Krê?elen is de dialectische uitspraak
van het algemeen Nederlandse krakelen wat luidruchtig twisten, kijven betekent. Krakeel is een volksetymologische vervorming o.i.v. kraken van het Franse querel(le) en het Latijnse querella (klacht, strijd). Pèrmeteeren is waarschijnlijk een verbastering van het Franse (se) lamenter (weeklagen, jammeren, zich beklagen). Iemand die zeurt pesjankelt. Het woord pesjonkelen heeft een heel andere betekenis: biddend rond een kerk of altaar gaan. De oorsprong ervan is te vinden in Portiuncula, de naam van een door Franciscus van Assisi herstelde kapel in de buurt van Assisi. In de 17de eeuw werd er een barokke basiliek omheen gebouwd. Sedert de 14de eeuw kon daar de zgn. Portiuncula-aflaat (een volle aflaat) eenmaal per jaar, nl. op 2 augustus (inwijdingsdag) worden verdiend. Later kon deze aflaat in elke parochiekerk op 2 augustus verkregen worden. Bèllen betekent morsen in het bijzonder met voedsel, slordig omspringen met en is afgeleid van het zelfstandig naamwoord bèl (lap, flard). Meej de bèlkaawer raawen werd gezegd wanneer iemand bv. met een kruiwagen hooi het s zaterdags netjes geharkte erf weer volslodderde. (Zich) begowen (begaaien) betekent slecht behandelen, toetakelen, bevuilen, bezoedelen. De uitdrukking diejen kan zich nogal begowen wordt ook gebruikt voor iemand die ongeremd eet, drinkt, feestviert. Dalken en baaren drukken ongeveer hetzelfde uit: zich over moeilijk ,bv. slijkerig, terrein een weg banen. Taffelen ( en taffel, nen taffelêr) is een nevenvorm van tjaffelen , een frequentatief van het klanknabootsende tjaffen. Het betekent strompelen, struikelen, niet opschieten.
Keziejem voor loon komt van het Franse quinzième (vijftiende) en verwijst meer dan waarschijnlijk naar de uitbetalingsdatum in het midden van de maand. Geroosterd brood heette gehèèsten broewet wat verband zou kunnen houden met het Duitse heizen (verwarmen). Ne gétgraacht is een sloot met drabbig, troebel water. Krèl(len) , gescheurde kleren, gescheurd weefsel, zou kunnen teruggaan op het Franse querelle (twist, krakeel). Ne nùts is een oets, mallejan, een wagen bestaande uit een as met twee hoge wielen en een disselboom om bomen en andere lange, zware lasten te vervoeren. Het woord komt van het Oud-Franse ostil, ustil (gereedschap, apparaat) en is ook verwant met hoefstal. E slop is verwant met sluipen en betekent nauwe doorgang, toegang tot een perceel. En hùbéd is het hoofdbed, voorend: de voren die aan het hoofd of het einde van het perceel dwars geploegd worden ten opzichte van de rest. Ne volêr (vooraard) is het voorste of achterste deel van een stuk grond waar bij het ploegen of eggen gedraaid werd. ----------------------------------------------------
12 maart 2009: 'Een dorpsevocatie -Het Retiese landschap in woord en beeld' door Paul Stappaerts en Gust Adriaensen.
-------------------------------------
20-11-2008 om 00:00
geschreven door Gust Adriaensen
|