Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
02-05-2013
Rob Waumans
De Nederlandse schrijver Rob Waumans werd geboren in Alkmaar op 2 mei 1977. In februari 2011 verscheen zijn debuutroman "Als je de stad binnenrijdt", over parkeerwachter Gert Verhulst. Daarnaast publiceerde hij korte verhalen in onder andere verhalenbundel Het Beste van Nightwriters, De Brakke Hond en De Revisor. Zijn tweede roman "De nacht van Lolita" verscheen in oktober 2013 bij uitgeverij Atlas Contact. Rob Waumans maakt en presenteert samen met Ivo Victoria de rondreizende literaire voorstelling Waumans' en Victoria's Groot Internationaal Literair Variété Spektakel.
Uit: Als je de stad binnenrijdt
“Mijn moeder ligt in kamer D 2.20. Op het prikbord boven haar hoofdeinde hangen drie kaarten. Op een van de kaarten staat een beer met een grote glimlach. De beer ligt in een bed en daarnaast staat ook een beer, gekleed als een verpleegster. ‘Beterschap!’ staat eronder. Die kaart is van mij. Een andere kaart is van de buurvrouw en die kleine is van mijn broer. Zo is hij dan ook wel weer. Oom Don heeft nooit een kaart gestuurd want hij komt elke dag, net als ik. Hij koopt om de vijf dagen een bos bloemen. In totaal heeft hij al zes bossen bloemen gekocht. Meestal tulpen of rozen, maar zo nu en dan koos hij voor een gemengd boeket. Ik stuurde mijn kaart pas nadat die van mijn broer was bezorgd. Op de dag dat moeder in het ziekenhuis werd opgenomen, hebben oom Don en ik haar tas gepakt. Als laatst pakte ik het fotolijstje met mijn foto. Die van mijn broer liet ik staan, maar toen ze de volgende dag vroeg of ik die ook wilde neerzetten, heb ik hem alsnog gehaald. De verpleegster zegt dat moeder bijna de hele dag haar ogen niet heeft geopend. Ik vraag of ze een glas water wil halen. Oom Don zegt dat hij zijn ogen ook niet zou openen als die verpleegster aan zijn bed zou staan. Hij pakt de vaas bloemen van het kastje. ‘Deze hebben het niet lang volgehouden,’ zegt hij. Hij loopt ermee naar het keukentje. Als hij terugkomt, zet hij de lege vaas neer. Het is de eerste keer sinds moeder hier ligt dat er geen bloemen naast haar bed staan. De verpleegster komt terug met een glas water. Ik vraag haar of moeder vandaag goed heeft gegeten. ‘Mwoah,’ zegt ze. De verpleegsters dragen bijna allemaal dezelfde schoenen. Modellen van een rubberachtig spul in bonte kleuren. Vroeger droeg ik in de zomer waterschoenen. Die van mij hadden een riempje dat vaak irriteerde. Deze niet. Ze dragen ze allemaal, dus onder het ziekenhuispersoneel lijkt er een soort van mode te bestaan.”
De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zij studeerde in 2005 cum laude af in de politicologie aan de UvA, en werkt momenteel aan een promotieonderzoek op het gebied van wetenschapscommunicatie aan de Universiteit Twente. In het voorjaar van 2012 verscheen haar zeer goed ontvangen romandebuut De Wezenlozen bij uitgeverij Prometheus. Eerder publiceerde Versteeg bij uitgeverij Lemniscaat het non-fictie boek Dit is geen dakloze, dat onder andere gebaseerd was op haar ervaringen als vrijwilliger in een crisisopvang. Dit is geen dakloze (2008) mengde filosofische literatuur met journalistieke observaties en de ervaringen van daklozen zelf, en werd genomineerd voor de Jan Hanlo Essayprijs Groot. Wytske Versteeg werkt momenteel aan een nieuwe roman. In het verleden won ze onder andere de Serge Heederik Prijs voor filosofisch schrijftalent en de Kwakoe Literatuurprijs. Wytske Versteeg schrijft niet alleen essays, maar ook verhalen, gedichten en toneelteksten die verschenen in internationale bladen als De Ware Tijd, Streven, de Brakke Hond en Freitag. Naast politicologie studeerde ze ook sociale geografie aan de UvA en drama aan de Hogeschool Gent.
Uit: Boy
“Het lichaam komt altijd naar boven, zo zei die vrouw het. ‘Mensen denken dat het eenvoudig is, om te verdwijnen.’ Ze heette Joke en droeg donkerpaarse tentjurken. Ik had haar in de afgelopen tijd al te vaak in mijn huis gezien; politiemensen wijs je niet de deur, je biedt ze koffie aan. Wanneer ze vaker komen dan je hen zou willen zien verberg je dat ook als het moeite kost – ze zijn immers de enigen die je nog kunnen helpen. Dus haal je appeltaart, alsof dat uitmaakt, alsof ze door zo’n stukje taart nog verder, beter zullen zoeken, ontvang je hen met goed gespeelde hartelijkheid. Daarvoor was het nu te laat, ik zag het al aan hun gezichten toen ik de deur opendeed, maar toch liet ik hen binnen. Er was een protocol voor dit soort dingen, deze situaties moesten ze geoefend hebben. Haar stem had de verkeerde toon. Ze waren hier om die zin uit te spreken die ik niet wilde horen. Ik zou mijn handen tegen mijn oren moeten klemmen, heel hard moeten gaan zingen. Een geluid maken, wat voor geluid dan ook, als het maar luid genoeg was om haar boodschap te overstemmen, ongedaan te maken. ‘Ze denken, ik houd ermee op en het is klaar. Maar het lichaam komt altijd weer terug.’ ‘Het spijt ons heel erg, mevrouw,’ onderbrak haar partner haar. Hij heette Walter. Hij had de gewoonte om zijn duimen achter de rand van zijn spijkerbroek te steken, zoals cowboys in slechte films dat doen. Ik vroeg me af of hij veel naar detectives keek en daaruit afleidde hoe hij zich moest gedragen, want hij had iets verbitterds dat niet helemaal van hem leek. Ik bood hun iets te drinken aan, zij weigerden beleefd. Toch stond ik op en maakte thee voor hen, en ze bedankten me, maar raakten hun beker niet aan.”
Dass mein Großvater zu dem Zeitpunkt, als mich
seine vorletzte Postkarte erreichte, bereits tot war, konnte ich nicht wissen. Ich hatte sie
ungelesen beiseitegelegt, so wie ich auch die vorangegangenen Postkarten ungelesen
beiseitegelegt hatte. Gemeinsam mit den Rechnungen und Wurfsendungen, zwischen denen sie fast täglich
lauerten, bildeten sie unter dem Schreibtisch einen immer waghalsigeren Stapel,
den ich mit einer alten Zeitung abdeckte, auch wenn das wenig half, ich wusste schließlich, was sich
darunter verbarg.
Seit zehn Tagen spielte sich fast alles unter dem
Schreibtisch ab. Auf Händen und Füßen kroch ich herum und bewegte mich nur noch
in den von außen nicht sichtbaren Bereichen des Zimmers, die Knie mit
Spülschwämmen gepolstert. Ich schlief unterm Schreibtisch, ich schmierte mir
Brote dort, ich zeichnete einen Sternenhimmel auf die Unterseite der
Tischplatte und wartete darauf, dass die zwei Wochen vorbei waren, dass ich
glaubhaft aus China zurück sein konnte, um das, was es zu erklären gab,
irgendwie zu erklären, eine Erklärung für meinen Großvater, eine für Franziska,
eine für meine Geschwister, wenn sie mich bis dahin nicht entdeckt hatten. So
schnell wie möglich musste ich mir etwas einfallen lassen, für
Postkarten war da keine Zeit, die konnten so lange warten, und auch mein
Großvater, so glaubte ich zu wissen, konnte so lange warten, und dann kam der Anruf,
und das mit dem Warten hatte sich erübrigt.
Selbstverständlich war ich nicht ans Telefon
gegangen, seit zehn Tagen schon war ich nicht mehr ans Telefon gegangen, auf dem
Anrufbeantworter hörte ich eine Frau, die mich um einen Rückruf bat. «Es ist
dringend», sagte sie, aber ich ahnte schon, dass das nicht stimmte, dass ich es
mit dem Undringlichsten der Welt zu tun
hatte, trotzdem rief ich zurück, und aus meinem Großvater wurde ein toter
Großvater, aus seiner Postkarte wurde seine vorletzte Postkarte und aus mir
etwas sehr Verwirrtes und sehr Einsilbiges."
Weldadig
zonneweer,
hoe lang heeft ons verlangen
gewacht naar uwe troost,
geveterd en gevangen
in s winters lastigheid!
Zal t zomer zijn voortaan,
of zult ge, wederher
al, zonne, u duiken gaan?
De mensen danken u
volmondig, en de hoven,
in t eerst aanschouwde groen,
u dankbaarheid beloven;
de vogels vliegen los
en blij; het kwekenoot,
ontdonkerd hier en daar,
de staldeure openstoot.
Daar davert iet dwersdeur
elk wezen; daar zijn stralen
van louter levendheid,
die uit de hemel dalen:
of wat, ontdekt het mij,
wat is die geile stroom,
die alles blij zijn doet,
t zij mense, dier of boom?
t Is zonneweer; het is...
t is zomer; al t geleden,
al t uitgedoogde kwaad
is weg, uit lijf en leden;
de zonne lacht en laaft
het herte los en vrij
van kommer, of het ook
geen dag nog zonne en zij.
Wie zal de goedheid dan,
wie de eeuwig onbegonnen
mildadigheid van Hem,
de dageraad aller zonnen,
verstaande, ootmoediglijk
genoeg, op beide knie'n
aanbidden? wie de naam
vollovend zijn van Dien?
Door de eeuwige eeuwen heen,
geloofd zij t eeuwig Wezen;
zij t eeuwig Licht geloofd,
zo nu zo ooit nadezen:
zij t eeuwig Liefdevier,
het leven van t heelal,
geloofd, zo lange iet is,
of ooit iet wezen zal!
k Zal
mij van te dichten zwichten
k Zal mij van te dichten zwichten,
zo t mijn hart niet wel en gaat:
wie kan rijpe bezen lezen
van een tak die droge staat?
Laat de lieve wonnenbronne,
laat het leutig zonnenvier,
laat de verse blommen kommen,
laat weerom de lente, alhier!
Dan ja, zal k genezen wezen,
opstaan en, gespannen fel,
of t een klare snare ware,
dichten ende deunen wel!
Oneigene
Hetgeen ik niet uitgeve en
hebbe ik niet in,
wie zal mij dat wijten tot schande ?
Mijn herte en mijn tale, mijn
rede en mijn zin,
't is al zo van buiten, 't is
al zo van bin'
't ligt alles daar bloot op mijn handen !
Dan, weg met de oneigene
tale en de schijn
van elders geborgde gepeizen;
mijn zijt gij niet, uw, dat en
wille ik niet zijn ;
dat in mij en aan mij is,
dàt hete ik mijn
oneigene, ik late u, . . . . gaat reizen !
Seine Geschäfte
ließen sich gut an, sehr gut sogar. Aber dann war im Jahre 1682 der
Friedensvertrag zwischen dem Kaiser und den Türken nicht verlängert worden, und
nun hatte er schon seit mehr als sechs Wochen keine Nachricht mehr von seinen
Geschäftspartnern in Istanbul, Damaskus und Saana erhalten und seit Monaten
schon kamen keine Waren mehr aus dem Osmanischen Reich die Donau herauf nach
Wien. Als Kolschitzky, den trübsinnigsten Gedanken nachhängend, vor dem Altar
kniete und alle seine Stoßgebete ungehört verhallten, stach ihm plötzlich ein
Geruch in die Nase, den er seit den Jahren in türkischer Gefangenschaft nicht
mehr wahrgenommen hatte.
Verwundert richtete er sich auf, schnüffelte in alle Richtungen und folgte dann
der Geruchsspur, bis er an die Tür zur Sakristei kam. Diese war nur angelehnt,
und als er sie einen Spaltbreit öffnete, sah er den Küster und den Hauptmann
der Domwache mit zwei türkisch aussehenden Fremden auf runden Kissen sitzen, in
ihrer Mitte auf einem Tripod einen Kupferkessel, aus dem einer der Fremden dann
und wann eine braune Flüssigkeit in zierliche, buntbemalte Porzellantassen
goss."
The word is, you have a good gardener. People say to
me, You have a good gardener! What gardener?! A laborer, a workman. He carries
things out. You, you do the thinking. Him, he pushes the wheelbarrow and he
carries things out. EverythingI've done everything in the garden. People
congratulate Nancy on the flowers. I decide on the color scheme and the plants,
I site them, I buy the seeds, I buy the bulbs, and her, what does she do?it
gives her an activity, you'll tell meshe plants them. People congratulate her.
That's life. The celebration of the superfluous.
I'd like you to explain the word happy.
On Sundays I talk about you with your sister, because I talk about you.
You, you think I don't talk about you, but I do talk about you. She tells me,
He's happy.
Happy? The other day, at Ren? Fortuny's, some idiot said, "Surely
the purpose of life is to be happy." On the way home in the car I said to
Nancy, "Did you ever hear anything so banal?" To which Nancy's subtle
response was, "So what should it be, according to you?" For her,
happiness is legitimate, you know. She's one of those people who think happiness
is legitimate.
Do you know her latest accusation? I had a new roller blind made for the
laundry room. You know how much the guy wanted to charge me to install the
Japanese shade I could buy readymade in any supermarket? Two hundred twenty
dollars. I object. I'm not looking to get robbed, you know. Finally, the guy,
who's a robber, knocks off $40. You know what upsets her? That I spent a hour
and a half getting him down $40. Her argument? You reckon you're worth $40 an
hour. Trying to make me mad. And her other argument? The guy has to earn a
living. That's how she is.
Showing off, old Henry Markowitz -- like my
father back then, old Henry Markowitz probably was not much past forty -- would
bark commands out till hoarse to the tired women trudging home on thick legs to
their small apartments carrying brown bags from the grocery or butcher, who
paid him no mind. His two embarrassed daughters ignored him too, little girls,
the younger my own age, the other a year or so older. He was shell-shocked,
some said, but I do not think that was true. I do not think we even knew what
shell-shocked meant.
There were no elevators then in our brick
apartment houses, which were three and four stories high, and for the aging and
the elderly, climbing steps, going home, could be hell. In the cellars you'd
find coal, delivered by truck and spilled noisily by gravity down a metal
chute; you'd find a furnace and boiler, and also a janitor, who might live in
the building or not and whom, in intimidation more than honor, we always spoke
of respectfully by his surname with the title "Mister," because he
kept watch for the landlord, of whom almost all of us then, as some of us now,
were always at least a little bit in fear. Just one easy mile away was the
celebrated Coney Island amusement area with its gaudy lightbulbs in the
hundreds of thousands and the games and rides and food stands. Luna Park was a
big and famous attraction then, and so was the Steeplechase ("Steeplechase
-- the Funny Place") Park of a Mr. George C. Tilyou, who had passed away
long before and of whom no one knew much. Bold on every front of Steeplechase
was the unforgettable trademark, a striking, garish picture in cartoon form of
the grotesque, pink, flat, grinning face of a subtly idiotic man, practically
on fire with a satanic hilarity and showing, incredibly, in one artless plane,
a mouth sometimes almost a city block wide and an impossible and startling number
of immense teeth.
Ze zei hem: «Neem de sleutel mee - en als je
thuiskomt, eender wanneer,
doe open en kom binnen. Je vindt me hier.» Vele jaren
gingen voorbij. Toen hij opendeed:
het eerste wat hij aankeek, in de spiegel aan de kleerkast,
daar, vlak voor de voordeur,
was hij zélf, merkbaar verouderd, met z'n grauwe plunjezak.
Zodus ook hier
alleen híj zélf aan het wachten op zichzelf? Daarnaast,
aan de muur,
met een punaise vastgeprikt, een blaadje: «Wacht op mij.
Ben voor een tijdje in de tuin.»
Hij nam z'n pet,
stak het briefje in z'n zak
en ging weer weg.
De duimspijker bleef achter aan de wand, hij glinsterde
als een insect,
versloten in zijn eigen leven, op een gouden,
warme middag.
Vooravondlied
De kippen pikten nog op straat. De oude kapiteinsvrouw zat op de drempel met haar kleinste kleinkind geborgen tussen haar knieën. Een jongen sleurde met een mand. De huizen slordig naast elkaar bij avondval; hun oude koffers, ijzeren bedden, tafels, prenten. Een grammofoon kraste vermoeid uit een gesloten kamer. En lakens ontvouwden met vierkant omhaal hun klein verhaal. De zee was niet te horen. Een grote, ongeziene hand verhief de stoelen twee handbreed boven de aarde. Hoe zou de mens kunnen leven zonder poëzie?
Vertaald door Guido Demoen
Yánnis Rítsos (1 mei 1909 11 november 1990) Beeld in Monemvasia
De Franse schrijfster, scenariste en actrice Yasmina Reza
werd geboren op 1 mei 1959 in Parijs.
Reza's vader was een Joodse Iraanse ingenieur van Russische afkomst (zijn
familie verliet Moskou toen de bolsjewieken aan de macht kwamen) , en haar
moeder was een joods Hongaarse violiste.
Aan het begin van haar carrièrespeelde
Reza in verschillende nieuwe toneelstukken van Molière en Marivaux . In 1987
schreef ze Conversations après un enterrement, waarvoor zij de Molière de l'auteur francophone vivants ontving.
Ook voor haar tweede toneelstuk La Traversée de l'hiver ontving zij in
1990 een prijs, evenals voor ' Art ' dat in 1995 in première ging in Parijs. Sindsdien is dit stuk wereldwijd opgevoerd
en vertaald in meer dan 30 talen.
In 1997 werd haar eerste roman Hammerklaviergepubliceerd, in 1999 gevolgd
door Une Désolation. Haar werk L' Aube le Soir ou la Nuit ( Dageraad Avond of
Nacht ), geschreven na een jaar lang de campagne van Nicolas Sarkozy gevolgd te
hebben,veroorzaakte een sensatie in Frankrijk. In 2007 ontving zij voor haar toneelstuk Le
Dieu du Carnage (God van de slachting), geregisseerd door Jürgen Gosch en voor
het eerst in Zürichuitgevoerd,de Weense Nestroy Theatreprijs voor de
beste Duitstalige voorstelling van het seizoen.
Uit: God of Carnage (Vertaald door Christopher Hampton)
A living room. No
realism. Nothing superfluous.
The Vallons and the
Reilles, sitting down, facing one another. We need to sense right away that the
place belongs to the Vallons and that the two couples have just met.
In the centre, a
coffee table, covered with art books. Two big bunches of tulips in vases.
The prevailing mood
is serious, friendly and tolerant.
Véronique So,
this is our statement you'll be doing your own, of course ... 'At 5.30 p.m.
on 3rd November, in Aspirant Dunant Gardens, following a verbal altercation,
Ferdinand Reille, eleven, armed with a stick, struck our son, Bruno Vallon, in
the face. This action resulted in, apart from a swelling of the upper lip, the
breaking of two incisors, including injury to the nerve in the right incisor.'
Alain Armed?
Véronique Armed?
You don't like 'armed' what shall We say, Michel, furnished, equipped,
furnished with a Stick, is that all right?
Alain Furnished, yes.
Michael 'Furnished with a stick'.
Véronique
(making the correction) Furnished. The irony Is, we've always regarded Aspirant
Dunant Gardens as A haven of security, unlike Montsouris Park
Michel She's right. We've always said the Monstouris Park no, Aspirant Dunant
Garden yes.
Véronique Absolutely. Anyway, thank you for coming.
There's nothing to be gained from getting stuck down Some emotional cul-de-sac.
Annette We
should be thanking you. We should.
Véronique I
don't see that any thanks are necessary. Fortunately, there is still such a thing as the art of co-existence, is
there not?
Alain Which
the children don't appear to have mastered. At least, not ours!
Annette Yes, not ours! ... What's going to happen to the tooth with the
affected nerve? ...
Véronique We
don't know yet. They're being
cautious about the prognosis. Apparently the nerve hasn't been totally
exposed.
Michel Only a
bit of it's been exposed.
Véronique Yes.
Some of it's been exposed and some of it's still covered. That's why they've
decided not to kill the nerve just yet.
Michel They're
trying to give the tooth a chance.
Véronique
Obviously it would be best to avoid endodontic surgery.
Annette Well, yes ...
Véronique So there'll be an interim period while they Give
the nerve a chance to recover.
Der Middeneeuwen Zon ging in Euroop verdwijnen,
en Staatskunst trad in t Recht van Ridderoorlogsmoed,
toen t Willem van Oranje, ontzagvol, zag verschijnen,
in staat- en oorlogskunst door Karel opgevoed;
die by de heldenkracht van Ridderlijke Vaderen
de Wijsheid schittren deed van een verlichten tijd,
en, op de stem van t bloed in de onverbasterde aderen,
aan des Gewetens recht die beiden had gewijd.
Standvastig, moedig, vroom, doordringend, ondoordringbaar,
beleidvol in den raad, beleidvol in het veld,
door list, noch nood, noch ramp in zijn besluit verwringbaar,
tot wijken onbekwaam voor de almacht van t geweld,
het oog met kalme hoop tot God den Heer geslagen,
met de eene hand aan t zwaard, met de andre aan t roer van
Staat,
dorst hy den stoutsten kamp, dien ooit Euroop zag, wagen,
en temde uitheemsch geweld en binnenlandschen haat.
Wat drijfveêr deed die reeks van deugden samenwerken
tot een zoo grootsch bestaan, tot een zoo heerlijk doel?
Was t roemzucht? zucht naar macht, ontspattend aan haar perken?
Neen! Godsdienst was t alleen, en heilig plichtgevoel!
Wie twijfle, de Almacht zelf verklaarde hier haar oordeel!
Toen Hollands vrije Maagd, beveiligd door zijn hand,
min uit erkentenis dan tot haar eigen voordeel,
zijn kruin ging sieren met den Vorstelijken band;
toen was het einde daar van dat doorluchtig leven,
waarnaar zoo menige arm tot dien dag vruchtloos dong.
De kogel des verraads deed grooten Willem sneven
hem was een martelkroon bestemd, geen Gravenwrong.
Willem III, prins van Oranje, koning van Engeland
WILLEM DE DERDE. Hic murus aheneus esto!
In t nimmer feilbaar boek des Noodlots stond geschreven,
dat Frankrijk, zelf in t juk eens dwingelands gekneld,
naar de Opperheerschappij der wereld eens zou streven,
en stichten op haar grond een troon van Algeweld!
De tweede Lodewijk van t stamhuis de Bourbonnen
waant in zijn Babeltrots dien roem voor zich gespaard,
en t vleigezang van t hof, zoo slaafsch als onbezonnen,
verheft zijn Koning reeds tot Koning van heel de aard!
Nu ijvren om het Al in Frankrijks wet te dwingen
de moed in t oorlogsveld, de list van t kabinet;
het schitterende staal van ridderlijke klingen,
en t goud, dat harten wint en weêrstand nederzet;
en alles waar gelukt aan hun vereenigd pogen,
had niet één Jongling toen het Staatstooneel betreên.
en met onwrikbren moed en steeds hernieuwd vermogen
der Heerschzucht wapens en haar invloed moê gestreên!
Een Willem is t op nieuw, een Willem van Oranje
voor wien de Dwinglandij, gelijk het Oproer, beeft;
die Frankrijk siddren doet, gelijk zijn Vaadren Spanje,
en t waggelend Euroop zijn evenwicht hergeeft.
Zoo heeft Hy, wien van Nijd men t Staatsroer eenmaal weerde,
niet Holland slechts gered, maar heel Euroop met haar;
ontzaggebiedend groot, wanneer hy triumfeerde,
maar eindloos grooter nog in onheil en gevaar;
en, als een Josua, die, machtig door vertrouwen,
den loop stuit van de zon in t wentlend hemelveld,
den machtigsten Monarch in t stoutst ontwerp weêrhouên,
en t lot, dat de aard bedreigde, een eeuw lang uitgesteld.
Isaäc da Costa (14 januari 1798 28 april 1860)
Koning Willem I
der Nederlanden
's Konings
verjaardag
De koning leev'! de
koning leev'!
Zoo klinken stem en
snaren:
Dat God hem vreugde
en voorspoed geev'
En menig tiental
jaren!
Gezegend zij geen
vorst als hij:
Dat zingen en dat
bidden wij.
Gegroet, gegroet,
gij dageraad,
Gegroet uit ieders
woning!
Gij ziet geen
trouwer onderzaat,
Gij vindt geen
braver koning;
Gij voert geen
blijder feestdag aan
Dan die voor
Neêrland op mogt gaan.
Rijs op, rijs op,
gebeden dag!
Gods templen zijn
ontsloten;
Daar waaijen vaân
en vreugdevlag,
Daar knallen de
eereschoten:
De nabuur hoort aan
grens en strand
Het feestgejuich
van Nederland.
Ook dreunt den
Belg, die gloeit van spijt,
Ons luid gejuich in
de ooren;
Hij gunt ons niets
dan bang gekrijt
En moet ons jublen
hooren...
Doch denken we in
ons vreugdelied
Aan die ondankbre
dwazen niet.
't Is feest, 't is feest! God dank! God
lof!
We erkennen 's
hemels zegen:
Uit stad en vlek,
uit hut en hof
Klimt lof en dank
hem tegen;
En, schalt een zang
of vloeit een traan,
God heeft hen even
goed verstaan.
Gij weet, o vorst!
wat wensch het zij,
Dien we u te
staamlen trachten:
Geen kindren, meer
verkleefd dan wij,
Geen wal van
trouwer wachten;
Geen vorst en volk
zoo na verwant
Als Nassau is en
Nederland.
In nood en dood, in
lief en leed,
Zijn we aan elkaâr
verbonden;
Het nakroost houdt
der vaadren eed,
o Koning,
ongeschonden:
Ons goed, ons
bloed... beschik, bepaal!
Wij geven 't goud
en grijpen 't staal.
Laat ver van hier
zich de oproervaân
In 't puin van
troonen zetten;
Geev' stout en
strafloos de onderdaan
Zijn vorst, als
meester, wetten:
Wie met die pest
ons naadren zou,
Hier stiet hij op
een muur van trouw.
Kruip'
staatsbelang, in krijg en vreê,
Langs duizend
kromme wegen,
Gij, koning! gij
gaat regt door zee
Met ons den
springvloed tegen!
Hoe zwarter ginds
de valschheid zij,
Te blanker,
Neêrland! schittert gij.
's Lands vader
leev'! 's lands moeder leev'!
Zoo juichen hart en
snaren:
Dat God hen vreugde
en voorspoed geev'
En menig tiental
jaren!
Onbreekbaar zij
onze eendragtsband:
Dat zingt en bidt
het vaderland.
Hendrik
Tollens(24 september 1780 - 21 oktober
1856)
Endlich war es wieder wie
früher! Vančura vorne, an den Lenkergeklammert, mit seinem breiten Kreuz den Fahrtwind abhaltend, sie, die
Bohumila hinter ihm, die Arme um seine Hüften
geschlungen, die Hände vor
seinem Bäuchlein verschränkt, zu dessen bierfaßähnlicher Gerundetheit
Bohumila dachte mit Stolz daran sie seinerzeit als Wirtin der Grünen
Jungfernicht unwesentlich beigetragen hatte. Immer hatte sie ihm blind vertraut
bei ihren gemeinsamen Ausfahrten, so auch jetzt, nur er wußte, wohin die Reise
ging, alles, was sie tat, war, ihre Wange auf seinen Rücken zu legen und auf
seine Bewegungen zu lauern, denn die wahre Sozia ahnte die Schräglagen in den
Kurven instinktiv voraus und brillierte durch eine Anschmiegsamkeit, die Fahrer
und Fahrerin zu einem einzigen vereinten Körper machte. Wenn sie so durch die
Kurven glitten als der perfekte Pas de deux für Moped und Landstraße, dann
mußte jeder am Rinnstein Stehende, der sie vorbeiknattern sah, denken: Was für
ein schönes Paar doch! Zwar war Bohumila dieser Meinung schon immer gewesen,
nur Vančura sträubte sich gegen dieses felsenfest stehende Faktum. Eigentlich
hätte er sie heiraten
müssen, wenn es mit
rechten, nämlich mit Herzensdingen zugegangen wäre, nachdem das mit ihrem Alten
passiert war. Aber es ging ja auf der Welt nicht mit rechten Dingen zu. Anstatt
vor den Standesbeamten hatte er sie vor die Leiterin des Pflegeheimes geführt.
Ach, Bohumila wollte gar nicht mehr daran denken, an diesen größten Verrat
ihres Lebens, denn jetzt schien ja doch noch
alles gut zu werden ... sie
hatte Vančura schon fast verziehen.
Nun also die
Neunziger, sie werden uns ein Wiedersehen mit der "Hamit" bescheren
und manches andere, wenn ich nur immer schön meine Pillen nehme! Wer hätte das
gedacht. Morgen fällt auch für uns die Mauer, die ja nach Meinung des
Staatsratsvorsitzenden Honecker noch 100 Jahre stehen sollte. Mit
Prophezeiungen dieser Art sollte man vorsichtig sein. Hitler hat mit seinen
1000 Jahren ja auch ziemlich vorbeigehauen, mit den vier Jahren jedoch richtig
gelegen. Nach vier Jahren war Deutschland in der Tat nicht mehr
wiederzuerkennen, so wie er es vorausgesagt hatte. Im vorigen Jahr habe ich mir
die "Friedensgrenze", den "Schutzwall" noch angesehen,
sauber geharkt, ein Jeep patrouillierte zwischen den Stacheldrähten und Mauern
dahin. Und diesseits pflückten Türkenfrauen Melde. Die Visumspflicht für den
Arbeiter- und Bauernstaat ist aufgehoben worden. Ich fahre also morgen mit
Robert nach drüben, in das "Phänomen", wie Kurt Georg Kiesinger die
DDR nannte. Hübsche deutsche Formulierung: "Unrechtsstaat". -
"Ostzone" war von Anfang an die richtige Bezeichnung. - "Wie
meinen Sie das?": Sie enthielt das Armselige, was der sogenannten DDR bis
zum Schluß anhaftete.
Uit: Das dunkle Lied des Todes (Vertaald door Gabriele Haefs)
Sie standen im
Halbkreis um das Grab, und wie immer verging eine Weile, ehe sie sich endlich
besannen und verstummten. Langsam, fast widerwillig, nahmen sie einander an den
Händen, einige senkten die Köpfe, andere zeigten ihr Unbehagen, indem sie mit
den Füßen im Kies
scharrten.
Anders schielte zu
Betty hinüber, weil sie sonst den Spruch anstimmte, den sie im Chor aufsagten,
zuerst auf Latein, dann auf Dänisch, aber an diesem Tag ließ Betty auf sich
warten.
Vibe und Tineke
starrten in die Luft, als versuchten sie, ihr Kaugummikauen zu synchronisieren.
Die Zwillinge Johan und Filip waren wie immer schwer zu durchschauen, aber sie
taten es den meisten anderen nach, sie senkten die Köpfe und warteten darauf,
dass irgendwer anfing.
Julius Blumendorph
schlug vor, sie könnten einfach Leb wohl und war nett heute sagen, aber niemand
achtete auf ihn, abgesehen von Franz, der die Kette als Erster
brach.
»Ich war jetzt zum
letzten Mal hier«, sagte er. »Ich hab einfach keinen Bock mehr auf den Quatsch.
Das ist doch nur noch albern.«
Thomas seufzte.
»Bringen wir es
hinter uns«, murmelte er.
Anders, Betty, die
Zwillinge, Vanessa und Thomas murmelten leise und stockend:
»Caelum non animum mutant qui trans mare
currunt.«
Danach zog Betty
einen kleinen Blumenstrauß aus ihrer Schultertasche und legte ihn vor den
schwarzen Grabstein.
Listen carefully, my
son: bombs were falling
over Mexico City
but no one even noticed.
The air carried poison through
the streets and open windows.
You'd just finished eating and were watching
cartoons on TV.
I was reading in the bedroom next door
when I realized we were going to die.
Despite the dizziness and nausea I dragged myself
to the kitchen and found you on the floor.
We hugged. You asked what was happening
and I didnt tell you we were on deaths program
but instead that we were going on a journey,
one more, together, and that you shouldnt be afraid.
When it left, death didnt even
close our eyes.
What are we? you asked a week or year later,
ants, bees, wrong numbers
in the big rotten soup of chance?
Were human beings, my son, almost birds,
public heroes and secrets.
Ernesto Cardenal and I
I was out walking,
sweaty and with hair plastered
to my face
when I saw Ernesto
Cardenal approaching
from the opposite
direction
and by way of
greeting I said:
Father, in the
Kingdom of Heaven
that is communism,
is there a place for
homosexuals?
Yes, he said.
And for impenitent
masturbators?
For sex slaves?
For sex fools?
For sadomasochists,
for whores, for those obsessed
with enemas,
for those who can't
take it anymore, those who really truly
can't take it
anymore?
And Cardenal said
yes.
And I raised my eyes
and the clouds looked
like
the pale pink smiles
of cats
and the trees
cross-stitched on the hill
(the hill we've got
to climb)
shook their
branches.
Savage trees, as if
saying
some day, sooner
rather than later, you'll have to come
Maycomb was an old
town, but it was a tired old town when I first knew it. In rainy weather the
streets turned to red slop; grass grew on the sidewalks, the courthouse sagged
in the square. Somehow, it was hotter then: a black dog suffered on a summer's
day; bony mules hitched to Hoover carts flicked flies in the sweltering shade
of the live oaks on the square. Men's stiff collars wilted by nine in the
morning. Ladies bathed before noon, after their three-o'clock naps, and by
nightfall were like soft teacakes with frostings of sweat and sweet talcum.
People moved slowly
then. They ambled across the square, shuffled in and out of the stores around
it, took their time about everything. A day was twenty-four hours long but
seemed longer. There was no hurry, for there was nowhere to go, nothing to buy
and no money to buy it with, nothing to see outside the boundaries of Maycomb
County. But it was a time of vague optimism for some of the people: Maycomb
County had recently been told that it had nothing to fear but fear itself.
We lived on the main
residential street in town--Atticus, Jem and I, plus Calpurnia our cook. Jem
and I found our father satisfactory: he played with us, read to us, and treated
us with courteous detachment.
Calpurnia was
something else again. She was all angles and bones; she was nearsighted; she
squinted; her hand was wide as a bed slat and twice as hard. She was always
ordering me out of the kitchen, asking me why I couldn't behave as well as Jem
when she knew he was older, and calling me home when I wasn't ready to come.
Our battles were epic and one-sided. Calpurnia always won, mainly because
Atticus always took her side. She had been with us ever since Jem was born, and
I had felt her tyrannical presence as long as I could remember.
Harper Lee
(Monroeville, 28 april 1926) GregoryPeck als Atticus Finch en Brock Peters als
Tom Robinson in de film uit 1962
De Joods-Oostenrijkse dichter, schrijver en journalist Karl Kraus werd geboren in Jičin, Bohemen,
Oostenrijk-Hongarije (thans Tsjechië) op 28 april 1874. Zie ook alle tags voorKarl Kraus
op dit blog.
Aus jungen Tagen
Nie kann es anders sein.
Nun wirft mein Glaube
keinen Schatten mehr.
Von deinem großen Lichte
kam er her,
von des Geschlechtes
rätselhaftem Schein.
Nun bin ich ganz im
Licht,
das milde überglänzt
mein armes Haupt.
Ich habe lange nicht an
Gott geglaubt.
Nun weiß ich um sein
letztes Angesicht.
Wie es den Zweifel
bannt!
Wie wirst du Holde klar
mir ohne Rest.
Wie halt' ich dich in
deinem Himmel fest!
Wie hat die Erde deinen
Werth verkannt.
Du gabst dich zum
Geschenk
der Welt, ich hab es für
dich aufbewahrt.
Ich habe Gott den
größten Schmerz erspart.
Geliebte, bleibe deiner
eingedenk!
Wie glänzt mir deine
Pracht.
Dein Menschliches
umarmt, der beten will.
Er heiligt es im Kuß.
Wie ist sie still
von Sternen, deiner
Nächte tiefste Nacht.
Nie soll es anders sein.
Ob alles Irdische
zerbricht und stirbt,
nur dein Zerfall ein
geistig Glück verdirbt.
Vergib dich an die Erde
nicht, sei Dein!
Bessere Methode
Sie wußten es, sie
sagen fest und steif:
das Volk hier ist zur Freiheit noch nicht reif.
Damit das Volk zur Freiheit endlich reife,
zäumt man das losgelassne Pferd beim Schweife.
Es kann das Volk, wer sollt' es nicht begreifen,
nur in der Sklaverei zur Freiheit reifen.
Flowers descend to earth, Life Giver sends
them, sacred yellow flowers. Ohuaya ohuaya.
Let all be adorned, princes, lords. Life Giver
sends them, these wailing piles of sacred flowers, these golden flowers. Ohuaya
ohuaya.
What do our hearts want on this earth? Heart
pleasure. Life Giver, let us borrow your flowers, these golden flowers, these
wailing flowers. No one can enjoy them forever, for we must depart. Ahuaye
ohuaya ohuaya.
Though they may be gold, you will hide them,
though they may be your jades, your plumes. We only borrow them. No one can
enjoy them forever, for we must depart. Ahuaye ohuaya ohuaya.
O friends, to a good place we've come to live,
come in springtime! In that place a very brief moment! So brief is life!
I, Yoyontzin, say, Here our hearts are glad.
Friends, we have come to know each other and each other's beautiful words. Yet
they are also dark. Ohuaya ohuaya.
Yes, I suffer, grieve, I am joyless,
inconsolable on Earth. Ohuaya ohuaya.
I am a hawk. My heart longs for Life Giver
God's glory. Here on earth lords are born and they rule through his glory. Ohuaya
ohuaya.
IV
C'est la vierge fougueuse, enfant de la Bastille,
Qui jadis, lorsqu'elle apparut
Avec son air hardi, ses allures de fille,
Cinq ans mit tout le peuple en rut ;
Qui, plus tard, entonnant une marche guerrière,
Lasse de ses premiers amants,
Jeta là son bonnet, et devint vivandière
D'un capitaine de vingt ans
C'est cette femme, enfin, qui, toujours belle et nue,
Avec l'écharpe aux trois couleurs,
Dans nos murs mitraillés tout à coup reparue,
Vient de sécher nos yeux en pleurs,
De remettre en trois jours une haute couronne
Aux mains des Français soulevés,
D'écraser une armée et de broyer un trône
Avec quelques tas de pavés.
V
Mais, ô honte ! Paris, si beau dans sa colère,
Paris, si plein de majesté
Dans ce jour de tempête où le vent populaire
Déracina la royauté,
Paris, si magnifique avec ses funérailles,
Ses débris d'hommes, ses tombeaux,
Ses chemins dépavés et ses pans de murailles
Troués comme de vieux drapeaux ;
Paris, cette cité de lauriers toute ceinte,
Dont le monde entier est jaloux,
Que les peuples émus appellent tous la sainte,
Et qu'ils ne nomment qu'à genoux,
Paris n'est maintenant qu'une sentine impure,
Un égout sordide et boueux,
Où mille noirs courants de limon et d'ordure
Viennent traîner dans leurs flots honteux ;
Un taudis regorgeant de faquins sans courage,
D'effrontés coureurs de salons,
Qui vont de porte en porte, et d'étage en étage,
Gueusant quelque bout de galons ;
Une halle cynique aux clameurs insolentes,
Où chacun cherche à déchirer
Un misérable coin de guenilles sanglantes
Du pouvoir qui vient d'expirer.
Auguste Barbier
(28 april 1805 14 februari 1882)
Parijs, Le Pont du Carrousel met het Louvre, door Vincent
van Gogh, 1886
The boxes and books
For your lines and your hooks,
And, though not for strict need notwithstanding,
Your scissors, and your hone
To adjust your points on,
With a net to be sure for your landing.
All these things being on,
'Tis high time we were gone,
Down, and upward, that all may have pleasure;
Till, here meeting at night,
We shall have the delight
To discourse of our fortunes at leisure.
The day's not too bright,
And the wind hits us right,
And all Nature does seem to invite us;
We have all things at will
For to second our skill,
As they all did conspire to delight us.
Or stream now, or still,
A large pannier will fill,
Trout and grayling to rise are so willing;
I dare venture to say
'Twill be a bloody day,
And we all shall be weary of killing.
Lasst mich sprechen,
gottverdammich! Schließlich habe ich als Lagerältester den größten Brocken zu
schleppen und darum auch was zu sagen. Wieviel Waffen wir eigentlich
besitzen, dass weiß ich nicht so genau. Ihr werdet es besser wissen. Aber eines
weiß ich! Es werden nicht so viele und so gute Waffen sein, dass wir es mit
6.000 SS-Leuten aufnehmen könnten. Ich weiß auch, daß sich der Kommandant hüten
wird, hier ein Leichenfeld zurückzulassen, wenn wir ihn nicht durch unsere eigene
Dummheit dazu zwingen!
Durch unsere eigene
Dummheit?
Was bist du für ein
Lagerältester?
Hört nur, er nimmt den
Kommandanten noch in Schutz!
Bochow griff ein: Lasst
den Lagerältesten zu Ende sprechen.
Krämer schnaufte.
Ich weiß nicht, ob ihr
alle Kommunisten seid? Ich bin einer! Hört mir gut zu, damit ihr begreift, was
ich meine.
Er machte eine knappe
Pause.
Wir haben hier im Lager
ein kleines Kind versteckt. Sicher wisst ihr davon. Wegen dieses Kindes
haben wir viel
durchmachen müssen. Seinetwegen sitzen zwei von uns im Bunker, ihr kennt sie.
Wegen
des Kindes hat sich
unser Pippig totschlagen lassen. Wegen des Kindes haben viele andere Kumpel
ihren Arsch riskiert.
Ihr selbst, wie ihr hier sitzt, seid wegen des Kindes in großer Gefahr gewesen.
Manchmal hing es für das
ganze Lager am seidenen Faden. Was war das für eine Dummheit von uns, ein kleines
Kind zu verstecken?
Op straat gebeurde
wat alle dagen onopgemerkt gebeurt: vrouwen, mannen en voertuigen in beweging -
ze verdwenen net zo snel uit het zicht als zij er in schoven. Maar het raam gaf
weinig uitzicht en de ramen van het huis waar ze tegenaan keek waren gesloten
gebleven. Net als haar eigen ramen thuis. Dicht. Potdicht. En hermetisch
gesloten zouden ze blijven ook tot ze lucht had gegeven aan haar eigen
interieur. Het was een opslagruimte geworden. Ze had er zoveel opgestapeld al
die jaren. Er waren zelfs dingen bij die ze totaal was vergeten ook al voelde
ze hun gewicht toenemen. Bezwaren hadden haar binnenkant volledig gevuld.
De laatste tijd had
ze ademhalingsmoeilijkheden, maagklachten, kuitkramp, buikloop en sinds kort
steken in de borst. En zij was niet van plan zich door gekanker te laten
overwoekeren - nooit. Daarom bleef ze in deze kamer zitten op dit ontwapenende
uur van de donderdag.
Uitzonderlijk is
het niet. Om haar heen kronkelden relaties troosteloos verder en werden er
kinderen grootgebracht op stabiele puinhopen. Het echt-paren was met de tijd
een serieus spel geworden: schaak, mat - schaak, mat en daartussen het
geblokkeerde veld waar vooral de kinderen de hoofdrol in speelden - schaak,
mat.
Haar eigen zoons
bij voorbeeld. Soms vroeg ze zich verbijsterd af waar ze in 's hemelsnaam
vandaan waren gekomen: de oudste, ogend als hij - alwetend en onverschillig en
zijn vierjarig broertje dat haar lichaam nog niet was ontgroeid. En de abortus.
Eenmaal. Tweemaal. Driemaal. Omdat zij geen zin had in nog meer kroost.
Omdat zij maar geen
vat kon krijgen op zijn liefdesleven. De laatste keer had hij haar ronduit
bespot omdat ze weer tegen haar zin en ondanks haar spiraaltje zwanger was
geworden en hij had er manisch op gestaan zijn nakomeling te houden - desnoods
alleen maar om aan wederzijdse vrienden en familie te bewijzen dat er nog
vruchtbaar gevrijd wordt tussen ons, had hij gelachen.
Astrid Roemer (Paramaribo, 27 april 1947)
In 1990
De Armeense
dichter Hovhannes Shiraz werd geboren op 27 april 1915 in Alexandropol in
het toenmalige Russische rijk (tegenwoordig Gyumri). Zie ook alle tags voor Hovhannes Shiraz op dit blog..
MIRACLE NUMBER II
In my dreams this
time I saw my Dad
Who was revealed to me just like my Mom.
With full of fear and also joy, I fell into his arms
While he came out of his grave and began to caress me.
We wept in bitterness
and also sweetly;
My Dad looked around,
Smiled to Mount Aragats* tenderly
And then said, "My son is alive indeed!"
But when my elderly
father looked at Mount Ararat*,
He looked at me in suspicion,
"In what way can you call yourself my son
When our home is now left to be half empty?"
My Dad once again
died due to sorrow and misery
And said to me, "My son, if you want me
And my soul to rest in peace,
Don't let my home be half empty...!"
Vertaald door Daniel Janoyan
Hovhannes Shiraz (27 april 1915 14 maart 1984)
Bij filmopnamen in Gyumri, 1983, (zittend in de
koets)
Viel tausendmal
bin ich diese Straße hin und her gewandert; in jungen Jahren täglich zweimal
mit dem Schulränzel auf dem Rücken, um in der Heimat des kräuterkundigen
Tabernaemontanus, wo schon die Römer ihre Bergschenken hatten, in das Idiom
Cäsars und Xenophons eingeweiht zu werden. Von jeder Höhe, über welche die
Straße führt, hatte ich den Anblick des blauen Schwarzwaldes, der, aus dem
dunklen Grenzforst der Rheinebene aufsteigend, den Horizont als hohe
Gebirgsmauer abschließt. Die Goldammern auf den Schlehdornzweigen, die
schnurrende Wachtel am Wiesengraben, der schmetternde Buchfink auf dem
Mandelbaum, der oft schon unter Schneeflocken seine Blütenpracht in den kahlen
Reben entfaltete, waren mir vertraute Erscheinungen. Kaum bückte ich mich mehr
nach den Walnüssen im Straßenstaub, oder im falben Herbstlaub der Hohlwege nach
den geplatzten Stachelhülsen der Edelkastanien, die man hier »Kästen« heißt.
Im übrigen waren
mir alle Obstbäume am Wege alte Bekannte; insbesondere ein schöner Apfelbaum,
der mir schon beim Durchschreiten der langen Dorfgasse von Pleisweiler von
ferne gastlich entgegenwinkte. Dieser Apfelbaum, der mich so oft durch seinen
Schatten und seine Frucht erquickt hat, stand bei der steinernen Ruhebank
zwischen den einander benachbarten Dörfern Pleisweiler und Oberhofen, die
politisch und kirchlich eine Gemeinde bilden, in der Nähe eines zertrümmerten
Kruzifixes auf einer dornumrankten, moosgrauen Weinbergsmauer, aus deren
Spalten mich jedesmal eine goldgrüne Eidechse geheimnisvoll anäugte, wenn ich
den gefallenen Sommerapfel von der Straße aufhob. Zuleide konnte ich dem
zutraulichen Tierchen nichts tun: denn der Kindermund wußte davon zu erzählen,
daß Eidechsen dem Menschen gegen böse Schlangen warnend und helfend beistehen.
Scheu zog sich das Geschöpf mit den Märchenaugen nur dann völlig zurück, wenn
ich der Gastlichkeit des Apfelbaumes durch einen gutgezielten Steinwurf zu
Hilfe kam; darin hatte ich viel Übung, aus bloßer Hand und mit der Schleuder,
die ich stets mit mir führte.
We come in peace
from the third planet.
Would you take us to your leader?
Bawr stretter! Bawr. Bawr. Stretterhawl?
This is a little plastic model
of the solar system, with working parts.
You are here and we are there and we
are now here with you, is this clear?
Gawl horrop. Bawr Abawrhannahanna!
Where we come from is blue and white
with brown, you see we call the brown
here 'land', the blue is 'sea', and the white
is 'clouds' over land and sea, we live
on the surface of the brown land,
all round is sea and clouds. We are 'men'.
Men come
Glawp men! Gawrbenner menko. Menhawl?
Men come in peace from the third planet
which we call 'earth'. We are earthmen.
Take us earthmen to your leader.
Thmen? Thmen? Bawr. Bawrhossop.
Yuleeda tan hanna. Harrabost yuleeda.
I am the yuleeda. You see my hands,
we carry no benner, we come in peace.
The spaceways are all stretterhawn.
Glawn peacemen all horrabhanna tantko!
Tan come at'mstrossop. Glawp yuleeda!
Atoms are peacegawl in our harraban.
Menbat worrabost from tan hannahanna.
You men we know bawrhossoptant. Bawr.
We know yuleeda. Go strawg backspetter quick.
We cantantabawr, tantingko backspetter now!
Banghapper now! Yes, third planet back.
Yuleeda will go back blue, white, brown
nowhanna! There is no more talk.
Gawl han fasthapper?
No. You must go back to your planet.
Go back in peace, take what you have gained
but quickly.
Stretterworra gawl, gawl
Of course, but nothing is ever the same,
now is it? You'll remember
Mercury.
Quand la cour se fut rangée des deux côtés du
trône, le roi Christian, très vieux, d'une pâleur de cire, sa barbe blanche
étalée sur sa tunique militaire et cachant à moitié le grand cordon de l'Aigle-
Bleu, dit, d'une
voix forte de commandement, chevrotante à peine:
Monsieur le grand chancelier, quand il vous
plaira.
Le grand chancelier, comte de Moellnitz, debout
au pied de l'estrade, devant une table carrée couverte d'un tapis de pourpre à
crépines d'orla table royale des mélodrames historiquesdéroula
un parchemin d'où pendait un sceau rouge plus
large qu'une hostie, et, scandant les phrases d'un hochement de sa petite tête
d'oiseau déplumé, il lut avec une lenteur et des intonations d'archevêque
officiant:
«Nous, Christian XVI, par la grâce de Dieu roi
d'Alfanie, à tous présents et à venir salut.
»Considérant que l'âge et la maladie, sans
diminuer notre zèle pour le bien de notre peuple, ne nous permettent plus d'y
travailler selon notre désir et nous rendent désormais difficile le
gouvernement
de nos États;
»Déléguons généralement tous nos pouvoirs à
notre fils aîné et héritier présomptif, Hermann, prince de Marbourg, duc de
Fridagne, et ce pour une année à dater du présent jour;
»Ordonnons à tous nos sujets, à tous les
officiers des armées de terre et de mer, à tous les magistrats, administrateurs
et fonctionnaires constitués d'obéir au prince de Marbourg comme à nousmême;
»Appelons les bénédictions de Dieu sur le
prince Hermann, afin qu'il exerce avec sagesse et prudence et pour le plus
grand avantage de nos sujets la puissance que nous lui déléguons.
Abodes of horror have
frequently been described, and castles, filled with spectres and chimeras,
conjured up by the magic spell of genius to harrow the soul, and absorb the
wondering mind. But, formed of such stuff as dreams are made of, what were they
to the mansion of despair, in one corner of which Maria sat, endeavouring to
recall her scattered thoughts!
Surprise, astonishment,
that bordered on distraction, seemed to have suspended her faculties, till,
waking by degrees to a keen sense of anguish, a whirlwind of rage and
indignation roused her torpid pulse.
One recollection with
frightful velocity following another, threatened to fire her brain, and make
her a fit companion for the terrific inhabitants, whose groans and shrieks were
no unsubstantial sounds of
whistling winds, or
startled birds, modulated by a romantic fancy, which amuse while they affright;
but such tones of misery as carry a dreadful certainty directly to the heart.
What effect must they then have produced on one, true to the touch of sympathy,
and tortured by maternal
apprehension!
Her infant's image was
continually floating on Maria's sight, and the first smile of intelligence
remembered, as none but a mother, an unhappy mother, can conceive. She heard
her half speaking half cooing, and felt the little twinkling fingers on her
burning bosom--a bosom bursting with the nutriment for which this cherished
child might now be pining in vain. From a stranger she could indeed receive the
maternal aliment, Maria was grieved at the thought--but who would watch her
with a
mother's tenderness, a
mother's self-denial?
Mary Wollstonecraft (27 april 1759 10 september 1797)
Aber
er fragte sich auch, wohin man geraten mochte, wenn man an der Verlässlichkeit
seines eigenen Verstandes zu zweifeln begann. Wonach sollte man sich richten,
wenn nirgends eine greifbare Wegmarke den Horizont in messbare Abschnitte
gliederte? Das würde sein, als ritte man ohne Weg und Ziel über die grenzenlose
Steppe, und selbst dort gab es ja noch das ewig kreisende Muster der Gestirne,
das dem Kundigen die Richtung wies, wenn er bereit war, sich den Gesetzen ihrer
Bewegung anzuvertrauen. Was aber, wenn diese Lichtpunkte einmal ihre geregelte
Bahn verlassen sollten? Wer sagt einem, dass sie dies nicht schon längst getan
hatten, ohne dass man es hätte merken können?
Hans
Bemmann (27 april 1922 1 april 2003)
De Amerikaanse
toneelschrijver August Wilson (eig.
Frederick August Kittel) werd geboren op 27 april 1945 in Pittsbugh. Zie
ook alle tags voor
August Wilson op dit blog.
Uit: Fences
Okay, Troy...you're right. I'll take care of
your baby for you...cause...like you say...she's innocent...and you can't visit
the sins of the father upon the child. A motherless child has got a hard time.
From right now...this child got a mother. But you a womanless man.
( )
Don't you think I ever wanted other things?
Don't you think I had dreams and hopes? What about my life? What about me.
Don't you think it ever crossed my mind to want to know other men? That I
wanted to lay up somewhere and forget about my responsibilities? That I wanted
someone to make me laugh so I could feel good? You not the only one who's got
wants and needs. But I held on to you, Troy. I took all my feelings, my wants
and needs, my dreams...and I buried them inside you. I planted myself inside
you and waited to bloom. And it didn't take me no eighteen years to find out
the soil was hard and rocky and it wasn't never gonna bloom.
August Wilson (27 april 1945 2 oktober 2005)
Scene uit Fences met Danzel Washington en Viola Davis, Broadway, 2010
The spirit wanders through the night
To find a way out
Toward that which it seeks and longs for
Travels with the hope of recovering what is lost
Travels from the reason to the heart
To bereft of power
To distinguish the hopeful
from among the hopeless causes
Theres a cold war between realities and imaginings
Dawn comes in dreams
When everything turns pale in the dead hours of the night
Dawn comes in dreams
Dreams are always vivid
Full of color
There when a man looks deep
Into unfathomed oceans
Beholds the past
The far future and what is near to come
What is old about to be replaced or renewed?
Dawn comes in dreams
When realities are too dark to endure
Dawn comes in dreams
In darkness a man suffers
The extreme of loneliness
When mouths are tight-lipped
As if zip-fastened
He wishes to sprout wings and fly
To the realms beyond and fly
Dawn comes in dreams
When events begin to drive me to give up hope
Dawn comes in dreams
Parfois, nous allions vers la Vistule en
suivant les Allées de Jérusalem jusqu'au pont Poniatowski. Nous traversions
les jardins Krasinski. Des Juifs marchandaient entre eux.
Ils me semblaient toujours vêtus des mêmes pardessus noirs, ils étaient
pauvres. Mais je ne savais pas ce qu'était la pauvreté. Je ne savais même pas
vraiment que nous étions juifs. Nous célébrions les grandes fêtes mais nous
avions des catholiques dans notre famille. Nous étions entre les deux religions
et mon père, grand, droit, avec sa main forte, me paraissait être à lui seul le
début du monde. Nous rentrions, je traînais dans l'Ogrod Saski, les derniers
jardins avant la rue Senatorska. Chez nous. Mon père ouvrait la porte : je me
souviens encore d'une odeur douce, des cris de mes deux frères. Ma mère était
là et la table mise. C'était avant ma naissance, bien avant, une époque de beau
temps qui s'acheva avec l'été 1939.
Brusquement, la guerre. Mon père est en uniforme d'officier, il me prend par
les épaules et je me rends compte que je suis presque aussi grand que lui. Nous
laissons ma mère et mes deux frères à la maison et nous partons, tous les deux,
vers la gare. Dans les rues tout est déjà différent : des soldats en groupes,
des camions, les premières queues devant les magasins. Nous marchons côte à
côte sur la chaussée, épaule contre épaule, il ne me tient plus par la main :
je suis un homme. Il m'a crié quelque chose de la fenêtre de son wagon que je
n'ai pas entendu et je me suis retrouvé seul dans la rue. Il me semble que
c'est ce jour-là que nous avons eu le premier bombardement : j'ai regardé les
bombardiers argentés à croix noire qui volaient bas, en formation de trois.
- Rentre ici.
Un policier polonais hurlait dans ma direction depuis un porche où
s'agglutinaient des passants affolés. Je me suis mis à courir dans la
rue déserte : il faut que je rentre chez moi, je n'obéis à personne.
Lesser catching
sight of himself in his lonely glass wakes to finish his book. He smelled the
living earth in the dead of winter. In the distance mournful blasts of a vessel
departing the harbor. Ah, if I could go where it's going. He wrestles to sleep
again but can't, unease like a horse dragging him by both bound legs out of
bed. I've got to get up to write, otherwise there's no peace in me. In this
regard I have no choice. "My God, the years." He flings aside the
blanket and standing unsteadily by the loose-legged chair that holds his
clothes slowly draws on his cold pants. Today's another day.Lesser dresses
unwillingly, disappointing surprise, because he had gone to bed in a fire of
desire to write in the morning. His thoughts were sweet, impatient for
tomorrow. He goes to sleep in anticipation and wakes resistant, mourning. For
what? Whom? What useless dreams intervene? Though he remembers none although
his sleep is stuffed with dreams, Lesserreveries one touched with fear: Here's
this stranger I meet on the stairs."Who you looking for, brother?"
"Who you callin brother, mother?"Exit intruder. Yesterday's prowler
or already today's? Levenspiel in disguise? A thug he's hired to burn or blow
up the joint? It's my hyperactive imagination working against the grain. Lesser
makes things hard for himself for certain reasons. That's a long tale but right
now it means he doesn't know how to end his book. Nor why the ending, this
time, is so hard to come by if you've invented every step that leads to it,
though some crumble when you look hard at them. Still, it's bound to come, it
always has. Maybe it's some kind of eschatological dodge? Like an end is more
than I can stand? Each book I write nudges me that much closer to death? As
soon as he ends one he begins another.Now that the imagination is imagining
Lesser imagines it done, the long labor concluded at last. Relief, calm,
mornings in bed for a month. Dawn on the sea, rose lighting the restless waves
touching an island waking, breathing the fresh breath of its trees, flowers,
bayberry bushes, seashells.
I rode my bicycle to
school.
Along a peaceful street that ran through the center of the noble,
mysterious city.
I rode by, surrounded by lights, and the carriages made no noise.
They passed, majestic, pulled by distinguished bays or chestnuts
that moved with a proud bearing.
How they lifted their hooves as they went along, like gentlemen,
precise,
not disdaining the world, but studying it
from the sovereign grace of their manes!
And inside, what? Old ladies, scarcely a little more than lace,
silent ornaments, stuck-up hairstyles, ancient velvet:
a pure silence passing, pulled by the heavy shining animals.
I rode my bicycle, I almost had wings, I was inspired.
And there were wide sidewalks along that sunny street.
In the sunlight, some sudden butterfly hovered over the carriages
and then, along the sidewalks,
over the slow strollers made of smoke.
But they were mothers taking their littlest children for a walk.
And fathers who, in their offices of glass and dreams...
I looked as I went by.
I sailed through the sweet smoke, and the butterfly was no stranger.
Pale in the iridescent winter afternoon,
she spread herself out in the slow street as over a sheltered,
sleepy valley.
And I saw her swept up sometimes to hang suspended
over what could as well have been the pleasant bank of a river.
Ah, nothing was terrible.
The street had a slight grade and up I went, driven on.
A wind swept the hats of the old ladies.
It wasn't hurt by the peaceful canes of the gentlemen.
And it lit up like an imaginary rose, a little like a kiss, on the
cheeks of the children.
The trees in a row were a motionless vapor, gentle
suspended under the blue. And by now nearly up in the air,
I hurried past on my bicycle and smiled...
and I remember perfectly
how I folded my wings mysteriously on the very threshold of the
school.
Vertaald door Stephen Kessler
Vicente Aleixandre (26 april 1898 14 december 1984)
sofort die Sterne und denke daran
zu bleiben
Was trennt mich von Euch Junge
Sterne sind kühler und strahlen
mehr infrarotes als sichtbares
Licht ab Was trennt mich von
euch es kann nicht wichtiger sein
als das was uns verbindet
Was die Entstehung eines Sterns
auslöst ist noch nicht bekannt
for three months. Now
it's always time to quit work,
have a drink, cook
dinner.
*
"What I would do
for wisdom,"
I cried out as a
young man.
Evidently not much.
Or so it seems.
Even on walks I
follow the dog.
*
Old friend,
perhaps we work too
hard
at being remembered.
Ted Kooser
(Ames, 25 april 1939)
De Engelse dichter, schrijver, criticus en letterkundige James Fenton werd geboren op 25 april
1949 in Lincoln. Zie ook alle tags voor James Fenton op dit blog.
A German Requiem (Fragment)
The better for the widow, that she should not
live in fear of surprise,
The better for the young man, that he should move at liberty between the
armchairs,
The better that these bent figures who flutter among the graves
Tending the nightlights and replacing the chrysanthemums
Are not ghosts,
That they shall go home.
The bus is waiting, and on the upper terraces
The workmen are dismantling the houses of the dead.
*
But when so many had died, so many and at such speed,
There were no cities waiting for the victims.
They unscrewed the name-plates from the shattered doorways
And carried them away with the coffins.
So the squares and parks were filled with the eloquence of young cemeteries:
The smell of fresh earth, the improvised crosses
And all the impossible directions in brass and enamel.
*
'Doctor Gliedschirm, skin specialist, surgeries 14-16 hours or by appointment.'
Professor Sarnagel was buried with four degrees, two associate memberships
And instructions to tradesmen to use the back entrance.
Your uncle's grave informed you that he lived in the third floor, left.
You were asked please to ring, and he would come down in the lift
To which one needed a key...
All but blind
In his chambered hole,
Gropes for worms
The four-clawed mole.
All but blind
In the burning day,
The barn owl
Blunders on her way.
And blind as are
These three to me,
So blind to someone
I must be.
Alone
The abode of the nightingale is bare,
Flowered frost congeals in the gelid air,
The fox howls from his frozen lair:
Alas, my loved one is gone,
I am alone:
It is winter.
Once the pink cast a winy smell,
The wild bee hung in the hyacinth bell,
Light in effulgence of beauty fell:
I am alone:
It is winter.
My candle a silent fire doth shed,
Starry Orion hunts o'erhead;
Come moth, come shadow, the world is dead:
Alas, my loved one is gone,
I am alone;
It is winter.
Walter John de la Mare (25 april 1873 22 juni
1956)
--The wisdom
of the mythmakers is still with us, Professor. The profoundest mystery in the
world is the existence of Another. Erotic love is the intense awareness of this
Other, a Sacred Place. The lover bears the golden bough of godlike appetite and
mysterious power and passes through the dismal wood that lies at the portals of
Tartarus. Among the gibbering shades, he presses in with mortal thrust, making
the boat of Charon heavy with his unusual weight. He bears the golden bough to
the inmost shrine of the earth-goddess where he repeats the ancient frenzy. As
you say, this rite is not unconnected with blood and death, for the renewal of
form is possible only by the destruction of form. Love is a sweet death. A
million die that one may reach the mark.
He beheld the fading beauty of the day over
Waycross. Now the roofs of the town were drenched in a last red bath of fire. A
few rays thrust through to paint the green body of a nymph and touch the pooled
and spouting fountain with golden light. The children were little blind
swimmers in the valley of the day's receding brightness. Corn filled the earth
with blind roots. All things were bathed in light and longing.
--We'll never go any farther than those broken
stones beside the inland ocean, the Perfessor said. The corn god is gone, and
we have --behold!--only the corn.
He took a long pull at his bottle, coughed, and
sighed.
--The world is still full of divinity and
strangeness, Mr. Shawnessy said. The scientist stops, where all men do, at the
doors of birth and death. He knows no more than you and I why a seed remembers
the oak of twenty million years ago, why dust acquires the form of a woman, why
we behold the earth in space and time. He hasn't yet solved the secret of a
single name upon the earth. We may pluck the nymph from the river, but we won't
pluck the river from ourselves: this coiled divinity is still all murmurous and
strange. There are sacred places everywhere. The world is still man's druid
grove, where he wanders hunting for the Tree of Life.
Ross Franklin Lockridge Jr. (25 april 1914 6 maart 1948)
De Nederlandse dichter Erik Menkveld werd geboren op 25 april 1959 in Eindhoven. Zijn vader werkte bij Philips, die radiofabrieken startte in verre landen. Vandaar dat zijn lagere schooljaren in Tanzania en Ghana plaatsvonden. Hij sprak toen Engels, waar hij later profijt van had. In Doorn bezocht hij daarna de middelbare school. Na zijn studie Nederlands in Amsterdam was Menkveld van 1987 tot 1998 fondsredacteur van Uitgeverij De Bezige Bij. Sinds 1998 was hij stafmedewerker bij Poetry International te Rotterdam. Met ingang van jaargang 2000 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade.Samen met Margaretha H. Schenkeveld bezorgde hij de briefwisseling tussen A. Roland Holst en diens oom en tante Richard en Henriëtte Roland Holst (verschenen in de reeks Privé Domein bij De Arbeiderspers, 1989). In 1995 verscheen bij de bibliofiele uitgeverij De Lange Afstand Erik Menkvelds poëziedebuut “Koebeest en vrouwdier”. Deze bundel werd in 1996 gevolgd door “Lente”, eveneens bij De Lange Afstand. Officieel debuteerde Erik Menkveld als dichter in 1997 bij Uitgeverij De Bezige Bij met de bundel “De karpersimulator”, waarin beide genoemde bibliofiele bundels zijn opgenomen. “De karpersimulator” werd in 1998 bekroond met de C. Buddingh'-prijs voor het beste Nederlandstalige debuut, en met de Van der Hoogtprijs. Ook werd de bundel dat jaar genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Nieuw werk van Erik Menkveld verscheen in tijdschriften als Raster, De Revisor en De Gids. Najaar 2000 verscheen zijn tweede bundel “Schapen nu!”, in 2005 gevolgd door “Prime time”.
Boerenbui
Hevige aandrang te eggen of te gieren? Een tractor te kopen? Nuchtere kalveren voor de mesterij?
Red één ongeschoren schaap bij nacht en ontij uit de sloot, bekijk het liefste varken op worstkwaliteit, eet
twaalf sneeën zelfverbouwd roggebrood. En vergeet niet bij rooien of poten op klompen te lopen en overal bij.
Meestal waait het dan wel over. En anders ben je onherroepelijk geboren voor de boerderij.
Alles mag je worden
Het springzaad knapt, de brempeulen knallen open en jij ligt er in je wieg als een popelend boontje bij.
Alles mag je worden van mij: zeeman, boswachter, archeoloog. Of - als je leven ingewikkelder loopt –
gesponsord ontdekker van aangroei werende stoffen voor scheepsverf, alleenstaand paddenstoelenfotograaf,
pacht- en beestenlijstenonderzoeker van verdwenen Drentse keuterijen… Behalve ongelukkig. Beloofd?
Boven onder 't dak
was 't al broeiheet, met een benauwden reuk van versch hout en door de zon
gestoofd lood. Een heen-en-weer geklos over den vloer, en de hooge stem van
fräulein Böhmer, de eigenares van 't hôtel, klonken uit een kamer aan het eind
van een middengangetje.
Da sind Sie
endlich! riep 't fräulein Henriette toe, haar vriendelijk lachend aanziend, in
de groote, bruine, uitpuilende oogen, een schalke vogelachtige uitdrukking.
Zij had over 't
geheel veel van een oud-verweerd spekpoppetje op een trumeau, met haar kleine
lijfje onder 't groote eironde hoofd, rood en zon-verbrandend, met glanzend
zwart haar.
Na, was sagen Sie
jetz! ist's nicht hübsch geworden hier?! Wird ihre Freundin hier nicht ganz
heimisch sein? ging zij voort en wees in 't rond op 't nieuw hardblauw behang
en de tullen gordijntjes, met de roodlinten embracetjes voor 't raam.
Henriette knikte
vriendelijk van ja. Zij was pas drie dagen geleden uit Holland gekomen, doch al
op heel goeden voet met de eigenares, die haar overal brjriep waar wat te zien
was.
In haar huiselijke
omgeving in Amsterdam, stond Henriette de Wal anders niet bekend als iemand,
die gauw vertrouwelijk was. Haar donkere oogen, onder de fljne wenkbrauwen, zagen
gewoonlijk hoog en onverschillig uit 't witte smalle gezicht en om de smalle
bloedelooze lippen van haar kleinen mond was een trotsche, afwijzende trek.
Maar thans gloeide
er iets innigs, een zachte dankbaarheid in den blik, waarmee zij naar buiten tuurde
en haar mond was droomerig even-geopend.
Zoo luisterde zij
met schijnbare belangstelling naar 't levendig zelfbehagelijk geratel van
fräulein Böhmer, een lang relaas van alles wat er hier en in 't hoofdgebouw nog
aan de kamers moest gedaan worden,.... van buiten, vochtig en koel, kwam 't
onregelmatig, frisch geplas van de fontein tot hen,... toen 't kleine menschje
op eens zich zelf onderbrak:
Aber jetz musz ich
eilen, sonst wird mein diner nicht fertig,... gehen Si mit, fräulein?
"MAL!" Mary's voice cut like an
airhorn through the aging ranch house. Past the framed needlepoint-by-numbers,
past the mute upright piano, past the dusty royal blue-and-gold Encyclopedia Americana, past the
dripping bathroom faucet, over the wall-to-wall rugs flat with beaten paths,
past the circa-1962 pole lamp, down the dark hallway, under the door of the TV
den and into Mal's ear.
"Malcolm! You want your dinner now?"
Mal was as still as a lizard on a warm rock,
pupils dilated, absorbing the TV images across the close air of the darkened
room.
Mal knew how concerned his mother was regarding
his relationship with food. She had discussed his problem with the doctors and
the therapists and they had informed her that one way to tell if Mal was
abusing any mood elevators was if he had no appetite or if he was particularly
active. Clutching this inside information close to her chest Mary felt she had
the upper hand. But Mal knew something neither his mom nor the doctors knew: A)
if necessary, he could force himself to eat; and B) sometimes when he was
speeding on crystal meth he didn't move at all. Instead he directed all his
energy into his thoughts and became pure consciousness. Which was what he had
been doing for the past three months. Mary thought he had been watching TV or
sleeping. But she was wrong. For ninety days, Mal had been thinking and
planning, his thoughts as convoluted as a fever patient's nightmare.
Even now, Mal jammed one more conceptual log
into the inferno of his brainpan, a memory. The tan brick church embraced by
its tiny lawn; the bone white Mary weeping over bloody geraniums; the darkly
shellacked doors agape. Inside the cool, frankincense-infused building, Father
Donleavy, no, Father Donahue, no, Father Donavon, no, Father Fuckface, that's
it, Father Fuckface with the scraped-red cheekskin, is blabbing: Jesus said
this and Jesus said that.
In the last, far field, half-buried
In barberry bushes red-fruited, the thoroughbred
Lies dead, left foreleg shattered below knee,
A .30-30 in heart. In distance,
I now see gorged crows rise ragged in wind. The day
After death I had gone for farewell, and the eyes
Were already gonethat
The beneficent work of crows. Eyes gone,
The two-year-old could, of course, more readily see
Down the track of pure and eternal darkness.
A week later I couldnt get close. The sweet stink
Had begun. That damned wagon mudhole
Hidden by leaves as we gallopedI found it.
Spat on it. As a child would. Next day
The buzzards. How beautiful in air!carving
The slow, concentric, downward pattern of vortex, wing-glint
On wing-glint. From the house,
Now with glasses, I see
The squabble and pushing, the waggle of wattle-red heads.
At evening I watch the buzzards, the crows,
Arise. They swing black in natures flow and perfection,
High in sad carmine of sunset. Forgiveness
Is not indicated. It is superfluous. They are
What they are.
How long before I go back to see
That intricate piece of
Modern sculpture, white now,
Assuming in stasis
New beauty! Then,
A year later, Ill see
The green twine of vine, each leaf
Heart-shaped, soft as velvet, beginning
Its benediction.
It thinks it is God. Can you think of some ground on which that may
be gainsaid?
Robert Penn Warren
(24 april 1905 15 september 1989) Portret door Conrad A.
Albrizio, 1935
Das Martyrium beginnt Stolz streicht Evan sein
T-Shirt mit dem Aufdruck SV Bergfeld und dem stilisierten B als Zeichen des
Sportclubs glatt. Ursprünglich wollte er in den Elite-Sportverein im Nachbarort
Gotteshagen eintreten. Seine sportlichen Leistungen hätten Evan ohne Weiteres
für den Elite-Club qualifiziert. Aber Evan hatte diese Pläne über Bord
geworfen, als er einen Brief von einem alten Freund bekam. Der acht Jahre
ältere Julian zog damals von Frankreich nach Deutschland, nachdem sein Vater in
der Großstadt Stuttgart einen Job als Manager einer großen internationalen
Firma angenommen hatte. Julian zog in die Villa neben Evan und stellte sich bei
seinen neuen Nachbarn vor.
Damals war Evan gerade sechs Jahre und Julian
vierzehn. Als Evan Julian das erste Mal sah, glaubte er, ihm stehe ein Mädchen
gegenüber. Julians Gesicht war kindlich gezeichnet und seine weichen, blonden
Haare trug er halblang. Sein schüchternes und strahlendes Lächeln war nicht von
dieser Welt. Evan fühlte sofort eine tiefe Verbundenheit zu diesem Jungen.
Julian kümmerte sich auch wirklich intensiv um ihn. Er half ihm in der Schule,
ging oft mit ihm draußen spielen und war für Evan sein bester
Freund.
Nachdem Evans Vater bei einem Autounfall ums Leben
kam, kümmerte sich Julian nicht nur um Evan, sondern nahm auch Evans Mutter
viel Arbeit ab. In dieser Zeit bewies Julian sein unheimliches Talent für Haushalt und Reinlichkeit,
und dass er sich aus Evan und seiner Mutter viel machte. Evans Mutter konnte
die Villa allerdings nicht weiter finanzieren und musste sie ein halbes Jahr
später verkaufen. Evan zog mit seiner Mutter in das rund 300 km entfernte Bergfeld in ein kleineres Haus. Dort
arbeitet sie bis heute halbtags im Sekretariat des Schulzentrums von Bergfeld. Bevor sie aber
Stuttgart verließen, hatte Julian Evan erzählt, dass er später Lehrer werden möchte.
Uit: Death
and the Penguin (Vertaald door
George Bird)
First, a stone landed a metre from Viktors
foot. He glanced back. Two louts stood grinning, one of whom stooped, picked up
another from a section of broken cobble, and bowled it at him,
skittler-fashion. Viktor made off at something approaching a racing walk and
rounded the corner, telling himself the main thing was not to run. He paused
outside his block, glancing up at the hanging clock: 9.00. Not a sound. No one
about. He went in, now no longer afraid. They found life dull, ordinary people,
now that entertainment was beyond their means. So they bowled cobbles.
As he turned on the kitchen light, it went off
again. They had cut the power, just like that. And in the darkness he became
aware of the unhurried footfalls of Misha the penguin.
Misha had appeared chez Viktor a year before,
when the zoo was giving hungry animals away to anyone able to feed them. Viktor
had gone along and returned with a king penguin. Abandoned by his girlfriend
the week before, he had been feeling lonely. But Misha had brought his own kind
of loneliness, and the result was now two complementary lonelinesses, creating
an impression more of interdependence than of amity.
Unearthing a candle, he lit it and stood it on
the table in any empty mayonnaise pot. The poetic insouciance of the tiny light
sent him to look, in the semi-darkness, for pen and paper. He sat down at the
table with the paper between him and the candle; paper asking to be written on.
He he been a poet, rhyme would have raced across the white. But he wasnt. He
was trapped in a rut between journalism and meagre scraps of prose. Short
stories were the best he could do. Very short, too short to make a living from,
even if he got paid for them.
A shot rang out.
Darting to the window, Viktor pressed his face
to the glass. Nothing. He returned to his sheet of paper. Already he had
thought up a story around that shot. A single side was all it took; no more, no
less. And as his latest short short story drew to its tragic close, the power
came back on and the ceiling bulb blazed. Blowing out the candle, he fetched
coley from the freezer in Mishas bowl.
Dans son trou le vieux répondit à son fils :
Cest lun des trois secrets du jadis. Cest facile. Il sagit du secret de
la succession des rotations célestes. Tisse une très belle corde. Mets-la sur
une pierre plate. Va au palais avec ta pierre et ta corde. Demande au
seigneur quil te donne du feu de son âtre. Brûle-la sous ses
yeux.
Le fils fit comme son père avait dit. Le seigneur fut étonné mais il offrit en
récompense au fils une corde neuve avec au bout un buf.
Le fils les ramena chez lui. Il alla trouver son père. Il lui exprima sa
gratitude. Il lui dit :
Que veut dire la corde de cendres ? Que jadis nous incinérions nos guerriers en les couchant sous des
pierres quand ils étaient morts au cours du combat quils avaient mené pour
défendre le village.
*
Un an passa.
Au début de lannée qui suivit le roi du pays fit venir Corde de Cendres. Il
lui montra au milieu de la grand-salle un tronc darbre qui avait été coupé,
qui était tout noir, le fût parfaitement rond, lensemble entièrement poli. Le
seigneur se tourna vers Corde de Cendres et lui dit :
Demain matin tu me diras de quel côté se trouve la racine de cet arbre ou tu
mourras.
Le fils pieux fut rempli de perplexité. Il regarda longtemps et silencieusement
le fût noir et lisse qui brillait au milieu de la salle du palais. Il rentra
dans sa cabane. Quand la nuit fut tombée il alla trouver son père dans le champ
de derrière, derrière son buisson de ronces.
Pascal Quignard (Verneuil-sur-Avre, 23 april 1948)
Als
sie nach einer Sommerreise ihren Garten wiedersah
Die unter Wunden
aufgesteckte Brombeerhecke
wuchs über sich hinaus,
mit Stachelschlangen
sind die Wege überschossen,
dein Fleiß vergessen,
deine Ordnung überlebt.
Verbrüdert wuchert Kresse
zwischen Bohnen, die Zwiebeln
haben sich mit Wicken
überworfen, der kleine Kürbis
stieg den Baum hinaus,
läßt sein Kugeln bei den Äpfeln
leuchten.
Sich zu verwüsten -
Lust der Gärten. Wenn
du dich freuen könntest,
Gärtnerin. Die Bombe
vom Tomatenstrauch
fällt weich.
Peter Horst
Neumann (23 april 1936 27 juli 2009)
Manchmal auf einer
Schwelle sitzen,
ausruhn vom Gehn, das nicht ankommt,
die Türe hinter dir und nicht klopfen.
Alle Geräusche
wahrnehmen
und keines verursachen.
Das Leben, das dich nicht annimmt, erhören:
im Haus, auf der Straße,
das Herz der Maus und des Motors,
die Stimmen von Luft und Wasser,
die Schritte des Menschen, der Sterne,
das Seufzen von Erde und Stein.
Manchmal setzt sich
das Licht zu dir
und manchmal der Schatten,
treue Geschwister.
Staub will nisten auf dir
und unbetretbarer Schnee.
Langsam unter der
Zunge
wärmt sich dein letztes Wort.
Die Wand
Du warst die Wand,
an die ich mich lehnte,
und die Wand, an der ich mich stieß.
Dann begannst du zurückzuweichen.
Jetzt bist du unerreichbar geworden.
Aber ich weiß, zuletzt
wirst du die Wand sein, die auf mich zukommt,
und ich werde durch dich hindurchgehn,
ohne dass wir einander verletzen.
I attended an
English day school a few miles from home, and there I played rackets and fives,
and got excellent marks, and was on perfect terms with schoolmates and teachers
alike. The only definite sexual events that I can remember as having occurred
before my thirteenth birthday (that is, before I first saw my little Annabel)
were: a solemn, decorous and purely theoretical talk about pubertal surprises
in the rose garden of the school with an American kid, the son of a then
celebrated motion-picture actress whom he seldom saw in the three-dimensional
world; and some interesting reactions on the part of my organism to certain
photographs, pearl and umbra, with infinitely soft partings, in Pichon's
sumptuous La Beauté Humaine
that I had filched from under a mountain of marble-bound Graphics in the hotel library. Later,
in his delightful debonair manner, my father gave me all the information he
thought I needed about sex; this was just before sending me, in the autumn of
1923, to a lycée in Lyon (where
we were to spend three winters); but alas, in the summer of that year, he was
touring Italy with Mme. de R. and her daughter, and I had nobody to complain
to, nobody to consult.
Annabel was, like the
writer, of mixed parentage: half-English, half-Dutch, in her case. I remember
her features far less distinctly today than I did a few years ago, before I
knew Lolita. There are two kinds of visual memory: one when you skillfully
recreate an image in the laboratory of your mind, with your eyes open (and then
I see Annabel in such general terms as: "honey-colored skin,"
"thin arms," "brown bobbed hair," "long lashes,"
"big bright mouth"); and the other when you instantly evoke, with
shut eyes, on the dark innerside of your eyelids, the objective, absolutely
optical replica of a beloved face, a little ghost in natural colors (and this
is how I see Lolita).
De Fortuna, verlamd, dreigt dwars op de
zee te komen liggen en wanneer dat gebeurt is het uit. Maar Jan Wandelaar is,
met een lijn om de borst, overboord gesprongen en heeft het touw doorgehakt;
hij wordt, meer dood dan levend, aan boord teruggehesen en de raderen draaien
weer. Waarom hij het gedaan heeft weet hij niet, toen hij te water ging was hij
blind en toen aan hem getrokken werd zo bang als hij nooit iemand vertellen
zal; maar wanneer hij beseft, dat hij in de kajuit ligt en dat de schipper zelf
een borrel voor hem inschenkt en dat de schuit behouden is door hem en door hem
alleen, dan is hij zo trots, dat hij het niet harden kan en inslaapt uit
zelfverweer.
Zeventien October staat matroos Wandelaar
voor den ouden heer van Munster en hoort dat hij op kosten van de maatschappij
voor stuurman mag leren wegens heldhaftige onderscheiding; achttien October zit
hij in de schoolbanken, stijf en ongelukkig; twintig October huilt hij in een
portiek, snikkend: Ik kan het niet, ik kan het niet! terwijl Nellie Dijkmans,
het dochtertje van den sluiswachter, hem tracht te sussen met: je kan het
best.... erg zenuwachtig, omdat er ieder ogenblik iemand langskomen kan, die
zal blijven staan en vragen wat dien jongen mankeert.
Twintig December loopt hij wanhopig langs de
haven, tot diep in de nacht, en wanneer er een schip zou zijn uitgevaren voor
de lange trip zou hij zich aan boord verstoken hebben, want morgen komt zijn
eerste rapport los en dan zal hij wel weer matroos moeten worden.
Das Telefon klingelte an einem
Donnerstagmorgen, den ich mit meiner Freundin im Bett verbrachte. Ich hatte nicht
im geringsten vor, den Hörer abzunehmen, aber meine Freundin sagte: Geh dran,
du weißt schon. Sie entzog sich mir, ich schüttelte den Kopf und lief zum Telefon.
Wir haben die Diagnose, sagte mein Vater.
Guten Morgen, sagte ich.
Es ist keine Arthrose.
Mir wurde kalt.
Es ist keine Arthrose,
hörst du?
Mein Vater fing an zu weinen, ich hätte nicht
gedacht, daß er das kann. Als er sich schnäuzte, fragte ich: Soll ich morgen
kommen? Erst morgen, murmelte er und legte dann auf.
Ich ging zurück zu meiner Freundin ins Bett.
Sie lag nackt auf den Laken, glatt und perfekt. Sie schaute mich fragend an,
ich sagte: Hat Zeit, sie sagte: Wenn du meinst, und dann liebten wir uns.
Ich weiß nicht, welche Rolle ich dabei spiele,
sagte ich meiner Freundin beim Frühstück, aber du spielst am besten gar nicht
erst mit. Es ist meine Mutter, und es ist ihre Krankheit. Du hast damit rein
gar nichts zu tun. Meine Freundin wollte widersprechen, ich schob ihr ein Marmeladenbrot
in den Mund und sagte: Nein.
Wie jedes Jahr rief meine Mutter Anfang
November an und fragte: Aber Weihnachten bist du doch bei uns? Ich haßte dieses
Telefonat, ich sagte jedesmal: Nein, dieses Jahr kann ich nicht kommen, und am
Ende kam ich dann doch.
I
pointed to the monitor. Businessman? she said as she finished reading the mail. She looked shaken
up, too. And it is from Ahmedabad, I said, that is all we know. You sure this is real? she said, a quiver in her voice. This is not spam, I said. It is addressed to me. My wife pulled a stool to sit down. I guess we really did need some extra
chairs. Think, she said. We got to let someone know. His parents may be. How? I dont know where the hell it came from, I said. And who do we know
in Ahmedabad We met in Ahmedabad, remember? Anusha said. Pointless statement, I
thought. Yes, wed been classmates at IIMA years ago. So? Call the institute. Prof. Basant or someone, She sniffed and left the
room. Oh no, the daal is burning. There are advantages to having a wife smarter than you. I could never be a
detective. I searched the institute numbers on the Internet and called. An operator
connected me to Prof. Basants residence. I checked the time, 10:00am in
Singapore, 7:30am in India. It is a bad idea to mess with a Prof early morning. Hello? a sleepy voice answered. Had to be the prof. Prof. Basant, Hi. This is Chetan Bhagat calling. Your old student,
remember? Who? he said with nil curiosity. Bad start. I told him about the course he took for us, and how we had voted him the
friendliest prof. Oh that Chetan Bhagat, he said, like he knew a million of them. You
are a writer now, no?
Chetan Bhagat (New Dehli, 22 april 1974)
De Zwitstserse
schrijver en müsicüs Peter Weber werd geboren op 22 april 1968 in Wattwil /
Toggenbürg. Zie ook alle tags voor Peter Weber op dit blog.
Uit: Die Schweiz ist eine Stadt die deutsche
Sprache ein Geschehen
Mit dem
Hochgeschwindigkeitszug der Deutschen Bahn - einer Frischluftzelle - durch die
Deutschschweiz Richtung Hamburg, ich durchreise verschiedene Dialektzonen des Mittellands,
gewisse Dialekte sind unsingbar, andere sind nur Gesang, hätte ich vom Zug aus
behauptet, Sprachmelodie sei relativ zu verstehen, erklärt mir ein Linguist in
Aarau, der die Computer zum Lesen bringt und Sprachmelodien erkundet: Es singen
in unseren Ohren immer die anderen. Nach Basel schlafe ich die Rheinebene,
Mittelwellen, Schwarzwald und Vogesenhügel, schlafe Weinberge, döse Frankfurt,
Göttingen, erwache in Wohlklang: Wenn der Zug vor Hannover ins Flache gleitet,
in den Hamburger Himmel, ins Immerblau, in den Immerniesel, verändert sich das
Sprechgeschehen, Norddeutsch schwingt flacher, scheint horizontal gegliedert,
schwingt unendliche Horizonte entlang, in langen Wellen, stimmhafte
Konsonanten, sonor und weich, während die Vokale mit den Konsonanten
verschliffen und gleichförmig gehalten sind, besonders schön klingts in meinen
Ohren am fernen Nordende des Sprachraumes. Deutsch ist eine arbeitende Sprache,
ein entstehendes Element, durch die unendliche Bindungs- und Fügungsfreiheit,
durch die Möglichkeit, Neufügungen beliebig umzuschmelzen, zusammengesetzte
Adjektive in Verben, Verben in Substantive, erhält sie höchste Lebendigkeit,
nimmt unterschiedliche Strömungen in sich auf, zwischen Nord und Süd etwa
findet reger Klangaustausch statt, in Norddeutschland beginne ich schnell und
flacher zu sprechen, rechne dabei etwas viel Langsameres, in ganz anderer Weise
Fliessendes um: Mein Dialekt ist eine Mischsprache zwischen dem Sanktgallischen
und dem Mitteltoggenburgischen, diese beiden Dialekte sind sich ähnlich und
unterscheiden sich deutlich, beide sind Formen des Alemannischen.
Mais, pour manifester cette existence toute
intérieure, il faut qu'une grande variété dans les faits présente sous toutes
les formes les nuances infinies de ce qui se passe dans l'ame. Si de nos jours les beaux-arts étoient astreints à la simplicité des
anciens, nous n'atteindrions pas à la force primitive qui les distingue, et
nous perdrions les émotions intimes et multipliées dont notre ame est
susceptible. La simplicité de l'art, chez les modernes, tourneroit facilement à
la [288] froideur et à l'abstraction, tandis que celle des anciens étoit pleine
de vie. L'honneur et l'amour, la bravoure et la pitié sont les sentiments qui
signalent le christianisme chevaleresque; et ces dispositions de l'ame ne
peuvent se faire voir que par les dangers, les exploits, les amours, les
malheurs, l'intérêt romantique, enfin, qui varie sans cesse les tableaux. Les
sources des effets de l'art sont donc différentes à beaucoup d'égards dans la
poésie classique et dans la poésie romantique; dans l'une, c'est le sort qui
règne, dans l'autre, c'est la Providence: le sort ne compte pour rien les
sentiments des hommes, la Providence ne juge les actions que d'après les
sentiments. Comment la poésie ne créeroit-elle pas un monde d'une toute autre
nature, quand il faut peindre l'uvre d'un destin aveugle et sourd, toujours en
lutte avec les mortels, ou cet ordre intelligent auquel préside un être
suprême, que notre cur interroge, et qui répond à notre cur!
Madame de Staël (22 april 1766 Parijs, 14 juli
1817)
Charlotte's reply to Robert Southey 16 March 1837
Sir At the first perusal of your letter I
felt only shame and regret that I had ever ventured to trouble you with my
crude rhapsody; I felt a painful heat rise to my face when I thought of the
quires of paper I had covered with what once gave me so much delight, but which
now was only a source of confusion; but after I had thought a little, and read
it again and again, the prospect seemed to clear. You do not forbid me to
write. You only warn me against the folly of neglecting real duties for the
sake of imaginative pleasures; of writing for the love of fame... You kindly
allow me to write poetry for its own sake, provided I leave undone nothing
which I ought to do, in order to pursue that single, absorbing, exquisite
gratification. . .
Following my father's advicewho from my childhood has counselled me, just in
the wise and friendly tone of your letterI have endeavoured not only
attentively to observe all the duties a woman ought to fulfill, but to feel
deeply interested in them. I don't always succeed, for sometimes when I'm
teaching or sewing I would rather be reading or writing; but I try to deny
myself; and my father's approbation amply rewarded me for the privation. Once
more allow me to thank you with sincere gratitude. I trust I shall never more
feel ambitious to see my name in print; if the wish should rise, I'll look at
Southey's letter, and suppress it.
Charlotte Brontë (21 april 1816 31 maart 1855)
Portret door haar
broer Patrick Branwell Brontë
De Duitse
literatuurwetenschapper en musicus Michael Mann werd als jongste kind van Thomas en Katia Mann
geboren op 21 april 1919 in München. Zie ook alle tags voor Michael Mann op dit blog.
Uit: Als Michael Mann geboren wurde: München 1919 (Lezing door
Wolfgang Frühwald)
Den Studenten
Ernst Toller, der seit dem 8. April Vorsitzender des Zentralrats der bayerischen
Arbeiter-, Bauern- und Soldatenräte war und wenig später (seit Juli 1919 in
einer fünfjährigen Festungshaft) ein weltberühmter Dramatiker und Lyriker
wurde, haben seine kommunistischen Gegner damals spöttisch, aber auch ein wenig
mit Respekt, den König von Südbayern genannt. Nichtnur Thomas Mann mokierte sich über den
Schwabinger Kunst-Einschlag des von den Kommunisten Scheinräterepublik
genannten anarchistischen Räteregimes, in dem Gustav Landauer, die viel
verleumdete, aber integre Führungsfigur des deutschen Anarchismus, als
Volksbeauftragter für Volksaufklärung amtierte. So konnte es nicht ausbleiben,
dass am 13. April, das heißt am Palmsonntag 1919, die Münchner Garnison gegen
die von Toller geführte Räteregierung putschte. Einige ihrer führenden
Mitglieder, darunter der Schriftsteller Erich Mühsam und der vermutlich
geisteskranke Volksbeauftragte für Äußeres Franz Lipp, wurden verhaftet und
nach Nordbayern entführt. Der Münchner Hauptbahnhof fiel in die Hand der
Putschisten.
Im Gegenzug rissen
nun die Kommunisten die Macht an sich, ihr Anführer Eugen Leviné leitete seit
dem 14. April, an demrote Truppen den Bahnhof zurückeroberten, eine
kommunistische Räteregierung. Kommandant der Roten Armee wurde Rudolf Eglhofer,
ein Matrose, der schon am Aufstand der deutschen Flotte im November 1918
teilgenommen hatte. In Thomas Manns
Tagebuch ist an
diesem 14. April die bürgerliche Innensicht der Münchner Wirren bewahrt: Post
und Läden geschlossen, das Telephon gesperrt, sodass wir Maßnahmen für den Fall
überlegen, dass die Geburt einsetzt, Katias Mutter kam zu Fuß in großer
Aufregung. Auch die Trambahnen gehen natürlich nicht. Am Bahnhof die
Oberleitung zerstört. Kämpfe für den heutigen Tag wahrscheinlich.
Devant, ils
entendaient jurer. Le capitaine lança son trognon de pomme que des bâtards
efflanqués se disputèrent en jappant, puis, de la main gauche, avec un geste
noble, il dirigea sa monture minuscule dans l'embouteillage. La voiture bâchée d'une cantine, en travers sur la chaussée, perturbait
le flux. Un poulet survivant, ficelé par les pattes au châssis, perdait ses
plumes en se débattant ; une bande de conscrits sales le reluquait avec
des yeux de rôtisseurs. La cantinière et son cocher se lamentaient. L'un des
chevaux de trait s'était effondré d'un coup ; des voltigeurs aux uniformes
déchirés avaient posé leurs armes par terre pour le détacher du brancard.
D'Herbigny s'approcha. La carcasse était maintenant dételée mais les soldats,
malgré leur nombre et leurs efforts, n'arrivaient pas à la pousser sur le
bas-côté.
- Faudrait deux percherons bien costauds, disait le cocher.
- Y'en a pas, disait un voltigeur.
- Il suffit d'une corde solide, avança d'Herbigny sur un ton d'évidence.
- Et après, mon capitaine ? S'ra toujours aussi pesant, l'animal.
- Foutre non ! Vous l'attachez par les paturons et vous vous y mettez
à dix pour le haler.
- On n'est pas plus valides que les chevaux, répondit un jeune sergent à
la mine pâle.
D'Herbigny se retroussa les moustaches, il se gratta l'aile du nez, qu'il avait
long et fort. Il s'apprêtait à diriger l'opération de déblaiement quand une
immense clameur l'en empêcha. Cela venait de tout là-bas, vers l'horizon, au
virage de la route. La clameur persistait, s'installait, formidable et
soutenue. La horde ralentie par l'accident de la cantine se figea. Les visages
se tournaient ensemble vers le vacarme.
Despite all this I did reasonably well in
criminal law with the help of useful little text books such as Murder in a
Nutshell and All You Need to Know About Offences Against the Person
I did learn one important lesson. I had become
addicted to the college sherry and as a ridiculous and useless gesture I
boasted that I could drink a tankard full of it. I did so and fell to the
ground and found the religious character who shared my rooms kneeling beside me
in silent prayer. Since then I have resolutely refused sherry.
Looking back on it I am grateful for Hilda's
persistence. If we hadn't gone to the concert I would have missed an occasion
which led, through a tangle of possibilities, to one of the most curious and
unusual crimes in the Rumpole history.
So there I was, wondering why old Handel or his
scriptwriter couldn't say a thing once and let it go at that. Every line in The
Messiah seemed to be repeated again and again. I looked around the crowded
auditorium and was curious to see so many children all below undergraduate age
assembled. There was a certain amount of giggling and pinching between them,
but on the whole they sat quietly until the music came to an end.
During the interval a woman came on to the
stage and asked for further contributions to "Music in Oxford".
"I've only got folding money." "Of course you'll give them
folding money, a £10 note will be adequate," Hilda told me. So I pulled
out my wallet and parted with the cash. I only tell you this because of what
happened when we were leaving the hall.
John Mortimer (21
april 1923 16 januari 2009)
De schrijver met de acteur Leo McKern als Rumpole
(rechts)
Onafhankelijk
van geboortedagen:
De Duitse dichter
Gerrit Wustmann werd
in 1982 in Keulen geboren. Hij studeere Oriëntalstiek, politicologie en
geschiedenis in Keulen en Bonn. Sinds 2006 werkt hij als freelance journalist
en redacteur voor gedrukte en online media. Hij behoort ook tot het creatieve
kernteam van deonafhankelijke filmmaatschappij Skyroad Films. Sinds 2001
publiceert hij poëzie en proza in literaire tijdschriften en bloemlezingen,
waaronder De Deutsche Lyrikkalender en Versnetze en in internationale media.
Zijn gedichten zijn vertaald in het Engels, Italiaans, Turks en Perzisch.
In 2011 verscheen Beyoglu Blues, het eerste deel van een driedelige
tweetalige gedichtencyclus over Istanbul. Wustman is samensteller van de
bloemlezing Hier ist Iran! Persische Lyrik im deutschsprachigen Raum, dat
het eerste uitgebreide overzicht van het werk van Iraanse dichteressen in
Duitse ballingschap biedt. Hij ontving de postpoetry.NRW Poëzieprijs 2012.
berlin II
der stuhl auf dem
du sitzt
vor dem spiegel in dem
die vorhänge entlichtet sind
es ist ein leiser stuhl
er lässt deine haut
rascheln die lehnen streicheln
deine hände die
nicht wissen wohin
deinen händen
entgleiten die wörter setzen sich fest
in den rillen und nischen
bis irgendeiner
sie findet
yağmur
das stete rauschen
des regens
in beyoğlu der nasse glanz
auf leeren straßen und katzen
die wie du in hauseingängen
sitzen im widerschein der lichter
in den fenstern in den augen
der nacht der nachtgesänge
der stadt in deiner stimme
yağmur in deinen augen
Man habe so vieles
unterschrieben und versucht, eine irgendwie noch mögliche Balance zu halten ...
"Aber solche schönen Überraschungen", schloss er seine Geschichte,
die er sichtlich nicht zum ersten Mal preisgab, "können einem passieren,
wenn man Äpfel klaut!"
In das
anschließende Schweigen habe ich hineingefragt: "Und wie viele Patienten
haben Sie damals nicht gesundgeschrieben?"
Halblaut wies mein
Vater mich zurecht: "Hast du eigentlich kein anderes Thema im
Moment?"
Der Wahrheit am
nächsten kommt wohl der Befund, dass wir, die Schüler des Berthold-Gymnasiums
in Freiburg, über die "dunklen Jahre" wenig wussten und auch nicht
viel darüber wissen wollten. Wir vermissten dieses Wissen nicht. Erst der
Eichmannprozess in Jerusalem und der nachfolgende Auschwitzprozess in Frankfurt
öffneten mir die Augen. Danach war die Welt nicht mehr dieselbe.
Im Frühjahr 1966
zogen L. und ich in einer Hinterhofwohnung in Schöneberg zusammen. Die Wohnung
bestand aus zwei großen Zimmern ohne Küche und Bad. Wir bauten eine Dusche ein,
die Küche blieb ein Provisorium. L. hatte ihren Job an der FU aufgegeben und
eine Arbeit in einem Antiquitätengeschäft angenommen.
Eines Abends, als
sie von der Arbeit zurückkam, fragte sie mich, ob ich etwas dagegen hätte, wenn
sie die Einladung eines ihrer Kunden zum Abendessen annähme. Ich erfuhr, dass
dieser Kunde, ein distinguierter Mann im Blazer und mit Schnallenschuhen, sich
einige Minuten vor dem Schaufenster herumgedrückt und die englischen Möbel und
wohl auch die Verkäuferin inspiziert hatte, bevor er sich entschloss, das
Geschäft zu betreten. Dann allerdings habe er den halben Laden leergekauft und
L. in seine Villa irgendwo am Wannsee eingeladen.
"Und deine
Antwort?", fragte ich.
Sie zuckte die
Schultern. Der Kunde entstamme natürlich einer anderen Welt, genauer gesagt sei
er ein Kapitalistenschwein, aber er habe erstaunlich gute Manieren an den Tag
gelegt, bilde sich nichts auf seinen Reichtum ein und sei überhaupt ganz
anders, als man ihn sich vorstelle ...
Peter Schneider
(Lübeck, 21 april 1940)
De
Columbiaanse dichteres Meira Delmar (eig. Olga Isabel Chams Eljach) werd geboren in
Barranquilla op 21 april 1922. Zie ook alle tags voor Meira Delmar op dit blog.
Returnings
I want to go back to what once upon
a time we all called our house,
to go up the old staircase,
to open the doors, the windows.
I want to stay there for a while, a while
listening to that same rain
I never knew for certain
if it was water or music.
I want to go out on the balconies
where a girl leaned out
to see the swallows arrive
that came back in December.
Maybe I can still find it
my eyes fixed on that time,
with a flame of distances
burning on the small forehead.
I want to cross the tepid patio
of sun and roses and grasshoppers,
to touch the whitewashed walls,
the absent echo of the cages.
Perhaps the doves are still
flying around it,
to show me the way
fading in the shadows.
I want to know if what I look for
is in a dream or in my childhood.
For I am lost and I must find myself,
face and soul, in another place.
They are only shadows and echoes, the animals
a child's hands make on the wall by lamplight, and the voices from the rain
barrel; the cuttings from an old movie made in the black and white of long ago.
I first became conscious of
the boat in the same way and at almost the same time that I became aware of the
people it supported. My earliest recollection of my father is a view from the
floor of gigantic rubber boots and then of being suddenly elevated and having
my face pressed against the stubble of his cheek, and of how it tasted of salt
and of how he smelled of salt from his red-soled rubber boots to the shaggy
whiteness of his hair.
When I was very small, he
took me for my first ride in the boat. I rode the half-mile from our house to
the wharf on his shoulders and I remember the sound of his rubber boots
galumphing along the gravel beach, the tune of the indecent little song he used
to sing, and the odour of the salt.
The floor of the boat was
permeated with the same odour and in its constancy I was not aware of change.
In the harbour we made our little circle and returned. He tied the boat by its
painter, fastened the stern to its permanent anchor and lifted me high over his
head to the solidity of the wharf. Then he climbed up the little iron ladder
that led to the wharf's cap, placed me once more upon his shoulders and
galumphed off again.
When we returned to the house everyone made a
great fuss over my precocious excursion and asked, "How did you like the
boat?" "Were you afraid in the boat?" "Did you cry in the
boat?" They repeated "the boat" at the end of all their
questions and I knew it must be very important to everyone.
Alistair MacLean (21 april 1922 - 2 februari 1987)
Fort loin. Le bois est coupé de
fondrières , de torrens, et je n'ai pu les atteindre.
MADAME DOLMAR.
Les insensés ! n'avoir pas seulement fait halte
avec nous : c'est ce comte de Commines qui les pousse.
LE DUC
Quelle joyeuse vie on mène au château d'Almada
! Nulle langueur, nul moment perdu. Chasse, jeux, festins,
fêtes, de bons amis, des femmes, et la vie d'Epicure Vivent l'indépendance et
la joie !
ALVARE.
La notre sera bientôt troublée.
MADAME DOLMAB.
Pourquoi ?
ALVARE.
Le duc part demain pour Madrid.
LE DUC.
Demain , oui ; je pars demain.
MADAME DOLMAR.
La duchesse ne devait-elle pas vous faire ici
ses adieux?
LE DUC.
Je l'attends : le
trajet qui sépare ce lieu de la ville n'est pas long , et je ne veux pas donner
matière aux discours par ma présence à Lisbonne. Ma prudence confondra
la malignité.
Népomucène Lemercier (21 april 1771 7 juni 1840)
Hij zat in nachtgoed voor het raam en liet
Willoos het hoofd hangen op het kozijn -
Hij zag den landweg langs de heuvels zijn
Kronkel wegtrekken naar het blauw verschiet.
Hij dacht weer aan den ouden vreemdeling
Die s middags in het herbergtuintje sliep -
Zij stoeiden om hem heen, en iemand riep
Hem wakker, en hij zat dwaas in hun kring.
Zijn verre blik zwierf langs hun ogen weg.
Hij zei: (zijn baard was om den glimlach grijs)
Jongens, het leven is een vreemde reis,
maar wellicht leert een mens wat onderweg.
Toen was het of een deur hem open woei
En hij de verten van een landschap zag,
Hij zag zichzelf daar wandlen in een dag
Zwellend van zomer en van groenen groei.
De weg buigt om en men keert nooit terug -
Hij kon zijn hart als voor t eerst horen slaan,
Hij heeft zijn schoenen zacht weer aangedaan
En sloop door t tuinhek naar de kleine brug.
Martinus Nijhoff (20 april 1894 26 januari 1953)
De Nederlandse schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer werd geboren in
Enschede op 20 april 1940. Zie ook alle tags voor Jan Cremer op dit blog.
Tulpen, 1998
Uit:Ik Jan
Cremer
Ik bietste een piek en ging dan naar het
nachtcafé. Het binnenkomertje nam ik voor eigen rekening, maar ik werd altijd
lazerus. Van het knobelen, pokeren en bamzaaien. De vrouw van de kastelein (hoe
heette ze nou toch?), ontzag me want ze had een oogje op me. Ze had een paar
vreselijke kanjers. Als ze haar b.h. losknoopte golfde het roze vlees eruit. Ze
had tieten als vulkanen, ze hingen tot haar navel. Wat n vleesmassa! Haar
tepels waren knalrood; al haar bloed vloeide in die punten die ook weer vulkanen
waren. Als ze aan de bar een gebroken bierviltje onder mn neus duwde betekende
het dat ik de volgende middag langs moest komen. Om drie uur. En als dan de
geraniums voor het raam stonden was de kust veilig en kon ik de trap op. Ze zat
dan altijd toevallig in bad. Dan moest ik haar rug afboenen met een spons.
Harder, harder, kreunde ze. Of ik moest op haar rug krabben. Kom er ook in!
zei ze. Maar ik keek wel uit: het was een bad met een elektrische installatie.
En ik zou niet de eerste zijn die vanwege een klein foutje of kortsluitinkje
paarsblauw en verstijfd uit de kuip getild moest worden.
I 'd better explain. It's October, the beginning
of my final year. I left off this story all of a sudden because I had to do
some work for exams. They didn't go as well as I'd hoped, but that doesn't
matter.
This does matter, though.
In the summer vacation, I worked in my father's
old paper mill for four weeks to make money. The work was boring (I pushed a
rubber-wheeled wagon round the factory floor), but it wasn't hard. At some time
the union had agreed that in return for deferring a pay rise, the workforce
would have a ten minute break each hour ? excluding lunch and tea and the
official tea breaks of fifteen minutes and the five-minute two-hourly toilet
breaks. You could roll all the minutes up, if you liked, and leave an hour
early. As a casual, I wasn't officially in the union, but I followed their
rules and got paid in cash in a crinkly grey envelope on Friday afternoon.
Jennifer was going to Ireland to make a film
with some people from Trinity. The director was called Stewart Forres and there
were maybe thirty or so people, cast and crew an a few hangers-on, girlfriends,
boyfriends, going to a large old country house near Tipperary.
Afterward, he makes
his way farther west along Sunset before cutting up to Hollywood Boulevard.
Where once was the Moulin Rouge nightclub at the corner of Vine is now a
psychedelic club called the Kaleidoscope. Vikar really has no idea what a
psychedelic club is. Along Hollywood Boulevard are shabby old jewelry shops,
used bookstores, souvenir stands, porn theaters. He's startled there are no
movie stars walking down the street. Still hungry from having sacrificed his
French dip sandwich at Philippe's, he orders a chicken pot pie at Musso &
Frank, where Billy Wilder used to lunch with Raymond Chandler while they were
writing Double Indemnity, both drinking heavily because they couldn't stand
each other.