Het Retiese dialect 27
Ne looj is een stier: meej de kój no de looj gôn (met de koe naar de stier gaan: de koe laten dekken). De uitgesneden roede van een varken is ne peezerik die vroeger o.a. gebruikt werd om zagen te smeren.
Gét (beenbeschermer, slobkous) komt van het Franse guêtre dat verwant is met het Middelnederlandse wrigen (winden, verschuiven, krom groeien). Het déksel duidt het beddek, de dekens aan. Ne sláper is een dweil en is afgeleid van het werkwoord slepen. Ne schélm evenals en trékaajzer werden gebruikt voor magneet. Trekijzer spreekt voor zichzelf. De oorsprong van schelm is onduidelijk. Kan het zijn dat met het woord schelm dat guit, overmoedige grappenmaker maar ook booswicht, schurk betekent een magneet werd aangeduid omdat met een magneet wel eens grappen werden uitgehaald of kleine diefstallen werden gepleegd? Of moet gedacht worden aan een verband met schalm (kettingring) en schalmen (figuurlijk: zijn zinnen op iets zetten, afnemen)? Ne klótser was de klanknabootsende aanduiding van motorfiets.
En slóster (sloester) is een notenbolster. Waaj(m)en (wijmen) duiden de wissen, de twijgen van een wilgenstruik aan. Ze werden / worden bv. gebruikt om manden te vlechten. Het woord komt van het Latijnse vimen (rijshout) dat verwant is met vitis (wijnstok). En haaw is een windhoos. Ofwel wordt houwen/houw(slaan, slag, wonde) overdrachtelijk gebruikt voor wervelwind die vernielingen aanricht. Ofwel komt het woord van Vrouw Holle die de Germaanse weergodin Holde is. Nen hánne?esnéést betekent zootje, troep, rommel, boel. Het eerste deel verwijst naar het Middelnederlandse hanne dat ekster betekent: een eksternest is slordig.
(Óp)knótsen drukt het geluid uit dat men maakt bij het eten van rauwe, harde vruchten of groenten, bv. een appel. Verinneweeren is een vermenging van vernielen en ruïneren. Het woord wordt ook gebruikt om overdadig eten aan te duiden: dieje podding verinneweer ik ok nog. Klauteren, klefferen wordt uitgedrukt door krèffelen.
Ten slotte nog enkele aanvullingen. In een van de vorige artikels nam ik het woord e perél op met de betekenis vrouw die zich ongewoon gedraagt, enigszins non-conformistisch is. De oorsprong ervan is te vinden in het Franse appareil dat kostuum, kledingstuk, decor betekent. En Louis Dijckmans van het Meierend merkte bij ze hémmen em zen hoefaajzers áfgedôn in vorig nummer op dat de betekenis niet is hij is gestorven maar wel hij is stervende , hij is er heel slecht aan toe, hij loopt op zijn laatste benen. Als het paard ziek of versleten was maar de hoefijzers waren nog goed, dan liet men de hoefijzers verwijderen vooraleer het paard naar het slachthuis te brengen.
08-02-2009 om 22:26
geschreven door Gust Adriaensen
|