The Economist publiceert elke week op haar laatste bladzijde een ‘Orbituary’ oftewel overlijdingsbericht van een of andere bekende persoon. Twee weken geleden was dat van Paus Benedictus, vorige week van Álvaro Angino (71). Álvaro wie? Wel, dat was een van de leden van een jong Uruguayaans rugbyteam dat in de winter van 1972 het vliegtuig nam naar Chili om daar een match te spelen. Het crashte in het onder de sneeuw bedekte Andesgebergte. Een deel van de jongelui, die de crash overleefde, werd pas levend teruggevonden na … 72 dagen. De wereld vroeg zich af hoe zij hadden kunnen overleven, op een hoogte van 5.000 meter, waar eten noch vogels te vinden waren in de winter. Wel, ze hadden elkaar opgegeten…
Een geluk bij dat ongeluk was dat twee van de overlevenden geneeskunde studeerden, de gewonden wisten te verzorgen, ook beseften dat het enige voedsel voorhanden zich in de lichamen van de overledenen bevond en dat de daar aanwezige proteïne zich kon omzetten in suikers. Tussendoor maakten ze nog een sneeuwstorm mee die nog enkele slachtoffers eiste, zodat er een lijst diende te worden opgemaakt van wie de crash had overleefd, wie ook de sneeuwstorm en wie er over bleef.
Zij sneden de overledenen in kleine stukjes, zo klein dat men niet kon zien waarvan het een deel was. Eerst aten zij alleen de spieren, daarna zowat alles: de nieren, de lever, het hart. Daarna openden zij de schedels (met een bijl…) en aten zij de hersenen.
Twee maand na de crash konden 16 overlevenden contact maken met enkele herders en gered worden met helikopters. Geen sciencefiction, een vreselijk, écht gebeurd verhaal…
|