Tussendoor was er het intermezzo van de Zweedse coalitie, waarbij de Waalse liberalen het voor het zeggen kregen, nadat de N-VA het communautaire in de diepvries had gezet. Na Marrakech was dat niet meer houdbaar, maar de federale regering ging voort in lopende zaken, zonder de N-VA.
En na een volgende verkiezing kwam Paarsgroen+. De zgz Vivaldi regering kreeg een Vlaams-liberaal als premier, Alexander De Croo – zoon van – en dit ondanks het feit dat de Waalse PS de grootste partij in de nieuwe regering met liefst zeven partijen was en Open VLD de kleinste. Als compensatie moest dan wel het PS-programma worden uitgevoerd en hoopte Open VLD dat het premierschap de partij geen windeieren zou leggen, de zo geheten ‘Kanseliersbonus’, weet je wel.
Het tij zou echter keren. Bij een zoveelste voorzittersverkiezing stonden Egbert Lachaert en Gwendolien Rutten tegenover elkaar als rechts- en linksgezinde liberalen. Eerstgenoemde zou het halen, nadat hij zijn diepblauwe achterban had beloofd een Paars-gele federale regering te schenken (dus, mét de N-VA). Eens verkozen werd het juist het omgekeerde, het werd een Paarsgroene regering, zonder N-VA maar mét de Groenen. Drie jaar zou hij deze spreidstand uithouden, maar nadat alle peilingen uitwezen dat Open-VLD achteruit bleef gaan, gaf Lachaert dan toch zijn voorzitterschap op en diende er een nieuwe voorzitter verkozen te worden. Dat laatste gebeurde in beperkte kring, tegen alle partij-reglementen in en had als gevolg dat enkele vaste waarden, zoals Els Ampe, uit de partij stapten en anderen, zoals De Block en Schiltz beslisten bij de volgende verkiezingen niet meer federaal op te komen.
De nieuwe voorzitter, Tom Ongena, was een nobele onbekende en werd niet verondersteld zelf beslissingen te nemen. Die kwamen er steeds meer van federaal premier De Croo zelf, die nattigheid voelde en vreesde voor zijn verdere Europese carrière.
(Wordt vervolgd)
|