Ik heb het hier al ergens eens geschreven, maar herhaal het nogmaals dat ook ik in de jaren 1990, na de val van de Sovjet Unie, hoopte dat Rusland een betere toekomst tegemoet zou gaan als democratisch land. De komst van Vladimir Poetin rond de eeuwwisseling leek daarin te passen. Ik heb me daarin vergist en ben blijkbaar niet de enige.
In De Standaard van het weekeinde verscheen op de laatste bladzijde een opiniestuk van Johan de Boose, schrijver en Ruslandkenner. De man, nu 60, bezocht het land als twintigjarige voor de eerste keer in 1982, sprak en verstond toen al Russisch, dat hij nog steeds de mooiste taal van de aarde vindt. Als operaliefhebber moet ik toegeven dat Russisch een taal is die zich laat zingen, maar – volgens mij - toch iets moet onderdoen voor het Italiaanse belcanto. Maar dit ter zijde.
Alhoewel hij er ondertussen al minstens twintig keer geweest is, is Rusland voor een kritische schrijver als de Boose verboden terrein geworden. Hoe is het mogelijk, vraagt hij zich af, dat het grootste land ter wereld een politieke elite heeft die niet gericht is op een progressieve bezorgdheid van haar bevolking, maar op de hardnekkige, bijna messianistische terugkeer naar een autoritaire, antidemocratische en oerconservatieve staatsvorm, die claimt de redder van de mensheid te zijn?
In de jaren 1990, te midden van een apocalyptische crisis, hoopten velen dat er in Rusland een voorhoede zou opstaan die tot een nieuwe, betere wereldorde zou kunnen leiden. We hebben ons vergist. Het was de Russische politieke elite niet te doen om vooruitgang, maar om herstel van alles wat verloren was gegaan: godsdienstwaanzin, morele superioriteit, imperiale macht, onverbloemde tirannie waarvoor de massa knielt, onderwerping en stabiliteit gebaseerd op repressie. Evenwichtige grenzen, mensenrechten, democratie, tolerantie, het is er allemaal verpletterd.
Zo hoort men het ook eens van een insider van bij ons, met 40 jaar ervaring ter plaatse.
|