N.a.v. het verschijnen van het boek ‘De Vlaamse meesters, Van Eyck tot Bruegel’* door kunsthistoricus Matthias Depoorter, noemt deze onze contreien in Van Eycks tijd ‘De Boergondische Nederlanden’. Daarin vermeldt hij niet alleen de Vlaamse primitieven vanaf Jan Van Eyck, maar ook Jeroen Bosch, officieel bekend als Nederlander en Pieter Bruegel, die niet direct tot die groep behoorde. Het werk was eerst bedoeld als catalogus voor een tentoonstelling in Peking, maar toen die o.w.v. corona niet doorging, maakte Depoorter er een naslagwerk van dat mag gelezen en gezien worden.
Spilfiguur in het verhaal is Jan Van Eyck, die niet alleen een begenadigd schilder was, maar tevens zorgde voor de doorbraak van de olieverf, iets dat hij niet zelf had uitgevonden, maar waarvan hij de toepassing perfectioneerde door er additieven aan toe te voegen waardoor de verf sneller droogde en men laag boven laag kon schilderen en zo meer diepgang en nuancering in de schilderijen kon brengen. De invloed van Jan Van Eyck bleef ook nazinderen na de periode van de Vlaamse primitieven, inbegrepen dus Bruegel en Bosch, en zo kan men inderdaad spreken van ‘De Boergondische Nederlanden’.
Jan Van Eyck en zijn broer Hubert werden trouwens geboren als zonen van een molenaar in het Kempense Arendonk – net zoals Rik Van Steenbergen - en niet in Maaseik, zoals Wikipedia dat nog steeds foutief meldt. De lokale heemkundekring van Arendonk heeft dat kunnen uitpluizen in de gemeentelijke archieven. Jan werkte het grootste deel van zijn schilderscarrière in Brugge, maar was dus ook een Vlaams-Brabander van afkomst, net zoals Rubens, Van Dijck, Bruegel en – jawel - Van Beethoven!.
---
*Het boek ‘De Vlaamse meesters, Van Eyck tot Bruegel’is uitgegeven door Ludion.
|