In de weekeindeditie van De Standaard stond er een interview met Joachim Coens. Die leeft dus nog. Dat ge van de man zo weinig hoort heeft ook de maken met de coronacrisis. De christendemocraten zijn nooit initiatiefnemers geweest, hebben steeds de kat uit de boom gekeken en dat is nu niet anders. Met als o.m. het gevolg dat de enige die echt wat te beslissen had, Wouter Beke, geen of te late beslissingen nam en daardoor heel wat kritiek slikte. Dat dit juist gebeurde met een ex-partijvoorzitter die zichzelf tot minister benoemde, maakt de zaak alleen maar erger. Na het drama van het niet meteen ingrijpen in de woonzorgcentra zit Beke eveneens verveeld met dat van de zgz ‘contact tracing’ waar m.i. ook geen echte oplossing voor zal komen. Men doet zo precies alsof iedere burger een smartphone heeft, maar dat is niet zo en dat zal men ook niet kunnen verplichten. Zeker bij de oudere generatie, juist degene die bij het coronavirus het grootste risico loopt, zijn er heel wat mensen die geen smartphone hebben, er zelf geen zullen kopen en waar sommige niet eens mee zullen kunnen werken. Om nog te zwijgen over de vraag wie het gaat betalen. Over dat aspect van de zaak moet ik de eerste commentaar nog steeds horen.
Niet alleen over Coens, ook over zijn uitdager voor het partijvoorzitterschap, Sammy Mahdi, hoort men weinig al blijkt hij toch nog steeds voorzitter te zijn van de CD&V-jongeren. In de aanloop naar de verkiezing van een nieuwe CD&V-voorzitter had ik me al eens afgevraagd waarom de man zichzelf ‘Mehdi’ noemt, terwijl zijn familienaam ‘Mahdi’ wordt geschreven. Misschien heb ik daar een verklaring voor gevonden. ‘Mahdi’ betekent in het Arabisch voor de moslims nl hetzelfde als ‘Messias’ voor de joden en ‘Christus’* voor de christenen: ‘de Gezalfde’. De man kan daar natuurlijk zelf niets aan doen. Zijn vader kwam in de jaren 1970 als vluchteling uit Irak naar hier en zijn moeder is een Vlaamse. Maar zo’n naam helpt je hier natuurlijk niet veel.
*De naam ‘Christus’ komt van het Griekse ‘Christos’(of Xristos’) en werd waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door de apostel Paulus, dus ná de dood van Jezus. Paulus was de zoon van een tentenmaker die voor het Romeinse leger werkte en daardoor het Romeins burgerschap had verworven. Als zoon werd hij automatisch ook Romeins staatsburger en deed hij zijn studies in het Grieks, toen de culturele lingua franca van het Midden Oosten. Zijn Romeins burgerschap en de kennis van Grieks en Latijn stelde Paulus in staat het nieuwe geloof te verkondigen tot in Rome – toen de hoofdstad van een wereldrijk dat de hele Middellandse Zee omvatte (‘mare nostrum’ noemden de Romeinen ze: ‘onze zee’) - waardoor hij kan beschouwd worden als de man die de eerste stap zette om van het christendom een wereldreligie te maken.
|