De eerste keer dat ik Juan Manuel Fangio mocht ontmoeten was in 1971 tijdens de GP van Monaco. Jan Hendrickx, een jeugdvriend en later gezien sportcommissaris van de RACB, vergezelde me. We tuften samen in zijn Simca Rally I naar het Prinsdom. Hoe we in de pits beland zijn weet niet één van beiden nog. Op één of andere mysterieuze manier waren we ongemerkt opgenomen in het tableau van de straten van het belastingparadijsje, met zijn blauwe zee voor de deur, de jachten, het kasteel dat domineert boven op de rotsen.
Juan Manuel Fangio, Argentijn en vijf keer wereldkampioen Formule 1, was in gesprek met Ronnie Peterson die toen voor March reed. Dat was die STP-March, helrood, met die grote schotelvormige voorvleugel en een hogere, brede achterwing. Grote Ronnie was aangedaan door het bezoek van de Maestro. De Grootmeester was gekleed in een simpel donker polootje, een stijlvolle, geklede grijze broek en zwarte sandalen. Hij luisterde aandachtig naar wat Ronnie zei. Het ging over de auto. De man die na een absolute climax op de Nürburgring in 1957 met een Maserati zijn vijfde wereldtitel realiseerde werd in nooit eerder gezien triomf op de schouders rondgedragen. Mercedes stopte in 1955 met F1 na het verschrikkelijke ongeval tijdens de "24 Uren van Le Mans" waarin Pierre Levegh in de tribune vloog en 82 mensen het leven lieten. Héwel, dié man had nooit met een mid-rear engine gereden. Ronnie Peterson stelde het hem voor.
De uitnodiging om in die March te rijden kreeg een complete andere wending. Fangio deed zijn schoenen uit alvorens hij instapte en achter het stuur plaatsnam. Niemand begreep het goed. Er was een conversatie met Ronnie Peterson waarbij ook de teamchef betrokken werd. Buiten Jan en ik was er niemand anders in de stand dan die drie personaliteiten. Aan Fangio's gelaatsuitdrukking was te zien dat hij weigerde. Durfde hij niet ? Hij kende Monaco toch als niemand, niet ? Na alles goed te hebben bestudeerd stapte hij uit de March-Ford en deed zijn schoenen terug aan. Toen de grote mijnheer in de eenvoud die hem altijd eigen was en is gebleven verder wandelde, werd Peterson gevraagd waarom de Meester had geweigerd. "Dit is niet van mij", had Juan Manuel hem vaderlijk geantwoord, "het is niet goed andermans werktuig te gebruiken zonder doorslaggevende reden. Ik zou hem kunnen crashen..." 's Anderendaags werd Ronnie Peterson tweede achter Jackie Stewart in een Tyrrell Ford in de GP van Monaco op 25"6. Juan Manuel Fangio stond "anoniem" langs de kant, niemand zag hem bij wijze van spreken. Hij zag dat het goed was, die jaren nà hem. De levensles van respect te hebben voor andermans bezit, werktuigen en arbeid is verwaterd.
Grote coureurs zijn niet noodzakelijk nog grote mensen. Of kunnen het mischien niet meer zijn door onze opgeklopte wereld. De onnoemlijke talrijke discipline's maken profilering ook moeilijker. Michaël Schumacher, met wie ik eens op de Nürburgring mocht rondzoeven in een Ferrari Maranello was kil. Hij deed wat hem was gevraagd voor veel geld. Een robotcoureur met vissenbloed in de aderen. De zevenvoudige wereldkampioen is volgens iedere insider de beste aller tijden. Wie zou ik zijn om dat tegen te spreken ? Hij zal echter nooit de eenvoudige warmte kunnen benutten die Fangio eigen was. Na Monaco heb ik het monument Fangio nog vele malen mogen ontmoeten. Ook op zijn tachtigste verjaardag. Hij zei altijd "Mi amigo". Gelukkig zei hij dat niet alleen tegen mij. Gastheer van dat moment van bezinning Ronnie Peterson stierf op 11 september 1978 als gevolg van een verschrikkelijke crash in Monza waar Riccardo Patrese, verdacht en later gezuiverd van schuld, alles van weet. Juan Manuel Fangio overleed in 1995. Hij was juist 84 jaar jong geworden. Het eeuwig leven in de pure autosport bestaat dus.(Walter Rombauts)