Het Retiese dialect (33)
Dikmutsen betekent treuren, door je gelaatsuitdrukking te kennen geven dat je je verongelijkt of niet prettig voelt. Het werd ook voor (ziekelijke) kippen gebruikt. Gêloewegen (geelogen) drukt naast het begrip niksen, werkeloos toekijken in het Reties ook uit dat je alleen maar verlangend mag of kan toekijken wanneer anderen iets lekkers krijgen of eten. Het versterkend bijwoord alênig (heel, zeer, erg) is waarschijnlijk een vervorming van aelheelick (algeheelijk).
Wanneer vooral kinderen vroegen hoe laat het was, werd wel eens geantwoord: e ketiêr vù t zot wonnen (een kwartier voor het zot worden) of e ketiêr vù t knajnegat (konijnengat), waaraan dan vaak werd toegevoegd: zie ginder komt het ôngedabd. Een persoon die zich energiek engageert, vol inzet aan een taak begint springt in de kawer. Iemand echter die een aangegaan engagement of contract eenzijdig beëindigt, springt ùt de kawer. Wanneer je door woord of gedrag buiten de schreef gaat of de goegemeente (lichtjes) choqueert, dan makte strùssel (strooisel). Stékt ew óngewajde (ongewijd) poewe?en (poten) dower nie ôn is een krachtige , overigens niet altijd agressief en onbeschoft bedoelde , uitnodiging om iets niet aan te raken of niet te doen of om je afzijdig te houden. Zen kas ópfrê?en (opvreten) doet iemand wanneer hij mokt, gefrustreerd, geïrriteerd, ongeduldig is. Kas wordt hier gebruikt in de betekenis van borstkas, lichaam. Wanneer er maar weinig voedsel op je bord komt of kleine hapjes geserveerd worden is dat van aard om ew ba?es alliejen mèr te trêteren (uw bakkes treiteren) of is het de moeite niet om ewe mónd er vù vol (vuil) te mô?en. Een persoon die veel woorden gebruikt om weinig of niets inhoudelijks te zeggen, een blablafiguur kan je misschien de mond snoeren met de prachtige uitdrukking: das zawek (zeik) scheppen meej ne riek. Bitterheid en ontgoocheling klinken door in dùr ew âjgen vloewen (vlooien) wojnde t hètsten gebee?en wanneer je door naaste familieleden onrechtvaardig of oneerlijk behandeld wordt.
Tot slot nog deze interessante aanvulling, die Nest Van den Eynde me bezorgde, bij de uitdrukking de dôgen léngen meej nen hônenschruûw in vorig nummer van Zeven Neten. Nest vertelde me dat ook de variante meej lichtmis (2 februari) zèn de dôgen nen hônenkréj (hanenkraai) geléngd gebruikt werd. Hiermee wordt aangeduid dat begin februari de dagen sinds eind december ongeveer drie kwartier langer geworden zijn. Het is namelijk zo dat er s morgens vroeg een zekere regelmaat in het hanengekraai te constateren valt. Een haan zet het gekraai in (afhankelijk van de tijd van het jaar wat vroeger of later in de nanacht) en wordt gevolgd door andere hanen in de buurt. Dergelijke kraaienreeks wordt ongeveer om de 45 minuten herhaald tot de nieuwe dag duidelijk aangebroken is.
20-05-2009 om 13:57
geschreven door Gust Adriaensen
|