois traduit sous le titre Alejándra) et L'Ange des ténèbres; lors de sa publication française en 1956, il fut salué par Albert Camus (1) et Graham Greene. À sa parution, en 1948, dans son pays d'origine qui est l'Argentine, Sábato a trente-sept ans. Écoutons-le évoquer ses années de formation, lorsqu'il affirme : «Je me suis formé à l'époque où Borges était déjà un écrivain très important. Et au même moment, mais de l'autre côté, il y avait un autre écrivain moins connu, Roberto Arlt, mélange de Dostoïevski et de Paul de Kock. C'était un existentialiste hors la lettre, un écrivain excentrique qui s'était formé à partir de traductions indirectes de classiques européens, un écrivain d'une force exceptionnelle, célèbre pour ses chroniques noires et ses reportages sur le monde du football... Ma littérature est donc née d'une certaine hybridation entre ces deux courants : celui des écrivains aristocratisants de la revue Sur et celui des écrivains dits populaires du type Arlt»
Le Tunnel est l'histoire d'un meurtre, dont l'intrigue éventuelle, propre à ravir l'amateur de romans policiers, est annulée dès la première ligne de l'ouvrage : «Il suffira de dire que je suis Juan Pablo Castel, le peintre qui a tué María Iribarne; je suppose que le procès est resté dans toutes les mémoires et qu'il n'est pas nécessaire d'en dire plus sur ma personne» (3). Ce roman pose sans ambages la question de la félicité dans le Mal, question qui ne semble plus guère devoir étonner le lecteur familier des diaboliques créatures peintes par Barbey, question qui n'est même pas rangée, par un geste de pudibonde moralité, dans l'enfer de ces auteurs malades ou névrosés que le XIXe siècle finissant saupoudrait commodément de l'épice décadente, pour les dédouaner de leur frénésie. Tout au plus, ce bonheur proscrit nous étonne-t-il, bien incapable désormais, parce qu'il n'est plus qu'un cliché littéraire, de nous faire mesurer la profondeur d'ennui dans laquelle nous sombrons, de nous livrer intolérablement cette platitude pourtant scandaleuse : je tue et je suis heureux.
L'homme était grand, très grand, qui se tenait sur la rive, près de la barque. La clarté de la lune était derrière lui, posée sur l'eau du fleuve. A un léger bruit l'enfant qui s'approchait, lui tout à fait silencieusement, comprenait que la barque bougeait, contre son appontement ou une pierre. Il tenait serrée dans sa main la petite pièce de cuivre. 'Bonjour, monsieur', dit-il d'une voix claire mais qui tremblait parce qu'il craignait d'attirer trop fort l'attention de l'homme, du géant, qui était là immobile. Mais le passeur, absent de soi comme il semblait l'être, l'avait déjà aperçu, sous les roseaux. 'Bonjour, mon petit, répondit-il. Qui es-tu ? - Oh, je ne sais pas dit l'enfant. - Comment, tu ne sais pas ? Est-ce que tu n'as pas de nom ?'
Direktorin: Ja, dann nehmen Sie mal Platz, Herr... Vater: Krause. Und Sie? Direktorin: Was - und ich? Vater: Ich meine, wie ist Ihr Name Direktorin: Klose. Frau Direktor Klose. Ich leite diese Schule. Vater: Gar nicht so unähnlich - Klose und Krause. Nur ein paar Buchstaben sind anders. Direktorin: Ich finde die Ähnlichkeit nicht groß. Vater: Groß vielleicht nicht, aber beträchtlich. Direktorin: Lassen wir das. Was führt Sie zu mir? Vater: Ein Anliegen. Ein kleines Anliegen. Direktorin: Nichts zumachen. Ich kaufe nichts. Ich bestelle nichts. Ich abonniere nichts. Vater: Ich will Ihnen auch nichts verkaufen - jedenfalls nicht meine Tochter. Ich will Sie Ihnen nur anvertrauen, wenn das geht. Direktorin: Ach, die Kleine ist Ihre Tochter? Sie sieht Ihnen nicht ähnlich. Vater: Meiner Frau auch nicht. Sie sieht meinem Nachbarn ähnlich. In der Biologie nennt man das Umwelteinflüsse. Direktorin: Interessant. Wie heißt die Kleine denn? Und wie alt ist sie? Vater: Ja, wie heißt sie bloß? Ich vergesse das immer.
Achter het grasland stond de vulkaan. Blauw tegen de blauwe lucht. Maar ánders blauw! Een diepe pasteltint naast de schelle primitieve kleur van die lucht. Een hóóg oprijzende kegel, die, schoon blauw, tóch gegroeid leek uit de groene welvingen van het grasland; alsof éénmaal hier de aarde uit haar bewegingloosheid onttooverd, in bolle groote golven deinend, zich plotseling verlangend had geheven naar den hemel met één ten spits loopende waterhoos: één hoog reikende begeerte, één tot 'n diepblauwen ideaaldroom geworden smachting naar de eeuwigheid.
En sindsdien stond daar de vulkaan slank en sierlijk omhoog rijzend uit de vlakte, die hij te bewaken scheen en te aanschouwen en die hij dáár afsloot van de wereld. Zóó werd het grasland een wereld op zichzelf. Een verwilderde wereld van grof hard gras en ruige struiken, die oranje-gele bloemetjes droegen; de kleine soendaneesche jongens noemden ze met een oneerbiedigen naam: tai-ajam.... kippenstrontjes. Want zij beweerden, dat deze bloemetjes zóó een reuk verspreidden.
Over en door de struiken heen, woekerde mimosa met haar lange doornige stengels en kleine roze donsjes en met haar teere donkergroene blaadjes, die zich preutsch en gauw-beleedigd samenvouwden bij de minste beroering.
Daar waren greppels en kuilen, die je niet verwacht had, en heuveltjes, waarvan je niet begreep, waarom die juist dáár waren. Juist midden op een totaal vlak stuk, eigenwijs en een beetje belachelijk in hun zelfverbeelding naast de goddelijke majestueusheid van den als uit een wonder geschapen vulkaan. Heuveltjes, moeizaam omhoog gewroet door nijvere mieren en direct in beslag genomen door het overal heen kruipende harde gras en de meedoogenlooze woekering der mimosa. Daar waren ook de poelen, waarin de karbouwen zich baadden en beschutting zochten tegen den zonnebrand. In de vettige, zwarte modderbrij, ternauwernood bedekt door een beetje groen en slijmerig water, krioelend van muskietenlarven en bloedzuigers, dompelden zij hun logge, grijze lijven onder. Zij lieten zich neer in het borrelende, zuigende slijk, waaruit zij alleen de koppen hieven met de ontzaglijke, wreede horens. Daar was ook het oude en verwaarloosde inlandsche kerkhofje met zijn kleine, langwerpige heuveltjes; de meesten: aandoenlijk nietige kindergrafjes; langs de zijden wat witte keien; aan het hoofdeind een verweerd plankje en hier en daar nog het geraamte van een verregende, bijna vergane pajong, een papieren parasol, éénmaal daar neergezet als deemoedig bewijs van eerbied voor den Dood....
Madelon Székely-Lulofs (24 juni 1899 22 mei 1958)
Uit: Brief van Marquis dArgens aan Abbé de Prades , Potsdam, 24 Juni 1752
À Potsdam, le 24 juin 1752
Le roi m'a remis, Monsieur, la lettre que vous m'avez écrite, et m'a ordonné de vous répondre que vous trouverez toujours un asile dans ses états contre la persécution de vos ennemis. D'ailleurs, vous ne devez espérer aucune pension; ainsi, Monsieur, prenez là-dessus vos mesures. C'est ce que Sa Majesté m'a ordonné de vous dire expressément; mais lorsqu'il viendra à vaquer quelque bénéfice en Silésie ou quelque pension sur des bénéfices, Sa Majesté se fera un plaisir de vous en gratifier . Quant au temps où cela vous sera accordé, il peut être prochain, il peut être aussi éloigné de plusieurs mois, et même d'une année, puisqu'il faut attendre une place vacante. Jusqu'ici, Monsieur, je vous ai écrit comme un homme qui agit par l'ordre du roi son maître; actuellement je vous parlerai comme un homme de lettres, ennemi de la superstition, qui s'intéresse au sort d'un philosophe qui est la victime de cette même superstition. Si vos affaires pécuniaires vous permettent de venir à Berlin, vous ferez fort bien de vous y rendre, parce que les princes ont besoin de voir les gens pour s'en ressouvenir. Vous courrez risque d'attendre plus longtemps la pension du bénéfice, si vous ne venez à Berlin qu'après l'avoir obtenue, que si vous vous y rendez actuellement. Vous y trouverez M. de Voltaire et moi disposés à vous rendre tous les services qui dépendront de nous, et vous y attendrez avec agrément les bienfaits du roi. D'un autre côté, si l'état de vos affaires est dérangé au point de ne pouvoir pas vous soutenir ici pendant quelques mois avec une certaine décence, vous ferez peut-être aussi bien de différer de quelque temps votre voyage.
(...)
Je suis avec une respectueuse considération, Monsieur, etc.
Jean-Baptiste Boyer d'Argens (24 juni 1704 11 januari 1771)
O nacht die mij geleid hebt! O nacht, mij liever dan het ochtendgloren! O nacht die hebt verenigd Beminde met beminde, beminde, opgegaan in de Beminde!
Aan mijn borst, wei vol bloemen, Hem alleen, onbetreden voorbehouden, daar is Hij ingeslapen en heb ik Hem geliefkoosd en gaf de waaier van de ceders koelte.
De koelte van de tinnen kwam, onderwijl ik door zijn haren heenstreek, met haar hand, licht en rustig, mij aan de hals verwonden en stelde al mijn zinnen buiten werking.
Mijzelf liet ik, vergat ik; ik drukte het gelaat aan mijn Beminde; het al stond stil, ik liet mij gaan, liet al mijn zorgen liggen: tussen de witte leliën vergeten.
Vertaald door H. Blommestijn en F.M. Maas
Johannes van het Kruis (24 juni 1542 14 december 1591)
Pascal Mercier, David Leavitt, Jean Anouilh, Richard Bach, Anna Achmatova, Wolfgang Koeppen, Urs Jaeggi, Robert C. Hunter
De Zwitserse schrijver en filosoof Pascal Mercier (eig. Peter Bieri) werd geboren op 23 juni 1944 in Bern.
Uit: Perlmanns Schweigen
Philipp Perlmann war es gewohnt, daß die Dinge keine Gegenwart für ihn hatten. An diesem Morgen jedoch war es schlimmer als sonst. Gegen seinen Willen ließ er die russische Grammatik sinken und blickte zu den hohen Fenstern der Veranda hinüber, in denen sich eine schräg gewachsene Pinie spiegelte. Dort drinnen, an den Tischen aus glänzendem Mahagoni, würde es geschehen. Sie würden ihn, der vorne saß, erwartungsvoll ansehen, und dann, nach einer gedehnten, unerträglichen Stille und einem atemlosen Stocken der Zeit, würden sie es wissen: Er hatte nichts zu sagen. Am liebsten wäre er sofort wieder abgereist, ohne Angabe eines Ziels, ohne Erklärung, ohne Entschuldigung. Für einen Moment war der Impuls zur Flucht heftig wie ein körperlicher Schmerz. Er klappte das Buch zu und blickte über die blauen Umkleidekabinen hinweg auf die Bucht, die vom gleißenden Licht eines wolkenlosen Oktobertages durchflutet wurde. Weglaufen: Am Anfang müßte es wunderbar sein, es käme ihm vor wie ein schneller, kühner Schritt durch alles Gefühl der Verpflichtung hindurch hinaus in die Freiheit. Aber die Befreiung wäre nicht von Dauer. Das Telefon zu Hause würde immer von neuem klingeln, und irgendwann würde seine Sekretärin unten stehen und läuten. Er könnte nicht auf die Straße gehen, und Licht dürfte er auch nicht machen. Die Wohnung würde zum Gefängnis. Natürlich konnte er statt nach Frankfurt auch an irgendeinen anderen Ort fahren, nach Florenz vielleicht, oder Rom, dort wäre er unauffindbar. Aber jeder solche Ort wäre jetzt nichts anderes als ein Ort des Untertauchens. Blind und taub ginge er durch die Straßen, um dann im Hotelzimmer zu liegen und auf das Ticken des Reiseweckers zu horchen. Und irgendwann würde er sich doch stellen müssen. Er konnte nicht für den Rest des Lebens verschollen bleiben. Schon allein Kirstens wegen nicht.
Pascal Mercier (Bern, 23 juni 1944)
De Amerikaanse schrijver David Leavitt werd geboren in Pittsburgh op 23 juni 1961.
Uit: The Indian Clerk
The letter arrives the last Tuesday in January 1913. At thirty-five, Hardy is a man of habit. Every morning he eats his breakfast, then takes a walk through the Trinity groundsa solitary walk, during which he kicks at the gravel on the paths as he tries to untangle the details of the proof he's working on. If the weather is fine, he thinks to himself, Dear God, please let it rain, because I don't really want sun pouring through my windows today; I want gloom and shadows so that I can work by lamplight. If the weather is bad, he thinks, Dear God, please don't bring back the sun as it will interfere with my ability to work, which requires gloom and shadow and lamplight.
The weather is fine. After half an hour, he goes back to his rooms, which are good ones, befitting his eminence. Built over one of the archways that lead into New Court, they have mullioned windows through which he can watch the undergraduates passing beneath him on their way to the backs. As always, his gyp has left his letters stacked on the little rosewood table by the front door. Not much of interest today, or so it appears: some bills, a note from his sister, Gertrude, a postcard from his collaborator, Littlewood, with whom he shares the odd habit of communicating almost exclusively by postcard, even though Littlewood lives just on the next court. And thenconspicuous amid this stack of discreet, even tedious correspondence, lumbering and outsize and none too clean, like an immigrant just stepped off the boat after a very long third-class journeythere is the letter. The envelope is brown, and covered with an array of unfamiliar stamps. At first he wonders if it has been misdelivered, but the name written across the front in a precise hand, the sort of hand that would please a schoolmistress, that would please his sister, is his own: G. H. Hardy, Trinity College, Cambridge.
Because he is a few minutes ahead of schedulehe has already read the newspapers at breakfast, checked the Australian cricket scores, shaken his fist at an article glorifying the advent of the automobileHardy sits down, opens the envelope, and removes the sheaf of papers that it contains. From some niche in which she has been hiding, Hermione, his white cat, emerges to settle on his lap. He strokes her neck, and she digs her claws into his legs.
David Leavitt (Pittsburgh, 23 juni 1961)
De Franse (toneel)schrijver Jean Anouilh werd geboren in Bordeaux op 23 juni 1910.
Uit: Antigone
Le Prologue
« Voilà. Ces personnages vont vous jouer l'histoire d'Antigone. Antigone, c'est la petite maigre qui est assise là-bas, et qui ne dit rien. Elle regarde droit devant elle. Elle pense. Elle pense qu'elle va être Antigone tout à l'heure, qu'elle va surgir soudain de la maigre jeune fille noiraude et renfermée que personne ne prenait au sérieux dans la famille et se dresser seule en face du monde, seule en face de Créon, son oncle, qui est le roi. Elle pense qu'elle va mourir, qu'elle est jeune et qu'elle aussi, elle aurait bien aimé vivre. Mais il n'y a rien à faire. Elle s'appelle Antigone et il va falloir qu'elle joue son rôle jusqu'au bout... Et, depuis que ce rideau s'est levé, elle sent qu'elle s'éloigne à une vitesse vertigineuse de sa soeur Ismène, qui bavarde et rit avec un jeune homme, de nous tous, qui sommes là bien tranquilles à la regarder, de nous qui n'avons pas à mourir ce soir.
Le jeune homme avec qui parle la blonde, la belle, l'heureuse Ismène, c'est Hémon, le fils de Créon. Il est le fiancé dAntigone. Tout le portait vers Ismène : son goût de la danse et des jeux, son goût du bonheur et de la réussite, sa sensualité aussi, car Ismène est bien plus belle qu'Antigone, et puis un soir, un soir de bal où il n'avait dansé qu'avec Ismène, un soir où Ismène avait été éblouissante dans sa nouvelle robe, il a été trouver Antigone qui rêvait dans un coin, comme en ce moment, ses bras entourant ses genoux, et il lui a demandé d'être sa femme. Personne n'a jamais compris pourquoi. Antigone a levé sans étonnement ses yeux graves sur lui et elle lui a dit « oui » avec un petit sourire triste... L'orchestre attaquait une nouvelle danse, Ismène riait aux éclats, là‑bas, au milieu des autres garçons, et voilà, maintenant, lui, il allait être le mari d'Antigone. Il ne savait pas qu'il ne devait jamais exister de mari d'Antigone sur cette terre et que ce titre princier lui donnait seulement le droit de mourir. »
We Finished the day in Hammond, Wisconsin, flying a few Monday passengers, then we walked to town for dinner, and started back. "Don I will grant you that this life can be interesting or dull or whatever we choose to make it. But even in my brilliant times I have never been able to figure out why we're here in the first place. Tell me something about that. We passed the hardware store (closed) and the movie theater (open: Butch Cassidy and the Sundance Kid), and in stead of answering he stopped turned back on the sidewalk. "You have money, don't you?" "Lots. What's the matter?" "Let's see the show," he said. "You buy ?" "I don't know, Don. You go ahead. I'll get back to the airplanes. Don't like to leave 'em alone too long." What was suddenly so important about a motion picture? "The planes are OK. Let's go to the show." "It's already started." "So we come in late." He was already buying his ticket. I followed him into the dark and we sat down near the back of the theater. There might have been fifty people around us in the gloom. I forgot why we came, after a while, and got caught up in the story, which I've always thought is a classic movie, anyway; this would be my third time seeing Sundance. The time in the theater spiraled and stretched the way it does in a good film, and I watched awhile for technical reasons. . . how each scene was designed and fit to the next, why this scene now and not later on. I tried to look at it that way but got spun up in the story and forgot.
Romenu was er noodgedwongen even niet. Vanaf morgen zijn er weer de vertrouwde berichten.
Ziek
de forse broeder met de harde handjes de trippelbroeder met de wollen wantjes de hoofdzuster, imperatief, vult massief de kamer dreigend met haar zwarte hamer
gejaagd telt het infuus 66 druppels per minuut een half uur lang onrust een nieuw infuus: 7 druppels per minuut traag geruststellend getik kam en zakdoekjes vallen oprapen? vergeet het maar
de stervende in de aangrenzende kamer balt zijn laatste krachten te zamen in een ontzagwekkend hallo! hallo! hallo! hij heeft Gods geheime nummer gedraaid wacht op meer dan nacht
Frans Pointl
Frans Pointl (Amsterdam, 1 augustus 1933)
Op zaal
Nadert er rinkelend glas, en platte hakken, op de gang, dan is dat iemand half dood die terugkeert in zijn rijdend ledikant van ergens waar men opensnijdt.
Zij die hem duwde glimlacht, schuift hem bij ons vijven aan en trekt gordijnen om hem dicht.
Straks komt hij bij. Begint de pijn die ons al leerde mee te geven als een halm. Het zal hem zijn of hij de eerste is die zo diep buigt.
Klinkt morgen nieuw gerinkel, en platte hakken op de gang, dan is hij een van ons. Want ieder was de enige die zo diep boog.
Willem Jan Otten
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)
Polikliniek
De scalpel. Dieper. Het pincet rukt met een schijn van drift de rode tijdbom weg. Doe nu mijn zoon weer dicht, chirurg, vijandig bondgenoot. Sluit op zijn rug die rare mond die fluistert over ongepaste groei en dood.
Na afloop benen wij, veldheren, door de gangen langs brancards, langs richtingwijzers naar de hel van 'kinderonc.'en 'mort.'. 'Dood aan de ziekte', roepen wij, en: 'wat is pijn'. Scheurend ontploft het ziekenhuis als we weer buiten zijn.
Mensagem (Boodschap) is het enige door Fernando Pessoa (1888-1935) bij zijn leven in boekvorm uitgegeven dichtwerk. Het verscheen een jaar voor zijn dood, in 1934. Wat is Mensagem? Waarom is het de enige gepubliceerde dichtbundel?
In de meest algemene termen: Mensagem is een mythische interpretatie van verleden en heden van Portugal, en een daarop gebaseerd visioen van zijn toekomst. De publicatie van het boek en het boek zelf hebben elk hun geschiedenis. Om met het laatste te beginnen: Pessoa heeft het boek niet zozeer geschreven, als wel samengesteld met (voor het merendeel) eerder geschreven gedichten. Het eerste dateert van 1913, vier werden geschreven tussen 1918 en 1922, vijftien in 1928, zes in 1934, en de andere daartussenin. Wat ze allemaal bindt is een aspect dat in het meeste van Pessoa's overige poëtische werk geheel ontbreekt: zijn nationalisme.
Dit nationalisme van Pessoa schrijft men over het algemeen toe aan zijn in het buitenland doorgebrachte jeugd. Van zijn zevende tot zijn zeventiende leefde hij in Zuid-Afrika, waar zijn stiefvader Portugees consul was. Zoals bij wel meer ontheemden gebeurt, voelde Pessoa bij terugkeer in Portugal, in 1905, een grote drang zich te herintegreren in het culturele milieu van zijn geboorteland. In sommige opzichten werd hij Portugeser dan de Portugezen.
Dit uitte zich al vroeg in het schrijven van artikelen met patriottische strekking en in het opstellen van plannen voor een titanisch werk van epische toon en Sebastianistische strekking. Sebastianistisch? Daarover straks. Eerst verder met de ontstaansgeschiedenis van Mensagem.
De zee Portugees
O zilte zee, wat van uw zout tezamen
Zijn door Portugal geweende tranen!
Hoeveel moeders hebben niet voor u geleden,
Hoeveel zoons hebben vergeefs gebeden!
Hoeveel meisjes bleven manloos zitten
Opdat wij u, o zee, zouden bezitten!
Was het dit waard? Alles is alles waard
Wanneer de ziel zichzelf aanvaardt.
Wie varen wil voorbij het verst verschiet
Moet voorbij pijn, voorbij verdriet.
God gaf de zee gevaren, diepten, kolken.
Maar in haar weerspiegelt hij de wolken.
Vertaald door August Willemsen
August Willemsen (16 juni 1936 29 november 2007)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Joyce Carol Oates werd geboren in Lockport, New York, op 16 juni 1939.
The Lovers
Locked in love as the sky to its mock color in a frieze of love like beauty in ancient profile the lovers are a blantant litany the lovers are hoarse with shouting of each other their zeal eyeless and terrible their moods promiscuous as shiny black flies
Locked in love like the glowing bodies of wrestlers in a panic of love as God pushes from every pore the lovers laugh shrilly the lovers see nothing funny locked in love they are immortal they are writhing in pain
Unlocked they would be like us like us faintly quizzical full-faced and glad of borders, walls, ceilings, sills, margins and boundaries and floors and knowing what we are not
Locked in love they are tortured by Furies of thought: Should one fail, what would the other do? Should one lose faith, how would the other survive? Mere death would canonize them it is not mere death they fear
it is not mere death they fear
Waiting
Too many gulls to be counted. Unrhythmic wavesimmense, shallow the sucking noises never predictable. He waits on the beach, his arms tight around his knees. He is not a child, he sits too heavily.
A Canada goose flies in, the wings ungainly, noisy. Seven mallards ride the waves and there are innumerable sailboats, all silent. Is this perfection? He waits for the next wave to change everything.
Joyce Carol Oates (Lockport, 16 juni 1939)
De Canadese dichter, artiest en musicus Derek Raymond Joseph Audette werd geboren op 16 juni 1971 in Hull, Quebec.
De Zwitserse schrijver en columnsit -minu (eig. Hans-Peter Hammel) werd geboren op 16 juni 1947 in Basel. Zie ook mijn blog van 16 juni 2009.
Uit: Vom Inselkoller und den Glühwürmchen
Inselkoller ist schrecklich. Und ich habe ihn. Wenn die Vipern das Einzige sind, das dir entgegenzügelt, brauchst du andere Gesellschaft. Hornissenschwärme kreisen wie brummende Kampfflugzeuge über dir. Und Innocent macht beim kleinsten Brummer gleich in grösster Panik: «Schlag sie tot. Ich bin allergisch. Sieben können ein Pferd töten » Ist er ein Gaul? Ich beruhige ihn mit Kamille und wünschte mir Ferien auf dem sterilen Mars. Da hält dich auch das vielbesungene Röslein am Wegerand nicht auf Erden zurück. Oder das Balllettcorps der Lichtkäfer, die hier wie ein Transvestitenauftritt Glimmerschwänzchen und den Namen «Luciole» tragen. Über die Glühwürmchen könnte ich ja stundenlang ein Liedlein singen. Tante Irmchen, die mit der Nasenwarze und den stets etwas verklebten Pfefferminz-Bonbons im Gummitäschchen, das gute Irmchen also hat in seiner besten Zeit stets das Lied vom «Glühwürmchen Glühwürmchen glimmre » hingefiepst. Um ehrlich zu sein es hat damit sämtliche Hochzeitsgesellschaften und Trauergäste mit seinem «glimmre glimmre schimmre schimmre» zum Wahnsinn getrieben. Und nachdem Irmchen von einem besoffenen Lastwagenfahrer plattgefahren war und links und rechts wie ein Pizzateig von der Krankenbarre lampte, als sie ihr diese Reanimationskiste ansetzten und Vollgas gaben, da kam sie nochmals hoch, verbeugte sich kurz und krächzte: «Schimmre flimmre». DAS WARS DANN AUCH. ENDE VOM LIED. ENDE DER KATASTROPHE. ENDE DES GLIMMERFIMMERWAHNSINNS.
"Now King David was striken with frost in his body, to his very bones. It was the month of zif, when to everyone else the heat seemed unbearable. He could get no sleep; he became more and more like a solitary bird on a rooftop. They covered him over with layer upon layer of sheepskins, skins that had been displayed before the face of the Lord, and yet still he shook and shivered incessantly from cold. And wine, wine which had in Mephiboshet produced an over-abundance of warmth and sleep, he could not swallow it merely trickled out from the corner of his mouth. And Bathsheba said: Woman is the warmest of all Gods creatures. Let us find him a woman who is in her warmest years. For she knew: both kings and gods had been awakened to renewed life, had even arisen from the dead in the shimmering heat exuded by youth. It was Abishag from Shunem they found. Solomon found her. He called her the Shunammite after the city where he found her. It was said of her that withered trees she touched bor fruit within ten days, and that infertile asses became pregnant at ounce if she slapped their hind quarters. It was for these reasons that Solomon asked to see her. Babylonian merchants thought her real name was Ishtar. She had once been taken out into the desert and red-blossomed oleanders had grown up in her footprints. When Solomon saw her, he realized at once that she was the one who could cure the King. If the frost in his body could withstand Abishag the Shunammite, then it was incurable. The sun had burned her dark brown: she had once been the guardian of a vineyard. Her teeth resembled a flock of newly-washed ewes, her hair was long and gleaming black, and her breasts were firm and pointed.
1. schreiben ersetzt ersehntes sprechen? verstanden werden wollen was für ein wahnsinn als ob der wind lesen könnte na ja schreiben in ehren schreiben ist der beste koch das schreiben kommt das schreiben geht ich schreibe ... also bin ich?
2. versteh ich denn was ich da sag & bin ich der hüter meiner gedanken & wie und wann gehören sie mir in buchform eh klar - habs nicht so gemeint - & und wenn mir einer zufliegt wie die birne vom baum was dann
Een snoer simpele herinneringen van Joop van Santen. Van een, die na een bestaan van meer dan een halve eeuw eens achterom kijkt, - en zich verwondert: hoe door dat bestaan een taaie draad van steeds hetzelfde ongerief kon lopen, die hij nù pas ziet.
De lijdens-historietjes zijner kleding-misère, als stekelige kraaltjes geregen aan de draad, waarvan hij 't ene eind plotseling te pakken kreeg. . . . bij gelegenheid van onze laatste grote demonstratie. En toen is-ie die draad gaan volgen, terug door de jaren heen, tot het moment van prille jeugd, waar de herinnering aanvangt.
Ieder weet nog, dat het had geregend toen, héél erg geregend? Welnu, en op een gegeven moment bekeek ik mijn vingers, en konstateerde, dat het de vingers van een verwoed sigaretten-roker waren: bruin-gevlekte toppen. Maar dat kòn niet: ik róók geen sigaretten; wèl sigaren. Zouden dan ook al de sigaren zich gemoderniseerd hebben, en mijn vingers zijn gaan toetakelen als die van het elegante tijd-type: de jongeling, die altijd juist toevallig z'n sigaret-peukje uitdooft? Mijn gesprek met een A.J.C.-leider hokte: zag ook hij niet de bruinte mijner vingertoppen, en weende hij niet inwendig bij zoveel gedegenereerdheid in iemand-als-ik?
Ik veegde tersluiks m'n vingers wat af - aan de binnenkant van de lapèl van m'n oue trouwe regenjas. Ze werden weer toonbaar en ik herkreeg m'n gemoedsrust en konverseerde weer met m'n A.J.C.-leider.
Maar even later - daar was dat bruin weer! En ineens begreep ik: 'k had m'n hoed wat verschoven, m'n bruine hoed, en de doorweekte rand gaf af.
Theo Thijssen (16 juni 1879 - 23 december 1943)
Beeld van Theo Thijssen in de Amsterdamse Jordaan, gemaakt door Hans Bayens
We went to the Midget Restaurant, a nearby sandwich joint which, despite its name, is not restricted to people of small stature. I ordered two coffees and a brownie with ice cream (for her).
I'm Jennifer Cavilleri, she said, an American of Italian descent.
As if I wouldn't have known. And a music major, she added.
My name is Oliver, I said.
First or last? she asked.
First, I answered, and then confessed that my entire name was Oliver Barrett. (I mean, that's most of it.)
Oh, she said. Barrett, like the poet?
Yes, I said. No relation.
In the pause that ensued, I gave inward thanks that she hadn't come up with the usual distressing question: Barrett, like the hall? For it is my special albatross to be related to the guy that built Barrett Hall, the largest and ugliest structure in Harvard Yard, a colossal monument to my family's money, vanity and flagrant Harvardism.
After that, she was pretty quiet. Could we have run out of conversation so quickly? Had I turned her off by not being related to the poet? What? She simply sat there, semi-smiling at me. For something to do, I checked out her notebooks. Her handwriting was curious -- small sharp little letters with no capitals (who did she think she was, e. e. cummings?). And she was taking some pretty snowy courses: Comp.Lit. 105, Music 150, Music 201 --
Music 201? Isn't that a graduate course?
She nodded yes, and was not very good at masking her pride.
Erich Segal (New York, 16 juni 1937 17 januari 2010)
De Franse schrijver en essayist Jean d'Ormesson (eig. Jean Lefèvre, comte d'Ormesson) werd geboren op 16 juni 1925 in Parijs.
Uit: Voyez comme on danse
Deux ou trois étés de suite, nous avions lâché l'Italie pour l'une ou l'autre des îles grecques. Nous louions pour pas cher des maisons qui étaient loin des villages et tout près de la mer. Les voitures, les journaux, les faits divers, les impôts, les débats de société et les institutions, nous les laissions derrière nous avec Margault et Romain. À Naxos, notre fenêtre donnait sur un champ de lavande. À Symi, nous avions un figuier au milieu du jardin. J'écrivais à son ombre un livre sur mon enfance qui allait s'appeler Au plaisir de Dieu...Nous marchions sur le sable, nous dormions beaucoup, nous ne voyions personne, nous nous baignions à tout bout de champ, nous nous nourrissions de tomates, de mezze, de feuilles de vigne farcies, de tzatziki. Les journaux de Paris arrivaient une fois par semaine au port où nous n'allions pas les chercher.Non, nous ne nous ennuyions pas. Nous ne faisions presque rien. Nous nous aimions."
Jean d'Ormesson (Parijs, 16 juni 1925)
De Duitse schrijfster en boerin Anna Wimschneider werd geboren op 16 juni 1919 in Pfarrkirchen.
Uit: Herbstmilch
Die Eltern freuten sich an ihren Kindern. Gegen Abend spielten wir meist Fangen, schüttelten eine Menge Maikäfer von den Kirschbäumen und wurden vor dem Schlafengehen noch einmal richtig munter. Einmal zog mir die Mutter ein schönes rotes Samtkleid an, setzte mich auf den Schubkarren, um zum Getreidedreschen Scheps zu holen. Auf dem Weg ins Dorf hat sie mich bei den Häusern, an denen wir vorbeikamen, den Leuten vorgestellt, denn sie war sehr stolz auf ihr erstes Mädchen. Eines Tages lag die Mutter im Bett, ich weiß nicht, warum, und die größeren Kinder waren bei ihr in der oberen Stube. Von unten hörten wir eine Streiterei, die Mutter kniete sich auf den Boden, aus dem man ein Stück herausnehmen konnte. Sie schaute hinunter. Der Vater und der Großvater stritten. Der Großvater hatte vom Brunnen hinterm Haus Wasser geholt, der Vater aber die Haustüre abgeschlossen, da konnte der Großvater nicht mehr herein. So ergab sich die Streiterei.
'Tis humane to have compassion on the afflicted; and as it shews well in all, so it is especially demanded of those who have had need of comfort and have found it in others: among whom, if any had ever need thereof or found it precious or delectable, I may be numbered; seeing that from my early youth even to the present I was beyond measure aflame with a most aspiring and noble love more perhaps than, were I to enlarge upon it, would seem to accord with my lowly condition. Whereby, among people of discernment to whose knowledge it had come, I had much praise and high esteem, but nevertheless extreme discomfort and suffering, not indeed by reason of cruelty on the part of the beloved lady, but through superabundant ardour engendered in the soul by ill-bridled desire; the which, as it allowed me no reasonable period of quiescence, frequently occasioned me an inordinate distress. In which distress so much relief was afforded me by the delectable discourse of a friend and his commendable consolations, that I entertain a very solid conviction that to them I owe it that I am not dead. But, as it pleased Him, who, being infinite, has assigned by immutable law an end to all things mundane, my love, beyond all other fervent, and neither to be broken nor bent by any force of determination, or counsel of prudence, or fear of manifest shame or ensuing danger, did nevertheless in course of time abate of its own accord, in such wise that it has now left nought of itself in my mind but that pleasure which it is wont to afford to him who does not adventure too far out in navigating its deep seas; so that, whereas it was used to be grievous, now, all discomfort being done away, I find that which remains to be delightful.
Giovanni Boccaccio ( juni of juli 1313 - 21 december 1375)
Standbeeld in de facade van het Uffizi paleis in Florence
En als toegift bij een andere verjaardag:
Jack I
Koel leek hij uiterlijk en onbewogen. Wat mij het meeste trof was zijn profiel, zijn wenkbrauwen, zo zwaar bij zijn fragiel gevormde lichaam. Zou ik hem ook mogen?
Die schaduw onder zwarte wenkbrauwbogen verdiepte het mysterie van zijn ziel. Zijn ziel? Ach, alles wat te raden viel voor hij mij aansprak met zijn groene ogen.
Hij vertelde dat hij van muziek hield en van lezen. Dat was voor mij genoeg. Ik wist: nu heb ik het geluk gevonden.
Niets anders had tot nu toe mij bezield. Hij was zo mooi en lief, dat toen hij vroeg naar mij, ik zei: elk woord van mij is zonde.
Dan komen de andere dieren. 'Het dwerghertje, slim!' en haar vingers stappen nog stijver, nog omzichtiger dan tevoren. 'Het civetkatje, de mungo, met zijn lange pluimstaart, zijn oogjes zien lichtrood,' zegt zij, en snuift even door haar neus; en wij ook ruiken de vreemde doordringende muskuslucht in de kamer, meteen weer vervlogen. Zo gaat zij verder, één voor én, langzaam, en noemt de kleine dieren van de wildernis. 'De leguaan, als een klein groen draakje. Het honingbeertje, zachtjes grommende. De boskat, vals, die gele ogen van hem. De kleine luiaard, veel te lui om hard te lopen.' Wanneer zij zegt 'Bottol-muntji', dat zijn de dwergen, breekt ineens de jongen de ban, de bijna te grote spanning. 'Hoe zien z'er uit Louisa?' Het is jammer, ook Louisa is gestoord, zij kijkt om zich heen. 'Ach,' zegt zij na een tijd ongeduldig, 'dat weet je toch wel, met rood haar en vooruitstekende tanden, net als een eekhoon, maar dan zonder staart en ze lopen rechtop!" De jongen en het meisje kijken elkaar even aan- natuurlijk! 'Je moet stil zijn,' fluister ik. 'Luister toch.' Louisa sluit haar ogen, spreekt niet en dan, langzaam, heft zij haar ene hand weer op, de andere, beweegt de vingers op en neer, gespannen, gespannen, klauwtjes-pootjes-voetjes, en zij neemt ons weer mee terug in de wildernis, in het duistere stille bos, met de vogels, de dieren, al de andere, die aan komen lopen, trippelen, springen, schuifelen, sluipen, er is ook een klein bosspookje met groene ogen waarvan de voetjes achterste voren staan, en dat met scheve sprongetjes lopen moet, zó; zij zijn voorzichtig, o zo voorzichtig, omdat zij bang zijn, bang voor elkaar, bang voor het donker, bang voor honger en pijn en dood, bang voor onnoembare dingen.
Id be hard pressed to tell you exactly what I did in the warten years gone and it fades, man, it fadesbut I can still tell you what I read there.
Most of my time in Somalia I was outdoors, shirtless and sweating in a dusty white-hot port compound near the southern city of Kismaayo. But the end of my toura week? two? it fades, man, it fadeswas spent in a cramped, second-floor room in the port's headquarters building, awake all night, every night. There was a radiophone on the room's only table; it rang every few hours. My mission was to take a message.
Id requisitioned a folding chair but it was so uncomfortable I skipped it completely and took to the floor, stretched out with a book on the gritty concrete. I would stand every half hour, wiping dust from my pants and concrete burns from my arms. I couldnt leave the room for more than a few minutes at a time, but I'd step into the stuffy, dark hallway lined with sleeping staff soldiers, boots peeking out from under the poncho liners they used for blankets. Down to my right the open door of an office and a constant, quiet conversation in French; my Belgian army equals, two of them minding the radio in there over a stack of Penthouse magazines. They never stopped talking, those two. Perhaps they worried what might happen if they did. To my left, the offices were all as dark as the hall, almost everyone sleeping. There was an American colonel at the end of the hall, and he watched CNN on satellite all night. As far as I could tell, it was his job.
Christian Bauman (Easton, 15 juni 1970)
De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe.
Der Tag an dem die Möwen zwe istimmig sangen
Während das Wasser zurückgeht und Quallen liegenbleiben
unbehelligt vom Salz
von der Oxydation und der Sonne
neidest du den Kindern die mit in den Sand gestoßenen
Fersen nach Muscheln stochern ihre Sicherheit
mit einer dich vollkommen
verblüffenden Gewalt
Dein Auge ist gereinigt hat jetzt schärfere Pupillen
während die Brandung sich ins Meer zurück frißt
fehlt dir etwas
einige Jahre
in Happen klein wie die Rückseite einer Briefmarke
weiß wie Oktopusfleisch haben die Möwen mitgenommen
Da ist ein Schmerz mit gekappter Verbindung zum Kopf
Sehnige Schlieren aus Öl bedecken
die Wellen führen durch Schaumränder
nach früher
und in
die Zeit
in der du langsam zerzaust die Treppe des Abschieds
heruntergegangen bist bis an den Strand hier
Schwimmen kannst du noch, aber du schwimmst dich
nicht mehr frei
Ich weiß dich erstaunt an den Quallen
die Fähigkeit häßlich und dennoch durchsichtig zu sein
und ich weiß daß du gleich
schreiend die Auskunft verlangst was ich anderswo suche
in der Hoffnung ich fragte zurück
Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)
De Franse schrijver en journalist Roland Dorgelès (eig. Roland Lécavelé) werd geboren op 15 juni 1885 in Amiens.
Uit: Les Croix de bois
« Entre deux salves, on vit quelque chose sagiter dans les trous dobus, une forme se relever, un des survivants avait dénoué sa ceinture de flanelle, une large ceinture rouge, et, agenouillé sur le bord de son trou, à trente pas des Allemands, il agitait son fanion, le bras levé très haut.
- Rouge ! Il demande quon allonge le tir, cria la tranchée.
Secs, tragiques, des coups de mauser claquèrent. Le soldat sétait recouché, touché peut-être Des obus piochèrent encore le point maudit, arrachant un tourbillon de terre dans la fumée lourde. Anxieux, nous attendions que le nuage sécartât
Non, il nétait pas mort. Lhomme se redressait en levant le bras très haut, il agitait sa ceinture dun grand geste rouge. Encore une fois les Boches tirèrent. Le soldat retomba
On hurlait
- Salauds ! Salauds !
- Il faut attaquer, criait Gilbert hagard.
Entre deux bordées de tonnerre, le soldat se relevait toujours, son fanion au poing, et les balles ne le faisaient coucher quun instant. « Rouge ! Rouge ! » répétait la ceinture agitée. Mais notre artillerie prise de folie continuait de tirer, comme si elle eût voulu les broyer tous. Les obus encerclaient le groupe terré, se rapprochaient encore, allaient les écraser
Alors, lhomme se leva tout droit, à découvert, et dun grand geste fou, il brandit son fanion, au-dessus de sa tête, face aux fusils. Vingt coups partirent. On le vit chanceler et il sabattit, le corps cassé, sur les fils acérés dont les liens le reçurent. »
es war noch dunkel, als Mekkal, der Holzfäller, sich auf den Weg machte. Schnell und so leise wie möglich ging er über das Doppelfeld des abgeernteten Ackers. Er musste sich fest auf seinen Stock stützen, um über den Graben zu kommen, und als er mit einem weiteren Schritt auf der Fahrstraße landete, krachte das Eis der gefrorenen Wasserpfützen zu laut, dass er vor Schrecken beinahe in den Graben gefallen wäre. Vorsichtig ging er auf der Gras kannte neben dem Weg weiter, wandte jedoch den Kopf immer wieder lauschend zum Hof zurück. Aber kein anderer Laut war hörbar als das Knistern des steifgefrorenen Glases, durch das seine Füße streiften, in der Windhauch, wie er in stillen Spätherbstlichnächten eigen ist. Zwar vermeinte er die Dachgiebel des Hofes gegen den Himmel zu erkennen, aber es war so dunkel, dass er dies wohl eher glaubte als wirklich sah. Die Stille rings um ihn und der Gedanke, dass er ungehindert und unbemerkt zu Landstraße hinuntergelangt war, ließen ihn nun nach der Spannung zur Ruhe kommen, und er blickte wehmütig zu den Häusern zurück, die in der Dunkelheit verborgen lagen....
Trygve Gulbranssen (15 juni 1894 10 oktober 1962)
De Canadese dichter en schrijver François-Xavier Garneau werd geboren op 15 juni 1808 in Ville de Québec.
Chanson Québec
Partout on dit, l'oeil fixé sur les flots, L'esquif brisé s'abîme sous l'orage. O Canada ! ton nom n'a plus d'échos, Et tes enfants chéris ont fait naufrage. Mais non, ils ne périront pas, Une voix tout-à-coup s'écrie : Le soleil dore au bout des mâts Le vieux drapeau de la patrie, De la patrie.
Canadien, tu connus cette voix ; Le ciel pour nous, souvent l'a fait entendre : Dans nos malheurs, hélas, combien de fois Nous avons cru notre Ilion en cendre ? Enfants jetés hors des berceaux, On nous expose sur le Tibre, Mais Rome sortit des roseaux... Et Rome aussi bientôt fut libre, Bientôt fut libre.
Mais si la nue éclipsa dans les cieux, Plus d'une fois notre étoile sacrée ; Après l'orage à son front radieux On reconnut sa gloire à l'empyrée. Phare qui ne s'éteint jamais, Elle éblouit la tyrannie, Qui droit sur l'écueil des forfaits Ira jeter sa barque impie, Sa barque impie. A la tribune on vit, comme aux combats, Toujours briller notre même courage. Chargés de fers, menacés du trépas, De nos tyrans nous braverions la rage. S'il fallait pour la liberté, Sacrifier nos biens, la vie, Et sous son drapeau redouté Mourir pour elle et la patrie, Et la patrie.
François-Xavier Garneau (15 juni 1809 2 februari 1866)
De Nederlandse dichter Bernard Wesseling (Amsterdam, 1978) woont en werkt als podiumdichter in Amsterdam. In 2004 won hij de VU poëzieprijs. Bernard Wesseling heeft met zijn debuutbundel Focus de C. Buddingh-prijs voor nieuwe Nederlandstalige poëzie 2007 gewonnen. Eerder verscheen van hem de roman De favoriet. Zie ook mijn blog van 3 april 2006.
Breng je helden om Sta ze tegen een muur op volgorde van grootte, goed en kwaad wat jij wil blinddoek ze niet je moet ze recht in de kokkers zien je gaat hier je bankroet teniet doen
goed laat ze nog één keer: horloge en lucht controleren alsof er nog iets aankomt waar jij niet bij kan met de laars een peuk opsteken, de lege colt aaien een gitaar in de hens zetten dassen schikken, sikken strijken, kop in de nek gooien en bulderen iets ongekend bijdehands roepen dat je nog geen boterhamzak durft op te blazen of iets Amerikaans met Saiofuckinnara op het eind
beheersing, behéérsing- richt. je. afgewogen. vuurwapen. en. vuur. vuur! vuur een zee vuur met ogen dicht desnoods vuur de engelen die ze komen halen ondersteboven vuur de aarde rond en voel de kogels in je eigen rug terug
en kijk: staande gebleven ben je zelf ongenadig, rokend
vanaf de vlakte ziet er een omhoog naar je zwavelomzwachtelde bokkenpoten.
Uit:Der Tanz des Leoparden (Vertaald door Barbara Heller)
Ich habe zu lange gezögert. Auf dem Flughafen von Zaventem sehe ich im Fernsehen Kabilas Kindersoldaten in Kinshasa einmarschieren. Gummistiefel, Plastikschlappen, staubiges Kraushaar die Kinois jubeln, geben ihnen Wasser zu trinken. Da hätte ich dabeisein, da hätte ich in der Menge stehen müssen! Den ganzen Flug über nagt der Ärger an mir. Seit ich vor elf Jahren in Zaire war, wusste ich, daß ich wiederkommen würde. Ich war noch nicht fertig mit dem Kongo. Aber ich hatte Angst. Die letzten Jahre der Mobutu-Ära: In seinem Todeskampf wurde der alte Leopard immer gerissener. Er bezahlte seine Soldaten nicht mehr und ließ sie wie hungrige Wölfe auf sein Volk los. Nicht mit ihm da oben sollten sie sich befassen, sondern mit ihresgleichen da unten. Reisende berichteten, daß ihnen im Flugzeug der Paß abgenommen wurde und sie den Zollbeamten auf Gedeih und Verderb ausgeliefert waren. Mit allem Gepäck aus dem Flughafen herauszukommen war schier unmöglich. Und dann ging es erst richtig los! »Du musst einen Bodyguard anheuern, dann schaffst dus vielleicht ...« Wie sollte das erst im Landesinneren werden? Dann begann der Krieg, anfangs nur ein Ausläufer des Krieges in Ruanda, wie es schien. Hutu, die im Osten Zaires von Tutsi verfolgt wurden das erinnerte mich zu sehr an Israel und den Libanon; nie wieder wollte ich in solch einen gordischen Knoten hineingeraten. Kabila erschien auf der Bildfläche. Vorrückende Truppen, eine Interimsregierung in einem Hotel in Goma. Immer öfter rief mich Lukusa an. Er kannte einige der Rebellen, die über eine Website in den USA Kontakt miteinander aufgenommen hatten. »Soll ich unseren Minister Mawampanga anrufen und ein gutes Wort für dich einlegen?« Unseren Minister, und er selbst saß wohlbehalten in Kanada! »Hast du gehört, daß wir Mukendi zum Verkehrsminister ernannt haben?« Wir!
Je größer die Gebietsgewinne der Rebellen wurden, je mehr Reden Kabila über seine Sicht der Zukunft hielt, desto mehr erlahmte Lukusas Enthusiasmus. Der revolutionäre Jargon der sechziger Jahre war nichts für ihn, und das Blutbad, das die Rebellen auf ihrem Vormarsch in den Hutu-Flüchtlingslagern anrichteten, empörte ihn. Er war inzwischen Europa-Berater des kanadischen Außenministeriums, und der Kongo lag nicht mehr auf seinem Weg. Eines Abends rief er aus New York an. Er riet mir, noch abzuwarten, mich nicht in das Kriegschaos zu stürzen. Aber ich hatte genug gewartet. Allzuoft war ich mir in den vergangenen Jahren wie ein Feigling vorgekommen. Meine Abreise war unumgänglich geworden.
Like Casey, I grew up outside of Chinatown. At the end of World War II, my father had bought a small corner grocery and moved into an apartment above the store.
It was an older building so that it even came with a name: the Pearl Apartments. Officially, the Pearl Apartments sat at 1205 Pierce Street. The neighborhood was mixed -- not only in people but in architectural styles. The houses were all different -- Victorians and stucco postwar houses squatting side by side. However, the Pearl Apartments had their own colorful history. Initially the building had consisted of the store and two sets of apartments. But a second building of three apartments had been jacked up from another location and slowly and painfully brought to the corner where it was joined to the first building by a set of stairs.*
*When it was finally torn down to make room for the garage, it took two wrecking balls because it had been so sturdily built.
It wasn't a Victorian; but it pretended to be. The bay windows had panes of glass that curved outward -- which were always a nuisance for my father to replace when I broke one of them. There was ornate molding on the walls that was great for catching dust; and chandeliers -- cheap ones -- hung from the ceiling by long chains through which the electric cord wound, its old insulation looking as fuzzy as a stretched-out caterpillar. I always thought of chandeliers as the corpses of fat spiders, their legs kicking up from their round, upturned bodies. They were great earthquake indicators, swaying whenever a tremor hit. However, they were handiest at New Year's because you could throw serpentines, coiled ribbons of paper, over them until there seemed to be a small tree of softly colored ribbons winding upward from the center of the living room floor.
Wecker klingelt. Sieben Uhr. Na ja, ist die Nacht vorbei. Kann der Rummel wieder losgehen.
Der Tag bricht an, wie es so schön heißt. Möchte nur wissen, was da anbrechen soll. Wird genauso dämlich wie gestern und wie alle anderen Tage. Passiert bestimmt nichts. Immer derselbe Quatsch. Aufstehen, anziehen, Tasse Kaffee, den Flur entlang. Ein endloser Schlauch. Schmutziges Himmelblau. Alle drei Meter eine Tür. Insgesamt achtzehn. Himmelblau. Was die sich wohl dabei gedacht haben? Jedes Stockwerk eine andere Farbe.
Freundlichkeit, Ordnung. Und ausgerechnet Himmelblau. Soll wohl Weite vortäuschen. Weite zwischen achtzehn Türen. Der Fahrstuhlknopf. Ein rotes Lämpchen, Begrüßung und Anmeldung zum Tag. Teilnahmebedingung für alle hinter diesen Türen. Alles dreimal verriegelt. Türschloß, Sicherheitsschloß, Sicherheitskette. Dazu noch ein Spion. Sicherheit. Dabei leben sie in aufeinandergestapelten Schubladen. Na ja. Einbildung ist alles.
Nichts Komisches als son Hochhaus von außen. Emsige Bienen in ihren Waben. Und jeder meint, er wär was Besonderes. Der Aufzug blaßgelb und ewig neidisch auf vorüberziehendes Himmelblau und Abendrot und Wiesengrün. Neun acht sieben vorgetäuschte Weite verschmierter Sonnenuntergang abgebröckelte Sommerwiese. Tragkraft: 300 Kilogramm oder 4 Personen. Verordnung vom 8. September 1926. Es ist verboten, Persönen in Aufzügen zu befördern, bei denen das Mitfahren von Personen verboten ist.
Erdgeschoß. Der Hausmeister, mürrisch, verteilt Zeitungen. Die Straße. Hastende Gestalten, zugeknöpfte Mäntel, bespritzte Hosenbeine, nicht immer klar, ob Mann oder Frau, aber wen stört das. Bei Rot auf Grün warten. Steh geh. Auf Abbieger achten. Weiter. Litfaßsäule wird verklebt. Theater müßte man auch mal wieder gehen. Aber alleine? Noch mal Rot Grün. Na, wie lange denn noch? Endlich.
Bald siebzig Jahre später, im Juli 1973 kurz vor ihrem achtundsiebzigsten Geburtstag, erinnerte sich die Witwe Annette Kümpel, die wegen anhaltender Schlaflosigkeit morgens um drei aus dem Fenster schaute, angesichts der zwei Männer, die einen dritten, ziemlich langen Menschen in die Linde neben dem Haus ihres Sohnes hängten, des ersten Fahrrades, das sie in ihrem Leben gesehen hatte.
An jenem Morgen waren die Frauen und Mädchen draußen auf den Wiesen beim Heuwenden, als von der staubigen Landstraße Kindergeschrei zu hören war. Annette Kümpel richtete sich auf und sah einen Mensch mit wehenden Rockschößen, der eine Tasche umhängen hatte, eine Uniformmütze trug und auf einem Ding saß, das nur aus zwei großen Rädern und einem Griff für die Hände bestand.
Es war der Postbote, der die drei Dörfer Saumlos, Vockerode und Klein-Calden versorgte und heute nicht wie sonst zu Fuß kam, sondern in Windeseile.
Annette drehte den Rechen um, steckte ihn in den Boden und lief ebenfalls auf die Straße. Immer mehr Kinder und auch einige Frauen kamen aus den Wiesen gerannt und verfolgten unter lautem Gejohle den Postboten bis ins Dorf, wo er sein Fahrrad gegen die Linde lehnte und mit dem Austragen der Briefe begann.
Es war nicht viel, was er auszutragen hatte, aber seine Rolle bestand auch mehr darin, mit den Leuten zu reden. Von einem Haus zum nächsten pflanzten sich die Nachrichten fort, die er aus den Nachbardörfern mitgebracht hatte, und wer ihn etwas besser kannte, erfuhr sogar, was in den Briefen stand, die er austrug.
Der Briefträger war der wichtigste Nachrichtenbringer am Dorf. Von ihm erfuhr man, wer im Sterben lag, welche Krankheiten die Leute hatten, wo ein Kind zur Welt gekommen war, welcher Bauer dazugekauft hatte, wer gerade bankrott machte, wer seine Frau verprügelt hatte oder von ihr verprügelt worden war, und man lernte sogar, was man zu denken hatte, denn natürlich berichtete er auch, was die wichtigsten Persönlichkeiten gesagt hatten, wenn er mit ihnen über die Dinge in den drei Dörfern und in der Welt redete.
Uit: Cyrille Offermans. Ontwricht, maar vrolijk. Thomas Graftdijk, Positieve helden
De figuren in Positieve helden zijn allemaal geruïneerd. Hun banden met het geregelde leven van het gezonde verstand zijn voor en na doorgesneden, nu leven ze op de rand van de waanzin. Ook letterlijk: het huis waar de mislukte componist en dirigent op terugtocht Lucas Boxhoorn (39) woont, ligt vlak bij een krankzinnigengesticht, ergens op de Veluwe. Hij leeft daar met een uit dat gesticht ontvoerd, zestienjarig meisje (Cor), dat het huishouden doet en dat hij - op straffe van uitlevering aan haar ouders - seksueel misbruikt. Zij krijgen er gezelschap van Floor, een oude bekende van Lucas die door zijn vrolijke onbeschoftheid en regelmatige dronkenschap als pianist van de balletschool is ontslagen en kort daarna in één klap ook nog zijn huis, zijn piano en zijn inboedel en in een volgende klap zijn vriendin verspeelt.
In ruil voor zijn onderhoud moet Floor Lucas, die zijn componistenambities niet opgeeft, bij het zingen van zijn wezenloze liedjes op de piano begeleiden. Bovendien moet hij hem helpen in de tuin een soort molen zonder wieken te bouwen, een fallusachtig monument alvast ter nagedachtenis aan de grote componist. Floor zegt dat hij naar Lucas is gekomen om hun oude vriendschap de genadeklap te geven (ook hij neemt zelf de initiatieven als het erom gaat de draden door te knippen die hem met anderen, ja met het leven als zodanig verbinden); van Lucas' zwanezang wil hij nog wel even genieten.
Thomas Graftdijk (14 juni 1949 10 februari 1992) Amsterdam, Rijksmuseum (Geen portret beschikbaar)
Ich saß auf dem Dach und konnte alles genau sehen: die vier verstaubten Männer in der Buchenlaube, meine Mutter und die Frau mit der Ziege, meine kleine Schwester Alida hinter dem Schattenmorellenspalier, den Festzug mit Blumen und Fahnen in der kleinen sandigen Straße und Judith, die Königin. Die Königin stand ganz allein auf dem sauber geharkten Weg zwischen dem Steingarten und der Dahlienreihe. Sie wartete auf den König.
Ich hatte nie gewußt, daß Judith hübsch war, aber jetzt sah ich es. Gewiß, sie war so mager, wie nur Mädchen kurz vor der Konfirmation sein können, und ihre Augen waren vom Weinen gerötet, aber dennoch war sie hübsch oder sogar schön. Sicher war einiges davon dem weißen Kleid und den neuen blanken Schuhen und dem Nelkenkranz im Haar zu danken, aber schließlich saß der Kranz auf vollen braunen Locken, und in den zierlichen Schuhen steckten zierliche Füße, und das weiße Leinenkleid wäre nichts gewesen ohne die dünnen, aber golden schimmernden Arme und Beine Judiths. Sie stand schmal und allein auf dem Gartenweg und blickte dem König entgegen. Die Leute im Festzug waren ruhig geworden und sahen neugierig über die Ligusterhecke in unseren Garten. Mochten sie nur! Da war jetzt alles in Ordnung. Die Blumenkästen unter den Fenstern glänzten in frischem Weiß, der Rhododendronbusch verbarg mit rosig leuchtenden...
We have always found that New Year's Eve, with its eleventh-hour excesses and doomed resolutions, is a dismal occasion for all the forced jollity and midnight toasts and kisses. And so, when we heard that over in the village of Lacoste, a few miles away, the proprietor of Le Simiane was offering a six-course lunch with pink champagne to his amiable clientele, it seemed like a much more cheerful way to start the next twelve months. By 12:30 the little stone-walled restaurant was full. There were some serious stomachs to be seen-entire families with the embonpoint that comes from spending two or three diligent hours every day at the table, eyes down and conversation postponed in the observance of France's favorite ritual. The proprietor of the restaurant, a man who had somehow perfected the art of hovering despite his considerable size, was dressed for the day in a velvet smoking jacket and bow tie. His mustache, sleek with pomade, quivered with enthusiasm as he rhapsodized over the menu: foie gras, lobster mousse, beef en cro?te, salads dressed in virgin oil, hand-picked cheeses, desserts of a miraculous lightness, digestifs. It was a gastronomic aria which he performed at each table, kissing the tips of his fingers so often that he must have blistered his lips.
Peter Mayle (Brighton, 14 juni 1939)
De Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Kosiński werd geboren in Łódź op 14 juni 1933.
Uit: Being There (script door Jerzy Kosinski en Robert C. Jones)
An afternoon in late November, the leaves have left the trees, and the early darkness of a winter dusk approaches. The garden is long and narrow, guarded on either side by a high brick wall. At one end stands the rear of a three-story brick townhouse; at the other, a one story brick building.
CLASSICAL MUSIC is heard in the distance. A MAN, handsomely dressed in a well-tailored suit of the 1920's, works in the garden. A gardener's apron protects his suit from the earth as he turns the loam along one of the walkways. He works slowly,-precisely, obviously engrossed in his surroundings.
This man is called CHANCE.
Chance stops working for a moment, takes a pocket watch from inside his coat, checks the time. He looks to the darkening skies, returns the watch to his pocket. As Chance starts toward the one story brick building, he takes a spotless rag from his apron pocket and wipes the dirt from the tines of
his pitchfork.
INT. GARAGE - AFTERNOON
The sound of the music increases as Chance enters the garage from the garden. A gleaming 1921 TOURING CAR is revealed as he walks through the garage and leans the pitchfork against a wall. Chance takes a neatly folded cover from a shelf, carefully puts it over the car. When he finishes covering the car for the night, Chance picks up the pitchfork, leaves the garage through a side entry.
Laat in den namiddag van een guren dag in Februari zaten twee heeren alleen bij hunnen wijn, in een fraai gemeubileerd eetzaaltje, in de stad P***, in Kentucky. Er waren geene bedienden aanwezig, en met dicht bij elkander geschoven stoelen schenen de heeren met grooten ernst over een belangrijk onderwerp te spreken.
Heeren hebben wij zooeven gezegd. Een van de twee scheen echter, als men hem oplettend aanzag, dien naam niet zeer te verdienen. Hij was een kort, zwaarlijvig man, met grove, gemeene gelaatstrekken en dat voorkomen van opgeblazen aanmatiging, dat een man van weinig opvoeding kenmerkt, die zich in de wereld omhoog tracht te werken. Hij was buitensporig zwierig gekleed, met een schitterend veelkleurig vest, eene blauwe das met schreeuwend gele oogen bezaaid en met een
winderigen strik opgeknoopt, volkomen in overeenstemming met het geheele voorkomen van den persoon. Zijne handen, groot en grof, waren met ringen overladen; hij droeg een zwaren gouden horloge-ketting, met een tros verbazende cachetten van allerlei kleuren daaraan, welke hij gewoon was onder het spreken met blijkbaar welgevallen te laten slingeren en rinkelen. Zijne taal was eene zeer vrijpostige uittarting van al de regelen der spraakkunst, en hier en daar met verschillende profane uitdrukkingen doorzaaid, welke wij zelfs niet uit verlangen om ons verhaal levendiger te maken willen overnemen.
De ander, Mr. Shelby, had inderdaad het voorkomen van een heer, een _gentleman_, en de geheele inrichting van zijn huis en huishouden scheen te doen blijken, dat hij een gegoed, ja zelfs een rijk man
moest wezen. Gelijk reeds gezegd is, waren deze twee midden in een ernstig gesprek.
Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 1 juli 1896)
Je pleure quand le soleil se couche parce qu'il te dérobeà ma vue et parce que je ne sais pas
m'accorder avec ses rivaux nocturnes. Bien qu'il soit au bas et maintenant sans fièvre, impossible
d'aller contre son déclin, de suspendre son effeuillaison, d'arracher quelque envie encoreà sa lueur
moribonde. Son départ te fond dans son obscurité comme le limon du lit se délaye dans l'eau du
torrent pardelà l'éboulis des berges détruites. Dureté et mollesse au ressort différent ont alors des
effets semblables. Je cesse de recevoir l'hymne de ta parole; soudain tu n'apparais plus entièreà mon côté; ce n'est pas le fuseau nerveux de ton poignet que tient ma main mais la branche creuse d'un quelconque arbre mort et déjà débité. On ne met plus un nomà rien, qu'au frisson. Il fait nuit. Les artifices qui s'allument me trouvent aveugle.
Je n'ai pleuré en vérité qu'une seule fois. Le soleil en disparaissant avait coupé ton visage. Ta tête
avait roulé dans la fosse du ciel et je ne croyais plus au lendemain.
Lequel est l'homme du matin et lequel celui des ténèbres ?
Front De La Rose
Malgré la fenêtre ouverte dans la chambre au long congé, l'arôme de la rose reste lié au souffle qui
fut là. Nous sommes une fois encore sans expérience antérieure, nouveaux venus,épris. La rose ! Le champ de ses alléesé venterait même la hardiesse de la mort. Nulle grille qui s'oppose. Le désir
resurgit, mal de nos fronts évaporés.
Celui qui marche sur la terre des pluies n'a rienà redouter de l'épine, dans les lieux finis ou hostiles.
Mais s'il s'arrête et se recueille, malheurà lui ! Blessé au vif, il vole en cendres, archer repris par la
Honderd jaar Gonzalo Torrente Ballester, Marcel Theroux, Fernando Pessoa
De Spaans-Galicische schrijver Gonzalo Torrente Ballester werd geboren op 13 juni 1910 in Serantes, Ferrol, Galicië. Dat is vandaag precies 100 jaar geleden. Hij studeerde aan de universiteiten van Santiago de Compostela en Oviedo. Zijn carrière als schrijver begon in Oviedo, maar ontwikkelde zich grotendeels in Madrid. Na een aantal verhuizingen rond in de latere jaren 1920 en vroege jaren 1930, met inbegrip van een periode in Parijs, keerde hij terug naar Spanje en verbond zich aan de Falange Partij van Franco om zijn eigen leven te redden en dat van zijn familie. Zijn eerste roman, Javier Marino, verscheen in 1943, en hij bleef romans publiceren tot aan zijn dood. Ondanks zijn aansluiting bij de Falangisten hield Torrente Ballester er relatief linkse ideeën op na en vanaf 1939, toen hij terugkeerde naar Santiago de Compostela, nam hij steeds meer afstand van de partij. In het midden van de jaren 1960 had hij een aantal problemen met de censors van de overheid. In 1966 verliet hij Spanje voor een baan aan de State University of New York in Albany in 1966 waar hij bleef tot 1970. In 1975 verhuisde hij naar Salamanca, waar hij tot aan zijn dood bleef wonen. In 1975 werd hij ook verkozen tot lid van de Real Academia EspañolaTorrente Ballesterwerd in 1985bekroond met de belangrijkste Spaanse literaire prijs, de Cervantes-prijs.
Uit: Santiago de Compostela (Vertaald door Victor Andrés Ferretti en Karina Gómez-Montero)
Santiago de Compostela entsteht um die Glocke. Die Glocke erschafft die Stadt, Tag für Tag, Jahr für Jahr, über Jahrhunderte hinweg, nur indem sie zur vollen Stunde schlägt. Und der Nebel ist das Chaos, aus dem die Glocke die Dinge formt. Zunächst ihre eigene wohlklingende Bronze, den Turm, in dem sie schwingt, und ihren Namen. Dann die bearbeiteten Steine, den Zierrat, die Gewölbe, Fassaden und Innenhöfe.
Zu guter Letzt die Gässchen, die Plätze und die Heiligen, die einen in ihren Nischen, andere als Schmuck der Portale und wieder andere, Gott weiß woher gekommen, die wie verloren auf einem Wandgemälde erscheinen. Sie alle tragen die Spuren der Zeit in ihren verwitterten, abgenutzten Gesichtern.
Wenn sich der Nebel auf die Stadt senkt, kehrt alles zu seinem ursprünglichen, formlosen Zustand zurück, und was bleibt, sind der Nebel und die Glocken. Die Umrisse verschwimmen, die Häuser lösen sich auf, werden gespenstisch, ihr Wesen verschwindet. Wenn der Nebel anhält, wird der Stein porös, in seinem Körper entstehen Höhlen, und er zerfällt wie ein Zuckerwürfel im Wasser. Es hat den Anschein, als ließe ein wenig mehr Nebel von der Stadt lediglich die Erinnerung zurück.
Compostelas Wesen besteht aus diesem beständigen Wechselspiel von Werden und Vergehen. Wenn der Regen kalt gegen die schwarzgrauen Steine prasselt, wird die Stadt von den Nebeln reingewaschen, und die Formen erscheinen wieder scharf, bestimmt, eindeutig. Wenn der Regen sanft und klar ist, zittern die Grate und Umrisse, als blickte man durch einen Schleier aus Rauch ein unmerkliches Beben, wie Haut, die vor Liebe oder Scham erschaudert. Doch wenn die Sonne scheint, triumphieren die Farben: die goldschimmernden, warmen Steine, die gelben Moose, die Flechten, Brombeersträucher und Doppelsamen, die an den Mauern emporwachsen und in die Fugen der Quadersteine eindringen. Weiter oben treibt der Keim Knospen, und in den Kranzgesimsen thront der siegreiche Federbusch einer Klatschmohnblüte. Überall sprießt vorwitzig blaues und grünes Eisenkraut: über der Mähne eines Pferdes, das den Mauren übel mitgespielt hat, im Pilgerhut des Apostels, in einer Mitra oder im abgetrennten Busen manch einer denkwürdigen gemarterten Jungfrau. Und damit noch lange nicht genug!
Gonzalo Torrente Ballester (13 juni 1910 27 januari 1999)
De Britse schrijver en presentator Marcel Theroux werd geboren op 13 juni 1968 in Kampala, Oeganda en groeide op in Wandsworth, Londen. Na de openbare lagere school bezocht hij de Westminster School. Hij ging Engels studeren aan het Clare College van de Universiteit van Cambridge en internationale betrekkingen aan de Yale University. Momenteel woont hij in Londen.
In maart 2006 presenteerde TherouxDeath of a Nation op Channel 4, als onderdeel van de The State of Russia series. In het programma verkende hij het land met zijn post-Sovjet-problemen, waaronder afname van de bevolking, de groeiende aids-epidemie en de vervolging van de Meskhetian Turken. Tijdens interviews in het programma sprak hij eenvoudig Russisch. Marcel Theroux schreef The Stranger in The Earth en "The Confessions of Mycroft Holmes: a paper chase" waarvoor hij de Somerset Maugham Award 2002 ontving. Zijn derde roman, A Blow to the Heart, werd gepubliceerd door Faber in 2006. Zijn vierde, Far North. werd gepubliceerd in juni 2009. Theroux is de oudste zoon van de Amerikaanse schrijver van reisverhalen en schrijver Paul Theroux. Zijn jongere broer, Louis Theroux, is een journalist en tv-presentator.
Uit: Far North
Every day I buckle on my guns and go out to patrol this dingy city.
Ive been doing it so long that Im shaped to it, like a hand thats been carrying buckets in the cold.
The winters are the worst, struggling up out of a haunted sleep, fumbling for my boots in the dark. Summer is better. The place feels almost drunk on the endless light and time skids by for a week or two. We dont get much spring or fall to speakof. Up here, for ten months a year, the weather has teeth in it.
Its always quiet now. The city is emptier than heaven. But before this, there were times so bad I was almost thankful for a clean killing between consenting adults.
Yes, somewhere along the ladder of years I lost the bright-eyed best of me.
Way back, in the days of my youth, there were fat and happy times. The year ran like an orderly clock. Wed plant out from the hothouses as soon as the earth was soft enough to dig. By June wed be sitting on the stoop podding broad beans until our shoulders ached. Then there were potatoes to dry, cabbages to bring in, meats to cure, mushrooms and berries to gather in the fall. And when the cold closed in on us, Id go hunting and ice fishing with my pa. We cooked omul and moose meat over driftwood fires at the lake. We rode up the winter roads to buy fur clothes and caribou from the Tungus.
We had a school. We had a library where Miss Grenadine stamped books and read to us in winter by the wood-burning stove.
I can remember walking home after class across the frying pan in the last mild days before the freeze and the lighted windows sparkling like amber, and ransacking the trees for buttery horse chestnuts, and Charlos laughter tinkling up through the fog, as my broken branch went thwack! thwack! and the chestnuts pattered around us on the grass.
De Taag is mooier dan de rivier die stroomt door mijn dorp, Maar de Taag is niet mooier dan de rivier die stroomt door mijn dorp. Want de Taag is niet de rivier die stroomt door mijn dorp.
De Taag heeft grote schepen En op haar water vaart nog steeds, Voor degenen die in alles zien wat er niet is De herinnering aan de galjoenen.
De Taag ontspringt in Spanje En de Taag mondt uit in zee in Portugal. Dat weet iedereen. Weinigen echter weten welke de rivier is van mijn dorp En waarheen zij gaat En vanwaar zij komt. En daarom, omdat zij minder mensen toebehoort Is vrijer en groter de rivier van mijn dorp.
De Taag is weg naar de Wereld. Voorbij de Taag ligt Amerika En het fortuin van hen die het vinden. Niemand heeft ooit gedacht aan wat er ligt voorbij De rivier van mijn dorp.
De rivier van mijn dorp doet denken aan niets. Wie aan haar oever staat staat enkel aan haar oever.
Lisbon revisited (1926)
Niets hecht mij aan niets. Ik wil vijftig dingen tegelijk. Ik hunker met een drang van honger naar vlees Naar iets, ik weet niet wat - Begrensderwijze door het onbegrensde... Ik slaap onrustig, en ik leef in het onrustig dromen Van wie onrustig slaapt, half dromend.
Alle abstracte en noodzakelijke deuren heeft men voor mij dichtgedaan. Gordijnen getrokken voor alle hypothesen die ik van de straat zou kunnen zien. In de gevonden steeg bestaat het nummer niet dat mij gegeven was
Ik ontwaakte voor hetzelfde leven waarvoor ik was ingeslapen. Zelfs mijn gedroomde legers werden overwonnen. Zelfs mijn dromen voelden onwaar in het dromen. Zelfs het slechts verlangde leven staat me tegen - zelfs dat leven...
Ik begrijp op onsamenhangende momenten; Ik schrijf in tussenpozen van vermoeidheid; En een weerzin van mijn eigen weerzin werpt me op het strand.
Ik weet niet welk lot of welke toekomst mijn stuurloze wanhoop past; Noch welke eilanden van het onmogelijke zuiden wachten op mijn schipbreuk; Op welke palmbossen van literatuur mij althans één vers zullen geven.
Vertaald door August Willemsen
Today someone read me St. Francis of Assisi
Today someone read me St. Francis of Assisi.
I listened and couldnt believe my ears.
How could a man who was so fond of things
Never have looked at them or understood what they were?
Why call water my sister if water isnt my sister?
To feel it better?
I feel it better by drinking it than by calling it something
Sister, or mother, or daughter.
Water is beautiful because its water.
If I call it my sister,
I can see, even as I call it that, that its not my sister
And that its best to call it water, since thats what it is,
Or, better yet, not to call it anything
But to drink it, to feel it on my wrists, and to look at it,
heer. Het is nu ieder voor zich, vroeger ging dat allemaal anders en ongetwijfeld erger.
vrouw. Erger?
heer. Nu ja, begrijpt u mij niet verkeerd maar de voorschriften waren toen anders, men sloot de voeten aaneen, boog, lichtte de hoed en zei: neemt u mij niet kwalijk mejuffrouw, maar ik vermoed dat u hier niet toevallig staat, daarbij; grijs mantelpakje, handtasje in de linkerhand en zo precies op het tijdstip van de afspraak. Bent u misschien?
vrouw. Maar dat klinkt helemaal niet erg.
heer. Waarachtig wel en dat moet destijds zeer vervelend geweest zijn, vernederend en - eerlijk - het verdere voorspel is ook niet alles, zo'n oliegladde, suave man, al die geheimzinnige kaartjes op dat bureau. Het lot zelf, eindelijk eens even zichtbaar. Ik kan het niet helpen, maar ik bespeurde in de diepte van dat hoofd een diepe tevredenheid, sadisme en bankrekening.
vrouw. Ik weet niet, ik vind het wel vreemd wat u daar allemaal zegt.
heer. Ik zal het u straks allemaal uitleggen. Kijk goed uit. Kijk goed uit! als we deze oversteek overleven stel ik voor in dat restaurant daar op de hoek een kopje koffie te gaan drinken.
vrouw. In dat grote strenge?
heer. Het is niet groot en streng, het is juist stijlvol en intiem. Ik zit er vaak, lees er mijn krant en kijk daar vaak overheen naar dit kruispunt en ik mag wel zeggen dat ik zo mijn ongelukjes heb gezien. Laten we ons niet in die rij voegen. Gauw nu! Dank heilige Christofoor, hier moeten we zijn.
Vrouw.. Nou... u was gauw aan de overkant, ik ben buiten adem.
heer. Wat u hier hoort is muziek. Die is als de stem van God zelf, overal aanwezig, ook op de toiletten. Ik heb eens een man ontmoet die vertelde in Griekenland, op vakantie, in een prachtige baai te hebben rondgezwommen waarin ook Odysseus moet hebben gesparteld. Helaas op de Pastorale van Beethoven die uit de bergen op hem neerdaalde. Ik zeg dit alles maar opdat u zult begrijpen hoe flink we moeten zijn in de toekomst.
Ah ! les petits monstres Ils vous ont sauté dessus Comme ils grimpent après les trembles Pour les fléchir Et les faire pencher sur eux Ils ont un piège Avec une incroyable obstination Ils ne vous ont pas laissés Avant de vous avoir gagnés Alors ils vous ont laissés Les perfides vous ont abandonnés Se sont enfuis en riant. Il y en a qui sont restés Quand les autres sont partis jouer Ils sont restés assis gravement.
Il en est qui sont allés Jusqu'au bout de la grande allée Leur rire s'est suspendu Pendant qu'ils se retournaient Pour vous voir qui les regardiez Un remords et un regret Mais il n'était pas perdu Il a repris sa fusée Qu'on entend courir en l'air Cependant qu'eux sont disparus Quand l'allée a descendu.
Saules
La tête penchée Le vent peigne leurs chevelures longues Les saules au bord de l'onde Les agite au-dessus de l'eau Pendant qu'ils songent Et se plaisent indéfiniment Aux jeux du soleil dans leur feuillage froid Ou quand la nuit emmêle ses ruissellements
Hector de Saint-Denys Garneau(13 juni 1912 24 oktober 1943)
heer. Het is nu ieder voor zich, vroeger ging dat allemaal anders en ongetwijfeld erger.
vrouw. Erger?
heer. Nu ja, begrijpt u mij niet verkeerd maar de voorschriften waren toen anders, men sloot de voeten aaneen, boog, lichtte de hoed en zei: neemt u mij niet kwalijk mejuffrouw, maar ik vermoed dat u hier niet toevallig staat, daarbij; grijs mantelpakje, handtasje in de linkerhand en zo precies op het tijdstip van de afspraak. Bent u misschien?
vrouw. Maar dat klinkt helemaal niet erg.
heer. Waarachtig wel en dat moet destijds zeer vervelend geweest zijn, vernederend en - eerlijk - het verdere voorspel is ook niet alles, zo'n oliegladde, suave man, al die geheimzinnige kaartjes op dat bureau. Het lot zelf, eindelijk eens even zichtbaar. Ik kan het niet helpen, maar ik bespeurde in de diepte van dat hoofd een diepe tevredenheid, sadisme en bankrekening.
vrouw. Ik weet niet, ik vind het wel vreemd wat u daar allemaal zegt.
heer. Ik zal het u straks allemaal uitleggen. Kijk goed uit. Kijk goed uit! als we deze oversteek overleven stel ik voor in dat restaurant daar op de hoek een kopje koffie te gaan drinken.
vrouw. In dat grote strenge?
heer. Het is niet groot en streng, het is juist stijlvol en intiem. Ik zit er vaak, lees er mijn krant en kijk daar vaak overheen naar dit kruispunt en ik mag wel zeggen dat ik zo mijn ongelukjes heb gezien. Laten we ons niet in die rij voegen. Gauw nu! Dank heilige Christofoor, hier moeten we zijn.
Vrouw.. Nou... u was gauw aan de overkant, ik ben buiten adem.
heer. Wat u hier hoort is muziek. Die is als de stem van God zelf, overal aanwezig, ook op de toiletten. Ik heb eens een man ontmoet die vertelde in Griekenland, op vakantie, in een prachtige baai te hebben rondgezwommen waarin ook Odysseus moet hebben gesparteld. Helaas op de Pastorale van Beethoven die uit de bergen op hem neerdaalde. Ik zeg dit alles maar opdat u zult begrijpen hoe flink we moeten zijn in de toekomst.
Ah ! les petits monstres Ils vous ont sauté dessus Comme ils grimpent après les trembles Pour les fléchir Et les faire pencher sur eux Ils ont un piège Avec une incroyable obstination Ils ne vous ont pas laissés Avant de vous avoir gagnés Alors ils vous ont laissés Les perfides vous ont abandonnés Se sont enfuis en riant. Il y en a qui sont restés Quand les autres sont partis jouer Ils sont restés assis gravement.
Il en est qui sont allés Jusqu'au bout de la grande allée Leur rire s'est suspendu Pendant qu'ils se retournaient Pour vous voir qui les regardiez Un remords et un regret Mais il n'était pas perdu Il a repris sa fusée Qu'on entend courir en l'air Cependant qu'eux sont disparus Quand l'allée a descendu.
Saules
La tête penchée Le vent peigne leurs chevelures longues Les saules au bord de l'onde Les agite au-dessus de l'eau Pendant qu'ils songent Et se plaisent indéfiniment Aux jeux du soleil dans leur feuillage froid Ou quand la nuit emmêle ses ruissellements
Hector de Saint-Denys Garneau(13 juni 1912 24 oktober 1943)
Bruno Frank, Leopoldo Lugones, Lode Zielens, Dorothy L. Sayers, Fanny Burney, Heinrich Hoffmann
De Duitse schrijver Bruno Frank werd geboren in Stuttgart op 13 juni 1887. Hij studeerde rechten en filosofiein Tübingen, München, Straatsburgen Heidelberg. Later behaalde Frank een doctoraat in Tübingen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij soldaat. Hij onderhield nauwe banden met Lion Feuchtwanger en Klaus Mann. Een dag na de brand in de Reichstag, op 28 februari 1933, emigreerde Frank naar Oostenrijk, daarna naar Zwitserland en later naar Frankrijk en Engeland. Hij schreef toen zijn tweede historische roman Cervantes (1934) na Trenck in (1926). In 1937 verscheen de roman Der Reisepass. Succesvol was de komedie Sturm im Wasserglas (1930). Deze komedie werd verfilmd in 1936 in Groot-Brittannië en in 1960 in Duitsland. De komedie werd geregisseerd door Josef von Baky met Peter Luhr. Een andere komedie, Nina, verscheen in 1931. Frank leefde van 1939 tot zijn dood in 1945 in de Verenigde Staten.
Uit: Von München nach Weimar am Pazifik. Leben und Werk des deutschen Schriftstellers Bruno Frank (Biografie door Hans Rudolf Vaget)
Bruno Franks große Zeit war die Weimarer Republik. Mit Tage des Königs und Trenck. Roman eines Günstlings, beide aus der Welt Friedrichs II., gelang Frank der literarische Durchbruch. Kirchner legt zu Recht großen Wert darauf, Franks psychologischen Zugriff auf den Preußenkönig von der nationalistischen »Fredericus Rex«-Mode, die in Hitler-Deutschland Kultstatus annahm, deutlich zu unterscheiden. Dem Erfolg seiner Erzählkunst folgte der Erfolg seiner Bühnenwerke auf dem Fuß. Zwölftausend wurde auf 400 deutschsprachigen Bühnen aufgeführt und war auch am Broadway erfolgreich. Sturm im Wasserglas, eine Satire auf die Münchner Hundesteuer, wurde 1930 in ganz Deutschland gespielt und erschien bereits ein Jahr darauf unter der Regie von Georg Jacoby in den deutschen Kinos. Was die umstrittene, auch von der Linken kritisierte Politische Novelle von 1928 anbelangt, eine kritische Zeitdiagnose Deutschlands im transnationalen »Geist von Locarno«, so verteidigt sie Kirchner beherzt gegen die später erhobenen Vorwürfe des latenten Rassismus, Sexismus und Antisemitismus. Auch Franks persönliche Verhältnisse gerieten in den zwanziger Jahren in ruhigeres Fahrwasser zumal nach seiner Eheschließung mit Elisabeth Massary-Pallenberg, Tochter des Operettenstars Fritzy Massary. »Liesls« leiblicher Vater war Karl-Kuno Graf von Coudenhove, Max Pallenberg, Fritzis Ehemann, ihr Adoptivvater. Die Franks bezogen das zuvor von Bruno Walter bewohnte Haus Mauerkircherstraße 43 in München-Bogenhausen und waren somit Thomas Manns Nachbarn.
Die Wasser Und ob ihr auch das Ziel nur murmelnd nennt, Euch Wassern ist der Weg schon lang gewiesen, Dir Strom, der schleicht, dir kurzem Bach, der rennt.
Wird es nicht schön sein, dorthin sich zu gießen, Wo keine braune Erdhand mehr euch trennt? Wie friedlich wird dort Well' in Welle fließen.
Bruno Frank (13 juni 1887 - 20 juni 1945)
De Argentijnse schrijver en journalist Leopoldo Lugones Argüello werd geboren op 13 juni 1874 in Villa María del Río Seco, een stad Córdoba, in het hart van Argentinië, Lugones behoorde tot een familie van grootgrondbezitters. Hij werkte eerst voor La Montaña, een krant, en was in de gunst bij de aristocraat Manuel Quintana, een kandidaat voor het presidentschap van Argentinië. Dit bracht hem naar Buenos Aires, waar zijn literaire talent zich snel ontwikkelde. Lugones was de belangrijkste exponent van de Latijns-Amerikaanse literaire stroming, bekend als Modernismo. Hij was de auteur van de ongelooflijk dichte en rijke roman La Guerra Gaúcha (1905). Hij was een gepassioneerde journalist, polemist en openbare spreker die eerst socialist was, later een conservatief / traditionalist en ten slotte een aanhanger van het fascisme en als zodanig een bron van inspiratie voor een groep van rechtse intellectuelen zoals Juan Carulla en Rodolfo Irazusta. Leopoldo Lugones bezocht Europa in 1906, 1911, 1913 en in 1930. In het begin van 1938 pleegde Lugones, wanhopig en gedesillusioneerd, zelfmoord door middel van een mengsel van whisky en cyanide.
Uit: Strange Forces: The Fantastic Tales of Leopoldo Lugones (Vertaald door Gilbert Alter-Gilbert)
Soon we were forced to abandon this hope in deference to a spectacle as desolate as it was dangerous. It was a troop of lions, the fierce survivors of the desert, which had repaired to the city as if it were an oasis, furious with thirst, crazed by the cataclysm. Thirst and not hunger infuriated them, since they passed by without noticing us. And in that state they circled and circled. Nothing revealed the lugubriousness of the catastrophe as revealingly as they. Bald as mangy cats, their manes reduced to pitiful wisps of singed strands, their flanks seared unevenly, giving them the comic disproportion of half-clothed clowns wearing oversized masks, their tails standing on end and twitching, like those of rats in flight, their pustulous paws dribbling blood -- all this declared in the clearest terms their three days of horror beneath the celestial lash, at the mercy of the insecure dens which proved unable to protect them. They prowled the dry precincts with a human derangement in their eyes, abruptly meandering from extinguished well to extinguished well; until finally they sat down in the dust, dropping onto their haunches, blistered muzzles in the air, eyes glazed over in a wandering stare filled with desolation and with eternity, questioning the sky, I am sure of it, as they started to roar with unendurable abjection.
Leopoldo Lugones (13 juni 1874 18 februari 1938)
Somehow or other, and with the best intentions, we have shown the world the typical Christian in the likeness of a crashing and rather ill-natured boreand this in the Name of One Who assuredly never bored a soul in those thirty-three years during which He passed through the world like a flame.
(...)
It is the dogma that is the drama--not beautiful phrases, nor comforting sentiments, nor vague aspirations to loving-kindness and uplift, nor the promise of something nice after death--but the terrifying assertion that the same God Who made the world lived in the world and passed through the grave and gate of death. Show that to the heathen, and they may not believe it; but at least they may realise that here is something that a man might be glad to believe.
Dorothy L. Sayers (13 juni 1893 17 december 1957)
Uit: Ludo Stynen. Lode Zielens' dromen van maatschappij en mens
De eerste verhalen, schetsen waarin kinderen centraal staan, zijn haast alle gesitueerd in de Antwerpse arbeidersbuurten waar Zielens opgroeide. Kinderen die lijden onder het gedrag van volwassenen, volwassenen die niet echt verantwoordelijk zijn voor de situatie. Ellende waar misschien mee te leven valt, maar ellende die al snel doet verlangen naar wat anders. Naar een andere en betere wereld waarover het, zowel in vroege schetsen als in latere verhalen en romans, aan de boorden van de Schelde makkelijk mijmeren is.
Soms is de ellende zo groot dat alleen via de dood nog aan beterschap kan gedacht worden. Zo wil Zielens' bekendste personage Netje zich een keer verdrinken, zo wordt in Levensbericht3 ongeduldig gewacht op het einde, op de overgang naar een goudglanzend tegelijk vorm-volkomen en vormeloze Niet.
Vooral als je jong bent, hoeft het andere niet voorbij de grens van leven en dood te liggen. In Netje wekken de winterse ijsbloemen het verlangen naar iets ver en schoon waar het ànders moet zijn als hier, een droom van glanzende blankheid, van zuiver en puur licht, een verlangen naar een
wereld, die niet de onze is. De wereld, waarin ijskristallen fonkelen en schitteren, waar er ijsbloemen ranken langs de wegen en waar het duister blauw is. De wereld, waarin grote, zwarte vogels rond het hoofd kringen, wegzwalpen en weer en immer aanflapperen. De wereld van het puurste licht, waarin roze kinderen u toestaren. De wereld waarin elke beweging verstild is in een gebaar, - dat blijft en zich niet oplost.
Een ideale wereld die wel een niet-wereld lijkt, een wereld na de dood. Of een wereld voor het leven. De herinnering aan een soort zuiverheid die niet des mensen is. Het verlangen naar een verloren paradijs, zoals Zielens het in Robert, zonder Bertrand! ...noemt; het verloren paradijs dat het hoofdpersonage uit Het duistere bloed letterlijk hartstochtelijk najaagt.
"Peace to the spirits of my honoured parents, respected be their remains, and immortalized their virtues! may time, while it moulders their frail relicks to dust, commit to tradition the record of their
goodness; and Oh, may their orphan-descendant be influenced through life by the remembrance of their purity, and be solaced in death, that by her it was unsullied!"
Such was the secret prayer with which the only survivor of the Beverley family quitted the abode of her youth, and residence of her forefathers; while tears of recollecting sorrow filled her eyes, and obstructed the last view of her native town which had excited them.
Cecilia, this fair traveller, had lately entered into the one-and- twentieth year of her age. Her ancestors had been rich farmers in the county of Suffolk, though her father, in whom a spirit of elegance had supplanted the rapacity of wealth, had spent his time as a private country gentleman, satisfied, without increasing his store, to live upon what he inherited from the labours of his predecessors. She had lost him in her early youth, and her mother had not long survived him. They had bequeathed to her 10,000 pounds, and consigned her to the care of the Dean of ------, her uncle. With this gentleman, in whom, by various contingencies, the accumulated possessions of a rising and prosperous family were centred, she had passed the last four years of her life; and a few weeks only had yet elapsed since his death, which, by depriving her of her last relation, made her heiress to an estate of 3000 pounds per annum; with no other restriction than that of annexing her name, if she married, to the disposal of her hand and her riches.
Fanny Burney (13 juni 1752 6 januari 1840)
De Duitse schrijver en psychiater Heinrich Hoffmann werd geboren op 13 juni 1809 in Frankfurt am Main. Hij studeerde medicijnen in Heidelberg en was vanaf 1851 directeur van het psychiatrisch ziekenhuis in Frankfurt. Naast zijn professionele publicaties schreef Hoffmann korte verhalen voor kinderen. Zijn bekendste boek is "Der Struwwelpeter, een verzameling van geïllustreerde kinderversjes, waar gezegd wordt het definitieve lot is van kinderen die onbeleefd of roekeloos zijn, een boek met veel zwarte humor. Hij schreef het met Kerstmis 1844 voor zijn oudste zoon.
Aus: Der Struwwelpeter
Wenn die Kinder artig sind kommt zu ihnen das Christkind; wenn sie ihre Suppe essen und auch das Brot nicht vergessen, wenn sie, ohne Lärm zu machen, still sind bei den Siebensachen, beim Spazierengehen auf den Gassen von Mamma sich führen lassen, bringt es ihnen Guts genug und ein schönes Kinderbuch.
Sieh einmal, hier steht er pfui, der Struwwelpeter! An den Händen beiden ließ er sich nicht schneiden seine Nägel fast ein Jahr; kämmen ließ er nicht sein Haar. Pfui, ruft da ein jeder: Garstger Struwwelpeter!
Heinrich Hoffmann (13 juni 1809 20 september 1894)
Anne Frank, Christoph Meckel, Renan Demirkan, Djuna Barnes, Sandro Penna, Brigid Brophy
De Nederlandse schrijfster Anne Frank werd geboren in Frankfurt am Main op 12 juni 1929. Dat is vandaag dus precies 80 jaar geleden.
Uit: Dagboek van Anne Frank
Zaterdag, 20 juni 1942
Het is voor iemand als ik een heel eigenaardige gewaarwording om in een dagboek te schrijven.
Niet alleen dat ik nog nooit geschreven heb, maar het komt me zo voor dat later ik, noch iemand anders, in de ontboezemingen van een dertienjarig schoolmeisje belang zal stellen. Maar ja, eigenlijk komt dat er niet op aan, ik heb zin om te schrijven en nog veel meer om m'n hart over allerlei dingen eens grondig en helemaal te luchten.
'Papier is geduldiger dan mensen', dit gezegde schoot me te binnen toen ik op een van m'n lichtmelancholische dagen verveeld met m'n hoofd op m'n handen zat en van lamlendigheid niet wist of ik uit moest gaan dan wel thuisblijven, en zo uiteindelijk op dezelfde plek bleef zitten piekeren. Ja inderdaad, papier is geduldig, en daar ik niet van plan ben dat gekartonneerde schrift dat de weidse naam 'dagboek' draagt, ooit aan iemand te laten lezen, tenzij ik nog eens ooit in m'n leven een vriend of vriendin krijg die dan 'de' vriend of vriendin is, kan het waarschijnlijk niemand schelen. Nu ben ik bij een punt aangeland waarvandaan het hele dagboekidee begonnen is: ik heb geen vriendin.
Om nog duidelijker te zijn moet hierop een verklaring volgen, want niemand kan begrijpen dat een meisje van dertien geheel alleen op de wereld staat. Dat is ook niet waar. Ik heb lieve ouders en een zuster van zestien, ik heb alles bij elkaar zeker wel dertig kennisjes en wat je dan vriendinnen noemt. Ik het een stoet aanbidders die mij naar de ogen zien en, als 't niet anders kan, met een gebroken zakspiegeltje in de klas nog een glimp van me trachten op te vangen. Ik heb familie, lieve tantes en een goed thuis. Nee, zo ogenschijnlijk ontbreekt het me aan niets, behalve 'de' vriendin. Ik kan met geen van m'n kennisjes iets anders doen dan pret maken, ik kan er nooit toe komen eens over iets anders dan over de alledaagse dingen te spreken of wat intiemer te worden, en daar zit 'm de knoop. Misschien ligt dat gebrek aan vertrouwelijkheid bij mij, in ieder geval het feit is er en het is jammer genoeg ook niet weg te werken. Daarom dit dagboek. Om nu het idee van de lang verbeide vriendin nog te verhogen in m'n fantasie wil ik niet de feiten zomaar gewoon als ieder ander in dit dagboek plaatsen, maar wil ik dit dagboek de vriendin-zelf laten zijn en die vriendin heet Kitty.
Anne Frank (12 juni 1929 maart 1945)
Het Anne Frank Huis in Amsterdam
De Duitse dichter, schrijver en graficusChristoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Christoph Meckel viert vandaag zijn 75e verjaardag.
Uit: Seele des Messers
Bahnhofstreppe
Wer will immer wieder Sternbilder ordnen
und auseinanderreißen. Ich erwarte
eine Schnauze mit Reißzahn, einen bezahlten Kuß
eine Faust an der Gurgel,
meine Faust an der Gurgel des andern
dreckig von Leben, nicht länger schuldlos
Auge in Auge, er ich oder beide.
Als wir hintereinander zu den Biertischen
runtergingen, in schlechter Beleuchtung
meine Zigarettenkippe auf den Stufen
er hob sie auf und steckte sie zwischen die Zähne
hohnvoll, lässig, der andere, Dreckstück, Engel
Mörder Mensch, meine furchtbare Chance
Leben, Leben, auseinandergerissen.
Der Spanische Platz
Der Spanische Platz wurde umbenannt in Naumann-Bezirk.
Was ist falsch an Spanien und wer war Naumann.
Alberto, Theodor, Harry Naumann?
Tycoon einer Handelskette, ein Sponsor, Agent?
Die besonnten Fassaden am Spanischen Platz.
Die geräumten Läden im Naumann-Bezirk.
Wird man wohnen an Promenaden,
Prospekten und Küsten mit hellen Namen.
Passage du petit Cladan. Die Straße der Küsse.
Die Höfe der Spieler. Die Kolibri-Gärten.
Am Sonnenufer. Im Regenbogen. Am Meer.
Am Schnee. Am Süßgras. Am Baum des Propheten.
Am Krematorium. Am Camping. Am Rieselfeld.
An Jubals Weg. Im Raum. An den Sieben Gestirnen.
Im Jammertal. Am Schlachthof. Im Nixon-Distrikt.
An der Straße des Südwinds. Am Blauen Horn.
Wer will die Sonne umbenennen, den Wind
mit den zwölftausend Vogelstärken im frühen Licht!
De Turks-Duitse schrijfster en actrice Renan Demirkan werd geboren op 12 juni 1955 in Ankara.
Uit: Die Frau mit Bart
Katrin hatte Anna die dazugehörige Geschichte erzählt. Das Bild zeigt eine Storch, der in einem Herbst vor fünfzig Jahren dem Zug der anderen in den Süden nicht folgen wollte und lieber an der Küste, auf dem Festland blieb. Es war nicht herauszubekommen, ob er noch zu jung war oder krank. Er flog nicht mit, überwinterte bei den Tieren des Bauernhofes im Stall. Die Leute sagten, wenn die anderen zurückkämen, würden sie ihn töten. So war es dann auch geschehen. Als der eigenwillige Außenseiter die Artgenossen nach der Rückkehr begrüßen wollten, stürzten sie sich in einer großen Gruppe auf ihn, zerfetzten den wehrlosen Vogel zu Tode.
Es reicht eben nicht, aus einem Storchenei von einer Storchenmutter in einen Storchennest ausgebrütet zu sein<<, dachte Anna. >>Das heißt noch lange nicht, daß du auch ein richtiger Storch bist. Du mußt den Storchensippengesetzen gestorcheln, du dummer Storch. Willst du mit Kühen und Schafen kuhmuhen und schafmeckern, bist du nach den Storchensippengesetzeneben kein richtiger Klapperstorch mehr. Das Schaf mag dir ziemlich blöd erscheinen, weil es sich immer kahl rasieren läßt, aber es würde sich nie ein Ring durch die Nase ziehen lassen. Das ist eben das Schafsippengesetz. Nach dem Kuhsippengesetz darf sich eine Kuh zwar melken lassen, aber für Schafe ist die Kuhweide verboten. Die werden gnadenlos weggeboxt. Sie hätten dich sicher geduldet, aber sie hätten dich nie geliebt. Es wäre ein trauriges Storchenleben geworden. Und wenn du zurückgehst, wirst du bestraft, weil du Neues mitbringst, denn Neues macht Angst, armer, toter Storch.
Renan Demirkan (Ankara, 12 juni 1955)
De Amerikaanse schrijfster Djuna Barnes werd geboren in Cornwall-on-Hudson, Orange County in de staat New York op 12 juni 1892.
Uit: Nightwood
This memory and the handkerchief that accompanied it had wrought in Guido (as certain flowers brought to a pitch of florid ecstasy no sooner attain their specific type than they fall into its decay) the sum total of what is the Jew. He had walked, hot, incautious and damned, his eyelids quivering over the thick eyeballs, black with the pain of a participation that, four centuries later, made him a victim, as he felt the echo in his own throat of that cry running the Piazza Montanara long ago, "Roba vecchia!", - the degradation by which his people had survived.
Childless at fifty-nine, Guido had prepared out of his own heart for his coming child a heart, fashioned on his own preoccupation, the remorseless homage to nobility, the genuflexion the hunted body makes from muscular contraction, going down before the impending and inaccessible, as before a great heat. It had made Guido, as it was to make his son, heavy with impermissible blood.
And childless he had died, save for the promise that hung at the Christian belt of Hedvig. Guido had lived as all Jews do who, cut off from their people by accident or choice, find that they must inhabit a world whose constituents, being alien, force the mind to succumb to an imaginary populace. When a Jew dies on a Christian bosom he dies impaled. Hedvig, in spite of her agony, wept upon an outcast. Her body at that moment became the barrier and Guido died against that wall, troubled and alone. In life he had done everything possible to span the impossible gap, the saddest and most futile gesture of all had been his pretense to a Barony. He had adopted the sign of the cross; he had said that he was an Austrian of an old, almost extinct line, producing, to uphold his story, the most amazing and inaccurate proofs: a coat of arms that he had no right to and a list of progenitors (including their Christian names) who had never existed. When Hedvig came upon his black and yellow handkerchiefs he had said that they were to remind him that one branch of his family had bloomed in Rome.
Djuna Barnes (12 juni 1892 18 juni 1982)
Djuna Barnes en haar literaire mentor Natalie Barney, c. 1930
De Italiaanse dichter en schrijver Sandro Penna werd geboren op 12 juni 1906 in Perugia.
To Us, To Us
A crowd snarled to us to us
And black reigned beneath the sun
But the new urban planning!
The restlessness of the pissoirs!
And evenings the calm worry of cats
To Sit at an Unknown Table
To sit at an unknown table
To sleep in someone elses bed
To feel the already empty square
Swell in tender goodbye
A thought of love returns
A thought of love returns To the tired heart As in winter twilight a young boy Homeward against the sun
De Engelse schrijfster, essayiste, criticaen biografe Brigid Antonia Brophy werd geboren op 12 juni 1929 in Londen. Ze was een feministe en pacifiste die uitdrukking gaf aan controversiële opinies over het huwelijk, de oorlog in Vietnam, het godsdienstonderwijs in de scholen, sexualiteit (ze was openlijk biseksueel) en pornografie. Ze was een strijdster voor de rechten van dieren en vegetarisme. Door haar openhartigheid werd ze op velerlei wijze getypeerd, bijvoorbeeld als "een van onze toonaangevende literaire spitsmuizen" door het Times Literary Supplement. Brophy was gehuwd met kunsthistoricus Sir Michael Levey. Ze werd gediagnosticeerd met multiple sclerose in 1984. Elf jaar later stierf ze aan deze ziekte.
Uit: In Transit
Ce qui m'étonnait c'était qu'it was my French that disintegrated first.
Thus I expounded my affliction, an instant after I noticed its onset. My words went, of course, unvoiced. A comic-strippist would balloon them under the heading THINKS a pretty convention, but a convention just the same. For instance, is the `THINKS' part of the thought, implying the thinker is aware of thinking?
Moreover and this is a much more important omission comic strips don't shew whom the thoughts are thought to.
Obviously, it wasn't myself I was informing I had contracted linguistic leprosy. I'd already known for a good split second.
I was addressing the imaginary interlocutor who is entertained, I surmise, by all self-conscious beings short of, possibly, the dumb and, probably, infants (in the radical sense of the word).
Consciousness: a nigger minstrel show in which you are for ever grabbing a disembodied buttonhole and gabbling, `Pardon me, Mister Interlocutor.'
From the moment infant begins to trail round that rag doll, mop-head or battered bunny and can't get off to sleep except in its company, you know he's no longer infant but fant. Bunny is the first of the shadow siblings, a proto-life-partner. Mister and Missus Interlocutor: an incestuous and frequently homosexual marriage has been prearranged. Pity Bunny, thatdoomed childbride.
I have known myself label the interlocutor with the name and, if I can conjure it, the face of someone I am badly in love with or awe of. But these are forced loans. Cut short the love or awe, and the dialogue continues.
Only death, perhaps, breaks the connection. Perhaps it is Mister Interlocutor who dies first, turning away his head and heed.
The phantom faces of the interlocutor are less troubling than the question of where he is. I am beset by an insidious compulsion to locate him. When my languages gave their first dowser's-twig twitch and I conceived they might be going to fall off, I still treated that matter less gravely than the problem of where I was addressing my account of it.
Günter Nehm, H. C. Artmann, Rona Jaffe, André Suarès, Johanna Spyri, Charles Kingsley
De Duitse dichter Günter Nehm werd geboren in Wattenscheid op 12 juni 1926. Nehm groeide op in Clausthal en Aken. Vanaf 1943 hielp hij bij de luchtmacht. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werkte hij in de wegenbouw, de landbouw en de mijnbouw. Van 1949 tot 1953 studeerde hij mijnbouw en was nadien actief bij verschillende bedrijven uit de sector, vooral in steenkoolmijnen. Sinds 1975 publiceerde Günter Nehm verschillende gedichtenbundels, eerst vooral met humoristische gedichten en nadien met woordspelingen allerhande, zoals abecedariums, anagrammen, palindromen en spoonerismes. Hij was een der belangrijkste Duitse hedendaagse humoristischedichters en woordspelkunstenaars
Geschüttelte Eierballade
Am Montag schellt Herr Meier an. Herr Meier ist der Eiermann. Er trifft sich gern auf freier Au Mit Irma, einer Eierfrau.
Da er ein ernster Freier ist, Sagt er nach kurzer Eierfrist: Sag Ja zur Hochzeitsfeier, Irma, Zwecks Gründung einer Eierfirma."
Er schwärmt: Nie geht ein Meier unter, Ihn halten frische Eier munter. Gib nur auf deinen Schleier acht, Zur Hochzeit gibt's 'ne Eierschlacht."
So kam's auch zu der Meier Ehr', Doch jetzt gab's keine Eier mehr. Sie wurden durch die Feier arm, Und aus war's mit der Eierfarm.
Kurzum, nach alter Leier eben Verendeten zwei Eierleben Durch schicksalhafte Eierwende Vereint in einem Weiher. Ende.
Träumst du dich als bordellbesucher in cape und zylinderhut, das blitzende einglas im aug, den spazierstock unter die achsel geklemmt, und es empfangen dich wunderhübsche skelette in seide und tüll, unbezahlbare mädchen ein jedes, und man serviert dir ihr einstiges fleisch auf silbernen platten, hier gebratene brüste, da einen zartrosa schenkel und dralle arme und gesottene stückchen vom brauch mit spargel garniert, verschiedenste arten gegrillter popos, kandierter lippen oder leicht überbackener finger, und unter speiseglocken die leckere fülle verbotenster delikatessen - dann rühre die sachen nicht an, so sehr dich madame auch drängt, nimm deine pistole und schieße nach den gasflammen der fünfzig ampeln im salon, und misse keine von ihnen - so werden sich alle skelette wieder befleischen und die nacht ist für diesmal gerettet.
wald . . .
ich bin der tiefdunkle krug : ein sonnennachmittag ist das blatt
meiner eigenen daemmerseele : perlenungeziert dufte ich auch
voller ahnung die augen : bluetenwurzelig im nachtmoos
At eight-forty-five Wednesday morning, January second, 1952, a twenty-year-old girl named Caroline Bender came out of Grand Central Station and headed west and uptown toward Radio City. She was a more than pretty girl with dark hair and light eyes and a face with a good deal of softness and intelligence in it. She was wearing a grey tweed suit, which had been her dress-up suit in college, and was carrying a small attaché case, which contained a wallet with five dollars in it, a book of commuter tickets, some make-up, and three magazines entitled respectively The Cross, My Secret Life, and Americas Woman.It was one of those cold, foggy midwinter mornings in New York, the kind that makes you think of lung ailments. Caroline hurried along with the rest of the crowd, hardly noticing anybody, nervous and frightened and slightly elated. It was her first day at the first job she had ever had in her life, and she did not consider herself basically a career girl. Last year, looking ahead to this damp day in January, she had thought she would be married. Since shed had a fiancé it seemed logical. Now she had no fiancé and no one she was interested in, and the new job was more than an economic convenience, it was an emotional necessity. She wasnt sure that being a secretary in a typing pool could possibly be engrossing, but she was going to have to make it so. Otherwise she would have time to think, and would remember too much Fabian Publications occupied five air-conditioned floors in one of the modern buildings in Radio City. On this first week of the new year the annual hiring has just been completed. Three secretaries had left the typing pool, one to get married, the other two for better jobs. Three new secretaries had been hired to start on Wednesday, the second of January. One of these was Caroline Bender.
Rona Jaffe (12 juni 1932 30 december 2005)
De Franse schrijver André Suarès (eig. Félix André Yves Scantre) werd geboren op 12 juni 1868 in Marseille. Vanaf 1912 was hij een van de vier zuilen van de Nouvelle Revue Française, samen met André Gide, Paul Claudel en Paul Valéry. In 1931 schreef hij "Marsilho, waarin hij zijn gevoelens voor zijn geboortestad beschreef. Aan de Ecole Normale Superieur was hij een medeleerling van Romain Rolland. Geruïneerd, berooid na de dood van zijn vader leefde hij daarna in afzondering in Marseille tot 1895. Hij kwam deze ramp teboven dankzij de zorgen van zijn broer John en zijn zus Esther. In 1893 maakte Andre Suares te voet een reis naar Italië, waar hij het materiaal vond voor zijn meesterwerk Voyage du condottière met onder andere beschrijvingen van Venetië, Florence, Siena, Genua, maar ook van kunstenaars, zoals Giotto, Dante, Piero della Francesca, Fra Angelico, Leonardo da Vinci, Luca Signorelli, Botticelli, Michelangelo, Veronese, Titiaan en Monteverdi.
Uit: Temples grecs, Maisons des dieux
"Il faut venir à Paestum pour se consoler de Sélinonte et ne pas quitter les dieux sur l'horreur de leurs ruines. Ici, du moins, la terre d'Italie garde intacte une image de la beauté grecque. En général, l'Italie n'est pas sévère ni tragique. On peut emporter le souvenir de Paestum avec une piété heureuse : on y croit encore à la vie : et qu'est-ce donc, sinon croire à la joie de vivre ? A Paestum, on peut ensevelir dans la pourpre la mort de l'Olympe et rendre à la nuit du Nord la lumière de l'antique. Le crépuscule de Paestum n'est pas un lac de sang, mais l'ivresse amoureuse du couchant : cerises en boucles aux oreilles, fraises aux lèvres, le soleil est Bacchus lui-même qui s'en va tout en feu au rendez-vous de la mer. Ha, comme elle l'attend ! C'est le charme du grand temple que la mer en passion est partout entre les colonnes palpitantes du bleu le plus ardent ou plus violette que les yeux de Sapho, elle appelle son Roi, elle le désire à ce point que le temple frissonne et les colonnes s'ébranlent pour le laisser sortir de sa maison.
Une lande maigre, une herbe pauvre ; ni bourg ni village, à peine une auberge, le pays est délaissé. Des pierres en ordre, restes de murs anciens ; deux ou trois tours démantelées ; des remparts abattus et décrépits : on marche à Paestum sur l'ombre d'une ville. D'ailleurs, rien n'y sent la destruction ni le tremblement de terre : l'abandon seulement. La trace des rues droites se reconnaît encore, où de nobles Doriens se promenaient, peut-être, voilà vingt-cinq siècles, en allant vers la mer. Le sol est assez uni : ici, le stade où ils jouaient sans doute ; et là-bas, la plage où ils prenaient leur bain. Mais la poussière est la peau fine et légère de l'oubli.
Der Dorfbote Dietrich aus Wildbach, der früher ein ordentliches Heim besessen, war seit einigen Jahren sehr heruntergekommen und hatte dadurch auch Amt und Verdienst verloren. Seine einzige Beschäftigung bestand darin, hier und da aus seinem unbebauten Acker einige Büschel Gras auszureißen, die er der mageren Geiß als Mittagsmahl heimbrachte. Für ihn und sein Pflegekind gab's dann nur einige Kartoffeln und ein wenig Milch. Nach dem Essen verschwand Dietrich und erschien erst Gegend Abend wieder, um die Geiß zu melken.
Dann sah man ihn daheim nicht mehr. Jedermann wußte aber, daß er bis spät in die Nacht hinein im Wirtshaus saß, und ihm bald Haus und Acker und Geiß genommen wurde, um seine Schulden damit zu bezahlen. So lange seine Frau gelebt hatte, war alles noch besser gegangen. Sie hatten mehr Feld und eine Kuh gehabt, und früh und spät hatte die Frau fleißig gearbeitet. Eigene Kinder hatten sie nie gehabt, aber eine verwaiste Nichte von Dietrich lebte seit drei Jahren bei ihnen.
Vor einem Jahr hatte er seine Frau verloren, und seither war es so rasch abwärts mit ihm gegangen, daß sich nur jeder über das frische, blühende Aussehen des Kindes wundern mußte. Es war jetzt acht Jahre alt und hieß überall nur das Rosenresli, denn es wurde niemals gesehen, ohne daß es ein Röslein in der Hand oder im Mund hatte. Das Resli, das ursprünglich Therese hieß, hatte ein solches Wohlgefallen an den Rosen, daß es mit seinen fröhlichen blauen Augen so lange in jeden Rosengarten hineinguckte; bis die Leute darin freundlich riefen: »Willst du eine?« Und freudestrahlend steckte Rosenresli die kleine Hand durch das Gitter und nahm dankbar seinen Schatz in Empfang. So sah man das Kind immer von Rosen umgeben, wenn sie blühten, und jedermann kannte das liebe Rosenresli und hatte es gern.
Johanna Spyri (12 juni 1827 - 7 juli 1901)
De Engelse schrijver, predikant en historicus Charles Kingsley werd geboren op 12 juni 1819 in Holne, Devon.Hij studeerde aan het King's College in Londen en de Universiteit van Cambridge. Kingsley werd toegelaten tot het Magdalene College in Cambridge in 1838, en studeerde er af in 1842. Hij koos ervoor om zijn werk in de kerk voort te zetten. Van 1844 was hij rector van Eversley in Hampshire, en in 1860 werd hij benoemd tot hoogleraar Moderne Geschiedenis aan de Universiteit van Cambridge. In een relatief korte leven heeft hij een ongelooflijke hoeveelheid werk en activiteiten ontplooid: als pastoor, deken van Chester en Westminster, kapelaan van de koningin, leraar van de prins van Wales, docent geschiedenis aan Cambridge, dichter, schrijver, criticus, vertaler, politieke pamflettist, sanitaire hervormer, popularisator van de geologie en zoölogie. Rond zijn hoofd woedden enkele van de grote controverses van de tijd, in het bijzonder die werd opgeroepen door de christen-socialistische beweging.
Uit: The Works of Charles Kingsley
I know that Deformed; he has been a vile thief this seven year; he goes up and down like a gentleman : I remember his name."Much Ado about Nothing. Amyas slept that night a tired and yet a troubled sleep; and his mother and Frank, as they bent over his pillow, could see that his brain was busy with many dreams. And no wonder; for over and above all the excitement of the day, the recollection of John Oxenham had taken strange possession of his mind; and all that evening, as he sat in the bay-windowed room where he had seen him last, Amyas was recalling to himself every look and gesture of the lost adventurer, and wondering at himself for so doing, till he retired to sleep, only to renew the fancy in his dreams. At last he found himself, he knew not how, sailing westward ever, up the wake of the setting sun, in chase of a tiny sail which was John Oxenham's. Upon him was a painful sense that, unless he came up with her in time, something fearful would come to pass : but the ship would not sail. All around floated the sargasso beds, clogging her bows with their long snaky coils of weed ; and still he tried to sail, and tried to fancy that he was sailing, till the sun went down and all was utter dark. And then the moon arose, and in a moment John Oxenham's ship was close aboard; her sails were torn and fluttering; the pitch was streaming from her sides; her bulwarks were rotting to decay. And what was that line of dark objects dangling along the mainyard 1A line of hanged men! And, horror of horrors, from the yard-arm close above him, John Oxenham's corpselooked down with grave-light eyes, and beckoned and pointed, as if to show him his way, and strove to speak,...
Amid the smelly stretch of riptides and treacherous currents formed by the confluence of the upper East River and Long Island Sound stands a small low-lying island. Surmounted for most of its length by ancient prison buildings, it is an island hardly distinguishable, in its time-exhausted drabness, from those dozen or so other islands occupied by prisons and hospitals which give to the New York waterways such a bleak look of municipal necessity and for some reason especially at twilight that air of melancholy and erosion of the spirit. Yet something here compels a second glance. Something makes this island seem even excessively ugly, and a meaner and shabbier eyesore. Perhaps this is because of the island's situation; for a prison island it just seems to be in too nice a place. It commands a fine wide view of the blue Sound to the east and the white houses on the mainland nearby houses which, though situated in the Bronx, are so neat and scrubbed and summery-looking as to make New York City seem as remote as Nantucket. One passing by the island might more logically envision a pretty park here, or groves of trees, or a harbor for sailboats, than this squalid acre of prison buildings. Yet perhaps it's the buildings themselves which make the place look more than ordinarily grim and depressing so that the cleanly utilitarian, white marble structures on the other of the city's islands seem, by comparison, almost beguiling sanctuaries. These date back nearly a century, soot-encrusted brick piles of turrets and fake moats and parapets and Victorian towers. With these, and with their crenellated battlements and lofty embrasures and all the sham artifices of fortressed power, the buildings possess a calculated, ridiculous ugliness, as if for someone locked within the walls they must add to the injury of simple confinement the diurnal insulting reminder in every nook and cranny unavoidable and symbolic of his incarceration.
Je lach is helder, je streling is diep; Je koude kussen beminnen het begane kwaad; Je ogen zijn blauw zoals een lotus op een golf, en je voorhoofd is zuiverder dan waterlelies.
Je vorm vlucht, je beweging is vloeiend; Je haren lijken op wuivend riet; Je stem ruist zoals een verraderlijke vloed; Je armen zijn buigzaam als riet.
Langs het hoge riet van rivieren, wiens omhelzing verstrengelt, versmacht, wreedaardig wurgt; Diep in de golven, dooft een doodsstrijd in een nachtelijke bezwijming.
Quand jétais petit, je voyais un homme embrasser un arbre. Lhomme avait quatre-vingts ans. Larbre avait soixante ans. Moi, javais cinq ans.
Ce vieillard était lun de ces artisans autodidactes, féru didées nouvelles. Sa religion à lui, cétait la science. Il était bavard, il pouvait, pendant des heures, vous citer aussi bien la Bible que Proudhon.
Il me disait : « Mon petit, quelle chance tu as darriver dans un siècle où la science avance à pas de géant. Bientôt, lhomme sera tellement intelligent, tellement bon, quil ny aura plus de guerre, plus darmée, plus de frontière, plus de nation. Chacun se régalera de vivre à son aise, avec le métier quil aura choisi, le métier qui le passion¬nera. Chacun se cultivera, sépanouira. Lhomme sera enfin un ami pour lhomme »
Les soirs dété, il se rendait à pas lents vers notre petite mairie pour saluer larbre de le Liberté. Cet arbre avait été planté en 1871, à la chute de lEmpire, pour célébrer la République nouvelle. Le vieillard avait alors vingt ans. Il avait fait partie de ces garçons et de ces filles qui avaient dansé des rondes folles autour de larbuste quils venaient de planter.
Mais larbuste était devenu un arbre magnifique. Le vieux posait sa canne contre le tronc rugueux, de ses bras maigres il enlaçait convulsi¬vement le tronc, il levait les yeux vers le feuillage magnifique, et on entendait quil murmurait : « Ah, ma liberta ! » et une grosse larme allait se perdre dans sa barbe blanche.
Jean-Pierre Chabrol (11 juni 1925 1 december 2001)
Ook in de keuken doe ik hard mee met het opvreten van het wereldschoon. Eigenlijk maak ik me tussen opstaan en weer naar bed gaan meerdere keren per dag schuldig aan een overbodig consumeergedrag, en moet ik helaas toegeven dat er met de jaren meer behoeftes dan principes in mijn lijf zijn geslopen. Goed, ik ben geen werkpaard dat zijn geluk binnen de muren van een winstgevend bedrijf zoekt, maar dat komt eerlijk gezegd slechts door een kapitalistisch gelukje waar ik nog steeds de vruchten van pluk. In ieder geval niet omdat ik al begrijp dat het niet hebben van geld misschien wel veel meer vrijheid waarborgt dan het altijd hebben van geld. Deze test ga ik binnenkort trouwens aan levende lijve ondervinden. Als reizende schrijfster is niet alleen het bed waar ik in wakker word vrij onbepaald, maar tegenwoordig ook mijn bankrekening. Wat wil zeggen dat ik geen idee heb of ik in het voorjaar nog duurzame kippen van 23 euro per stuk kan kopen. (Een Bresse kip gaat hier op de Rue de Bretagne voor 35 euro over de toonbank).
Tsotsi opened his eyes and listened to the knocking on his door.
Instinctively, but for no other reason than having awoken, he put his hand under his pillow to find his knife.
Before he found it, another thought crossed his mind and he sat up on his elbows and looked down at the foot of the bed. The baby was still there, and apparently asleep.
The knocking had stopped, but now came again. Tsotsi shook his head.
He must have fallen asleep; some time in the night his tiredness must have caught up with him and he had fallen asleep.
No, it was in the morning. He remembered going out once to piss and hearing cocks crowing and noticing that the sky was pale.
How long had he slept? He looked at the window and listened. Bright light and casual noise. Early morning.
Uit: The dancing girl of Izu and other stories (Vertaald door J. Martin Holman)
Since I was a boy, I have had neither my own house nor home. During school vacations I stayed with relatives. I made the rounds of my many relatives from one house to another. However, I spent most of my school vacations at the homes of two of my closest relatives. These two houses were south and north of the Yodo River, one in a town in Kawachi Province and the other in a mountain village in Settsu Province. I traveled back and forth by ferry. At either house I was greeted not with "Thank you for coming" but with "Welcome home."
During the summer holiday when I was twenty-two, I attended three funerals in the space of less than a month. Each time, I wore my late father's silk gauze jacket, long divided skirts, and white socks, and I carried a Buddhist rosary. </p> <p> First there was a funeral in a branch of the Kawachi household. The mother of the family's patriarch had died. She was quite old; they said she had grandchildren in their thirties and that she had been nursed through a long illness. You might say she had gone on to her reward without regrets. When I gazed at the patriarch's despondent appearance and the granddaughters' red eyes, I could see their grief. But my heart did not mourn directly for the late woman; I could not grieve her death. Although I burned incense before the altar, I did not know the face of the woman in the coffin. I had forgotten there even was such a person. </p> <p> Before the coffin was carried out, I made a condolence call in mourning clothes, rosary and fan in hand, with my elder cousin who had come from Settsu. Compared to my cousin's behavior, what little I did, though I was young, appeared considerably more composed and appropriate for a funeral ceremony. I was comfortable performing my role. Surprised, my cousin studied my bearing and imitated me. Five or six cousins were gathered in the main house. They felt no need to make solemn faces. </p> <p> About a week later, I was in Kawachi when I received a telephone call from my elder cousin in Settsu. There was going to be a funeral in a branch of the family into which his elder sister had married.
"Nous parlerons de la prison et point du prisonnier, non d'un coupable, mais d'un supplice. Je connais Mazas. Il y a de cela pas mal d'années, nous fûmes, quelques amis et moi, arrêtés. Ce n'était la faute de personne. Un pauvre garçon nous avait dénoncés comme complices de je ne sais quelle conspiration, et l'on nous conduisit en prison. Renseignements pris, le juge d'instruction reconnut que notre accusateur n'était qu'un fou. Depuis le collège où nous avions été ses camarades et où nous nous mettions quelquefois à dix pour le maintenir dans ses accès, il était en proie à des attaques d'épilepsie et de délire ; lui-même avoua sa folie : on nous relâcha. Mais nous avions passé là quelques semaines, et entendant parler ces jours-ci prison et prisonnier, il m'est revenu à la mémoire quelques-unes des sensations que j'éprouvai dans la cellule et entre les murs des promenoirs..."