In mijn blog van 5 dezer (‘De rode deemstering’) had ik het terloops over Vilvoorde, waar men horecazaken opricht zonder dat er ook maar één persoon onze Nederlandse taal machtig is. Waarop onze vriend Jean – terecht – reageerde door te schrijven dat burgemeester Bonte daar wel al eens eerder aan had mogen denken. In Vilvoorde is er echter nog heel wat meer aan de hand.
De stad Vilvoorde, met zo’n 43.000 inwoners, kreeg in 2016 liefst 1.500 inwoners bij alleen al uit Brussel. Er vertrokken er dat jaar wel 600 naar de hoofdstad, zodat we kunnen spreken van een aangroei van 900. Het probleem is dat de meeste van die 1.500 geen Nederlands spreken en dat de meeste van die vertrekken dat wel doen. Vilvoorde riskeert dan ook op termijn steeds meer allochtonen binnen te krijgen en heeft nu al de naam de 20ste gemeente van Brussel te zijn. Bijna 70% van de minderjarigen is er reeds van allochtone afkomst.
De belangrijkste reden waarom die zgz Brusselaars – het gaat vooral om Marokkanen, Kongolezen en Oost-Europeanen - naar Vilvoorde afzakken, is de kostprijs van het vastgoed. Een gemiddeld woonhuis met tuin kost er zo’n 250.000 euro. Dat is niet mis, maar toch 100.000 minder dan in Brussel. Burgemeester Bonte kan daar weinig aan doen, de Vlaamse overheid wél, bv door een opkoopbeleid van de oudere huizen, want het zijn vooral die die door de Brusselse allochtonen worden opgekocht. Dat beleid zou gekoppeld kunnen worden aan een grootschalig renovatieprogramma en een woonbeleid met voorkeur voor Nederlandstalige gezinnen. De stad Vilvoorde voert zelf al een woonbeleid via een stadsvernieuwingsproject in een voormalige industriezone langs het kanaal, maar heeft niet de middelen om de hele stad daarin te betrekken. Het is vijf vóór twaalf om er iets aan te doen en het woord is nu aan de Vlaamse regering, wil zij verhinderen dat de Brusselse olievlek nog verder gaat uitdeinen richting Vlaanderen.
|