Goudkleurige zandkorrels, aanrollende witte golfkoppen tegen
een azuurblauwe lucht, bekroond met een eeuwig lijkende zonneschijf maken dat
het strand van Copacabana in Rio de Janeiro er voor de argeloze bezoeker
paradijselijk bij ligt. Op de met palmbomen overkoepelde promenade lokken witte
plastiekstoeltjes, zongebakken mensen en bontgekleurde coctails voor een even
verfrissende als verraderlijke drink. Wat ongemakkelijk onderuitgeschoven op de
te korte zit van een stoeltje dreigen mijn ogen dicht te vallen van weelde,
wachtend op de Cubalibra die het totaalbeeld nog dieper fotografisch in mijn
geheugen zal prikken.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Café OK is maar één van de vele lokkertjes voor een
ijsgekoelde "molotov-coctail", een hapje, een grietje-voor-een-cent
of een duivels uitdagende vrouw wiens enkels, handen en stem verraden dat het
een man is. Een ruk aan mijn hemdsmouw maakt dat ik niet écht in dromenland
verzeil. Ik kijk in trieste, grote donkere jongensogen, die beslist niet meer
dan tien of twaalf jaar het vermeende paradijs hebben gezien. En ze hebben
daarvan niet veel leuks onthouden, te oordelen naar de naar begrip zoekende
blikken. De jongen is slordig, armoedig gekleed en heeft geen linkerarm. Even
schiet de vraag door mijn attente geest of mensen's boosheid zover zou kunnen
gaan een kind een arm te amputeren om het aldus als bedelaar meer indruk te
laten maken. Maar neen, dit wilde ik niet denken. Ik weiger te aanvaarden dat
mensen zo slecht kunnen zijn. Maar dan doen honderden anekdote's in de
wereldgeschiedenis me twijfelen.
Alfonso, zo heet de knaap, is bedelaar en vraagt me
onbeschroomd om geld. Met open, niet propere, al wat verweerde rechterhand. Een
straatkind van Rio... Een inkomstenbron misschien ook voor een gezin. Het
zojuist vermeende paradijs valt aan diggelen. Naast mij staat een mens die het
minder goed heeft dan ik. Duidelijk. Ik kan niet anders dan hem geld geven. Of
toch wel. Ik nodig hem aan mijn tafel uit, waarop Alfonso maar heel argwanend
ingaat. "Dinero" (Portugees voor geld) dringt hij aan. Maar in de
plaats daarvan leg ik de spijskaart voor hem open en zeg hem te kiezen waar hij
zin in heeft. Alfonso beziet me ongelovig, kijkt schichtig om zich heen, om dan
zijn blik aan de kaart te kleven. Zonder écht iets te zien. Toch kwam ik met
hem overeen een lekkere kip te eten, zich in een reuze-cola te verzuipen en
onze toevallig kennismaken te vieren met een feestelijke ijskreem, inclusief
vuurwerk. En zo geschiedde. Onder onbegrijpende blikken van Braziliaanse
hoertjes, potsierlijke travestieten, toeristen-die-niet-beter-wisten en nog wel
met de grootste verrassing van de café-houder zelf. Een bedelaar aan tafel bij
een klant. Ongehoord. Maar voor Alfonso en mij zat het snor in Café OK daar op
de promenade van Copacabana.
Veel viel er niet te zeggen. Alfonso kon uiteraard alleen
Portugees, ik maar enkele woorden, en daarom flapte ik er wat Spaans
tussendoor, maakte hem gestikulerend allerlei diets en zocht met evenveel
gebaren de betekenis van zijn antwoorden. Zo verliep de maaltijd. En als de gigantische
ijsbergen op onze verhitte tongen gesmolten waren, Alfonso een laatste keer
zijn lippen opeenperste om de smaak van de koele frisdranken in zijn geheugen
te prenten, voelden we allebei dat de ontmoeting naar zijn eind ging. Alfonso
zou weggaan, ik zou enkele dagen later terug naar huis vliegen om een jaar
later weer hier op diezelfde plaats eenzaam te zijn. Maar ik gaf Alfonso geld,
hoeveel doet hier niet terzake. En vroeg hem of hij volgend jaar, precies weer
diezelfde zaterdagmiddag - de enige zaterdag met de GP van Brazilië Formule 1 -
opnieuw zou willen komen. Na wat misverstanden over mijn bedoelingen knikte hij
ja. En dan ging Alfonso weg, over de brede laan van het paradijs die op de
wrede broosheid van het lot is gebouwd.
Driemaal is Alfonso op het rendez-vous geweest. Iedere keer
bleek mijn éénarmige vriend meer man te zijn geworden. Het verging hem
blijkbaar niet beter, maar ook niet slechter. Vreugde om een weerzien kon ik
niet écht ontdekken. Alfonso kwam om het eten en een centje. Dat kon ik hem ook
niet kwalijk nemen. Maar toch drong enige vreugde soms door zijn oogappels, en
werd het strand van Copacabana stralender dan ooit voor mij. De vierde keer is
Alfonso ook op de afspraak geweest. Daar durf ik op te wedden. Maar ikzelf was
er niet. Brazilië's prestige-race was naar Sao Paulo getransfereerd, geboortestad van
Ayrton Senna, en dus deed ik Rio niet meer aan. Alfonso zal mijn ontrouw nooit
begrijpen. En dat zal altijd mijn verdriet van Copacabana blijven. (Tekst en foto: Walter Rombauts)
|