Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
O, de begeerte naar genieten machtig Dreunt door mijn trotse lichaam als een hamer, Kloppende-òp uit haar donker-kille kamer Wellust, die sliep, op 't wekkings-uur aandachtig.
O, - genieten, ineengestrengeld prachtig, Dromend zo schoon met aangenaam gestamer, Even tussen kus en kus, àl eenzamer Nachten gesmacht, een bange droom, gedachtig.
Droom-schone dood en onsterfelijk verlangen, Pracht van te vatte' en te voele' in vaste armen Schoonheid, gedrukt aan 't luid-bewogen harte, -
Pracht van elkaar al vlammende te omvangen, Zaligheid doende in sprakeloos erbarmen, Zaligheid zelve in de opvlucht aller smarte.
O Herders-knaap
O Herders-knaap, die bliest op zoete fluitjes, Wie zijt gij wel, wie meent gij wel te wezen: Een van die dichter-vorsten, die vóór deze Zongen hoog uit, niet zoekend naar geluidjes,
Maar zich-zelf voelend in diep-innig vrezen Voor hun-zelfs grootheid, op 't gelaat der luidjes, Daarom-heen luistrend, heerlijk staand te lezen? Gij rijmertje achter uwe spiegel-ruitjes, -
Gij allen, prinsjes, die u-zelf monarch waant Om een hand-voll'tje nauw-artistisch snood-zijn, - 'k Zeg hier iets wat gij ganslijk nog niet argwaant -
't Gaat nu pas aan, gij laffe dekadentjes, Laat andren werken in hun eenzaam groot-zijn, Maar gaat zelf zoetlijk leven van uw rentjes.
Ik lag alleen
Ik lag en weende om dromen, die vervlogen Als kussen van een mond, nu koud en bleek, En dat de godheid mijner ziele bleek Stof als ik zelf en al mijn liefde logen.
Toen s levens zware sluier scheurde en week En eindloos licht sloeg me in de ontluikende ogen, Waaruit Hijzelf mij daagde, die gebogen Voor de aâm der eeuwigheid als riet bezweek.
Maar liefdevol, bij t lofgeruis der snaren, Hief mij Zijn hand in t eeuwigvolgend koor En k zag dat allen als zijn dienaars waren:
Zij zijn bereid; Hij treedt hen heerlijk voor, Die naar zijn godengang bewondrend staren En zingen schrijden in zijn glanzend spoor.
Willem Kloos (6 mei 1859 31 maart 1938)
De Chileens-Amerikaanse toneelschrijver, essayist, dichter, novellist, cartoonistAriel Dorfman werd op 6 mei 1942 in Buenos Aires geboren.
Uit: Burning City
Heller thought the entire world was going to melt that summer. It was the Fourth of July and all of Manhattan was sweating. It was coming out of the streets, buildings, faucets; even the Hudson River could be heard for miles, begging for a drink, something to keep it cool. Radios reported the weather out of habit. Sleeping couples woke up to damp sheets. Construction workers went without their shirts and stockbrokers loosened their ties with quiet envy. Tourists complained, ice-cream vendors smiled, and mercury climbed steadily up tired thermometers. Heller Highland saw all of this, and that which he couldn't see he simply knew. School had been out for just over a month. He sat on the roof of his building and kept his eyes on the sky, due southeast. Glass of water in his left hand, ice already dissolved, even in the cool of the evening. Airplane lights traveled past, left and right, fireflies of the twentieth century-- Twenty-first century, Heller corrected himself silently. It's two thousand and one; twenty-first century. . . . He took a sip of water. Waited for the fireworks to start. Independence Day. There was no American flag in his right hand. Just a telegram. No red, white, or blue. Just an elegantly embossed message on an ambiguously light green card; 4 x 8. Heller was barely aware he was holding it. Just watched the sky. An unchanging Manhattan skyline. The sounds of the city kept him company. The distant blast of traffic, pedestrians, and the hum of a thousand air conditioners and fans, all in the same key. A breeze managed to find its way into the city, and Heller's blond hair lifted itself, thankful. Heller smiled. He stopped. Smiled again, stopped, smiled, bit his lip and stopped. A few seconds later the wind died down, and Heller was left in his chair, on his roof, in his city of millions. "Fireworks are late," came a voice behind him. Heller didn't turn around. "Any minute now, I'm sure." His grandfather, Eric, walked up next to him, stood for a while, glanced down. "Telegram?" "Yes." "Soft Tidings?"
Ariel Dorfman (Buenos Aires, 6 mei 1942)
De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen.
Halten
Halten - das heißt
nicht weiter - nicht näher - nicht einen Schritt
Oder heißt Schritthalten
Oder ein Versprechen - mein Wort
Oder Rückschau
Halten - dich
Mich zurück - den Atem an - mich an dich
Dich fest
Aber nicht
Dir etwas vorenthalten
Halten - dich in den Armen
In Gedanken - im Traum - im Wachen
Dich hochhalten
gegen das Dunkel
des Abends - der Zeit - der Angst
Halten - dein Haar mit zwei Fingern
deine Schultern - dein Knie - deinen Fuß
Sonst nichts mehr halten
keinen Trumpf
keine Reden
keinen Stecken und Stab
und keine Münze im Mund
Sucht
ich wünsche manchmal ich könnte mich an dir sattküssen aber dann müßte ich sterben vor Hunger nach dir denn je mehr ich dich küsse desto mehr muß ich dich küssen Die Küsse nähren nicht mich nur meinen Hunger
Drei Unmöglichkeiten nach 1945
Ein Leben der Wahrheit wäre zu kurz für die Schilderung
Ein Leben der Lüge wäre zu kurz für die Milderung
Ein Leben aus Wahrheit und Lüge bringt neue Verwilderung
Uit: Lou-Lan and Other Stories (Vertaald doorEdward Seidensticker)
The next morning the soldiers of Charkhlik heard a strange howling. The wind had risen again, but it was not the wind they heard. It was a sound that came through the wind.
The young leader ordered a soldier to a tower. Just then the first arrow hit the side of a building and fell into the street. It was a long arrow, and after it a shower of arrows fell upon the stone paving. They came from a considerable distance, but it was not possible to determine the direction. Blown by the fierce wind, they struck the ground almost horizontally. The soldier came down from the tower. The air was black with sand, and he had been able to see nothing. The leader himself went up the tower, but it was as the man had said.
The wind howled through a sky dark as night, and with it came that other sound--the angry howling of Lop Nor. The leader would probably have seen it the day before if he had gone a little farther.
He came down from the tower. The rain of arrows was heavier and the strange noise seemed nearer. He marched his men toward the gate, since they would be at a disadvantage fighting a large enemy within the walls. They were not quite fast enough, however. At the guardhouse they came upon a strangely clad troop making its way in. The soldiers of Charkhlik faced the enemy there inside the gate. Each with a long sword in hand, the men of the strangely clad troop feinted and lunged at them.
The soldiers of Charkhlik answered with their long spears. Sand began to descend on the battlefield like a waterfall. Both sides had to stop fighting. They could not keep their eyes open, and the sand penetrated the smallest holes in their armor.
The wind grew yet fiercer and the sand yet thicker. The sun was hidden, and the fighters could hardly make one another out.
The young leader had finally pushed his way through the gate with a number of followers. They could go no farther. The sandstorm was even worse than within the city. The soldiers of Charkhlik one by one joined their leader, and the band lay huddled against the wall. With them were a number of enemy soldiers who had been unable to go inside. The neighing of hundreds of ponies and the crying of camels came through the howling wind and waves.
If you own two coppers, said Li-Ti on a journey, buy one loaf of bread and one blossom. The bread is there to fill you The blossom you buy is to tell you that life is worth the living.
Vertaald door Stephen Klass
Dusk in the Country
The riddle silently sees its image. It spins evening among the motionless reeds. There is a frailty no one notices there, in the web of grass.
Silent cattle stare with green eyes. They mosey in evening calm down to the water. And the lake holds its immense spoon up to all the mouths.
Power
The engineer sits by the big wheel, all through the June night, reading. The power station mumbles introverted in the turbines, its leafy, embedded heart beats calm and strong. The timid birch stands tall by the concrete mouth of the dam; not a leaf quivers. The hedgehog slobbers along the river bank.
The guard's cat listens hungrily to birdsong. And the power whistles away along a hundred miles of wire before it suddenly rumbles down into the braggart cities.
Meine ehemalige Braut nannte ich, wie es bei allen kultivierten Völkern Sitte ist, einen Engel; meine jetzige Frau nenne ich, wenn ich böse auf sie bin, einen gefallenen Engel, ist das Ehewetter aber heiter, einen gestutzten. »Warum gestutzter?« fragte mich Wilhelmine, als ich mich zum ersten Male dieses Ausdrucks bediente. Ich ward verlegen; denn ich hatte mich noch nicht zu verstellen gelernt, ich wußte noch nicht, wie gut in der Ehe oft das Lügen sei und wie ohne diesen Lichtschirm der Wahrheit rote Augen noch häufiger wären. »Teure Wilhelmine!« sagte ich, indem ich ihr ein Stückchen Zucker, den sie sehr liebt, in den Purpurmund steckte, »liebes Vögelchen, müßte ich nicht zittern für mein Glück, wenn deine Engelsflügel nicht etwas gestutzt wären? Müßte ich nicht fürchten, du entflattertest!« ... und flögest den Himmel hinauf, wo deine Heimat ist wollte ich höchst poetischer Weise hinzusetzen. Aber meine gute Frau ließ mich nicht ausreden. »Du fürchtest also, ich könnte dir untreu werden?« fragte sie, wartete aber auf keine Antwort, sondern nahm ihr Gesicht zusammen, verschloß den Mund und schmollte. Vergebens war mein Flehen, mein Drohen, mein Reden, mein Schweigen sogar; sie schmollte fort. Ich ging mit starken Schritten das Zim mer auf und ab; in Engels »Mimik« ist keine Bewegung geschildert, die ich nicht mit der größten Naturtreue darstellte: Liebe, Haß, Zorn, Wut, Verzweiflung; aber meine gute Wilhelmine sprach kein Wort. Bei dieser Gelegenheit lernte ich das berühmte Schmollen der Weiber kennen, und seitdem verlernte ich es nicht mehr. Es war der dreißigste Tag nach meiner Hochzeit, da mein Glück in den Wendepunkt des Krebses trat. Anfänglich hatte meine teure Wilhelmine nur einen Schmollstuhl, dann nahm sie einen Schmollwinkel ein, später verschloß sie sich in ein Schmollkämmerchen, bis sie endlich es durch Übung dahingebracht, im ganzen Hause zu schmollen.
Au lever du rideau, Jean range de la vaisselle devant un buffet qui se trouve à gauche, au premier plan.
JEAN. Lennui de la vaisselle, quand on la rangée, cest quil faut la déranger. Un saladier lui échappe des mains et se casse. MACHUT, entrant. Pah! JEAN. Sacrebleu! le saladier doré! MACHUT. Tu travailles bien, toi! JEAN. Ah! ce nest que le vétérinaire!... Vous mavez fait peur. MACHUT. Quest-ce que va dire M. Caboussat, ton maître, en voyant cette fabrique de castagnettes? JEAN, ramassant les morceaux. Il ne la verra pas... jenterre les morceaux au fond du jardin... jai là une petite fosse... près de labricotier... cest propre et gazonné. BLANCHE, entrant par la droite, premier plan. Jean! (Apercevant Machut.) Ah! bonjour, monsieur Machut. MACHUT, saluant. Mademoiselle... BLANCHE, à Jean. Tu nas pas vu le saladier doré? JEAN, cachant les morceaux dans son tablier. Non, mademoiselle. BLANCHE. Je le cherche pour y mettre des fraises. JEAN. Il doit être resté dans le buffet de la salle à manger. BLANCHE. Je vais voir... Cest étonnant, la quantité de vaisselle qui disparaît... JEAN. On ne casse pourtant rien...
Uit: Beremís' Welt (Vertaald door Elfriede Kirchner)
Der kluge Beremis versuchte zu erfahren, worum es bei dem Streit ging. "Wir sind Brüder", erklärte der Älteste, "und haben diese 35 Kamele geerbt. Nach dem Willen unseres Vaters steht mir die Hälfte, meinem Bruder Hammed Namir ein Drittel und Harim, dem Jüngsten, ein Neuntel der 35 Tiere zu. Doch wissen wir nicht, wie wir die 35 Kamele aufteilen sollen, da die Hälfte von 35 siebzehn und ein halb ist, und ein Drittel und ein Neuntel von 35 ergeben auch keine ganzen Zahlen. Jeder vorstellbare Vorschlag des einen Bruders stößt stets auf die Ablehnung der beiden anderen! Wie können wir also dem letzten Willen unseres Vaters gerecht werden?" "Das ist gar nicht schwer!" unterbrach ihn Beremis, der Zahlenkünstler. "Ich verspreche euch, diese Aufteilung gerecht durchzuführen, wenn ihr mir dieses schöne Tier, das uns beide so sehr gelegen hierher getragen hat, den 35 Kamelen der Erbschaft hinzuzufügen erlaubt!" . . . "Also, meine Freunde, jetzt werde ich die Kamele, deren Zahl nunmehr 36 ist, genau und gerecht aufteilen!" Beremis wandte sich dann an den ältesten der Brüder und sagte: "Du, mein Freund, solltest die Hälfte der 35 Kamele erhalten, das heißt, siebzehn und ein Halb. Du wirst aber die Hälfte von 36, also 18 Kamele bekommen. Damit bist du sicher einverstanden, weil es klar ist, dass du nun bei der Aufteilung einen Gewinn gemacht hast!" Dem zweiten Erben, sagte er: "Dir, Hammed Namir, stand ein Drittel der 35, nämlich etwas über elf Kamele zu. Statt dessen bekommst du zwölf; dagegen kannst du keinen Einspruch erheben, weil auch du dabei einen sichtbaren Gewinn gemacht hast."
Júlio César de Mello e Souza (6 mei 1895 18 juni 1974)
Ce nest pas sans une certaine émotion que je commence à raconter ici les aventures extraordinaires de Joseph Rouletabille. Celui-ci, jusquà ce jour, sy était si formellement opposé que javais fini par désespérer de publier jamais lhistoire policière la plus curieuse de ces quinze dernières années. Jimagine même que le public naurait jamais connu toute la vérité sur la prodigieuse affaire dite de la "Chambre Jaune", génératrice de tant de mystérieux et cruels sensationnels drames, et à laquelle mon ami fut si intimement mêlé, si, à propos de la nomination récente de lillustre Stangerson au grade de grand-choix de la Légion dhonneur, un journal du soir, dans un article misérable dignorance ou daudacieuse perfidie, navait ressuscité une terrible aventure que Joseph Rouletabille eût voulu savoir, me disait-il, oubliée pour toujours. La "Chambre Jaune" ! qui donc se souvenait de cette affaire qui fit couler tant dencre, il y a une quinzaine dannée ? On oublie si vite à Paris.
" Vers dix heures, alors que les Playmobil assis en rond autour du cow-boy lempêchaient de sévader, le portable se mit à sonner. - Cest moi, cest moi ! hurla Simple. A demi fou dexcitation, il appuya sur le sigle du téléphone. -Allo, Simple ? fit Kléber. - Allo, monsieur, madame ? Bonjour, comment ça va ? Merci ça va bien, il fait beau, au revoir, madame. -Attends, cest ton frère Un peu effrayé, Simple se tourna vers monsieur Pinpin. - Cest le beaudhomme. - Pète le téphélone ! ordonna monsieur Pinpin qui faisait de petits bonds sur place. Pète dans le mur ! Simple lança le téléphone contre le mur, avec une sorte de violence apeurée. Puis il lacheva à coups de talon. Après avoir repris son calme, il se pencha et examina le téléphone fracassé. - Tu le vois ? sinforma monsieur Pinpin, prêt à détaler. - Nnnnon, hésita Simple. - Je le savais, fit monsieur Pinpin en se recouchant sur loreiller. Il est microspique. "
Uit: Een hoestbal van lachen (Column Henkes en Bindervoet in NRC)
We waren in Dublin voor een experimentele linguïstische transformatie in een contemporaine setting. Ter gelegenheid van Bloomsday 2007 lazen we voor uit Ulysses, in gezelschap van een polyglot corps diplomatique aan ambassadeurs, een frêle zangeresje (de Ierse inzending voor het Eurovisiesongfestival), vele professionele impersonaties van Leopold Bloom, allemaal op overdonderende wijze ingeleid door senator en Joyce-kenner, de Gay Liberator David Norris. In Nederland zijn we gezegend met twee vertalingen van het meesterwerk van Joyce, terwijl de Engelssprekende volkeren zich voor altijd met dat ene origineel zullen moeten blijven behelpen. We hadden met ze te doen. Toen we dit bij wijze van inleiding opmerkten, steeg er een instemmend gemompel en begrijpend gelach op uit het massaal in de North Great Georges Street samengedromde publiek. En terwijl het Engels-Ierse origineel ons van alle kanten en in vele accenten van over de hele wereld om de oren vloog, doorspekt en doorregen met de Japanse, Chinese, Spaanse en Letse varianten, wisselden wij de twee Nederlandse vertalingen met elkaar af om erachter te komen hoe het zou klinken op authentiek Ierse bodem, in het decor van het boek zelf, uit authentiek Nederlandse monden. Nou, het kan aan ons hebben gelegen, maar het klonk vrij beroerd. Of liever gezegd, het leek niet, zoals portretten van Joyce ook vaak net de plank misslaan. Er staan een paar beelden van Joyce in Dublin: het ene beeld wordt liefkozend the prick with the stick genoemd, en het andere is een kopstudie van een gepijnigd kijkend mannetje dat zichzelf lijkt te wurgen met een ontvelde hand. Eerst denk je: Hé, dat is Joyce, maar als je dichterbij komt, denk je: Nee, toch niet. Maar dan kijk je op de verklarende inscriptie en dan is het hem toch!