In “Onaf’, het maandblad van de Vlaamse Volksbeweging, (VVB) kan men ook regelmatig iets lezen over andere Europese landen waarin minderheidsgroepen zelfstandig(er) willen worden. Denk maar aan de Schotten, de Catalanen, de Basken en andere Zuid-Tirolers. In het nummer van maart had men het deze keer over Sardinië, mijn tweede vaderland*, waar wel minder vraag naar zelfstandigheid is. De hoofdreden daarvoor is dat er op het eiland, bijna even groot als België (± 24.000 km²), maar met slechts ± 1.650.000 inwoners, men – buiten het Italiaans, dat de officiële taal is - er nog liefst 8 andere talen op na houdt: drie Sardische (of Sardijnse) dialecten, 3 Corsicaanse en twee buitenlandse. Voor de liefhebbers: het Sardische Logudorees, Nuorees en Campidanees, het Corsicaanse Gallurees en Sassarees en verder het Catalaans en het Ligurees (het dialect van Genua en omstreken, de moedertaal van Napoleone Bonaparte!).
De redactie van ‘Onaf’ kreeg het verhaal via een Baskische onafhankelijkheidsbeweging, in het Baskisch en het Engels en ik slaagde erin via een omweg (een uniefprof uit Sassari) ook de Italiaanse tekst te pakken te krijgen om naar mijn Italiaanse vriendenkring te sturen.
Ik heb er vroeger zelf niet bij stil gestaan – ik had ook nog wat anders te doen – maar Sardinië is feitelijk een paradijs voor polyglotten en linguisten.
*Wij hebben er negen jaar gewoond. Twee van mijn kinderen zijn er geboren. Mijn oudste zus is er gebleven. Haar twee zonen zijn er getrouwd met ‘Sardinnekens
|