Vele lezers hebben ongetwijfeld vaak de zin de peta?en zèn mùrg (de aardappelen zijn gaar) gehoord. En petat, sedert enkele eeuwen het volksvoedsel bij uitstek, komt van het Spaanse patata. Mùrg is de dialectische uitspraak voor murw (zacht, week, niet hard). Petazie kwam, zeker tijdens de winter, geregeld op tafel. Het is stamppot van aardappelen en in het bijzonder kroezelkolle?es (krulkool, boerenkool) of hojskol (huiskool) en loof van jonge rapen, die in de tuin gekweekt werden en rubben werden genoemd. Ook het gebruikte groensel zelf heette petazie. Het woord is een vervorming van het Franse potage (soep), dat teruggaat op pot, wat vaatwerk betekent en als basisbetekenis bolrond heeft. Wat ook als ingrediënt van petazie werd gebruikt, was hanne-vruug-óp (brave hendrik of algoede), een op spinazie gelijkende groente. Rapen dienden in de eerste plaats als veevoer, maar kinderen lustten ook wel een klein, mooi gevormd, bij voorkeur gelig gekleurd raapje, dat dan (booter)tùlle?en genoemd werd. As we meej pènsjoen zèn, dangôn we tùlle?en browen betekent dan zullen we samen er iets fijns van maken,genieten van het leven. En knuzzel is een stekelbes en sloeweren (sloren) duiden nog niet gesloten of zich niet sluitende koolplanten of het zaad ervan aan. Dat zaad werd gebruikt om olie te slaan. Sloor is verwant met slodder(en) en gaat terug op een Germaans basiswoord met de betekenis van slap zijn.
30-08-2008 om 00:00
geschreven door Gust Adriaensen
29-08-2008
Het Retiese dialect 6
En tómetkèjen is een katje uit een tweedeworp in het najaar, najaarskat. Deze katjes waren in zekere zin nakomertjes. Over 't algemeen waren ze zwakker, kleiner en fijner van bouw. Tómet (toemaat) heeft als basisbetekenis toegift, overmaat. Het betekent ook gras, hooi van de tweede snee,najaarshooi. De hoeveelheid was kleiner dan de eerste snee. Maat kan in deze betekenis verwijzen naar het Middelnederlandse made, maet (weide, hooiland) en is verwant met maaien. In het varkenshok is en gélt een onvruchtbaar wijfjesvarken of een varken dat men niet lietdekken en nen bèrg een gesnedenmannetjesvarken. Het woord gaat terug op het Middelnederlandse barch en is verwant met het Latijnse ferire (slaan). Vroeger werden namelijk voor castratie de testikels murw geklopt. Van die praktijk vind je dan weer sporen in het woord klophengst, wat in het dialect ne piet is. Ne piet duidt ook een hengst aan bij wie een der of beide testikels in de buikholte achtergebleven zijn. Ne kasj is een ram. Ne mù?en is een nuchter kalf en doet onwillekeurig denken aan het Engelse mutton en het Franse mouton, maar die woorden betekenen schaap, schapenvlees. Nen bè?el duidt een wat ouderkalf aan. Wellicht is er een verband met het Franse battre en battement, die slaan, kloppen, stoeien, geklop, gestamp betekenen. Bè?elen, gezegd van kinderen die wild tekeergaan, stoeien, wijst in die richting. Mù?en en bè?el waren vaak gebruikte scheldwoorden.
Een aantal woorden die in de kindertaal maar vooral in de 'aanwijstaal' van volwassenen voor kleine kinderen gebruikt werden om dieren aan te duiden, klinken heel wat lieflijker. E piejen, vogeltje, en tiksjen, kuikentje, en téjen, hondje, e kiebe?en, kalfje, e mieme?en, schaapje, en e koesken, biggetje, varkentje. Koes betekent bovendien (varkens)vlees en koes(ken) had de figuurlijke betekenis van deugniet.
29-08-2008 om 21:25
geschreven door Gust Adriaensen
28-08-2008
Het Retiese dialect 5
En biemèùsken is een koolmees en de klanknabootsing e suskewiet een vink. Ne klamper duidt verschillende roofvogels aan, in het bijzonder de sperwer. Het is duidelijk dat het woord verband houdt met klampen, in de betekenis van vastklemmen, vastgrijpen. Wellicht ving hij soms nen haajslènder of (hei)hagedis. Slender verwijst naar de Middelnederlandse woorden slenterlinge, slinderen (kruipen). Ne roeter is een nevenvorm van het gewestelijke roetaard en duidt de (Vlaamse) gaai aan. Ne kùlder is een wulp.
Ne geuber of geuver is een bermpje ofgebaarde modderkruiper. En neegenoeweg duidt de beekbrik aan, een visje dat uiterst zeldzaam is geworden maar nog voorkomt in zuiver rivierwater in onze streek. Ne zandlodder is de kleine modderkruiper. Hij zuigt zich met zijn bek, die zich onderaan bevindt, vast aan de rivierbodem. Zandlodderen werd gebruikt om de zwempogingen van kinderen aan te duiden die met hun voeten steun zochten op de rivierbodem. En mèrkkat kwam reeds vele jaren geleden nog maar uiterst zelden voor. Het is de grote modderkruiper of weeraal. Bij verandering van weer komt deze vis vaker naar de oppervlakte om lucht te happen.
28-08-2008 om 21:03
geschreven door Gust Adriaensen
27-08-2008
Bessentanka
Ruik bramengelei,
Verlustig je in zijn kleur,
Proef pure natuur.
Droom alreeds van volgend jaar:
De plukverse bosbessen
(een tanka is, zoals de haiku, een Japanse dichtvorm
bestaande uit vijf versregels van respectievelijk vijf, zeven, vijf, zeven, zeven versregels)
27-08-2008 om 20:51
geschreven door Gust Adriaensen
Het Retiese dialect 4
Dieren
In het zuivere water van de bovenlopen van de Kleine Nete, vind je nog steeds schêpers en nónne?es. Ne schêper is een schaatsenrijder,een langbenige roofwants, die zich snel over hetwateroppervlak kan bewegen. E nónne?en is een draaikevertje, een zwart watertorretje, eenschrijvertje. Iedereen kent wel het Schrijverke van Guido Gezelle, het krinklende, winklendewaterding met 't zwarte kabotseken (mutsje)aan. De oorsprong van nónne?en heeft te maken met het gewestelijke woord non, dat drijftol of priktol betekent. Je weet dat schêpers en nónne?es zich in mekaars buurt ophouden en wellicht is daaruit de volksetymologische verklaring gegroeid dat de schêpers of schapers, herders toezicht moeten houden op de nónne?es of kloosterzusters. Minder idyllisch klinken en zèksmójer, mier, en e kotvèr?en voor pissebed of (platte) zeug. Ne mùlder is een meikever. Die ging je bij voorkeur schudden in beukenhagen. Een ietwat groter, steviger exemplaar met 'wit bepoederde dekschilden', werd toepasselijk nen ba?er genoemd en was het meest gegeerd. Entietawjen is een zeer kleine, bloedzuigende mug die in zwermen voorkomt, een knut(je). Enlol duidt een vlees- of bromvlieg aan. Het woord gaat terug op Middelnederlands lol (deun, dreun), lollen (prevelen) en is verwant met lallen en het Latijnse lallare (in slaap zingen). Het zijn klanknabootsende vormingen.
27-08-2008 om 12:56
geschreven door Gust Adriaensen
26-08-2008
Het Retiese dialect 3
Weergave
Het schriftelijk weergeven van taalklanken is een hachelijke onderneming. Ons alfabet bestaat uit 26 letters. Vier daarvan, c-q-x-y, staan dan nog voor klanken die door andere letters worden uitgedrukt. Uiteraard gebruiken we bij het spreken veel meer klanken. Door scholing en overeenkomst ontstaan er ondanks dat beperkte letterarsenaal, weinig problemen voor het algemeen Nederlands. Voor het dialect is dat een ander paar mouwen. Om gesproken taal zo nauwkeurig mogelijk weer te geven, wordt gebruik gemaakt van fonetisch schrift, dat over veel meer tekens beschikt dan het alfabet. Voor deze artikels maak ik gebruik van de in 1999 ontworpen Referentiespelling voor de Brabantse dialecten. Een overzicht van de spellingtekens voor de klinkers en hun klankwaarde, maakt de lezing van de volgende artikels hopelijk gemakkelijker: ie (lied), iê (bier), i (lip), ee (peer), é (bed), ê (air), è (Engels: back), èè (Engels bad, lang), uu (fuut, kort), uû (guur), u (put), eu (deur), ù (Köln), èù (oeuvre), á (Ball, scherp), aa (zaak), oe (boek), oê (boer), ó (Duits Tod, kort), oo (boor), o (pot), ô (corps, lang), a (van), â (Engels large, lang), e (de, dof), ? (stembandslag, bv. ba?en, bakken).
26-08-2008 om 22:26
geschreven door Gust Adriaensen
25-08-2008
Het Retiese dialect 2
In deze reeks zal de aandacht uitsluitend naar woordenschat, uitdrukkingen en spreekwoorden gaan. Enkele klankverschijnselen die in de streek als kenmerkend voor het Reties worden aangevoeld, mogen evenwel niet onvermeld bliven.
Het meest opvallende is ongetwijfeld de zgn. glottisslag of stembandploffer,ook omdat deze klankeigenaardigheid in onze streek hoofdzakelijk in Retie voorkomt. Het is het vervangen van een k of t binnen een woord, door een sterk ingezette, ploffende klank, die diep in de keel, in het strottenhoofd,waar zich de stembanden bevinden, wordt gerealiseerd. Retienaars zeggen dus niet retie maar re?ie, niet bakken of ba?en, niet sjotten maar sjo?en. Een ander, weliswaar ruimer verspreid verschijnsel, is het grotendeels inslikken van een onbeklemtoonde eindlettergreep. Wat overblijft, is een verzwakte voorafgaande medeklinker en een sterk door de neus uitgesproken of genasaleerde klank. Denk maar aan maanden, meulen. Verlenging onder invloed van vooral st, ns, rs en cht, komt zeer vaak voor: gast wordt gaast uitgesproken, kans klinkt als kaans, dwars als dwèès, gracht als graacht. Tenslotte is er de inschakeling van een j voor de lettergreep (klankgroep) aar gevolgd door een t of d: stjèt voor staart, paard wordt pjèèd uitgesproken, maart mjèèt.
25-08-2008 om 18:33
geschreven door Gust Adriaensen