Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-06-2010
Eugène Van Oye, Carlo Michelstaedter, Otto Erich Hartleben, Philippe Quinault
Uit: Persuasion and Rhetoric (Vertaald dsoor Russell Scott Valentino)
Nor is any life ever satisfied to live in any present, for insofar as it is life it continues, and it continues into the future to the degree that it lacks life. If it were to possess itself completely here and now and be in want of nothing-if it awaited nothing in the future-it would not continue: it would cease to be life.
So many things attract us in the future, but in vain do we want to possess them in the present.
I climb to a mountaintop: its height calls me, I want to have it, and I ascend and dominate it. But how can I possess the mountain? I am truly high above the plain and sea, and I see the wide horizon from the mountain. But none of that is mine: What I see is not within me, nor does seeing more ever mean, "I have seen": the sight, I don't possess it. The sea shines bright in the distance-that will be mine in a different manner. I shall descend to the coast. I'll hear its voice, sail along its back and ... be content. But now on the sea, "the ear cannot be filled with hearing," the boat rides ever new waves, and "an equal thirst takes hold of me." I may plunge into it, feel a wave across my body, but where I am the sea is not. If I want to go where the water is and have it, the waves make way before the swimming man. I may drink in the saltiness, exult like a porpoise, drown myself, but I still won't possess the sea: I am alone and distinct in its midst.
Nor can a man seeking refuge in the persona he loves satisfy his hunger: neither kisses nor embraces nor any other demonstrations invented by love can interpenetrate one with the other: they will always be two, each alone and distinct. Men lament this solitude, but if they find it lamentable it is because being with themselves they feel alone: they feel themselves to be with no one, in want of everything.
Carlo Michelstaedter (3 juni 1887 - 17 oktober 1910)
90 Jaar Marcel Reich-Ranicki, Jim Knipfel, Sibylle Berg, Carol Shields, Max Aub
De Duitse schrijver en liteatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki werd geboren op 2 juni 1920 in Włocławek, Polen. Reich-Ranicki viert vandaag zijn 90e verjaardag. Zie ook mijn blog van 2 juni 2009.
Uit:Für alle Fragen offen
Was halten Sie von Gustave Flaubert und Madame Bovary?
Gustave Flaubert war beides ein Poet und ein Protokollant, ein Romantiker und ein Realist, ein Visionär und ein Berichterstatter, stets leidenschaftlich und pedantisch zugleich. Er war Frankreichs sachlichster Dichter und zärtlichster Chronist, wahrscheinlich der neben den Russen Tolstoi und Dostojewski größte Prosaschriftsteller des neunzehnten Jahrhunderts. Sein Hauptwerk, der Roman Madame Bovary, hat längst die Grenzen gesprengt: Er wurde in alle Sprachen der zivilisierten Welt übersetzt, man hat ihn mehrfach verfilmt und auch vertont und für die Bühne bearbeitet. Und natürlich wurde er zahllose Male kommentiert.
Woran geht eigentlich Emma Bovary, deren Geschichte Flaubert erzählt, zugrunde? An der unglücklichen Ehe mit einem biederen und langweiligen Landarzt? An ihrer bornierten, kleinbürgerlichen Umgebung? An der Monotonie des Alltags in einem französischen Provinznest? An dem Konflikt zwischen Traum und Leben, zwischen Phantasie und Realität, also an der Scheinwelt, in der sie Zuflucht sucht? Sind es die überspannten Wünsche und die romantischen Vorstellungen, die ihr zum Verhängnis werden? Oder scheitert sie an der Liebe, genauer: an der Sehnsucht nach Liebe?
So viele Fragen es auch sind, die der Roman aufwirft die Zahl der Antworten ist ungleich größer. Denn jeder Leser versteht diese Geschichte auf seine Weise. Millionen haben sich in ihr wieder gefunden vielleicht deshalb, weil wir hier von einem Menschen hören, dem kein Preis zu hoch war, um zu leben, statt zu vegetieren. Es gibt nicht viele Romane, von denen man sagen kann: Wer sie nicht gelesen hat, sollte wissen, dass er keine Ahnung hat, was die Weltliteratur leisten kann. Madame Bovary ist ein solcher Roman.
"Suicide hotline?" the chipper young woman on the other end of the phone seemed to ask me when she answered.
When I dialed the phone, I had no idea what I was going to say. I hadn't thought that far ahead. What: "I'm about to open my veins. Now what the hell are you going to do about it?" That wouldn't do. I get into trouble when I don't think about things beforehand. I've never been a good improviser. So instead of saying something moronic, I opted to say nothing at all.
"Hello?" the voice at the other end returned. "Anyone there?"
All the Nietzsche I had been immersed in went right out the window.
"Hello?" she asked again. "I can hear you breeaathing!"
"Shut up," I snapped. I was tempted to say, "That's it, you blew it," and hang up, but I wasn't that cruel, yet.
"So what's going on?"
Oh, what do you think? That I just called to chat?
"I meant, what are you planning?" She meant business.
"Razors. I guess. At least that's what I have in front of me."
"Razors rarely work, you know."
Terrific. I call for help, and I get someone who critiques my style.
"Got any better suggestions? I can't afford a gun."
"That's not what I'm here for. I'm here to help."
"Well, you're doing a bang-up job of it."
"Hey," she said, "we got off on the wrong foot." I could hear the exasperation in her voice. "Let's start again. What's your name?"
"Name doesn't matter."
"Okay," she said. "Why don't you tell me why you want to kill yourself?"
"A man has to have a reason? I didn't break up with a girlfriend, I didn't lose a job, and I wasn't just told that I have Hodgkin's disease. Nothing that simple."
Draußen war ein Winter gewesen, der den Bildern, die wir früher vom Winter gehabt haben, nicht einmal entfernt glich. Saubere, tiefgekühlte Dezember mit Reif und kleinen Häusern, in denen gepflegte Familien vor Bratäpfeln saßen, gab es schon lange nicht mehr. Kein Schnee verdeckte die Unattraktivität der Welt, nur dunkelgrau war sie, klamm und verwaschen. Während drei langer Monate würde das Licht sich kaum verändern; dem Winter würde ein verregneter Frühling folgen, der in einen trüben Sommer überging.
Nebel lag auf der Stadt, die noch nicht einmal eine Stadt war, und der Mensch hielt Winterschlaf. Die es sich leisten konnten, verließen ihre Häuser nicht, sie schlurften in Pyjamas herum, Speisereste im Haar, leere Pizzaschachteln unter dem Bett, und Spinnen mit neurotischen Gesichtern spannen ihre Netze zwischen den Läufen der Personen. Die wenigen, die man auf öffentlichem Gelände sah, waren kaum dazu geeignet, einen mit kleinen, fröhlichen Sprüngen das Leben feiern zu lassen.
Ich war auf der Straße gewesen, hatte in hoffnungslose Gesichter gesehen und mich einen Moment lang gefühlt, als sei ich wieder eine von ihnen, die doch so warteten, dass etwas eintreten werde, durch das sie sich endlich wieder lebendig fühlten. Ich hatte mich an jenem Morgen so stark an das Gefühl erinnert, bei aberwitzigem Wetter alleine zu sein, dass mir übel geworden war, für Sekunden, in denen ich aus der Wirklichkeit gefallen war. Ich hatte eine Zeitung kaufen wollen, und als ich, die Augen vor dem Elend halbverschlossen, das einzige im Winter geöffnete Café passierte, vermeinte ich darin Gespenster aus der Vergangenheit wahrzunehmen. Eine füllige Frau mit Armprothese saß neben einem Mann, an den ich mich nur erinnerte, weil er so übertrieben unscheinbar wirkte wie eine Karikatur.
Sunday night. And the thought strikes me that I ought to be happier than I am.
We have high tea on Sunday, very Englishy, the four of us gathered in the dining ell of our cream-coloured living room at half-past five for cold pressed ham, a platter of tomatoes and sliced radishes. Slivers of hardboiled egg. A plate of pickles.
The salad vegetables vary with the season. In the summer they''re larger and more varied, cut into thick peasant slices and drenched with vinegar and oil. And in the winter, in the pale Ontario winter, they are thin, watery, and tasteless, though their exotic pallor gives them a patrician presence. Now, since it is September, we are eating tomatoes from our own suburban garden, brilliant red under a scatter of parsley. Delicious, we all agree.
"Don''t we have any mustard?" my husband Martin asks. He is an affectionate and forgetful man, and on weekends made awkward by leisure.
"We''re all out," I tell him, "but there''s chutney. And a little of that green relish."
"Never mind, Judith. It doesn''t matter."
"I''ll get the chutney for you," Meredith offers.
"No, really. It doesn''t matter."
"Well, I''d like some," Richard says.
"In that case you can just go and get it yourself," Meredith tells him. She is sixteen; he is twelve. The bitterness between them is variable but always present.
Meredith makes a sweep for the basket in the middle of the table. "Oh," she says happily, "fresh rolls."
"I like garlic bread better," Richard says. He is sour with love and cannot, will not, be civil.
Carol Shields (Chicago, 2 juni 1935 16 juli 2003)
Uit: Crimes exemplaires (Vertaald door Jean Paul Guibbert)
Il ronflait. On pardonne au ronfleur sil est de votre famille.
Celui-là je ne le connaissais même pas de vue. Ses ronflements traversaient les murs. Je suis allé chez le propriétaire : il sest moqué de moi. Je suis allé voir lauteur de bruits si monstrueux ; il ma pratiquement mis à la porte :
Ça nest pas ma faute. Je ne ronfle pas. Et si cest moi, que voulez-vous que jy fasse ? Jai le droit. Achetez-vous du coton hydrophile
Je ne pouvais pas dormir : sil ronflait, à cause du bruit ; et en lattendant, sil ne ronflait pas. Quand je donnais des coups sur la cloison il se taisait un moment mais recommençait ensuite. Vous navez pas idée de ce que cest que dêtre une sentinelle du bruit. Une cataracte, un formidable volume dair,
un fauve pris au piège, le râle de cent moribonds, me déchiraient les entrailles, empoisonnaient mes oreilles et je ne pouvais jamais dormir, jamais. Et je ne pouvais même pas changer de maison. Où aurais-je été, où payer aussi peu ? Le coup quil a pris, cest avec la carabine de mon neveu.
Je ne puis supporter le contact du velours. Jai une allergie au velours. En ce moment même ma peau se hérisse au seul fait den parler. Jignore comment tout ceci est arrivé dans la conversation. Cet homme, si raffiné, ne croyait à rien dautre quà la satisfaction de ses fantaisies. Jignore doù il a sorti un morceau de ce maudit velours quil a commencé à me promener sur les joues, sur la nuque et les narines ; mais cest bien la dernière fois quil la fait.
Javais raison ! Ma théorie était irréfutable. Et ce vieux gâteux niait tout avec son sourire imperturbable comme sil était Cassandre et investi par charisme de sa divine infaillibilité. Mes arguments étaient absolument parfaits, indiscutables. Et cet imbécile décrépit à la barbe sale, édenté, couvert de tous ses doctorats honoris causa, les mettait en doute et sobstinait dans des théories démodées qui nétaient vivantes que dans son esprit ankylosé et ses livres que personne ne lit plus. Vieillard putréfié.
When Farmer Oak smiled, the corners of his mouth spread till they were within an unimportant distance of his ears, his eyes were reduced to chinks, and diverging wrinkles appeared round them, extending upon his countenance like the rays in a rudimentary sketch of the rising sun. His Christian name was Gabriel,and on working days he was a young man of sound judgment, easy motions, proper dress, and general good character. On Sundays he was a man of misty views, rather given to postponing, and hampered by his best clothes and umbrella: upon the whole, one who felt himself to occupy morally that vast middle space of Laodicean neutrality which lay between the Communion people of the parish and the drunken section,that is, he went to church, but yawned privately by the time the congregation reached the Nicene creed, and thought of what there would be for dinner when he meant to be listening to the sermon. Or, to state his character as it stood in the scale of public opinion, when his friends and critics were in tantrums, he was considered rather a bad man; when they were pleased, he was rather a good man; when they were neither, he was a man whose moral colour was a kind of pepper-and-salt mixture. Since he lived six times as many working-days as Sundays, Oaks appearance in his old clothes was most peculiarly his ownthe mental picture formed by his neighbours in imagining him being always dressed in that way. He wore a low-crowned felt hat, spread out at the base by tight jamming upon the head for security in high winds, and a coat like Dr. Johnsons,4 his lower extremities being encased in ordinary leather leggings and boots emphatically large, affording to each foot a roomy apartment so constructed that any wearer might stand in a river all day long and know nothing of damptheir maker being a conscientious man who endeavoured to compensate for any weakness in his cut by unstinted dimension and solidity. Mr. Oak carried about him, by way of watch, what may be called a small silver clock; in other words, it was a watch as to shape and intention, and a small clock as to size. This instrument being several years older than Oaks grandfather, had the peculiarity of going either too fast or not at all. The smaller of its hands, too, occasionally slipped round on the pivot, and thus, though the minutes were told with precision, nobody could be quite certain of the hour they belonged to.
Mme la comtesse de Lorsange était une de ces prêtresses de Vénus, dont la fortune est l'ouvrage d'une figure enchanteresse, de beaucoup d'inconduite et de fourberie, et dont les titres quelque pompeux qu'ils soient ne se trouvent que dans les archives de Cythère, forgés par l'impertinence qui les prend et soutenus par la sotte crédulité qui les donne. Brune, fort vive, une belle taille, des yeux noirs d'une expression prodigieuse, de l'esprit et surtout cette incrédulité de mode qui, prêtant un sel de plus aux passions, fait rechercher avec bien plus de soin la femme en qui l'on la soupçonne ; elle avait reçu néanmoins la plus brillante éducation possible ; fille d'un très gros commerçant de la rue Saint-Honoré, elle avait été élevée avec une soeur plus jeune qu'elle de trois ans dans un des meilleurs couvents de Paris, où jusqu'à l'âge de quinze ans, aucun conseil, aucun maître, aucun bon livre, aucun talent ne lui avait été refusé. A cette époque fatale pour la vertu d'une jeune fille, tout lui manqua dans un seul jour. Une banqueroute affreuse précipita son père dans une situation si cruelle que tout ce qu'il put faire pour échapper au sort le plus sinistre fut de passer promptement en Angleterre, laissant ses filles à sa femme qui mourut de chagrin huit jours après le départ de son mari. Un ou deux parents qui restaient au plus délibérèrent sur ce qu'ils feraient des filles, et leur part faite se montant à environ cent écus chacune, la résolution fut de leur ouvrir la porte, de leur donner ce qui leur revenait et de les rendre maîtresses de leurs actions. Mme de Lorsange qui se nommait alors Juliette et dont le caractère et l'esprit étaient à fort peu de chose près aussi formés qu'à l'âge de trente ans, époque où elle était lors de l'anecdote que nous racontons, ne parut sensible qu'au plaisir d'être libre, sans réfléchir un instant aux cruels revers qui brisaient ses chaînes. Pour Justine, sa soeur, venant d'atteindre sa douzième année, d'un caractère sombre et mélancolique, douée d'une tendresse, d'une sensibilité surprenantes, n'ayant au lieu de l'art et de la finesse de sa soeur, qu'une ingénuité, une candeur, une bonne foi qui devaient la faire tomber dans bien des pièges, elle sentit toute l'horreur de sa position.
Markies De Sade (2 juni 1740 2 december 1814)
De acteur Geoffrey Rush als De Sade in de film Quills uit het jaar 2000
Einst wanderte der Buddha im Lande Magadha von Ort zu Ort und kam nach Rajagaha. Der Tag ging schon zur Neige, als der Erhabene sich der Stadt der fünf Hügel näherte. Gleich dem Abglanz einer segnenden Götterhand breiteten sich die milden Strahlen der Sonne über die weite, mit grünen Reisfeldern und Wiesen bedeckte Ebene. Hier und dort zeigten kleine an der Erde hinkriechende Wölkchen, wie aus reinstem Goldstaube, daß Menschen und Ochsen von der Feldarbeit heimkehrten; und die langgestreckten Schatten der Baumgruppen waren wie von einer regenbogenfarbigen Glorie umgeben. Aus dem Kranze der blühenden Gärten glänzten die Torzinnen, Terrassen, Kuppeln und Türme der Hauptstadt hervor, und in unvergleichlichem Farbenschmelz, als wären sie aus Topasen, Amethysten und Opalen gebildet, lag die Reihe der Felsenhügel da.
Von diesem Anblick ergriffen, blieb der Erhabene stehen. Mit Freuden begrüsste er jene vertrauten Formen, die so manche Erinnerungen für ihn bargen: das graue Horn, das breite Joch, den Seherfelsen und den Geierkulm, "dessen schöner Gipfel die andern wie ein Dach überragt";--vor allen aber Vibhara, den Berg der heissen Quellen, der mit seiner Höhle des Sattapannibaumes dem Heimatlosen eine erste Heimat bereitet hatte--die erste Rast auf dem letzten Wege vom Sansara ins Nirvana.
Denn als er damals "noch in frischer Blüte, mit glänzendem, dunklem Haar, im Genusse glücklicher Jugend, im ersten Mannesalter, gegen den Wunsch seiner weinenden und klagenden Eltern" das fürstliche Vaterhaus im nördlichen Lande der Sakyer verlassen und seine Schritte nach dem Gangatal gerichtet hatte, da gönnte er sich erst dort einen längeren Aufenthalt, indem er jeden Morgen um Almosenspeise nach Rajagaha ging.
Uit: Felicity and Barbara Pym (Biografie door Harrison Solow)
However, I suspect you feel you would like to, and that is the basis of your irritation with silly men, mousy women, tea, religion, and quotations. Is this worthy of the august company of Dante, Proust, Dostoyevsky? It may interest you to know that Barbara Pym felt as you do, when she was about your age ― reading Aldous Huxley, and imagining herself in a more glittering, a more significant, world. And so to protect herself from an unbearable exclusion from that world, she wrote a novel, Young Men in Fancy Dress, in hope, her biographer says, of becoming part of it.
Her irritation with silly men was no different from yours, or mine, or anyones really, you see. The only difference is what each of us regards as silly. Literature, or at least, books (I will not presume to add Pym to the Masters, as you call them ― although surely there are degrees of literature) offer a way out ― out of a time, a space, a life, a status, a level of experience that is unsatisfactory to the reader. Not by virtue of escape, but by metamorphosis, via instruction. As you are being offered a way out of literary exile by the recommended guide ― books, maps, and in the end, one hopes, transportation to the inherited literary land of Barbara Pym. And although you may not now want to arrive in such a place, you have chosen it as your destination. But I suppose you must. After all, it does not make sense that you should have chosen to enter a fictional world you find irritating (though you may realise that it is possible to learn something from it).
Uit: Elizabeth Benedict A Matter of Color(Washington Post 8 Jan. 1995)
After her return to the United States, West became the founding editor of The Challenge, a magazine devoted to publishing the best writing by African Americans. When the publication failed, West founded and edited The New Challenge, maintaining her commitment to publishing new writing by African Americans. Both publishing efforts suffered from financial trouble and were eventually abandoned. West ultimately left Harlem and moved to Marthas Vineyard, where she lived until her death in 1998.
In much of Wests writing, white racism finds echoes in black societys obsession of gradations of skin color and the possibility of passing.1 Her 1948 semi-autobiographical novel, The Living Is Easy, explores racism and class-consciousness among the African-American bourgeoisie in Boston. Though some critics have argued that West ignores many problems African Americans face as a result of racism, some suggest that she incorporates an element of social commentary in the book through her criticism of the values and ethics of the African-American middle class. A second novel, The Wedding, was started in the 1960s but West didnt complete it until the 1990s. Her editor for this book, her Marthas Vineyard neighbor Jacqueline Kennedy Onassis, read Wests work in the islands local paper and encouraged her to complete the novel. Similar to her earlier novel and to many of her short stories, The Wedding examines issues of race and class among upper-middle class African Americans, this time in the Marthas Vineyard community, Oak Bluffs. After its publication, the novel was adapted for television by Oprah Winfrey; it starred Halle Berry.
« Je la reconnus dans la file dattente du contrôle des passeports, bien que lunique photo delle jamais parue dans la presse datât de 1985. Elle était habillée en homme comme lors de son arrestation au siècle dernier. Ses cheveux courts étaient désormais gris. Derrière les lunettes rondes à monture dacier de Trotsky que portaient toutes les filles myopes de sa génération elles avaient arrêté, pourquoi pas elle ? , on trouvait les mêmes grands yeux vides, apeurés, actifs. Sa file avançait plus vite que la mienne. Elle avait dû décrypter les vêtements, le comportement, les bagages à main et le visage de chaque personne attendant de passer la douane. Evaluer les chances que chacun avait, ou non, de retenir lattention du douanier. Puis faire un rapide calcul mental et choisir la bonne file. Ce petit travail lui avait permis de gagner quelques minutes sur moi. Ces minutes qui vous sauvent parfois la vie. Je la perdis de vue, la retrouvai dans le lounge. Elle voyageait en classe affaires, comme moi. Moi, jétais dans le pétrole. Dans quoi était-elle à présent ? Quand je compris que nous prenions le même avion, je me dis que nous serions peut-être assis côte à côte. Elle aurait alors le regard vague et plaintif de toute personne célèbre se demandant si on sait qui elle est. Dans le cas dune gloire négative due à un fait divers infect, à un acte politique odieux ou à une opération militaire catastrophique, cette question muette se teinte de honte, de crainte. Le personnel de bord nous indiqua, hélas ! deux travées différentes. Pourquoi hélas ?
Patrick Besson (Montreuil, 1 juni 1956)
De Engelse dichter en schrijver John Edward Masefield werd geboren op 1 juni 1878 in Ledbury, in Herefordshire.
A Ballad of John Silver
We were schooner-rigged and rakish,
with a long and lissome hull,
And we flew the pretty colours of the crossbones and the skull;
We'd a big black Jolly Roger flapping grimly at the fore,
And we sailed the Spanish Water in the happy days of yore.
We'd a long brass gun amidships, like a well-conducted ship,
We had each a brace of pistols and a cutlass at the hip;
It's a point which tells against us, and a fact to be deplored,
But we chased the goodly merchant-men and laid their ships aboard.
Then the dead men fouled the scuppers and the wounded filled the chains,
And the paint-work all was spatter dashed with other peoples brains,
She was boarded, she was looted, she was scuttled till she sank.
And the pale survivors left us by the medium of the plank.
O! then it was (while standing by the taffrail on the poop)
We could hear the drowning folk lament the absent chicken coop;
Then, having washed the blood away, we'd little else to do
Than to dance a quiet hornpipe as the old salts taught us to.
O! the fiddle on the fo'c'sle, and the slapping naked soles,
And the genial "Down the middle, Jake, and curtsey when she rolls!"
With the silver seas around us and the pale moon overhead,
And the look-out not a-looking and his pipe-bowl glowing red.
Ah! the pig-tailed, quidding pirates and the pretty pranks we played,
All have since been put a stop to by the naughty Board of Trade;
The schooners and the merry crews are laid away to rest,
A little south the sunset in the islands of the Blest.
John Edward Masefield (1 juni 1878 12 mei 1967)
De Oostenrijkse schrijver Ferdinand Raimund werd geboren op 1 juni 1790 in Wenen.
Uit: Der Bauer als Millionär
Großer Feensaal, mit magischen Lampen von verschiedenen Farben hell beleuchtet, welche, auf Kandelabern angebracht, die Kulissen zieren. Im Hintergrunde die Öffnung eines großen Bogentores, welches durch einen schalartigen, mit Gold verbrämten Vorhang verdeckt ist.
In der Mitte des Theaters spielen zwei Furien, ein Triton und der kleine Borax ein Quartett von zwei Violinen, Viola und Violoncello. Die Stimmen des Quartetts wechseln mit Solo. Die Instrumente sind von Gold, die Pulte ideal. Im Kreise sitzen: Bustorius, Zenobius, Antimonia, Selima, Zulma, Lira, der Morgen, die Nacht, der Abend, der Blödsinn und mehrere andere allegorische Personen, Zauberer und Feen, die von Zeit zu Zeit von vier Genien, welche als geflügelte Livreebediente gekleidet sind, auf silbernen Tassen mit Konfekturen bedienet werden. Das Ganze wird von folgendem Chor begleitet.
Chor. Welch ein herrliches Konzert, Wo sich hoch die Kunst bewährt. Was ist Amphions Geklimper? Selbst Apollo ist ein Stümper, Wenn man solche Künstler hört. Bravo! Bravo! O vortrefflich! Bravo! Bravo! (Verhallend.) Bravo - Bravo -
(Allgemeiner Applaus. - Alles erhebt sich von den Sitzen, die Spielenden legen ihre Instrumente weg und verneigen sich).
Zenobius. Bravissimo, meine Herren! das haben Sie gut gemacht, (zu dem Triton) besonders Sie.
Bustorius(tritt vor, einen Csakan in der Hand, im ungarischen Dialekt). Isten utzék! ist das schönes Quartett, von wem ist das komponiert?
Zenobius. Das Adagio ist von einem Delphin.
Ferdinand Raimund (1 juni 1790 - 5 september 1836)
Schönster Früh-Sommertag. Freude an dieser Jahreszeit, die schon die meiner Geburt.-Geschäfte, Korrespondenz. Den Vortrag mit Bermann. Haarwaschung. Mit K. um den Weiher. Russische Bücher [1] kamen, die Emigrantenzeitschriften und das interessante Buch eines Ex-Hitlermannes und erbitterten Wegbereiters: "Ich kann nicht schweigen". Nachmittags geschlafen. An Reisiger, Fiedler [2] u.a. geschrieben Endlose Briefdiktate u.a. an Knopf und v. Pick (Budapest) [3] in der Frage unserer Wohnung (Hatvanyi). - Exposee von Golo über die Humaniora [4] für Budapest [5]durchgearbeitet. - Bibi bestand mit Auszeichnung sein Lehrexamen, geigerisch; in den theoretischen Nebenfächern schnitt er schlecht ab. Abends keines Fest für ihn in Gegenwart des jungen Kayser, mit Champagner-Getränk. Hörten wieder die "Symphonie in blue", begabtes Stück von 1920, nach dem nichts mehr kam. Müde. Spät zu Bette.
Peter de Mendelssohn (1 juni 1908 10 augustus 1982)
Hier samen met de Oostenrijkse schrijfster Hilde Spiel
Yet over the ensuing months her yearning after Agnes contained nothing of hope; Meggie didn't own a doll and had no idea little girls and dolls belonged together. She played happily with the whistles and slingshots and battered soldiers her brothers discarded, got her hands dirty and her boots muddy to play with. Stroking the bright pink folds of the dress, grander than any she had ever seen on a human woman, she picked Agnes uptenderly. The doll had jointed arms and legs which could be moved anywhere; even her neck and tiny, shapely waist were jointed. Her golden hair was exquisitely dressed in a high pompadour studded with pearls, her pale bosom peeped out of a foaming fichu. of cream lace fastened with a pearl pin. The finely painted bone china face was beautiful, left unglazed to give the delicately tinted skin a natural matte texture. Astonishingly lifelike blue eyes shone between lashes of real hair, their irises streaked and circled with a darker blue; fascinated, Meggie discovered that when Agnes lay back far enough, her eyes closed. High on one faintly Bushed cheek she had a black beauty mark, and her dusky mouth was parted slightly to show tiny white teeth. Meggie put the doll gently on her lap, crossed her feet under her comfortably, and sat just looking.
She was still sitting behind the gorse bush when Jack and Hughie came rustling through the grass where it was too close to the fence to feel a scythe. Her hair was the typical Cleary beacon, all the Cleary children save Frank being martyred by a thatch some shade of red; Jack nudged his brother and pointed gleefully. They separated, grinning at each other, and pretended they were troopers after a Maori renegade. Meggie would not have heard them anyway, so engrossed was she in Agnes, humming softly to herself.
"What's that you've got, Meggie?" Jack shouted, pouncing. "Show us!"
"Yes, show us!" Hughie giggled, outflanking her.
She clasped the doll against her chest and shook her head. "No, she's mine! I got her for my birthday!"
"Show us, go on! We just want to have a look."
Pride and joy won out. She held the doll so her brothers could see. "Look, isn't she beautiful? Her name is Agnes."
"Agnes? Agnes?" Jack gagged realistically. "What a soppy name! Why don't you call her Margaret or Betty?"
Uit:From The Museum of Eternas Novel (Vertaald door Margaret Schwartz)
After Chapter V of the Novel we can be sure that it isnt because of NK (the Nonexistent Knight) that Sweethearts existence is saddened today. This evening, the Novel will send its soloist orchestrasix guitarsto execute various obsequious polyphonies for the orchestras of the bars Ideal, Sibarita, and Real, so that they can listen to music for a change. The Polygraph of Silence will explain the reasons for this with erudite gestures, and he will circulate the bottomless collection plate of gratitude among the personnel of the orchestras, which will make the music of thanks as coin strikes against coin. The public will also serve as a harmony of contentment, as the listening orchestra, momentarily laying aside its instruments for calling-the-waiter in favor of its instruments of applause.
This is a novel that was, and will be, futuristic until its written, just as its author is futuristicuntil today he had yet to write a single future pagealthough he has left futurism until the future, as a proof of his enthusiasm, and doing so brilliantly from there onwithout falling into the trap of being a consecutive futurist, like those who have adopted futurism, without understanding it, in the present. And, for that reason, they have declared much to come for the novelist, who has everything in front of him, including his own genial sense of haste, which arises from having thought that, given the speed of progress, posterity has been left behind; each day comes quicker, almost completely forgotten, a series of contemporaneous events that exist in the last journalistic edition of the day it appears and thats it. We all die already judged immediately, book and author are made classics or corpses in a day, and meanwhile they recommend us to posterity and complain about the present. And today, all of this is done with sufficient justice in 24 hours.
Macedonio Fernández (1 juni 1874 10 februari 1952)
de overburen leunen langzaam mijn studentenkamer naar binnen elke avond iets verder voorover
het fatsoen om verrekijkers of telescopen te gebruiken is hen vreemd
ze rennen tegen de ruiten totdat de muren zich uitrekken richting mijn raam zelfs hun kat klauwt mee hun ogen op groot en een bouwlamp in de aanslag
in hun badjassen rennen ze met hun oren hard tegen het glas gedrukt soms rennen ze zo hard dat ze hun gezichten pletten en ik me afvraag of ze er blijvende schade aan overhouden
niet lang meer dan slaat hun adem condens op de buitenkant van mijn raam
ik moet gordijnen kopen en een baksteen klaarleggen
These I, singing in spring, collect for lovers, (For who but I should understand lovers, and all their sorrow and joy? And who but I should be the poet of comrades?) Collecting, I traverse the garden, the world -- but soon I pass the gates, Now along the pond-side -- now wading in a little, fearing not the wet, Now by the post-and-rail fences, where the old stones thrown there, picked from the fields, have accumulated, Wild-flowers and vines and weeds come up through the stones, and partly cover them -- Beyond these I pass, Far, far in the forest, before I think where I get, Solitary, smelling the earthly smell, stopping now and then in silence, Alone I had thought -- yet soon a silent troop gathers around me, Some walk by my side, and some behind, and some embrace my arms or neck, They, the spirits of friends, dead or alive -- thicker they come, a great crowd, and I in the middle, Collecting, dispensing, singing in spring, there I wander with them, Plucking something for tokens -- something for these, till I hit upon a theme -- tossing toward whoever is near me,
Here! lilac, with a branch of pine, Here, out of my pocket, some moss which I pulled off a live-oak in Florida, as it hung trailing down, Here, some pinks and laurel leaves, and a handful of sage, And here what I now draw from the water, wading in the pond-side, (O here I last saw him that tenderly loves me -- and returns again, never to separate from me, And this, O this shall henceforth be the token of comrades -- this calamus-root shall, Interchange it, youths, with each other! Let none render it back!) And twigs of maple, and a bunch of wild orange, and chestnut, And stems of currents, and plum-blows, and the aromatic cedar; These I, compassed around by a thick cloud of spirits, Wandering, point to, or touch as I pass, or throw them loosely from me, Indicating to each one what he shall have -- giving something to each, But what I drew from the water by the pond-side, that I reserve, I will give of it -- but only them that love, as I myself am capable of loving.
7.
Of the terrible question of appearances, Of the doubts, the uncertainties after all, That may-be reliance and hope are but speculations after all, That may-be identity beyond the grave is a beautiful fable only, May-be the things I perceive -- the animals, plants, men, hills, shining and flowing waters,
The skies of day and night -- colors, densities, forms -- May-be these are, (as doubtless they are,) only apparitions, and the real something has yet to be known, (How often they dart out of themselves, as if to confound me and mock me! How often I think neither I know, nor any man knows, aught of them;) May-be they only seem to me what they are, (as doubtless they indeed but seem,) as from my present point of view -- And might prove, (as of course they would,) naught of what they appear, or naught any how, from entirely changed points of view; To me, these, and the like of these, are curiously answered by my lovers, my dear friends; When he whom I love travels with me, or sits a long while holding me by the hand, When the subtle air, the impalpable, the sense that words and reason hold not, surround us and pervade us, Then I am charged with untold and untellable wisdom -- I am silent -- I require nothing further, I cannot answer the question of appearances, or that of identity beyond the grave, But I walk or sit indifferent -- I am satisfied, He ahold of my hand has completely satisfied me.
An lauen Sommerabenden stehe ich gern auf der Eisenbahnbrücke am Lohring in Bochum und schaue auf meine Stadt. Ich sehe das Mercedes-Hochhaus am Bahnhof, die Fiege-Brauerei, das neue Hochhaus der Stadtwerke (das ein bisschen aussieht wie der Monolith aus 2001), die Türme von Propstei- und Christuskirche, und ganz rechts erkenne ich sogar noch den Förderturm des Bergbau-Museums. Und dann denke ich: Boah! Schön ist das nicht!
Wenn sie nicht im Haushaltskittel daherkamen, trugen diese Frauen Tantenpullover. Unifarbene Strickpullis mit V-Ausschnitt, die sich über einen unglaublichen Atomvorbau spannten. So was wird ja heute gar nicht mehr gebaut. Die Mieder, die das stützen mussten, waren Meisterleistungen der Ingenieursplanung, höchstens noch vergleichbar mit Bauwerken wie der Fehmarn-Sund-Brücke. Diese Pullis saßen so eng, das war praktisch gehäkeltes Neopren. Man fragte sich spontan: Wie kommt die Tante da überhaupt rein? Vermutlich wie der Christbaum ins Netz kommt: Im Altersheim stand auf dem Gang eine durchgeschnittene Tonne, da kam vorne der Pullover drauf, und hinten schoben zwei Zivis. Die alten Männer hörte man oft schon, bevor man sie sah. Ihnen ging ein abgehacktes Donnern voraus, und da wusste man gleich, da kommt wieder einer um die Ecke, der hat dreißig Jahre lang kaum das Sonnenlicht gesehen und hustet jetzt seine schleimigen Lungenreste auf den Bürgersteig hinaus. Und manchmal sah das, was da raus kam, aus, als würde es noch leben. Hackendes Lungendonnern der Soundtrack einer Kindheit im Ruhrgebiet.
Ich habe dich immer bewundert, wie du das aushalten konntest! Kannst, muss ich sagen. Ich glaube, dass er immer noch Zigarren raucht. Habe ich recht?! Du kannst es mir ja schreiben. Mit einer E-Mail. Oder anrufen. Oder einfach vorbeischauen und wir reden über den Geschmack von Zigarren auf Männerlippen. Ich bleibe so lange an dem Thema hängen, weil ich unlängst von einem Mann geküsst wurde, der zuvor eine Zigarre geraucht hatte. Eigentlich hat er auch zwischen unseren Küssen weitergeraucht und das fand ich sehr seltsam. Aber du weißt ja, wie Frauen sind. Sie sehen so lange über die Fehler ihrer großen Liebe hinweg, bis sie stören... die Fehler. Und manchmal beendet das eine große Liebe. Ein einzelner Fehler kann da genügen. Nur einer. Dein Stefan hat ja gar keine Fehler. Also fast keine Fehler.
(...)
Deine Seele hat zu mir gesprochen. Damals. In dem Café "Glockenspiel". Auf dem bordeauxroten Sofa mit der etwas abgewetzten Rückenlehne. Als du mir gesagt hast, dass ich mich zu dir setzten soll. Irgendetwas in mir hat geflüstert: "Vorsicht, Vorsicht, diese Frau sieht aus wie ein Engel... Vorsicht... vielleicht ist sie einer!!" Kleiner Scherz. Aber der Teil in meiner Seele, der gewusst hat, dass ich durch dich viel erleiden werde, um viel zu lernen dieser Teil hat gesagt: "Los, setz dich zu ihr, schieb das Eis rein und schau dir an, welcher Film da laufen soll.
Paddy Mulloney avait soixante-dix ans et aimait par-dessus tout se donner des airs dIrlandais de bande dessinée. Il lui arrivait de sexhiber avec lun de ces chapeaux melons verts dont on saffuble lors du défilé de la Saint Patrick, ou de bretelles ornées de trèfles à quatre feuilles. Il navait jamais pu sacclimater à la Californie ; la pluie lui manquait. A lagence 13, il avait le grade de chef accessoiriste. En cinquante ans dimmobilier, il avait tout vu. Cétait un catalogue ambulant des aberrations humaines. Il dégorgeait les anecdotes comme dautres les gouttes de sueur pendant une traversée du désert Mojave. A certains moments il me saoulait à tel point que je navais dautre recours que dutiliser lautohypnose pour éviter la crise de nerfs. Pour lui, jétais " la gosse ", " la fille ", " la gamine ", jamais il ne lui serait venu à lidée dutiliser mon nom. Pas antipathique au demeurant. Non, un fossile bougon, riant de ses propres plaisanteries, essayant désespérément de me faire rougir en débitant des blagues salées dun autre âge et qui, aujourdhui, auraient fait hausser les épaules à une fillette de onze ans. Je ne lai jamais vu quhabillé dune salopette ; sale les jours de semaine, propre le dimanche.
Tout de même, je laimais bien. Peut-être parce que jai été privée dune vraie famille et que je nai jamais connu mes grands-parents. Enfin, un psy dirait sûrement ce genre de truc puisque ça ne mange pas de pain.
Mais la jovialité de Paddy séteignait dès quil sagissait de se rendre au magasin daccessoires. Là, dun coup, son visage sassombrissait et il ne desserrait plus les dents de tout le voyage. Devereaux me lavait collé dans les pattes dès mon contrat dembauche signé.
Mulloney vous fera visiter nos installations, mavait-il expliqué. Nous disposons dun matériel de récupération étonnant, dont vous saurez tirer parti. Il ne sagit pas de vulgaire brocante, mais de pièces de mobilier que nous ont abandonnées les propriétaires des appartements dont je vous ai parlés. Certaines sont de grandes valeur, mais nécessitent des restaurations. Vous estimerez cela sur place. Dressez un catalogue et voyez ce vous pouvez réutiliser.
Veel te vroeg, in mijn jeugd al, kwam in mij de neiging boven om me met herinneringen bezig te houden. Van tijd tot tijd gaf ik er mij aan over als aan een spel. Ik riep het verloop van mijn leven niet stap voor stap in mijn herinnering op, maar, als men het zo mag noemen, ik zocht naar ogenblikken met een bepaalde gelijkenis.
(. . .)
Mijn voorliefde voor zulk soort herinneringen was niet eens zo zinloos, als ik aanvankelijk gedacht had. Wanneer ik bijvoorbeeld de logementen in mijn herinnering opriep, dan dacht ik tegelijkertijd aan alle daarmee samenhangende bijzonderheden: de kleur van de versleten lopers in de gangen, het patroon op het behang, de geur van de keukens en de oleografieën, de gezichten van de kamermeisjes en hun manier van spreken, de versleten, doorgezakte meubels, aan alles, tot aan de uit Oeralsteen gemaakte inktpot toe, die een kleur had als van vochtige suiker, en waar nooit inkt in zat, maar enkel een paar uitgedroogde dode vliegen.
Ik probeerde me dit alles steeds weer levendig voor de geest te halen. En pas veel later, toen ik nl. met schrijven begon, begreep ik dat deze herinneringen mij veel bij mijn werk hielpen. Op deze manier oefende ik mijn geheugen om mijn belevenissen duidelijk en concreet vast te houden, en was op elk willekeurig ogenblik in staat, alles nog eens opnieuw te beleven in mijn geest. Zo verzamelde ik een grote hoeveelheid kleine feiten, waaruit ik dan later kon kiezen wat ik nodig had.
Konstantin Paustovski (31 mei 1892 14 juli 1968)
All to be done again. All to be told again. And the scything glance to be swept across all mans heritage.
A man came who laughed at the Librarians stone galleries. Basilica of the Tome! A man on the sardonyx stairs, beneath the prerogatives of bronze and alabaster. Man of little renown.
Who was he, who was he not?
And the walls are of agate where the lamps gain lustre, the man, bare-headed, with smooth hands, in the yellow marble quarries where the tomes are in the seraglio, where the tomes are in their niches, like stuffed animals under wrappings, long ago, in their jars within the closed rooms of great Temples the tomes, innumerable and sad, in high cretaceous strata carrying credence and sediment through the ascent of time
And the walls are of agate where the lamps take lustre. Tall walls polished by silence and by science, and by the night of the lamps. Silence and silent rituals. Priests and priesthood. Serapeum!
At what rites of green Spring must we cleanse this fi nger, soiled with the dust of archives in this bloom
of age, in all this powder of dead Queens and fl amens as though from deposits of holy cities, cities of white pottery, dead from too much attrition, too much moon?
Ha! let all this loess be aired out! Ha! let all this delusion be aired out. Fraud and sterility of altars
The tomes, innumerable and sad, on their pale chalk edges
And what is all this talc again to my fi nger of bone, talc of wear and wisdom, and all that dusty touch of scholarship? like powder and dust of pollen at the seasons end, spores and sporules of lichens, a crumbling of wings of the Pieridae, of fl aking volvas of the lactaries all things scaling off toward nothingness, deposits of the depths over their faeces, slime and dregs at the very bottom of silt
ashes and scales of the spirit.
Vertaald door Hugh Chisholm
Saint-John Perse (31 mei 1887 20 september 1975)
Lorenz: Ich glaube, daß nach dem Ableben unsers Vaters unser kleines Vermögen sich bald wird einteilen lassen. Ihr wißt, daß der selige Mann nur drei Stück von Belang zurückgelassen hat: ein Pferd, einen Ochsen und jenen Kater dort. Ich, als der Älteste, nehme das Pferd, Barthel, der nächste nach mir, bekömmt den Ochsen, und so bleibt denn natürlicherweise für unsern jüngsten der Kater übrig.
Leutner, im Parterre: Um Gottes willen! hat man schon eine solche Exposition gesehn! Man sehe doch, wie tief die dramatische Kunst gesunken ist!
Müller: Aber ich habe doch alles recht gut verstanden.
Leutner: Das ist ja eben der Fehler, man muß es dem Zuschauer so verstohlenerweise unter den Fuß geben, ihm aber nicht so geradezu in den Bart werfen.
Müller: Aber man weiß doch nun, woran man ist.
Leutner: Das muß man ja durchaus nicht so geschwind wissen; daß man so nach und nach hineinkömmt, ist ja eben der beste Spaß.
Schlosser: Die Illusion leidet darunter, das ist ausgemacht.
Barthel: Ich glaube, Bruder Gottlieb, du wirst auch mit der Einteilung zufrieden sein, du bist leider der jüngste, und da mußt du uns einige Vorrechte lassen.
Gottlieb: Freilich wohl.
Schlosser: Aber warum mischt sich denn das Pupillenkollegium nicht in die Erbschaft? das sind ja Unwahrscheinlichkeiten, die unbegreiflich bleiben!
Lorenz: So wollen wir denn nur gehn, lieber Gottlieb, lebe wohl, laß dir die Zeit nicht lang werden.
I doubt not God is good, well-meaning, kind, And did He stoop to quibble could tell why The little buried mole continues blind, Why flesh that mirrors Him must some day die, Make plain the reason tortured Tantalus Is baited by the fickle fruit, declare If merely brute caprice dooms Sisyphus To struggle up a never-ending stair.
Inscrutable His ways are, and immune To catechism by a mind too strewn With petty cares to slightly understand What awful brain compels His awful hand. Yet do I marvel at this curious thing: To make a poet black, and bid him sing!
Countee Cullen (30 mei 1903 9 januari 1946)
De Amerikaanse schrijver en essayist Randolph Bourne werd geboren op 30 mei 1886 in Bloomfield, New Jersey. Hij studeerde aan de Columbia University. Tijdens WO I stonden twee groepen van progressieve intellectuelen tegenover elkaar. De twee facties die ontstonden waren de pro-oorlog factie, geleid door de educatieve theoreticus John Dewey en de anti-oorlogsbeweging factie, waarvan zowel Bourne en andere beroemde progressieven als Jane Addams deel uitmaakten. Bourne was een leerling van Dewey in Columbia, maar hij was het oneens met het idee Dewey's van het gebruik van de oorlog als een instrument om de democratie te verspreiden. Hij vond dat Dewey zijn democratische idealen verraden had door zich uitsluitend te richten op de facade van een democratische regering in plaats van op de ideeën achter de democratie, waarvan Dewey ooit beweerd had die te respecteren. Bourne werd sterk beïnvloed door Horace Kallens essay "Democracy Versus the Melting-Pot,"uit 1915 en voerde, net als Kallen, dat Amerikanisme niet geassocieerd mocht worden met Anglo-Saxisme. In zijn artikel uit 1916 "Trans-National America,"voerdeBourne aangevoerd aan dat de VS allochtone culturen moest verwelkomen in een "kosmopolitisch Amerika, " in plaats van gedwongen te assimileren aan de anglofiele cultuur.
Uit: The State
To most Americans of the classes which consider themselves significant the war brought a sense of the sanctity of the State which, if they had had time to think about it, would have seemed a sudden and surprising alteration in their habits of thought. In times of peace, we usually ignore the State in favour of partisan political controversies, or personal struggles for office, or the pursuit of party policies. It is the Government rather than the State with which the politically minded are concerned. The State is reduced to a shadowy emblem which comes to consciousness only on occasions of patriotic holiday.
Government is obviously composed of common and unsanctified men, and is thus a legitimate object of criticism and even contempt. If your own party is in power, things may be assumed to be moving safely enough; but if the opposition is in, then clearly all safety and honor have fled the State. Yet you do not put it to yourself in quite that way. What you think is only that there are rascals to be turned out of a very practical machinery of offices and functions which you take for granted. When we say that Americans are lawless, we usually mean that they are less conscious than other peoples of the august majesty of the institution of the State as it stands behind the objective government of men and laws which we see.
Alfred Austin, Emmanuel Hiel, Henri François Rikken
De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Alfred Austin was de zoon van een koopman in Leeds. Zijn moeder was een zuster van ingenieur en parlementslid Joseph Locke. Hij werd opgeleid aan Stonyhurst College in Clitheroe, Lancashire, en aan de Universiteit van Londen, waar hij in 1853 afstudeerde. In 1857 werd hij advocaat, maar besloot zich na korte tijd volledig te richten op het schrijven. Austen schreef in het mede door hem opgerichte blad National Review en in The Standard. Na de dood van Tennyson werd geen van de toen actieve dichters geschikt bevonden voor het ambt van Poet Laureate, dat daarop vier jaar lang onvervuld bleef. Austin aanvaardde de functie in 1896, na een weigering van William Morris.
Is het waken, is hert dromen Heimlijk zuchten, vurig minnen, Dwaas de driftenstrijd des levens Alle stond te herbeginnen? Bang te blikken als een weekling Naar de wenken heurer ogen, Of te dwalen, droef te peinzen: Word, ach, word ik niet bedrogen? Is het waken, is het dromen, In de roes der vlammenkussen, t Manlijk handlen, t krachtig denken Neer te drukken, uit te blussen? Bij het golven van haar boezem Als een jongling teer te smachten, Die, voor de eerste maal des levens, Voelt der driften toverkrachten?
t Is geen waken, of geen dromen, Ook geen lijden of geen strijden; Maar een laf, nietswaardig trachten Naar verjongen, naar verblijden! Koele schaduw moest ik zoeken, Waar het koortsig vuur des harten Laafnis vond en tevens voedsel Ter genezing warer smarten.
In het jaar 1832, den tijd waarin ons verhaal een aanvang neemt, was de Combé nog slechts schaars bewoond en tengevolge van de moerassen en de slechte loozing der gronden daarenboven zeer ongezond.
Combé was de naam van een neger, de eerste, die deze buitengronden bewoonde en naar wien men toen iederen tuin en iedere buitenwoning Combé noemde.
Eerst sedert 1799 werd Combé, ook wel de voorstad Zeelandia genoemd, bebouwd; ofschoon reeds in 1780 door gouverneur Wichers, om den voortdurenden aanwas der bevolking tegemoet te komen, de grond voor deze voorstad of buitenwijk gelegd was.
De Oostersche Brug overgaande, benoorden het fort Zeelandia, vond men rechts het nu nog bestaande, doch als koeliedepôt gebruikte magazijn van levensmiddelen, links de smederij en andere werkplaatsen van het garnizoen. Een weinig verder ter linkerzijde was een zeer lange slavenloods voor de, bij de bevolking onder den naam van soestè-ningre bekende slaven, die voor de reinheid en het onderhoud der straten gebruikt werden. Deze benaming was waarschijnlijk een verbastering van Sociëteits-negers, die bij de opheffing der Geoctroyeerde-Sociëteit in 1795 en later, na de afschaffing van den slavenhandel op 1 Jan. 1808, ter sluik ingevoerde en den lande vervallen slaven waren en toen in een staat, die het midden hield tusschen vrijheid en slavernij, openbaren arbeid moesten verrichten. Slechts hier en daar stond langs de elkander rechthoekig snijdende straten, tusschen het geboomte en het wied verscholen, een huisje, dat een vrijgegevene of ook wel een der samenleving ontvluchte melaatsche tot woonplaats verstrekte.
De in het wild groeiende boomen en struiken op de onbebouwde gronden en erven, door moerassen en poelen van elkander gescheiden, boden op hun hooge kruinen of tusschen het dicht gebladerte den vogelen, slangen en allerlei ongedierte een ongestoorde, veilige schuilplaats. Halverwege de tweede dwarsstraat was een ruime, doch nimmer bezochte marktplaats, waarop een groote, overdekte put in wied en onkruid verscholen lag.
Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Félix Arnaudin, Robert Prutz, Jan Geerts, David van Reybrouck, Pita Amor, Eddy Bruma
De Russische schrijver en anarchist Michail Alexandrowitsj Bakoenin werd geboren in Prjamuchino op 30 mei 1814. Op zijn veertiende vertrok hij naar Sint-Petersburg waar hij een militaire opleiding volgde bij de Universiteit van de Artillerie. Na zijn opleiding ging hij werken in de Keizerlijke Garde, maar in 1835 diende hij zijn ontslag in, omdat hij zich niet kon verenigen met het despotisme tegen de Polen dat hij moest aanschouwen. Vervolgens werkte Bakoenin in Moskou en Sint-Petersburg aan vertalingen van werken van auteurs als Fichte en Georg Hegel. In 1842 vertrok hij naar Duitsland om Hegel te bestuderen. Hier kwam hij in aanraking met Duitse socialisten, en reisde hij naar Parijs waar hij Pierre-Joseph Proudhon en George Sand ontmoette. Hij nam deel aan de opstand in Dresden (1849) wat zorgde voor een arrestatie en een terdoodveroordeling. Deze werd echter omgezet in levenslange opsluiting; Bakoenin werd uitgeleverd aan Rusland en naar Siberië gestuurd. In 1861 wist Bakoenin te ontsnappen en via Japan en de Verenigde Staten West-Europa te bereiken. Bakoenin was een anarchist die regerende machten in alle hoedanigheden verwierp: van God tot aan menselijke autoriteit, zoals de staat. Tevens was hij voor gelijkwaardigheid, waarmee hij het idee van een bevoorrechtte klasse afwees.
Uit: God and the State
Who is right, the idealists or the materialists? The question, once stated in this way, hesitation becomes impossible. Undoubtedly the idealists are wrong and the materialists right. Yes, facts are before ideas; yes, the ideal, as Proudhon said, is but a flower, whose root lies in the material conditions of existence. Yes, the whole history of humanity, intellectual and moral, political and social, is but a reflection of its economic history.
All branches of modem science, of true and disinterested science, concur in proclaiming this grand truth, fundamental and decisive: The social world, properly speaking, the human world - in short, humanity - is nothing other than the last and supreme development - at least on our planet and as far as we know - the highest manifestation of animality. But as every development necessarily implies a negation, that of its base or point of departure, humanity is at the same time and essentially the deliberate and gradual negation of the animal element in man; and it is precisely this negation, as rational as it is natural, and rational only because natural - at once historical and logical, as inevitable as the development and realization of all the natural laws in the world - that constitutes and creates the ideal, the world of intellectual and moral convictions, ideas.
Yes, our first ancestors, our Adams and our Eves, were, if not gorillas, very near relatives of gorillas, omnivorous, intelligent and ferocious beasts, endowed in a higher degree than the animals of another species with two precious faculties - the power to think and the desire to rebel.
Beim ersten Walzer, da sahen wir uns: "Ich kenne dich, reizende Dame" Sie neigte das Haupt und sprach verschämt: Längst steht ja im ´Kürschner´ mein Name."
Die Polka gab uns Gelegenheit Zur literarischen Enquete. Sie sprach: "Sie wache im Ibsen auf Und ginge mit Nietsche zu Bette."
Beim Schottisch dann: "Trotz Mann un dKind fühle nimmer sie sich gebunden, Denn ihre Rente sei hoch und fest." Da hatten wir schnell uns gefunden.
Und als der zweite Walzer enklang Hörte sie seufzend mein Werben: "Auf ewig, Liebster, bin ich nun dein, Und in Schönheit laß uns einst sterben."
Kaum schwur ich´s beim Mumm, da folgte schon Dem Freudenrausch lähmende Stille... Warum verlorst du den falschen Zopf, O Weib, schon bei der Quadrille!
Georg Schaumberg (30 mei 1855 2 maart 1931)
Leden van de Gesellschaft für modernes Leben: vlnr: Otto Julius Bierbaum, Georg Schaumberg, Oskar Panizza (rond 1893).
De Franse dichter, schrijver en fotograaf Félix Arnaudin werd geboren op 30 mei 1844 in Labouheyre in het departement Les Landes. Hij was de eerste die de Haute-Lande en de oorspronkelijke bewoners ervan onder de aandacht bracht. Arnaudin was zowel taalkundige, folklorist, historicus, antropoloog, fotograaf en schrijver. Zijn werk richtte zich op het verzamelen van verhalen en liedjes in de Gascogne, op de fotografie van landschappen, bewoners, herders en boeren. Zijn geboortehuis is nu in plaats van lopende fototentoonstellingen door de gemeente Labouheyre.
Uit: Chants populaires de la Grande Lande
« Que de choses aimées dont chaque jour emporte un lambeau ou qui ont déjà disparu et ne sont plus quun souvenir ! La lande elle-même, par-dessus tout, où flottait, lointaine, à demi éteinte, dautant plus grande dans son silence, la lente complainte du pâtre ou du bouvier perdus au vague de lespace, et aussi, tant douce à ouïr au voisinage des parcs taciturnes, la fraîche cantilène des coupeuses de bruyère, vibrant dans la torpeur de ses pâles vesprées darrière-saison ; la lande infinie abandonnée sans partage à la vie pastorale, et endormie -à jamais, semblait-il, mais des temps nouveaux sont venus brutalement briser le charme- dans son vieux rêve dimmensité et de solitude... Maintenant, la lande nexiste plus. Au désert magnifique, enchantement des aïeux, déroulant sous le désert du ciel sa nudité des premiers âges, à létendue plane, sans limites, où loeil avait le perpétuel éblouissement du vide, où lâme, élargie, enivrée, tantôt débordait de joies neuves et enfantines, tantôt sabîmait dans dineffables et si chères tristesses, a succédé la forêt, -la forêt industrielle ! avec toutes ses laideurs (...), dont létouffant rideau, partout étendu où régnait tant de sereine et radieuse clarté, borne implacablement la vue, hébète la pensée, en abolit tout essor ».
Gesetz der Liebe Wenn du dein Herz der Liebe willst ergeben, So acht' auf Eins: daß es sich völlig giebt Und ungetheilt; es lebt nur, wer da liebt, Drum klingt so ähnlich lieben auch und leben.
Drum wenn du liebst, so habe nichts daneben, Woran dein Herz noch hängt; die Welt zerstiebt Der Seele, die sich innigst weiß geliebt, Und welche selbst in Liebe will verschweben.
Wer aber unter des Geliebten Küssen Noch ängstlich seitwärts nach den Leuten schielt, Was sie wol meinen, denken, sagen müssen,
Der ist, wie fromm er sich auch sonst verhielt, Rebell zuwider göttlichen Beschlüssen, Und eitel Täuschung ist, was er erzielt
Robert Prutz (30 mei 1816 21 juni 1872)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Geerts is schrijfdocent en dichter. Hij publiceerde verscheidene gedichten in diverse tijdschriften, tot hij in 2004 bij Uitgeverij P debuteerde met de bundel Tijdverdriet en andere seizoenen. In 2005 volgde Een volle maan met onze handen ernaast.
Een vogel
Een vogel is een vis die niet kan vliegen.
Een vogel is een vis die niet zonder water kan en op het droge snakt naar lucht.
Een vogel is een vis die hoog moet omdat hij lijdt aan dieptezucht.
Een vogel moet landloos balanceren op de horizon tussen verlangen en vlucht.
Een vogel is een vis die tegen de hemel kleeft, een beest dat zijn lot lipleest.
De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.
De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Hij groeide op in Suriname en in Nederland. Hij werkte korte tijd op een advocatenkantoor alvorens zich fulltime aan het schrijven te wijden. Hij woont met zijn partner in Sint-Martens-Latem in België.
Onder zijn eigen naam publiceerde hij romans bij Querido, De Arbeiderspers, De Prom en De Bezige Bij. Onder het pseudoniem Emmanuel Lipp publiceerde hij Chinchilla Song bij De Geus.
Elke vrijdag verschijnt reeds vele jaren een column van zijn hand in de Vlaamse krant De Standaard.
Uit: Snobisme voor beginners
Ik koop oorpropjes. Om de geluiden buiten te houden. Het iets te vervangen door niets. Het niets in mijn hoofd dat alles kan zijn. Er zijn bolletjes, rolletjes en inbrenghulzen. Ik heb ze allemaal geprobeerd. Bilsom 303-oorpropjes vind ik de beste. Ik koop ze in een wapenwinkel. Jagers gebruiken ze. Criminelen ook. Ik koop er honderd tegelijk. Kneedbare oorpropjes op basis van zacht polyurethaan schuimstof. Huidvriendelijk en vuilafstotend. Ideale bescherming bij werkzaamheden die permanente gehoorbescherming vereisen. Leven in deze wereld. Ze verlagen het geluid met 33 decibel. Ik heb ontdekt dat het fijn is om niets te horen. Je van de buitenwereld afsluiten. Andere zintuigen ontwikkelen zich. Je voelt het bloed in je hoofd ruisen. Ik wil eindelijk thuiskomen. Een lege ruimte van zwart fluweel. Het is heel bijzonder tegen iemand aan te liggen die ook oorpropjes draagt. Het is alsof je dan nog dichter bij elkaar bent. Het meest multimediaal is nog altijd de mens die het vermogen heeft zich te herinneren, te fantaseren, combineren, zich dingen voor de geest te halen. Als ik de oorpropjes uitdoe kom ik terug in de wereld. Ik kan haar nog scherper waarnemen. De wereld waarin ik een mens ben tussen de mensen. Waar ik kan voelen hoe een ander zich voelt en daar verantwoordelijkheid voor draag. Ik heb het denk ik over liefde.
It is now more than forty years since Ingrid Jonker died, yet, through her poetry, there may be more people to whom she is a living presence than she was during her short lifetime. In other respects she may be more remote than ever. She was drowned in the night of 19 July, 1965 when she walked into the fiercely cold Atlantic Ocean at Three Anchor Bay in Cape Town, and moved straight into myth. The myth of the maligned, rejected, abused, misunderstood nymph of sea and sun who had foretold her death in her poetry since shed been a teenager, finally canonised when Nelson Mandela read her poem The Child at his inauguration in parliament in May 1994. How little could we, could anybody, have expected this life after death in that dark time when she opted out of the world?
Until recently, I have chosen not to be drawn into discussions or evocations of her life, notably in documentary films, some unforgivably bad. But precisely because of these I have begun to believe that perhaps I owe it to her at last to unfold, without drama or melodrama, some of the things I have kept to myself. Not the icon but the person. The woman I loved. And who nearly drove me mad. In some respects, it should be done to set the record straight; in others, simply to remember. To hold on.
There is a photo of that sad, obscene funeral, four days after her death, with family massed in a dour black bank on one side of the grave and windswept friends on the other. Her long-time lover Jack Cope tried to jump into the grave like a latter-day Laertes, and everything threatened to implode in low drama. What strikes me when I look at it today, is the realisation that almost everyone in that photo, in fact, everyone involved with Ingrid in one way or another, is now dead. Her father, the arrogant loser, followed her to the grave within a few months. Jack, who knew, as I did, the agony of being with her and constantly losing her, and who faced, long before I had to, the dread of growing old, is dead. Uys Krige, the perennial golden boy of South African letters and the one who averted the most vulgar of explosions on the day of the funeral, is dead too unbelievable as it still seems to all of us who have heard him reciting poetry or talking non-stop in five languages. Jan Rabie, beachcomber and romantic, the first modern writer of Afrikaans fiction, is dead.
The consulting-rooms of Dr Orion Hood, the eminent criminologist and specialist in certain moral disorders, lay along the sea-front at Scarborough, in a series of very large and well-lighted french windows, which showed the North Sea like one endless outer wall of blue-green marble. In such a place the sea had something of the monotony of a blue-green dado: for the chambers themselves were ruled throughout by a terrible tidiness not unlike the terrible tidiness of the sea. It must not be supposed that Dr Hood's apartments excluded luxury, or even poetry. These things were there, in their place; but one felt that they were never allowed out of their place. Luxury was there: there stood upon a special table eight or ten boxes of the best cigars; but they were built upon a plan so that the strongest were always nearest the wall and the mildest nearest the window. A tantalum containing three kinds of spirit, all of a liqueur excellence, stood always on this table of luxury; but the fanciful have asserted that the whisky, brandy, and rum seemed always to stand at the same level. Poetry was there: the left-hand corner of the room was lined with as complete a set of English classics as the right hand could show of English and foreign physiologists. But if one took a volume of Chaucer or Shelley from that rank, its absence irritated the mind like a gap in a man's front teeth. One could not say the books were never read; probably they were, but there was a sense of their being chained to their places, like the Bibles in the old churches. Dr Hood treated his private book-shelf as if it were a public library. And if this strict scientific intangibility steeped even the shelves laden with lyrics and ballads and the tables laden with drink and tobacco, it goes without saying that yet more of such heathen holiness protected the other shelves that held the specialist's library, and the other tables that sustained the frail and even fairylike instruments of chemistry or mechanics.
Dr Hood paced the length of his string of apartments, bounded-- as the boys' geographies say--on the east by the North Sea and on the west by the serried ranks of his sociological and criminologist library. He was clad in an artist's velvet, but with none of an artist's negligence; his hair was heavily shot with grey, but growing thick and healthy; his face was lean, but sanguine and expectant. Everything about him and his room indicated something at once rigid and restless, like that great northern sea by which (on pure principles of hygiene) he had built his home.
Ici larbre ne se couvrira pas dun manteau de neige,
Et pourtant cest à lombre de ces pins
que mon enfance a ressuscité
au son des aiguilles: il était une fois
Jappellerai patrie létendue des neiges,
la glace verdâtre entourant le cours deau
la langue du poème dans un pays étranger.
Peut-être que seuls les oiseaux migrateurs connaissent
lorsquils sont suspendus entre ciel et terre
la douleur de deux patries
avec vous jai été plantée deux fois
avec vous les pins jai poussé
et mes racines, dans deux paysages différents.
Vertaald door Esther Orner
A Night Song
All the stars were hidden away The moon is wrapped in black From the North to Yemen in the South There is no ray of light
The morning is a faithful widower On its hips it wears a grey bag From the North to Yemen in the South
There is no ray of light
Please light a white candle in my heart's black tent From the North to Yemen in the South The light will shine
Leah Goldberg (29 mei 1911 15 januari 1970)
De Iraanse filmregisseur en schrijver Mohsen Makhmalbāf werd geboren op 29 mei 1957 in Teheran. Zijn familie was arm en tussen zijn 8e en zijn 17e levensjaar had Moshen al 13 verschillende baantjes gehad. In 1974 werd hij gearresteerd omdat hij geprobeerd had een politieagent te ontwapenen. Pas na de revolutie van 1979 werd hij vrijgelaten. Hij bemoeide zich niet meer met de politiek en begon boeken te schrijven en films te maken. Sindsdien heeft hij zevenentwintig boeken gepubliceerd. Zijn films zijn in meer dan veetig landen vertoond. In Iran zijn diverse films echter verboden.
Uit: Limbs of no body (Artikel in The Iranian, 20 juni 2001)
Afghanistan is a country with no images, for various reasons. Afghan women are faceless which means 10 million out of the 20 million population don't get a chance to be seen. A nation, half of which is not even seen by its own women, is a nation without an image.
During the last few years there has been no television broadcasting. There are only a few two-page newspapers by the names of Shariat, Heevad and Anise that have only text and no pictures. This is the sum total of the media in Afghanistan. Painting and photography have also been prohibited in the name of religion. In addition, no journalists are allowed to enter Afghanistan, let alone take pictures.
In the dawn of the 21st century there are no film productions or movie theatres in Afghanistan. Previously there were 14 cinemas that showed Indian movies and film studios had small productions imitating Indian movies but that too has vanished.
In the world of cinema where thousands of films are made every year, nothing is forthcoming from Afghanistan. Hollywood, however, produced "Rambo" about war in Afghanistan. The whole movie was filmed in Hollywood and not one Afghan was included. The only authentic scene was Rambo's presence in Peshawar, Pakistan, thanks to the art of back projection! It was merely employed for action sequences and creating excitement. Is this Hollywood's image of a country where 10 percent of the people have been decimated and 30 percent have become refugees and where currently one million are dying of hunger?
The Russians produced two films concerning the memoirs of Russian soldiers during the occupation of Afghanistan. The Mujahedin made a few films after the Russian retreat, which are essentially propaganda movies and not a real image of the situation of the past or present-day Afghanistan. They are basically a heroic picture of a few Afghans fighting in the deserts.
Two feature films have been produced in Iran on the situation of Afghan immigrants, "Friday" and "Rain". I made two films "The Cyclist" and "Kandahar". This is the entire catalogue of images about Afghans in the Iranian and world media. Even in TV productions worldwide there are a limited number of documentaries. Perhaps, it is an external and internal conspiracy or universal ignorance that maintains Afghanistan as a country without an image.
Uit: Sympathieadresse ans Volk der Hirten (Bespreking van Lern dieses Volk der Hirten kennen door Walter Widmer in Die Zeit)
Was hülfe es diesen Unbelehrbaren, wenn sie erführen, daß in der Schweiz die Bundesräte, also die Minister, mit der Straßenbahn fahren, daß ein Kompetenzstreit der Minister um die Größe eines Standers ein gesamtschweizerisches Gelächter auslösen würde? Was sagt es deutschen Juristen, wenn sie hören, daß ein hochgeachteter, sehr beliebter Gerichtspräsident zurücktreten mußte, weil er aus Versehen ein Päckchen Zigaretten eingesteckt hatte und die Verkäuferin freilich eine Pfundskuh! ihn des Diebstahls bezichtigte? Was hilft es zu wissen, daß ein Nationalrat und Chefredakteur einer großen Zeitung unbarmherzig ins Kittchen flog, weil er in angeheitertem Zustand einen Verkehrsunfall verursachte, sich dann auf seinen Titel und Stand berief und den Polizisten frech kam?
Ich fürchte, unser der Schweizer Verhältnis zum Staat wird bei deutschen Lesern mancherorts auf Unverständnis stoßen, obschon Hans Weigel es trefflich formuliert hat: Die Schweizer sehen den Staat nicht als ein dräuendes Feindseliges irgendwo oben. Wenn sie sich, mit ihm auseinandersetzen, dann auf gleicher Ebene, sofern sie nicht auf ihn hinabsehen, ganz echt, aus Überzeugung. Der Staat, nämlich seine legislativen und exekutiven Organe, das ist nur ein notwendiges Übel, nicht ein Moloch, der sie beherrscht, sondern ihr Untertan. Die Schweizer haben keinen Respekt vor den Repräsentanten des Staats. Solche muß es geben, aber das ist kein Grund, ihnen zu huldigen, sie zu verehren oder Angst vor ihnen zu empfinden." Oder: Demokratie besteht nicht im Vermeiden, sondern im fairen Austragen von Konflikten und Skandalen.. Die Demokratie ist nicht unvollkommen, wenn etwas passiert, sondern erst dann, wenn -daraus nicht die entsprechenden Konsequenzen gezogen werden." Es ist keine Kapuzinerpredigt, sondern eine nüchterne Bilanz der Fakten, die in der Schweiz gelten.
"How does one get hold of a sword?" he continued. "Where can I steal one? Could I waylay some knight, even if I am mounted on an ambling pad, and take his weapons by force? There must be some swordsmith or armorer in a great town like this, whose shop would still be open."
He turned his mount and cantered off along the street.
There was a quiet churchyard at the end of it, with a kind of square in front of the church door. In the middle of the square there was a heavy stone with an anvil on it, and a fine new sword was struck through the anvil.
"Well," said the Wart, "I suppose it's some sort of war memorial, but it will have to do. I am quite sure nobody would grudge Kay a war memorial, if they knew his desperate straits."
He tied his reins round a post of the lych-gate, strode up the gravel path, and took hold of the sword.
"Come, sword," he said. "I must cry your mercy and take you for a better cause."
"This is extraordinary," said the Wart. "I feel queer when I have hold of this sword, and I notice everything much more clearly. Look at the beautiful gargoyles of this church, and of the monastery which it belongs to. See how splendidly all the famous banners in the aisle are waving. How nobly that yew holds up the red flakes of its timbers to worship God. How clean the snow is. I can smell smothing like fetherfew and sweet briar - and is that music that I hear?"
It was music, whether or pan-pipes or of recorders, and the light in the churchyard was so clear, without being dazzling, that you could have picked a pin out twenty yards away.
"There is something in this place," said the Wart. "There are people here. Oh, people, what do you want?"
Nobody answered him, but the music was loud and the light beautiful.
« Mon cher Jacques, Jai sur ma table, depuis trois jours, le seul exemplaire de « LOuvrier de la Nuit » que je possède ici. La couverture a bruni au soleil de quelque vitrine, elle est toute piquetée de cette neige couleur brou de noix qui est la rouille du papier et dont lhumidité jaspe les vieux livres. Il est vrai, ce récit est déjà un vieux livre. Si le bas de cette couverture demeure plus propre, cest quil porte la trace de la bande dont vous aviez eu lidée, Pierre Javet et toi-même, pour compléter le titre par cette formule qui était presque une question : « ou le malheur dêtre écrivain ». La bande a disparu, mais ces mots ont pesé sur moi durant des années. Ils mont poursuivi comme un mauvais présage, comme ces phrases que les vieux paysans prononcent pour accueillir sur cette terre un enfant dont la naissance leur parait étrange. La bande a disparu, ce quelle disait a cessé de me poursuivre, amis il me reste du temps où jécrivais ce livre, le souvenir précis, à la fois très proche et infiniment lointain. ( ) notre amitié est étroitement liée à notre travail, à ce que nous voulons tirer de ce quil y a en nous de meilleur et de pire. Car nous avons en commun cet attachement à notre jeunesse et aux années les plus dures de notre vie ( ) Au fond il suffit que le lecteur soit averti que ce livre est un cri, jeté sur le papier en quelques jours et en quelques nuits de fièvres. On peut retoucher une uvre construite, on ne retouche pas un cri.( ) Si je fais aujourdhui le compte de la douleur, de la peine, des nuits de veille, des déceptions, des sarcasmes encaissés, des jalousies sordides, des pièges de toutes sortes, des épreuves, des trahisons subies, des privations que jai imposées aussi aux miens, je suis tenté de dire que cest, en effet, un très grand malheur que dêtre atteint par le virus indestructible de lécriture.
Bernard Clavel (Lons-le-Saunier, 29 mei 1923)
De Amerikaanse schrijver Max Brand (eig. Frederick Schiller Faust) werd geboren op 29 mei 1892 in Seattle. Hij schreef voornamelijk onder pseudoniemen als Max Brand, , David Manning en Frederick Frost. In de jaren 1910 en 1920 schreef hij vooral verhalen voor pulpmahazines als Western Story Magazine. In 1938 keerde hij uit Europa terug naar de VS en vestigde hij zich in Hollywood. Daar groeide hij uit tot een van de best betaalde (script) schrijvers van zijn tijd. Ook voor zijn verhalen over Dr. Kildare ontving hij veel geld door de verfilming ervan door MGM. Faust relaiveerde zelf zijn succes en gebruikte zijn echte naam alleen voor publicatie van poëzie, zijn echte roeping.
Uit: Alcatraz
The west wind came over the Eagles, gathered purity from the evergreen slopes of the mountains, blew across the foothills and league wide fields, and came at length to the stallion with a touch of coolness and enchanting scents of far-off things. Just as his head went up, just as the breeze lifted mane and tail, Marianne Jordan halted her pony and drew in her breath with pleasure. For she had caught from the chestnut in the corral one flash of perfection and those far-seeing eyes called to mind the Arab belief.
Says the Sheik: "I have raised my mare from a foal, and out of love for me she will lay down her life; but when I come out to her in the morning, when I feed her and give her water, she still looks beyond me and across the desert. She is waiting for the coming of a real man, she is waiting for the coming of a true master out of the horizon!"
Marianne had known thoroughbreds since she was a child and after coming West she had become acquainted with mere "hoss-flesh," but today for the first time she felt that the horse is not meant by nature to be the servant of man but that its speed is meant to ensure it sacred freedom.
A moment later she was wondering how the thought had come to her. That glimpse of equine perfection had been an illusion built of spirit and attitude; when the head of the stallion fell she saw the daylight truth: that this was either the wreck of a young horse or the sad ruin of a fine animal now grown old.
« La reine, ma grand'mère, Marie de Médicis, m'aimoit extrêmement, et témoignoit, à ce que j'ai ouï dire, beaucoup plus de tendresse pour moi qu'elle n'avoit jamais fait pour ses propres enfants ; et comme Monsieur en avoit toujours été le plus chéri, cette considération, jointe à l'estime et à l'affection qu'elle avoit eues pour ma mère, fait qu'on ne doit pas s'étonner de l'amitié qu'elle avoit pour moi. Néanmoins j'ai malheureusement été privée d'en recevoir les effets par la disgrâce qui la fit sortir de France, parce que j'étois encore si jeune alors, que je ne me souviens pas seulement de l'avoir vue. Ce fut une perte qui me fut pas moins importante que celle que je fis à ma naissance, puisque je devois ; selon toutes les apparences, rencontrer en cette grande reine ce que j'avais perdue par la mort de ma mère. Ce n'est pas que madame de Saint-Georges, ma gouvernante, ne possédât, pour se bien acquitter de cette charge, toutes les qualités qu'on sauroit souhaiter. Quoique la capacité, la bonne conduite et la naissance se trouvent souvent dans les personnes qu'on met à cette place, celles de ma condition craignent si rarement celles qui sont au-dessous d'elles, quelque jeunes qu'elles soient, qu'il est comme nécessaire qu'une autorité supérieure seconde les soins de ceux qui les gouvernent : ce qui me fait oser dire que, s'il paroît en mois quelques bonnes qualités, elles y sont naturelles, et que l'on n'en doit rien attribuer à l'éducation, quoique très-bonne ; car je n'ai jamais eu l'appréhension du moindre châtiment. Ajoutez à cela qu'il est très-ordinaire de voir les enfants que l'on respecte, et à qui l'on ne parle que de leur grande naissance et de leurs grands biens, prendre les sentiments d'une mauvaise gloire. J'avois si souvent à mes oreilles des gens qui ne me parlaient que de l'un et de l'autre, que je n'eus pas de peine à me le persuader, et je demeurai dans un esprit de vanité fort incommode, jusqu'à ce que la raison m'eût fait connoître qu'il est de la grandeur d'une princesse bien née de ne pas s'arrêter à celle dont dont l'on m'avoit si souvent et si longtemps flattée. La naïveté avec laquelle je veux parler de tout ce que je vais raconter, me fait remarquer ici un trait de mon enfance. Quand l'on me parloit de madame de Guise, ma grand'mère,8 je disois : « Elle est ma grand'maman de loin ; elle n'est pas reine. »
Anne d'Orléans de Montpensier (29 mei 1627 5 april 1693)
I caught you by the neck on the shore of the sea, while you shot arrows from your quiver to wound me and on the ground I saw your flowered crown.
I disemboweled your stomach like a doll's and examined your deceitful wheels, and deeply hidden in your golden pulleys I found a trapdoor that said: sex.
On the beach I held you, now a sad heap, up to the sun, accomplice of your deeds, before a chorus of frightened sirens. Your deceitful godmother, the moon was climbing through the crest of the dawn, and I threw you into the mouth of the waves.
To My Lady of Poetry
I throw myself here at your feet, sinful, my dark face against your blue earth, you the virgin among armies of palm trees that never grow old as humans do.
I don't dare look at your pure eyes or dare touch your miraculous hand: I look behind me and a river of rashness urges me guiltlessly on against you.
With a promise to mend my ways through your divine grace, I humbly place on your hem a little green branch, for I couldn't have possibly lived cut off from your shadow, since you blinded me at birth with your fierce branding iron.
Leo Pleysier, Frank Schätzing, Maeve Binchy, K. Satchidanandan
De Belgische schrijver Leo Pleysier werd geboren in Rijkevorsel op 28 mei 1945.
Uit: De Latinos
Een mooi plan, een goed plan, een stout plan, een sympathiek plan, een aantrekkelijk plan. Daar niet van. Alleen is er nog altijd niets van terechtgekomen tot nu toe. De realiteit zit dwars en de werkelijkheid wil niet mee. Hoe lang nog? Het ziet er voor Anna en Toon allemaal niet zo best uit nee. Hun lang gekoesterde ambitie, hun grote toekomstproject dreigt alleen maar een fictie te blijven. Een hersenschim. Een fantasie. Een misrekening. Een fiasco. Daar ziet het hoe langer hoe meer naar uit. Teleurstelling en ontgoocheling loeren al om de hoek.
(...)
Het allermooiste kindje wordt vervolgens begraven op een kleine, terrasvormige met stenen ommuurde hoogte die zich boven Calistos verheft. [ ] Zo erg. Zo onrechtvaardig. Zo schrijnend. Zo triest. En toch. Wat had het een fraaie en bekoorlijke beelden kunnen opleveren als een buitenstaander op het idee was gekomen om met een camera achter deze begrafenisstoet aan te lopen om deze teraardebestelling op film vast te leggen. Want het is toch werkelijk prachtig: het majestueuze Andelandschap met daarin een minuscuul bergdorp vanwaar een kleurrijke stoet indianen zich langs een smal pad naar de hogerop gelegen begraafplaats begeeft.
Leo Pleysier (Rijkevorsel, 28 mei 1945)
De Duitse schrijver Frank Schätzing werd geboren in Keulen op 28 mei 1957.
Uit: Limit
Jericho hatte die erste Maschine abgewürgt. Dieses Modell war neu und gegenüber dem Vorgänger stark verändert. Die Kontrollen erstrahlten auf einer Benutzeroberfläche, es gab keine mechanischen Elemente mehr. Er rutschte aus dem Sattel, sprang auf das zweite, laufende Airbike und tastete sich über den Touchscreen. Diesmal hatte er mehr Glück. Die Maschine reagierte, allerdings mit der Heftigkeit eines angestochenen Bullen, bockte und versuchte ihn abzuwerfen. Seine Hände umspannten die Griffe. Früher hatten sie waagerecht gestanden, jetzt bogen sie sich aufwärts und ließen sich in alle Richtungen drehen. Das Bike geriet in heftige Kreiselbewegung. Wie bei einem Spielautomaten blinkten die Anzeigen. Auf gut Glück berührte Jericho zwei davon, und die Karussellfahrt endete, dafür wurde er auf die Vorderfront der Zentrale zugetragen, verlagerte unmittelbar vor der Kollision sein Körpergewicht und flog eine ausgedehnte 180-Grad-Kurve. Sein Blick suchte die Umgebung ab.
Von Yoyo oder Zhao keine Spur.
Allmählich glaubte er den Bogen rauszuhaben. Er ließ die Maschine steigen, wobei er versäumte, die Düsen synchron zu schwenken, was ihn gleich wieder in die Bredouille brachte, weil sich das Bike nun raketengleich in den Himmel schraubte. Unaufhaltsam fühlte er sich aus dem Sattel rutschen, mühte sich mit fliegenden Fingern, den Fehler zu korrigieren, erlangte die Kontrolle zurück, flog eine weitere Kurve, den Hochofen im Auge.
Da waren sie!
Frank Schätzing (Keulen, 28 mei 1957)
De Ierse schrijfster en columniste Maeve Binchy werd geboren op 28 mei 1940 in Dalkey.
Uit: Quentins
When Maggie did so well in her Leaving Certificate her father said it was something that called for a Serious Celebration. The Nolan family were going out to have dinner in a hotel.
This had never happened before.
They had never even been in an ordinary restaurant let alone a hotel restaurant. Other people went to the Chinese or the Italian. It was the end of the Sixties, Ireland was coming on.
But not the Nolans. There was never the money to spare. There was so much to pay for.
And so many calls on their time. Mrs Nolan's Mam lived with them for one thing and Mr Nolan's Dad had to have his dinner cooked for him and brought over to his flat every day.
Maggie was the eldest of five.
Mr Nolan worked in charge of the bacon counter at one of those old-fashioned grocery stores that people said were on the way out. He was very happy and well respected there but of course if the store really were on the way out it would be hard for Mr Nolan to get another job.
Mrs Nolan worked as a cleaner in the hospital. She was very popular with the nurses and the patients, but the work was long and tiring, her veins were bad and she hoped she would be able to continue until all the children were accounted for.
Maggie was the eldest of five. The others were all boys who wanted to play for English soccer teams. They had no interest in their studies and were utterly amazed that their big sister had got enough marks in exams to make people talk seriously about her going to University. They were even more amazed that their father was going to take them to the big posh hotel where nobody they knew had even been inside the door.
But he kept saying Maggies marks would mean nothing unless there was a Serious Celebration.
"Will it be just the three of you Mam, Dad and Maggie?" they wanted to know.
The mad have no castenor religion. They transcendgender, live outsideideologies. We do not deservetheir innocence.Their language is not of dreamsbut of another reality. Their loveis moonlight. It overflowson the full moon day.Looking up they seegods we have never heard of. They areshaking their wings whenwe fancy they areshrugging their shoulders. They holdeven flies have soulsand the green god of grasshoppersleaps up on thin legs.At times they see trees bleed, hearlions roaring from the streets. At timesthey watch Heaven gleamingin a kittens eyes, just aswe do. But they alone can hearants sing in a chorus.While patting the airthey are taming a cycloneover the Mediterranean. Withtheir heavy tread, they stopa volcano from erupting.They have another measureof time. Our century istheir second. Twenty seconds,and they reach Christ; six more,they are with the Buddha.In a single day, they reachthe big bang at the beginning.They go on walking restless fortheir earth is boiling still.The mad are notmad like us.
Uit: Walker Percy: A Life(Door Patrick H. Samway, S.J.)
It is said that anyone who grows up in the Mississippi Delta knows the anecdotal histories of 1,200 people, and indeed many Southerners pride themselves on their ability to trace quickly some fairly complicated family trees. Although Walker Percy rarely spoke about his family history (see the Appendix), he knew that it was both long and complicated. His sense of it was deeply embedded in his consciousness, because certain prominent last names were often repeated as first or middle names in subsequent generations of Percys--a common feature of Southern nomenclature.
Such naming guaranteed that the ghostly presence of an ancestor would haunt the person carrying it. For example, his grandfather was named Walker Percy, his great-grandfather's brother was John Walker Percy, and his great-great-grandfather's wife's brother-in-law, John Williams Walker, had a son, LeRoy Pope Walker, who was Secretary of War under Confederate President Jefferson Davis and a brigadier general in the Confederate Army. (Walker Percy once wrote his friend Shelby Foote that he took the name of John when he converted to Catholicism because he had "two Southern surnames for a name, even if one of them was that of a distinguished Confederate Sec'y of State." Foote corrected him about Secretary Walker--"he wasn't distinguished" and he was Secretary of War.) In reverse irony, LeRoy Walker's brother was Percy Walker--a name fans often misused for Walker Percy (if they were not miscalling him Perry Walters). In addition, family names seem to be constantly recycled, sometimes in a curiously asexual manner. Walker Percy's brother, Billups Phinizy ("Phin") Percy, for example, has a daughter, Melissa Phinizy Percy, who is married to a second cousin, Bolling Phinizy Spalding, and their son is named Phinizy Percy Spalding. Indicative of Walker's own awareness of his ancestry, one of his daughters, Mary Pratt Percy Lobdell, is named after her great-grandmother Mary Pratt DeBardeleben Percy, a key figure in the Percy family history. (In one draft of the novel The Thanatos Syndrome, Percy has a character named Alice Pratt, in this case a young woman from Montgomery, Alabama.) Since he spent his formative years in Birmingham (Alabama), Athens (Georgia), and Greenville (Mississippi), he willy-nilly learned his family history from Percy, Debardeleben, and Phinizy relatives.
'Sanderson was a man of a certain culture, which his passionate search for truth had rid of intellectual ostentation. In another age the landowner might have become a monk, and from there gone on to become a hermit. In the mid nineteenth century, an English gentleman and a devoted husband did not behave in such a manner, so he renounced Belgravia for New South Wales, and learned to mortify himself in other ways. Because he was rich and among the first to arrive, he had acquired a goodish slice of land. After this victory of world pride, almost unavoidable perhaps in anyone in his class, humility had set in. He did live most simply, together with his modest wife. They were seldom idle, unless the reading of books, after the candles were lit, be considered idleness. This was the one thing people held against the Sandersons, and it certainly did seem vain and peculiar. They had whole rows of books, bound in leather, and were forever devouring them. They would pick out passages for each other as if they had been tidbits of tender meat, and afterwards shine with almost physical pleasure. Beyond this, there was nothing to which a man might take exception. Sanderson tended his flocks and herds like any other Christian. If he was more prosperous than most, one did not notice it unduly, and both he and his wife would wash their servants' feet in many thoughtful and imperceptible ways.
'We are how many miles now from your property?' Voss would ask on and off.
And Sanderson would tell.
'I am most anxious to see it,' Voss said invariably.
Places yet unvisited can become an obsession, promising final peace, all goodness. So the fallible man in Voss was yearning after Rhine Towers, investing it with those graces which one hopes to find at the heart of every mirage, entering its mythical buildings, kindling a great fire in the expectant hearth Its name glittered for him, as he rode repeating it to himself.'
Uit: Piet Calis.De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948
Tijdens de gesprekken tussen Leiker en Lubberhuizen kwam ook de gedachte op om het tijdschrift voor zowel oudere als jongere schrijvers open te stellen. Hoe dat in het vat gegoten moest worden, bleef nog vaag. Wel werd met het idee gespeeld daartoe twee zelfstandige redacties aan te stellen.
Leiker vertelde in 1983 over het tijdschrift: Voor dat blad heb ik de naam Voorpost bedacht. Als oud-militair vond ik dat een geschikte naam voor een literair tijdschrift.2 Denkbaar is overigens dat Leiker ook op dat idee gebracht werd door een blad onder de naam Voorpost dat de jonge schrijvers A. Marja en Hanno van Wagenvoorde al in 1940 hadden willen oprichten en waarbij ook Anna Blaman betrokken was geweest.
Leiker vertelde verder: Geert Lubberhuizen met zijn grote liefde voor het mooi verzorgde boek vond dat Voorpost in een portefeuille moest worden uitgegeven. Dus losse rijmprenten op klein formaat en een novelle in fraai gebonden vorm. Daar is ook materiaal voor verzameld. Mijn voorstel was om helemaal geen schuilnamen meer te gebruiken, maar om die prenten en die boekjes die dan in zo'n portefeuille zouden zitten, anoniem tepubliceren. Voorpost zou dus een verzameling losse teksten en boekjes worden.
Afgesproken werd een werkgroep te vormen, die de publicatie van het blad voorbereiden zou. Leiker ging daartoe allereerst op zoek in eigen kring.
Uit: F. Hale: Fritz Hochwälders Das Heilige Experiment
Das heilige Experiment gave Hochwälder his breakthrough as a renowned playwright. He began to do serious research on the Jesuit enterprise in South America at the Central Library in Zürich, where he also read Dostoevskys The brothers Karamazov and The demons. In fact, however, Hochwälders first serious exposure to the history of the Society of Jesus had come two years before his departure from Austria when he read René Fülöp-Millers Macht und Geheimnis der Jesuiten.5 When interviewed after the Second World War about the etiology of Das heilige Experiment, he attributed it in part to this work, in which both the accomplishments and the darker sides of the history of the Society of Jesus are emphasised. From then on I had a theme working inside me, but not anchored yet to any dramatic structure, Hochwälder recalled. The National Socialist takeover of Austria and German expansion elsewhere in Europe provided that framework. Upon reading The demons, he was struck by Dostoevskys prediction of the danger of a faithless socialism which in its very materialistic faithlessness will acquire a religious tinge. Suddenly I felt the play focus inside me. This inspiration prompted Hochwälder to request a two-month leave of absence from the refugee labour camp in the canton of Ticino where he was then residing. This was granted late in 1941. Armed with a pencil and a
modest amount of paper, the young Austrian went to the balcony of a house overlooking Ascona. Hochwälder initially hoped to use this period to work out the philosophical problems inherent in the play germinating in his mind, but his creativity accelerated to a level unprecedented in his brief career. At the end of his furlough, most of the manuscript was thus complete, albeit in a rudimentary and never published form titled Die Jesuiten in Paraguay.6 This proto-text took less than three weeks to write in December 1941.
'You're very welcome, Mr Bond.' Halloran smiled and offered him a cigarette from a fresh pack of Luckies. 'We want to make your stay comfortable. Anything you want, just say so and it's yours. You've got some good friends in Washington. I don't myself know why you're here but it seems the authorities are keen that you should be a privileged guest of the Government. It's my job to see you get to your hotel as quickly and as comfortably as possible and then I'll hand over and be on my way. May I have your passport a moment, please.'
Bond gave it to him. Halloran opened a briefcase on the seat beside him and took out a heavy metal stamp. He turned the pages of Bond's passport until he came to the US Visa, stamped it, scribbled his signature over the dark blue circle of the Department of Justice cypher and gave it back to him. Then he took out his pocket-book and extracted a thick white envelope which he gave to Bond.
'There's a thousand dollars in there, Mr Bond.' He held up his hand as Bond started to speak. 'And it's Communist money we took in the Schmidt-Kinaski haul. We're using it back at them and you are asked to co-operate and spend this in any way you like on your present assignment. I am advised that it will be considered a very unfriendly act if you refuse. Let's please say no more about it and,' he added, as Bond continued to hold the envelope dubiously in his hand, 'I am also to say that the disposal of this money through your hands has the knowledge and approval of your own Chief.'
Bond eyed him narrowly and then grinned. He put the envelope away in his notecase.
'All right,' he said. 'And thanks. I'll try and spend it where it does most harm. I'm glad to have some working capital. It's certainly good to know it's been provided by the opposition.'
'Fine,' said Halloran; 'and now, if you'll forgive me, I'll just write up my notes for the report I'll have to put in. Have to remember to get a letter of thanks sent to Immigration and Customs and so forth for their co-operation. Routine.'
"-Vous avez aimé, Jim. Pour de bon, Jim. Cela se sent. Pourquoi ne lavez-vous pas épousée? -Cela nest pas arrivé. -Où est-elle ? -En France Comment est-elle ? -Pure, elle aussi. Jim sentit une pression du bras de Lucie. -Vous laimez encore, et elle vous aime ? -Oui, mais nous nous voyons peu, bien que nous soyons libres. -Ne faites pas souffrir, Jim -Et puis, il y a du nouveau. -Lequel ? -Je vous admire, Lucie. Jai pris gout à vous voir. Je crains doublier Jules. -Il ne faut pas loublier, il faut le prévenir. [ ] Lété tourna vite. Jules fit sa demande à Lucie, ajoutant que, quelle que fût sa réponse, il resterait toujours à sa merci. Lucie lui dit quelle était touchée, quelle ne pourrait probablement jamais lépouser, et quelle souhaitait que leur grande amitié nen souffrît pas. Jules, qui sy attendait pourtant, devint blanc, lui baisa les mains, et vint trouver Jim. -Jim, dit-il, Lucie ne veut pas de moi. Jai la terreur de la perdre et quelle sorte tout à fait de ma vie. Jim, aimez-la, épousez-la, et laissez-moi la voir. Je veux dire : si vous laimez, cessez de penser que je suis un obstacle. "
Henri-Pierre Roché (28 mei 1879 9 april 1959)
Scene uit de film Jules et Jim vanFrançois Truffaut
Madame Wolff had in vain endeavored to avoid using the great hall at all, for the foolish old legend of the sealed chamber aroused a certain superstitious dread in her heart, and she rarely if ever entered the hall herself.But merry Miss Elizabeth, her pretty young daughter, was passionately fond of dancing, and her mother had promised that she should have a ball on her wedding day.Her betrothed, Secretary Winther, was also a good dancer, and the two young people combated the mother's prejudice against the hall and laughed at her fear of the sealed room.They
thought it would be wiser to appear to ignore the stupid legend altogether, and thus to force the world to forget it.In spite of secret misgivings Madame Wolff yielded to their arguments.And for
the first time in many years the merry strains of dance music were heard in the great hall that lay next the mysterious sealed chamber.
The bridal couple, as well as the wedding guests, were in the gayest mood, and the ball was an undoubted success.The dancing was interrupted for an hour while supper was served in an adjoining
room.After the repast the guests returned to the hall, and it was several hours more before the last dance was called.The season was early autumn and the weather still balmy.The windows had been
opened to freshen the air.But the walls retained their dampness and suddenly the dancers noticed that the old wall paper which covered the partition wall between the hall and the sealed chamber
had been loosened through the jarring of the building, and had fallen away from the sealed door with its mysterious inscription.
Bernhard Severin Ingemann (28 mei 1789 24 februari 1862)
Amid the roar of the thundering waves I suddenly heard the cry of Land, land! while at the same instant the ship struck with a frightful shock, which threw everyone to the deck and seemed to threaten her immediate destruction. Dreadful sounds betokened the breaking up of the ship, and the roaring waters poured in on all sides: Then the voice of the captain was heard above the tumult shouting, Lower away the boats! We are lost! Lost! I exclaimed, and the word went like a dagger to my heart; but seeing my childrens terror renewed, I composed myself, calling out cheerfully, Take courage, my boys! We are all above water yet. There is the land not far off; let us do our best to reach it. You know God helps those that help themselves! With that, I left them and went on deck. What was my horror when through the foam and spray I beheld the only remaining boat leave the ship, the last of the seamen spring into her and push off, regardless of my cries and entreaties that we might be allowed to share their slender chance of preserving their lives. My voice was drowned in the howling of the blast; and even had the crew wished it, the return of the boat was impossible. Casting my eyes despairingly around, I became gradually aware that our position was by no means hopeless, inasmuch as the stern of the ship containing our cabin was jammed between two high rocks, and was partly raised from among the breakers which dashed the fore part to pieces. As the clouds of mist and rain drove past, I could make out, through rents in the vaporous curtain, a line of rocky coast, and rugged as it was, my heart bounded toward it as a sign of help in the hour of need. Yet the sense of our lonely and forsaken condition weighed heavily upon me as I returned to my family, constraining myself to say with a smile, Courage, dear ones! Although our good ship will never sail more, she is so placed that our cabin will remain above water, and tomorrow, if the wind and waves abate, I see no reason why we should not be able to get ashore.
Uit: Reis naar het einde van de nacht (Vertaald door E.Y. Kummer)
Dat was het eind van deze dialoog, want ik herinner me goed dat hij nog net tijd had om te zeggen: En t brood? En toen niets meer. Daarna, alleen maar een vlam, met lawaai erbij. Maar dan een lawaai zoals je nooit zou geloven dat het bestond. Mn ogen, oren, neus en mond waren opeens zo vol lawaai dat ik werkelijk dacht dat dit het eind betekende, dat ik zelf vuur en lawaai was geworden.
Maar nee, de vlam verdween, het lawaai bleef lang in mn hoofd hangen, en mn armen en benen beefden alsof iemand ze van achteren heen en weer schudde. t Leek of mijn ledematen ervandoor gingen, maar ze bleven toch bij me. In de rook, die nog lang daarna in mn ogen prikte, bleef de scherpe geur van kruit en zwavel hangen, alsof men de luizen en vlooien van de hele wereld wilde verdelgen.
Onmiddellijk daarop dacht ik aan wachtmeester Barousse, die zo juist uit elkaar gespat was, zoals de andere knaap ons verteld had. Dat was goed nieuws. Prachtig! dacht ik meteen. Dat is een hele grote ploert minder in het regiment! Hij had me voor de krijgsraad willen slepen voor een blik conserven. Ieder zn privé-oorlogje! zei ik bij mezelf. Van die kant bekeken, scheen de oorlog zo nu en dan wel zn nut te hebben, dat moest ik toegeven! Ik kende nog wel drie of vier rotschoften in het regiment die ik, net als Barousse, graag aan een granaat had geholpen. Wat de kolonel betrof, die wenste ik geen kwaad toe. Toch was hij ook dood. Ik zag hem eerst niet meer. Dat kwam omdat hij door de ontploffing op het talud was geslingerd, languit op zn zij, in de armen van de cavalerist te voet, de boodschapper, die ook dood was. Ze omhelsden elkaar, die twee, nu en voor eeuwig, maar de cavalerist had geen hoofd meer, je zag alleen een opening boven in zn hals, met bloed erin dat klokkend sudderde, zoals jam in een pan. De buik van de kolonel was opengereten, zn gezicht was afschuwelijk vertrokken. t Had hem beslist pijn gedaan, toen het gebeurde. Zn eigen schuld! Als hij bij de eerste kogels weg was gegaan, was hem dit niet overkomen.
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 - 1 juli 1961)
Hollanders, zegt Louis Seynaeve in Het verdriet van België tegen zijn vriendin, Hollanders verstaan geen kloten, Constance. Zij interesseren zich helemaal niet aan België.
Maar het land ligt wel bij ons om de hoek, ze spreken er voor de helft een taal die op de onze lijkt, ze hebben een federale minister-president die in vergelijking met Balkenende nog heel wat lijkt omdat hij in drie jaar nog pas twee kabinetten heeft verklungeld, maar daar staat tegenover dat hij in die tijd al drie keer naar zn koning terug moest omdat hij geen formatie rondkreeg, en dat hij het verschil niet kent tussen de Brabançonne en de Marseillaise. In het 1-uur-nieuws van de VRT vroegen ze aan de voorzitster van de Vlaamse socialisten of de geboren christen-democraat Leterme nog kans zal zien om Leterme II een doorstart te bezorgen. De voorzitster lachte vriendelijk, en zei: Ach, Leterme. Daar is geen depanneren aan.
We kunnen veel herkennen, maar niettemin: geen belangstelling. Toen vorige week de Vlaamse liberalen onaangekondigd met hun regering braken, had ons Journaal daar een itempje van twintig seconden voor over, in sommige avondkranten was het nieuws als kortje op een economiepagina terechtgekomen, en de volgende ochtend las ik de column van iemand die toegaf dat hij niets van dat BHV-gedoe begreep, maar uit wiens toon je kon afleiden dat hij er eigenlijk heel trots op was dat die onzin hem boven de pet ging. Wel columns schrijven, maar te lui om het nieuws van de buren bij te houden.
Je zei: Er zijn cafés in de straat, laten we daar eens naar toe gaan. Het was een onbekende buurt in een stad waar ik wel eens in winkels had geneusd. Mijn moeder op zoek naar mooie kleren die toch goedkoop zijn en ik naar plekken waar ze videogames verkopen. We liepen langs spiegels, voorbij het grofvuil. We zagen de reflectie van onze eigen benen en dat was tof. Het kon zo in een videoclip. Ik keek om me heen en probeerde de indrukken zo goed mogelijk in me op te nemen en vast te leggen, als het beste fototoestel van Nederland. Dit was het dan. Mijn nieuwe leven was begonnen. Als ik mijn Game Boy bij me had gedragen, dan had ik hem nonchalant achter me gegooid, want ik had hem niet meer nodig. Ik zag het grijze ding kletteren: het Dit Matrix scherm schoot los, zoals het van ouderdom vanzelf losging, het ketste tegen de straat en vloog omhoog, de klep van de batterijen vloog eraf, en de batterijen zelf, die doken erachteraan. Ik sprong erop. Krak, net als Mario dat doet om met zijn opponenten af te rekenen. In een flits was de kapotte Game Boy een blauwe schildpad met stekels; ik stelde me voor hoe ik erop landde, hoe de stekels zich een weg baanden door mijn schoenzolen en hoe ik het leven liet. Je moet het een keer meegemaakt hebben voordat je ze de volgende keer kunt ontwijken. Je kunt dan rustig een andere strategie bedenken. Zo sterk zien die beesten er niet uit, er moet een manier zijn om met ze af te rekenen zonder stekels in je zolen te krijgen. Het denkbeeldig gebroken plastic liet ik achter me. Ik probeerde je hand te pakken, maar dat stond je niet toe. Je vond dat stom, meer iets voor kinderen, of voor moeders met kinderen. Ik tuurde om me heen, hield onder mijn linkerarm een grote doos. Daar zat een Super Nintendo in. Die was anders dan de gameboy. Dierbaar, kostbaar, het nieuwste van het nieuwste of toch zeker pas drie jaar oud, iets om nog wat beter over na te denken voor ie zonder pardon in de goot werd geworpen of in de gracht, tussen de brokken piepschuim en de half gezonken boten.
De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009
Für mich riechen deine Hände nach Muskat und Kindertagen.
Für mich ist dein Mund ein sanftes Ufer, nahgespült und unbewacht.
Für mich hat sich das Blau deiner Augen zurückgezogen zu meinen Schiffen. Wir schlafen auf dem Flußbrett. Fische von damals kommen und küssen uns die Zehen.
*
Die Farbe der Liebe ist blau, ich weiß. Nur, daß diese Erde genarbt von unseren Küssen mit ihren gebrochenen Farben auf uns lastet. Der Fesselballon trägt die Wurzeln in der Hosentasche. Ich habe dich mit einer Wolke verwechselt.
Said (Teheran, 27 mei 1947) (Teheran, 27 mei 1947)
Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3B S. Vestdijk
Overigens had Vestdijk op 5 september al in Het Parool een artikel gepubliceerd, getiteld Wel Duitsch op school. Vestdijk nam hierin duidelijk stelling tegen hen die vonden dat het Duits als leervak op middelbare scholen niet gehandhaafd moest worden. Vrij Nederland behoorde tot de tegenstanders van het Duits als leervak. Het blad poneerde een mening die niet was mis te verstaan: Afschaffing van het Duitsch als leervak is een waardig, scherp en blijvend protest van het geheele Nederlandsche volk tegen de gebeurtenissen van 10 Mei 1940 tot 7 Mei 1945. Afschaffing van het Duitsch als leervak ontlast het overladen onderwijsprogramma en maakt tijd vrij, veel beter te besteden aan andere vakken als Nederlandsch, vaderlandsche geschiedenis, Engelsch en Fransch. Door afschaffing van het Duitsch als leervak beschermt het Nederlandsche volk zich tegen een naburigen haard van geestelijke besmetting, welks gevaarlijkheid nog vergroot wordt door de nauwe verwantschap van beide talen en door de geestesgesteldheid van zeer velen, wier moedertaal het Duitsch is.
Handhaving van het verplichte onderwijs in het Duitsch beteekent ernstige en onnodige verzwakking van de positie der Nederlandsche beschaving, dus van Nederland, tegenover een gevaarlijken buur.
We kunnen ons de geestelijke benauwenis die in de eerste naoorlogse jaren heerste en die mensen tot dit soort opinies bracht nauwelijks meer voorstellen. De afschaffing van het Duits als leervak, alleen omdat de nationaal-socialisten deze taal spraken en schreven, is al even benepen als, bijvoorbeeld, het taboe dat in het hedendaagse Israël rust op de muziek van Wagner, enkel en alleen omdat de nationaal-socialisten in die muziek, die ze zonder twijfel niet begrepen, wat van hun waanideeën terugvonden.
Vestdijk intussen had van een dergelijke benepenheid geen last. Hij was vóór het leervak Duits. Men las wel eens, dat het hier ging om een waardig protest tegen... ja, tegen wien of wat eigenlijk? schreef hij. Tegen Duitschland? Nederland heeft vijf jaar lang met voldoende waardigheid tegen de Duitsche overheersching geprotesteerd om dit eenigszins holle gebaar er niet aan toe te voegen. Men krijgt trouwens den indruk dat hier minder de behoefte aan protest in het spel is dan wel de zucht naar wraak.
Adriaan Venema(27 mei 1941 31 oktober 1993)
Vestdijk en zijn biograaf Nol Gregoor
De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. John Barth viert vandaag zijn 80e verjaardag. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009
Uit: Coming Soon!!!
Call me ditsy, call me whatchadurn please; just an old-fart Chesapeake proggers what I am, with more orneriness than good sense else I wouldnt be sitting here a-hunting and a-pecking on "Big Bitsys" ergonomic keyboard whilst the black wind roars and the black water rises and the power flickers and the cabin shakes. Idve hauled my bony butt across Backwater Strait to high ground over in Crassfield whilst the hauling was still doable, before the storm-surge from Zulu Two (stay tuned) puts Hick Fen Island* eight fingerforking feet under Backwater Sound.
"Whoa ho there, Dits," my minds ear hears the gentle reader gently interpose: "Wheres Hick Fen I.? Wherere Backwater Sound and ditto Strait and mainland Crassfield? Whos Zulu Two, and whaddafugs a progger, and whos thissere EARL character, that you havent even mentioned yet?"
All in good time, mon semblable et cet, which Yrs Truly dont happen to have a whole skif?oad of just now. Anyhow, old Ditsy-Belles a gal that likes her stories straight up, if you read me: Get things going, says I, then cut to the chase, or old Ditsll chase to the cut. Once upon a times about as far as well go in the way of wind-up for your pitch. You say It was a dark and stormy night? We copy, mate: now on with the story, ess vee pee.
Ditsy-Belle, Ditsy-Boy: Ive done time in my time as mainly male and ditto feem; have attained the age where whats between my legs matters less to either of us than whats between my ears or just twixt you and me. Which is to say, a certain high-density disk-in-the-hand that I progged from the bush this morning after Zulu One (a dark and stormy night forsooth) in the westmost marshes of B.E.W.A.R.(E.), the Backwater Estuarine Wetlands Area Reserve (East): a double-sided disk triple-zipped in a ZiplocTM baggie inside another inside another and hence bone-dry enough, as bones go hereabouts, that I could read its blot-free label through all three bags in the mucky marshgut whither itd wended from wherethefuckever.
"Mr. Keefer," said the judge advocate, "at any time prior to 18 December were you informed that Maryk suspected Queeg of being mentally ill?"
"Yes."
"Describe how you learned this fact."
"At Ulithi, about two weeks before the typhoon, Maryk showed me a medical log he'd kept on Queeg's behavior. He asked me to come with him to the New Jersey to report the situation to Admiral Halsey."
"What was your reaction to the medical log?"
"I was dumfounded to learn that Maryk had kept it."
"Did you consent to go with him?"
"Yes."
"Why?"
"Well, I was stunned. And I--that is, he was my superior officer and also my close friend. I didn't consider refusing.
"Did you believe that the log justified the relief of Queeg?"
"No. when we arrived aboard the New, Jersey, I told him as forcibly as I could that in my opinion the log would not justify the action, and that both of us would be liable to a charge of combining, to make a mutiny."
"What was his response?"
"He followed my advice. We returned to the Caine and no further reference was made by either of us to the log or to Queeg's mental condition."
"Did you inform the captain of Maryk's log?"
"I did not."
"Why not?"
"It would have been disloyal and contrary to the best interests of the ship to stir up my captain against my executive officer. Maryk had evidently abandoned his intention to pursue the matter. I considered the matter closed."
You can look all over the world but you wont find neighbors as kind and thoughtful as the people in Bullet Park.
He possesses for a moment the curious power of being able to frighten himself.
Oh, I wish it would never get darknever. I suppose you know all about that lady who was mistreated and strangled on Maple Street last month. She was my age and we had the same first name. We had the same horoscope and they never found the murderer
I heard her swear and a moment later I heard the noise of falling glass, and why is this sound so portentous, so like a doomcrack bell?
He turned on a light and saw how absorbed his son was in the lisping clown.
society had become so automative and nomadic that nomadic signals or means of communication had been established by the means of headlights, parking lights, signal lights and windshield wipers. Hang the child murderer. (Headlights.) Reduce the state income tax. (Parking lights.) Abolish the secret police. (Emergency signal.) The bishop had suggested that churchgoers turn on their windshield wipers to communicate their faith in the resurrection of the dead and the life of the world to come.
The place had long ago gone to seed and had then been abandoned. The water traps were dry, the windmill had lost its sails and the greens were bare concrete but most of the obstacles were intact and on summer nights men and boys still played the course although there were no trespassing signs all over the place.
I was feeling good too but we have a problem here and we cant evade it just because the veal birds smell good.
The man explained that he was after draft evaders because he had spent a year and a half in a POW camp in Germany, eating rats and mice. He wanted the younger generation to learn what it was all about.
I was leaning against the bar in a speakeasy on Fifty-second Street, waiting for Nora to finish her Christmas shopping, when a girl got up from the table where she had been sitting with three other people and came over to me. She was small and blonde, and whether you looked at her face or at her body in powder-blue sports clothes, the result was satisfactory. "Aren't you Nick Charles?" she asked.
I said: "Yes."
She held out her hand. "I'm Dorothy Wynant. You don't remember me, but you ought to remember my father, Clyde Wynant. You--"
"Sure," I said, "and I remember you now, but you were only a kid of eleven or twelve then, weren't you?"
"Yes, that was eight years ago. Listen: remember those stories you told me? Were they true?"
"Probably not. How is your father?"
She laughed. "I was going to ask you. Mamma divorced him, you know, and we never hear from him--except when he gets in the newspapers now and then with some of his carryings on. Don't you ever see him?"
My glass was empty. I asked her what she would have to drink, she said Scotch and soda. I ordered two of them and said: "No, I've been living in San Francisco."
She said slowly: "I'd like to see him. Mamma would raise hell if she found it out, but I'd like to see him."
"Well?"
"He's not where we used to live, on Riverside Drive, and he's not in the phone book or city directory."
Apres l'homme domestique ou l'ouvrier, il m'aurait plu de voir un nouveau Barye s'attaquer á l'homme fauve, préférer le truand au peinard, comme il célébra le tigre et le loup plutôt que le boeuf et le chien .
Et quel musicien transposerait en son art leurs insidieuses modulations, le timbre de leur voix gutturales, ces intonations imprévues, cette façon de redoubler, en s'appelant les uns les autres, la derniere voyelle de leur noms, par un coup de gosier semblable á un sanglot et qui me donne chaque
fois la chair de poule : Palu ...hul, Bugu...hutte ! Zwolu hue !..
Mais le verbe lui-même parviendrait-il á s'assimiler le fluide de ces enfants de la libre aventure ; le fumet de cette venaison humaine ? Par exemple, á certaines heures oú ils me paraissaient tellement saturés de vie et de jeunesse, que je m'évoque jusqu'au graillon de leur baiser et la saumure de leur salive !
L'autre jour, je m'imaginais être cet artiste absolu : poete, sculpteur, peintre et musicien, le tout á la fois . Que dis-je ? Un instant je crus même avoir usurpé la suprême béatitude réservée aux seuls dieux .
La force physique, l'adresse, la résistance musculaire fournissent le theme principal des causeries de mes inséparables et le prétexte á leurs jeux . Ce jour donc, ils m'entraînerent dans leur gymnase, pompeusement intitulé Arenes athlétiques . Représentez-vous, au fond d'un étroit boyau du quartier des Marolles, ironiquement appelé rue de la Philanthropie, un asez vaste hangar, ancien atelier de charron, ou magasin de chiffonniers, dans lequel on pénetre par un bouge ne différant des autres taudis de la ruelle que par les photographies des célébrités foraines accrochées aux parois .
Sur la lice jonchée de tan et de sciure de bois, dont l'odeur résineuse se mêle á des émanations humaines, s'éparpillent des halteres et des poids . A travers la buée opaque et rousse, á peine combattue par une fumeuse lampe á pétrole, je démêle les habitués de l'endroit, des apprentis pour la
plupart, venus en grand nombre á cause du samedi soir.
Uit: Beinahe ein Vorzugsschüler oder Pièce Touchée
Für die Palästinawanderung der vielen Tausenden, ja Zehntausenden von Prager Zionisten hatte die großmütige englische Regierung damals genau zehn Einwanderungserlaubnisse oder Zertifikate bereitgestellt, nicht mehr und nicht weniger. Sie hätte alle retten können; sie wußte, daß die Deutschen sich zum Einmarsch in Prag rüsteten, wußte, daß jeder Jude, der zurückblieb, verloren war sie machte auch einige schwache Rettungsansätze und brachte noch manch einzelnen in letzter Minute in Sicherheit , im ganzen aber zog sie es vor, den überwiegenden Rest der jahrhundertalten Gemeinde Prag an Hitlers Schlachtmesser zu liefern.
"THE dramatic moment of the birthday feast came A nearly at the end of the meal when Mrs. Mal- don, having in mysterious silence disappeared for a space to the room behind, returned with due pomp bearing a parcel in her dignified hands. During her brief absence Louis, Rachel, and Julianhero of the nighthad sat mute and somewhat constrained round the debris of the birthday pudding. The constraint was no doubt due partly to Julian's characteristic and notorious grim temper, and partly to mere anticipation of a solemn event. Julian Maldon in particular was self-conscious. He hated intensely to be self-conscious, and his feeling towards every witness of his self-consciousness partook always of the homicidal. Were it not that civilization has the means to protect itself, Julian might have murdered defenseless aged ladies and innocent young girls for the simple offense of having seen him blush. He was a perfect specimen of a throw-back to original ancestry. He had been born in London, of an American mother, and had spent the greater part of his life in London. Yet London and his motherseemed to count for absolutely nothing at all in his composition. At the age of seventeen his soul, quitting the exile of London, had come to the Five Towns with a sigh of relief as if at the assuagement of a long nostalgia, and had dropped into the district as into a socket. In three months he was more indigenous than a native. Any experienced observer who now chanced at a week-end to see him board the Manchester express at Euston would have been able to predict from his appearance that he would leave the train at Knype. He was an undersized man, with a combative and suspicious face. He regarded the world with crafty pugnacity from beneath frowning eyebrows.
"Stop!" whispered my old Mongol guide, as we were one day crossing the plain near Tzagan Luk. "Stop!"
He slipped from his camel which lay down without his bidding. The Mongol raised his hands in prayer before his face and began to repeat the sacred phrase: "Om! Mani padme Hung!" The other Mongols immediately stopped their camels and began to pray.
"What has happened?" I thought, as I gazed round over the tender green grass, up to the cloudless sky and out toward the dreamy soft rays of the evening sun.
The Mongols prayed for some time, whispered among themselves and, after tightening up the packs on the camels, moved on.
"Did you see," asked the Mongol, "how our camels moved their ears in fear? How the herd of horses on the plain stood fixed in attention and how the herds of sheep and cattle lay crouched close to the ground? Did you notice that the birds did not fly, the marmots did not run and the dogs did not bark? The air trembled softly and bore from afar the music of a song which penetrated to the hearts of men, animals and birds alike. Earth and sky ceased breathing. The wind did not blow and the sun did not move. At such a moment the wolf that is stealing up on the sheep arrests his stealthy crawl; the frightened herd of antelopes suddenly checks its wild course; the knife of the shepherd cutting the sheep's throat falls from his hand; the rapacious ermine ceases to stalk the unsuspecting salga. All living beings in fear are involuntarily thrown into prayer and waiting for their fate. So it was just now. Thus it has always been whenever the King of the World in his subterranean palace prays and searches out the destiny of all peoples on the earth."
Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 3 januari 1945)
Uit: Reise in die mittäglichen Provinzen von Frankreich im Jahre 1785-1786
Freund! Ich bin nun gerettet wie ein Fisch, der den Köder vom Faden gebissen hat, und mit dem Angelhaken in der Gurgel davon schwimmt. Hätte ich, zu einem Bettler herab gesunken, mein Land verlassen müssen, wo ich als König regierte, bänger hätte mir [313] kaum um das Herz seyn können, als da mir nun die Wohnung der Unschuld und Freude im Rücken und, abgeschnitten von allem, was mir lieb war, die ganze weite freudenlose Welt vor mir lag. Ach! nichts begleitete mich, als mein trauriger Schatten. Mir fehlte Margots sonorische Stimme ich vermißte den Nachtrab meines treuen schwatzhaften Johann, und mein zerstreuter Blick, der selbst manchmal sich nach meinem guten asthmatischen Mops umsah, kehrte betroffen über seinen Verlust zurück. Und o wie viele andere stachlichte Empfindungen die ich aus Zärtlichkeit gegen mich nicht berühren mag kletteten sich nicht an dieses belastende Gefühl von Trennung und Einsamkeit! Es war mir, als ob an jedem Pflasterstein, über den ich auf meinem Wege fortschritt, ein Theil meines Eigenthums hängen blieb, so daß ich es mit jeder Minute kleiner, unbedeutender werden, und zuletzt in ein Nichts verschwunden sah.
Ich konnte es nicht über mich gewinnen, auf der Chaussee fort bei der steinernen Bank vorbei zu gehen, auf der sich meine Eigenliebe, und, wie Du weißt, ganz ohne Noth, brüstete, und aus einem Mißverständnisse, das ich mir noch nicht vergeben kann, in so lebhafte Bewegung gerieth. In solchen Umständen, lieber Eduard, ist es sehr bequem, wenn man neben der Landstraße noch einen Rasenweg findet.
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 26 oktober 1817)