Het Retiese dialect 36
Hôrewajt open betekent zo ver open als de scharnieren bv.van een deur toelaten, zo ver mogelijk. Een har, herre is een scharnier. Wanneer je binnenshuis een deur liet openstaan, kon je te horen krijgen: ik zal es nen hôk (haak) ôn ew gat mô?en of gaj zè gewoewen óm no de kérk te gôn zee?er (gij zijt gewoon om naar de kerk te gaan zeker). Kerkdeuren hoefden niet dichtgedaan te worden omdat ze voorzien waren van een deurveer ofwel omdat er een stroom kerkgangers was. Een vrek, gierigaard is en girrege pin. In het huishouden van dergelijke persoon is het natuurlijk pinne?endun (gierig, schraapzuchtig,schraal). Pin (puntig uitsteeksel, scherp uiteinde) wordt hier overdrachtelijk gebruikt, denk ook aan scherp concurreren, scherp inkopen. Blak betekent vlak, effen maar ook blank, onder water (da veld stô blak). Om dreigend, speculerend, verwachtingsvol aan te duiden dat een geheim, een schandaal, geknoei nog wel bekend zal worden, kan je zeggen : da komt nog wél ten blakke.
Harén?elen (haarenkelen) is de enkels kwetsen door ze bij het gaan tegen elkaar te stoten. Het eerste deel (har, haar) is de stam van het werkwoord haren (scherpen). De klanknabootsing goêzen duidt in het bijzonder het geluid bij hevige wind of regen aan: het rêgert datet goesjt Eieren uit vogelnesten roven, ze uitblazen en aan een twijg rijgen was tot in de jaren vijftig van vorige eeuw voor vele kinderen een hobby. De minder waardevolle eieren werden opgeofferd aan het bléndaweren (blindeieren): een spel dat erin bestond geblinddoekt en gewapend met een stok eieren kapot te slaan.
En pits, ne pitser is een persoon die weinig, kieskeurig, met lange tanden eet. Ook het werkwoord pitsen kan in deze betekeniscontext gebruikt worden (wa zitte dowe weer te pitsen). Wellicht hebben deze woorden verband met het Duitse bisschen (weinig) . Pitsen heeft in onze streek ook de betekenis knijpen en een prikkelend gevoel veroorzaken, steken :die troj (trui) pitst. Deze betekenissen gaan terug op het Franse pincer. Nen dùrschieter (doorschieter) duidt een jonge, magere, lange persoon aan. Het woord is een overdrachtelijk gebruikte afleiding van de landbouwterm doorschieten: sterk en snel langer worden van de stengel. En zotte trul of troela is de weinig vleiende benaming voor een (te?) levenslustige, sensuele vrouw. Troela is een verlenging van troel, Engels: trull (slet), Duits: Trulle (wijf; dik,grof mens). Mètmannen (marktmannen) is de gewone aanduiding van marktkramers. Wanneer je benen onder aan de voeten dik en gezwollen zijn, heb je mokbiejenen. Mok behoort bij meuk, muik, Middelnederlands muken (zacht, murw worden) en is een huidontsteking aan de achterzijde van de koot bij paarden. De geslachtsopening, in het bijzonder bij een koe of een merrie, wordt de klink genoemd. Het woord gaat terug op het Middelnederlandse clingen (kleven) en de betekenisontwikkeling is de volgende: kleven vastmaken naad reet geslachtsopening. Knoezel(s) betekent niet alleen enkel(s) maar ook gewrichten bij het vee. Aan de oorsprong ervan liggen de Middelnederlandse woorden cnoesel dat een verkleiningsvorm is van cnoes (kraakbeen) en cnoest, cnu(u)st (uitwas aan boom, vooruitspringend voorwerp). In ons dialect betekent knèùst zowel harde, ruwe uitwas aan een boom, kwast als knobbel, gewrichtshoofd, kneukel (ook knokkel).
30-09-2009 om 09:01
geschreven door Gust Adriaensen
|