HET RETIESE DIALECT 28
En slodder betekent niet alleen een slordige, onverzorgde vrouw (mannelijk: ne slodderêr) maar ook een grote, niet precies bepaalde hoeveelheid: en gój slodder èrven. Met opbrengst of winst heeft ook géld blowen (bladen, blaaien) te maken. Bladen, blaaien betekende bossen sleunen (snoeien) of dunnen, vooral om er geldelijk voordeel uit te halen. Vandaar ook meer algemeen: winst uit iets halen. Een al of niet neergeworpen rest(je) van een vloeibare of brijige stof wordt en kwats, e kwètsken genoemd, bv. en kwats koren. Het woord gaat terug op het klanknabootsende kwatsen, dat betekent met een kwak vallen. Nen hul betekent een kliek, wanordelijke groep, samenscholing. De oorspronkelijke betekenis van heul is goot, waarbij te denken valt aan de kuil voor knikkers of de greppel vóór de schietschijf. Het Middelnederlandse heulen, huelen betekende met schijven of ballen spelen en ook vaststellen van de volgorde bij prijsschieten. Daaruit ontwikkelde zich de betekenis samenspannen.
Het bijwoord brâ betekent zeer, erg, nogal en is hetzelfde als het Zweedse bra. G(e)réllig (verschrikkelijk) wordt als bijvoeglijk naamwoord en als versterkend bijwoord (t is g(e)réllig keit/kawt) gebruikt. Het woord komt overeen met het Deense grel en het Duitse grell, die schril, schel betekenen. Nùsselek (spijtig, jammer, frustrerend) is het algemeen Nederlandse woord nooslijk (schadelijk, zondig, jammerlijk), dat van het Middelnederlandse nosel komt. Je vindt dat element ook terug in onnozel. Rómmetóm (rommendom, rondom, overal in het rond) gaat terug op het Middelnederlandse daer om ende om. Beschùt zèn betekent bekommerd, bezorgd zijn en gaat terug op schorten (kleren opbinden, belemmeren, ontbreken, gemist worden). Halfsegat betekent slecht afgewerkt of slecht ineengestoken.
Ne kabaan is een (korte) regenjas en is ontleend aan het Waals. Een spiegelei wordt aangeduid door pjètsoeweg (paardenoog). En pikwèrf is de steel van een pik. Een pik is een zeis met korte steel om bv. koren te maaien. Werf is hier de wortel van werven met de betekenis werpen, keren, draaien. De steel van een zeis daarentegen werd zássiesnôt (zeissnaat) genoemd. Knáb(ben) werd gebruikt om de houten spieën, wiggen aan te duiden waarmee de steel of het handvat van een zeis werd vastgezet. Volgens sommigen duidt knabben ook het handvat zelf aan. De oorspronkelijke betekenis van het woord knab is ruw stuk, homp. En meel is een wetplank die vooral gebruikt werd om zeisen en pikken te scherpen.
En zwád hoort vermoedelijk bij zwaaien en betekent snee koren of gras, regel van met de zeis afgemaaid gras, in één slag afgemaaide hoeveelheid. Waarschijnlijk gaat ook zwáts daarop terug. Het woord wordt vooral voor vloeistoffen gebruikt, bv. en zwáts wôter.
Een haring werd wel eens iejen zónder schèèwers (schouders) genoemd. Wellicht eufemistisch bedoeld maar toch erg suggestief is: haj viel óp zen radaajzen (radijzen). Niet direct salontaal waren de gezegdes: haj is ôn t més krojen voor hij zit op het toilet en haj heej ne stiejen in t hèùsken gesmee?en (hij heeft een steen in het huisje (toilet) gegooid) om iemand aan te duiden die sproeten heeft.
18-02-2009 om 23:09
geschreven door Gust Adriaensen
|