Goede Vrienden
Ieder mens draagt bewust of onbewust een onstuitbare honger naar het volmaakte geluk en dus naar God in zich, wat we eerder (XVI.30; 23 juli 2021) treffend konden illustreren met de bekering van de heilige Augustinus. Hij begint zijn “Belijdenissen” ook met de vermaarde woorden “Irrequietum est cor nostrum donec requiescat in Te - Onrustig is ons hart totdat het rust in U”. Het eerste deel van zijn leven is een hartstochtelijke zoektocht naar het ware, het schone, het goede, het volmaakte geluk. Pas vanaf zijn bekering beseft hij dat heel zijn wezen eigenlijk hunkert naar God, de enige die dit alles geven kan. Ik wil nu zijn levensverhaal vervolledigen en het verdere verloop voorstellen omdat het eveneens zo inspirerend is.
Na zijn bekering en zijn doopsel door de heilige Ambrosius in Milaan in 387, wil Augustinus terug naar N-Afrika, naar het ouderlijk huis in Thagaste. Ver van alle drukte en samen met vrienden wil hij daar een contemplatief leven leiden zoals hij eerder beleefde op het landgoed van zijn vriend in Cassiciacum (NW van Milaan). Voor hun vertrek, in Ostia, sterft zijn moeder Monica, in grote dankbaarheid om wat ze mocht beleven: de bekering van haar man en nu van haar zoon. De kinderen willen haar naar Afrika overbrengen maar zij hecht er geen enkel belang aan en vraagt enkel dat ze voor haar zouden bidden bij het altaar van de Heer. Drie jaar (388-391) leeft Augustinus een gelukkig religieus gemeenschapsleven als monnik, asceet, theoloog en bekend schrijver, samen met een kleine groep. In de lente van 391 gaat hij een vriend, die zich bij hen wil voegen opzoeken in Hippo, na Carthago, de grootste en belangrijkste stad van Numidië. Hij weet echter niet dat de oude bisschop Valerius, een Griek, dringend op zoek is naar iemand die in het Latijn kan prediken. De volksmenigte herkent Augustinus en begint te roepen “Augustinus priester”! Hij zelf protesteert, smeekt en weent … tevergeefs. Uiteindelijk vraagt hij enkele maanden om zich voor te bereiden. Hij aanvaardt dit offer als uitboeting voor zijn zonden. Hippo biedt voor hem geen enkele vreugde. Hij wordt priester gewijd en vijf jaar later hulpbisschop van Valerius, die hij ook zal opvolgen. In Hippo was er een verschrikkelijke kloof tussen rijken en armen: de armen leefden in krotten aan de haven, de rijken in villa’s in de stad. Bovendien waren er meer donatisten dan katholieken. De donatisten vormden een sterk georganiseerde en fanatieke sekte, genoemd naar de schismatieke bisschop Donatus van Carthago. Vanaf 312 leerde hij dat alleen heiligen de ware Kerk vormen en dat de geldigheid van de sacramenten afhangt van de heiligheid van de bedienaar. Het donatisme verscheurde de Kerk en de samenleving. Augustinus zal verschillende werken schrijven tegen de donatisten en stellen dat de zonde wel de Kerk besmeurt maar ons niet uitsluit van de Kerk. Hij heeft veel geleden onder hun aanvallen.
Augustinus laat een klooster bouwen en wil rond zich de clerus verzamelen in een soort monastiek gemeenschapsleven. Porphirius, zijn biograaf, schrijft dat Augustinus “een onvermoeibare bisschop en herder was, die de weg effende voor het monastieke leven in Afrika”. Drie jaar voor zijn dood dicteert hij zijn “Retractationes” of herzieningen. Hierin geeft hij vooral veel zelfkritiek en zelden een zelfverdediging. Hij is onder meer veel kritischer tegenover de mythologie en de heidense cultuur. Wat wij in de huidige “mémoires” van vele groten overvloedig aantreffen, is bij hem totaal afwezig: de zorg voor eigen postume glorie. Hij blijft gefascineerd zoeken naar de waarheid omtrent God en de Kerk, precies zoals hij in zijn “Belijdenissen” schreef: “Laat heb ik U liefgekregen, o schoonheid, zo oud en zo nieuw… Ik werd ver van U gehouden door dingen, die niet bestaan zouden hebben, als ze niet in U bestaan hadden…Wanneer ik U eenmaal aan zal hangen uit heel mijn wezen, zal er voor mij nergens meer leed zijn… Gestreden wordt er tussen mijn boze droefheden en mijn vrome vreugde… Ik, arme, Heer heb erbarmen met mij… Geef wat Gij beveelt en beveel wat Gij wilt… Wie immers naast U iets liefheeft dat hij niet om Uwentwil liefheeft, heeft U te weinig lief. O liefde, die altijd brandt en nimmer dooft, o liefde, mijn God, steek mij in brand! Geef mij onthouding!...” (X, XXVII, 38; XXVII, 39, XXIX, 40).
Hij die aanvankelijk niet kon begrijpen hoe een man kan leven zonder passionele liefde voor een vrouw en hij die onder druk van zijn moeder afscheid nam van zijn eerste vriendin en ondertussen toch een tweede vriendin nam, ontdekte de liefde van God als een veel groter geluk. Van dan af kon hij niet leven zonder vrienden om hem heen. Als bisschop verzamelde hij zijn clerus en leefde met hen als in een monastieke gemeenschap, waar het werk grotendeels vervangen werd door de pastorale zorg. Het doel dat hij nastreefde was: één hart en één geest vormen in God. In 430, in zijn 76e levensjaar en het 35e van zijn bisschopsambt komen de vandalen aan in Hippo. Op zijn ouderdom behield hij een volkomen helderheid van geest. Hij heeft geen testament gemaakt maar vroeg om goed zorg te dragen voor de bibliotheek van de kerk. Tien dagen voor zijn dood vroeg hij hem niet meer te komen bezoeken. Hij voelde zich zondaar, wilde wenen en bidden om zich voor te bereiden op de definitieve ontmoeting met God. Wanneer hij op 28 augustus 430 de keizerlijke uitnodiging ontvangt voor deelname aan het derde oecumenisch concilie in Efeze (431), sterft hij.
Augustinus is eerder een voorloper van de Middeleeuwen dan een uitloper van de Oudheid. Hij heeft de grootste invloed uitgeoefend op de westerse beschaving. Hij is theoloog, filosoof, bijbelgeleerde, polemist, redenaar, schrijver, opvoeder en vooral herder. Hij schreef 113 boeken, 226 brieven en liet meer dan duizend preken na. Meest bekend zijn de “Belijdenissen” (397-401) en vervolgens zijn “Stad Gods” (413-426). De verwoesting van Rome in 410 door de Visigotische koning Alaric is het begin van de val van het Romeinse Rijk. Sinds ’n eeuw is het Romeinse Rijk christelijk geworden en vele heidenen zien hierin de oorzaak van de ondergang van Rome. Hiertegen gaat Augustinus frontaal in de aanval: Rome is het slachtoffer geworden van zijn eigen wreedheid en morele verwording. Geen rijk kan blijven bestaan op overheersing, uitmoorden en plunderen van andere volken. Augustinus schrijft een theologie van de geschiedenis en van de tijd. Hij onderscheidt twee principe: de aardse vergankelijke rijken en het blijvende, geestelijke Rijk Gods. Dit werk heeft een enorme invloed gehad en is meer dan 500 maal met de hand gekopieerd en bewaard in verschillende bibliotheken. Zijn meest dogmatisch diepzinnige beschouwing handelt “Over de Drie-eenheid”, waaraan hij meer dan 15 jaar heeft gewekt (tussen 399-419). In zijn preken over de psalmen treffen we naast een diepe geestelijke inhoud tevens sprankelende woordspelingen aan.
Augustinus (354-430), een man van vlees en bloed, heeft langs de ervaring van menselijke liefde en vriendschap de weg naar de ware Bron gevonden: Gods immense Liefde. P. Daniel
22-10-2021 om 19:48
geschreven door Gust Adriaensen
|