Ik zit in goed gezelschap. Alexander D’Hooghe, de intendant voor de overkapping van de Antwerpse ring, heeft net zoals ik het artikel gelezen in The Economist waarin brandhout wordt gemaakt van dit België dat, volgens het Britse blad, de meest succesvolle mislukte staat zou zijn. D’Hooghe verwijst daarbij naar de kritiek van mensen, partijen en drukkingsgroepen die de Oosterweelwerken zouden willen stilleggen.
Voor D’Hooghe, die zegt aan Oosterweel een deel van zijn leven te hebben gegeven, is dit niet zomaar de grootste werf van de eeuw. Er wordt daar een enorme lus voor een warmtenet aan de ring gebouwd, waardoor de stad niet alleen een eerste alternatieve warmtebron krijgt, maar ook het grootste stedelijk park van de Lage Landen. Zeven kilometer overlapping, bedekt met waterparken, grote stadsparken, verwilderingsgebieden en bochtige beken. Dit alles door Lantis, momenteel de grootste bouworganisatie van Vlaanderen. Een project waarin leefbaarheid en gezondheid centraal zullen staan, inbegrepen de sanering van de vervuilde grond, waarbij niet alleen de grondkwaliteit, maar ook die van de lucht zal verbeterd worden. Tegelijk zorgt dit project ook voor een massale tewerkstelling bovenop die van de Antwerpse haven die alleen goed is voor 18% van de tewerkstelling in Vlaanderen.
Oosterweel nu stilleggen, zou de oververzadiging van de Antwerpse ring en de vervuiling van de lucht in de hele regio alleen maar doen toenemen en dat alles met argumenten die - voorlopig, maar wel 20 jaar te laat - geen steek houden. Zelfs als er ergens enige kans zou zijn dat er iets van klopt, zal men daar rekening mee houden, zoals Lantis momenteel reeds doet met de aanwezige vervuilde grond. Voor één keer moet ik zelfs Tom Meeus, Vooruit-schepen van de koekenstad, gelijk geven waar hij de Oosterweelwerken vergelijkt met een openhartoperatie. Die mag je ook niet stilleggen.
---
Zoals lezer Walter het reeds vertelde in zijn reactie van gisteren, is het lezen van het interview van Tom Van Grieken in ’t Pallieterke van deze week de moeite waard. Ik kom daar nog op terug.
|